31.8.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 236/11 |
VERORDENING (EG) Nr. 1289/2006 VAN DE RAAD
van 25 augustus 2006
tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde „side-by-side”-koelkasten uit de Republiek Korea
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,
Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VOORLOPIGE MAATREGELEN
(1) |
Op 2 juni 2005 heeft de Commissie in een bericht (2) bekendgemaakt dat een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde „side-by-side”-koelkasten uit de Republiek Korea werd ingeleid. Op 1 maart 2006 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 355/2006 (3) (hierna „de voorlopige verordening” genoemd) een voorlopig antidumpingrecht op dit product ingesteld. |
B. VERVOLG VAN DE PROCEDURE
(2) |
Na mededeling van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen te nemen, hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijk opmerkingen gemaakt over de voorlopige bevindingen. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. |
(3) |
De Commissie is voortgegaan met het inwinnen en controleren van de gegevens die zij nodig had voor de vaststelling van haar definitieve bevindingen. |
(4) |
Alle belanghebbenden zijn in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen een definitief antidumpingrecht in te stellen op de invoer van bepaalde „side-by-side”-koelkasten uit de Republiek Korea en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen. Zij zijn tevens in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken binnen een bepaalde termijn na de bekendmaking van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de definitieve maatregelen worden genomen. |
(5) |
De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden zijn in overweging genomen en waar nodig zijn de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd. |
C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(6) |
De in de overwegingen 11 en 12 van de voorlopige verordening bedoelde producent/exporteur heeft zijn argumenten betreffende de productdefinitie herhaald en nader uitgewerkt. |
(7) |
Hij voerde met name aan dat de productdefinitie alle koelkast-vrieskastcombinaties (hierna „KVC’s” genoemd) met een capaciteit van meer dan 400 l zou moeten omvatten, omdat een onderverdeling van deze koelkasten in strijd zou zijn met de tot dusverre door de communautaire instellingen gevolgde lijn, bewijsmateriaal van andere belanghebbenden buiten beschouwing zou laten en geen rekening zou houden met de feitelijke situatie op de markt (verzoek i)). |
(8) |
Bovendien stelde hij dat, ingeval verzoek i) wordt verworpen, geprobeerd moet worden de KVC-markt zodanig te segmenteren dat driedeurs „side-by-side”-modellen (zoals beschreven in overweging 12 van de voorlopige verordening) van de productdefinitie worden uitgesloten. De argumentatie van deze exporteur kwam erop neer dat niet zozeer de externe eigenschappen van de modellen (namelijk de deuren) bepalend zijn, als wel de interne configuratie. De exporteur achtte in het bijzonder de opstelling van het koel- en vriesgedeelte het voornaamste onderscheidende kenmerk van een „side-by-side”-koelkast (verzoek ii)). |
1. Verzoek i)
(9) |
De communautaire instellingen zijn gewoon, bij de definitie van het betrokken product primair naar de belangrijkste fysieke en technische kenmerken ervan te kijken. Bovendien worden in verschillende productsegmenten ingedeelde modellen gewoonlijk als één product beschouwd, tenzij er duidelijke scheidslijnen tussen de diverse segmenten zijn. |
(10) |
Bij het onderzoek, waarin terdege rekening is gehouden met de opmerkingen die alle belanghebbenden tijdens deze procedure hebben gemaakt, is gebleken dat de KVC-markt gewoonlijk in drie segmenten wordt verdeeld: het segment „bottom-mount”-koelkasten (koelgedeelte boven vriesgedeelte), het segment „top-mount”-koelkasten (vriesgedeelte boven koelgedeelte) en het segment „side-by-side”-koelkasten (twee deuren naast elkaar die toegang geven tot twee naast elkaar geplaatste compartimenten). Deze marktindeling in drie afzonderlijke segmenten is onomstreden en bekend bij alle ondernemingen in deze branche. Zelfs genoemde exporteur heeft dit in verschillende schriftelijke opmerkingen erkend. Bovendien berust het aangevoerde „bewijsmateriaal van andere belanghebbenden” op een selectieve lezing van een deel van de opmerkingen van een witgoedproducent die de maatregelen steunt, maar geen soortgelijk product fabriceert (zie de overwegingen 10 en 104 van de voorlopige verordening). Deze witgoedproducent heeft aangegeven dat zijn omzet aan niet-soortgelijke producten in de Gemeenschap onder de invoer met dumping te lijden heeft gehad. Het feit dat deze producent dergelijke gevolgen zou hebben ondervonden, bewijst op zichzelf niet dat alle KVC’s met een capaciteit van meer dan 400 l als het betrokken product moeten worden beschouwd, ongeacht tot welk van de hierboven beschreven segmenten zij behoren. Vastgesteld is namelijk dat de technologische en fysieke kenmerken van deze twee producten zeer verschillend zijn. |
(11) |
Daarom wordt geoordeeld dat er duidelijke scheidslijnen tussen de drie KVC-segmenten bestaan. Geconcludeerd wordt dat er geen redenen zijn om de definitie van het betrokken product tot alle KVC’s uit te breiden, zoals de betrokken exporteur verlangt. Bijgevolg moet verzoek i) worden afgewezen. |
2. Verzoek ii)
(12) |
In verzoek ii) verlangt dezelfde exporteur dat een bepaald model KVC (hierna „het driedeursmodel” genoemd), dat in overweging 12 van de voorlopige verordening al is omschreven, van de definitie van het betrokken product wordt uitgesloten. |
(13) |
Sinds het begin van deze procedure heeft de Commissie het betrokken product gedefinieerd op grond van de externe eigenschappen, namelijk de aanwezigheid van ten minste twee naast elkaar geplaatste zwenkdeuren. Deze werkwijze werd zowel op grond van de fysieke kenmerken, als uit het oogpunt van de consument passend geacht. De aanwezigheid van twee naast elkaar geplaatste zwenkdeuren werd als opvallendste fysieke kenmerk beschouwd. Voor de perceptie van de consument werd het van groot belang geacht dat deze exporteur zelf het driedeursmodel meermaals als een „side-by-side”-koelkast in de handel heeft gebracht en er als zodanig reclame voor heeft gemaakt. De Commissie werd meegedeeld dat de binnencompartimenten bij een gewone „side-by-side”-koelkast anders geplaatst zijn dan bij een driedeursmodel, maar dit wordt geen doorslaggevend argument gevonden om driedeurs „side-by-side”-koelkasten van de productdefinitie uit te sluiten, aangezien hiervoor geen overtuigend bewijsmateriaal werd gegeven. Op grond van de toen beschikbare informatie heeft de Commissie in overweging 14 van de voorlopige verordening aangegeven dat „er geen algemene definitie bestaat voor „side-by-side”-koelkasten”. |
(14) |
Na de vaststelling van de voorlopige maatregelen is nader onderzoek gedaan. Bovengenoemde exporteur heeft aanvullend bewijsmateriaal aangevoerd dat pleit voor een definitie van het segment „side-by-side”-koelkasten op basis van de interne configuratie van de compartimenten en niet op basis van de plaatsing van de deuren. Na de mededeling van de definitieve bevindingen is naar aanleiding van het door deze exporteur verstrekte aanvullende bewijsmateriaal nader gekeken naar de standpunten van enkele toonaangevende onderzoekinstituten en classificatie-instanties. De meeste daarvan delen „side-by-side”-koelkasten in op basis van de interne configuratie en niet op basis van de plaatsing van de deuren. Dit heeft tot de conclusie geleid dat het driedeursmodel op grond van de fysieke kenmerken geen deel moet uitmaken van het segment „side-by-side”-koelkasten, zoals beschreven in overweging 10. In verband met de perceptie van de consument heeft zowel de genoemde exporteur als de bedrijfstak van de Gemeenschap consumentenonderzoeken overgelegd die hun respectieve standpunten ondersteunen en elkaar dus tegenspreken. Een duidelijke conclusie hieromtrent kan dan ook niet worden getrokken. |
(15) |
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het driedeursmodel tot het segment „bottom-mount”-koelkasten en niet tot het segment „side-by-side”-koelkasten moet worden gerekend. Verzoek ii) wordt derhalve aanvaard. |
(16) |
Bijgevolg moet de in de voorlopige verordening vastgestelde productdefinitie worden herzien. Het betrokken product wordt definitief gedefinieerd als koelkast-vrieskastcombinatie met een capaciteit van meer dan 400 l waarvan het vries- en het koelgedeelte zich naast elkaar bevinden, uit de Republiek Korea, momenteel vallend onder GN-code ex 8418 10 20. |
D. DUMPING
1. Normale waarde
(17) |
Over de overwegingen 18 tot en met 22 van de voorlopige verordening, betreffende de normale waarde, werden geen opmerkingen ontvangen en deze overwegingen worden dan ook bevestigd. |
2. Uitvoerprijs
(18) |
Zoals aangegeven in overweging 23 van de voorlopige verordening, wordt de uitvoerprijs wanneer het product via een verbonden importeur wordt verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening samengesteld op basis van de prijs waartegen het voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer wordt doorverkocht. Bij deze samenstelling van de uitvoerprijs is gebruikgemaakt van een winstmarge van een bedrijf dat als een onafhankelijke importeur van het betrokken product werd beschouwd. Nadat de definitieve bevindingen aan de betrokkenen waren meegedeeld, heeft één producent/exporteur aangevoerd dat het bedrijf dat voor de vaststelling van de winstmarge was gekozen, geen onafhankelijke importeur was, maar een eerste onafhankelijke afnemer van een van zijn verbonden importeurs. Dit argument is grondig onderzocht en geconcludeerd werd dat het betrokken bedrijf inderdaad niet als onafhankelijke importeur kan worden beschouwd. Bijgevolg werd de winstmarge van dit bedrijf niet bruikbaar geacht voor de samenstelling van de uitvoerprijs en moest een alternatieve bron worden gevonden om overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening een redelijke winstmarge vast te stellen. Er kon in dit onderzoek geen informatie over de winst van andere onafhankelijke importeurs worden verkregen. Omdat beide producten tot dezelfde witgoedsector behoren en dezelfde Koreaanse producenten/exporteurs erbij betrokken zijn, werd het redelijk geacht hiervoor uit te gaan van de winstmarge van 5 % die gebruikt is in de antidumpingprocedure betreffende microgolfovens (4). |
(19) |
Over de overwegingen 23 en 24 van de voorlopige verordening, betreffende de bepaling van de uitvoerprijs, werden geen nadere opmerkingen ontvangen en deze overwegingen worden dan ook bevestigd. |
3. Vergelijking
(20) |
Zoals aangegeven in overweging 26 van de voorlopige verordening, werd in gevallen waarin geen rechtstreekse vergelijking tussen de uitgevoerde en de in het binnenland verkochte modellen kon worden gemaakt, op grond van artikel 2, lid 10, onder a), van de basisverordening een correctie toegepast op de vastgestelde normale waarde, teneinde rekening te houden met de marktwaarde van de verschillen in fysieke kenmerken tussen de in het binnenland verkochte modellen en de uitgevoerde modellen en de normale waarde zoveel mogelijk op de door de producenten/exporteurs in het binnenland verkochte modellen te baseren. Twee producenten/exporteurs betwistten de correctie die in het voorlopige stadium werd aangebracht. |
(21) |
Eén producent/exporteur voerde aan dat de correctie achterwege had moeten blijven omdat de bestaande verschillen in fysieke kenmerken tussen de uitgevoerde modellen en de ter vergelijking voorgestelde, in het binnenland verkochte modellen geen gevolgen zouden hebben voor de marktprijs. Dit argument moet worden afgewezen omdat de geconstateerde verschillen tussen de modellen in sommige gevallen maar liefst zeven kenmerken betroffen en het veelal ging om belangrijke aspecten, zoals de ijs- en waterautomaat, de afwerking van de deuren en het temperatuurregelsysteem. Volgens de normale marktmechanismen zijn dergelijke verschillen van invloed op de marktwaarde van deze modellen. |
(22) |
De andere producent/exporteur waarvoor de Commissie in het voorlopige stadium de opgegeven waarden had aangepast aan de marktwaarde van de verschillen in fysieke kenmerken, betwistte de wijze waarop de aanpassing was berekend. Nadat de definitieve bevindingen waren meegedeeld, wees het bedrijf op enkele elementen in de aanpak van de Commissie waardoor de aldus berekende normale waarde een vertekend beeld zou kunnen geven, en verzocht het om voor uitgevoerde modellen waarvoor geen soortgelijke verkoop op de binnenlandse markt was, de normale waarde samen te stellen. Dit verzoek is onderzocht en geconcludeerd werd dat bepaalde correcties die de Commissie naar aanleiding van het verzoek in verband met de fysieke kenmerken heeft toegepast, vertekende normale waarden zouden kunnen hebben opgeleverd. Daarom is besloten in gevallen waarin geen rechtstreekse vergelijking overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening tussen de uitgevoerde en de in het binnenland verkochte modellen kon worden gemaakt, de normale waarden voor dit bedrijf samen te stellen. |
(23) |
Alle drie producenten/exporteurs betwistten het besluit om in het voorlopige stadium geen correctie voor kredietkosten bij de binnenlandse verkoop toe te staan, zoals zij op grond van artikel 2, lid 10, onder g), van de basisverordening hadden gevraagd. De drie exporteurs toonden aan dat de gehanteerde kredietvoorwaarden contractueel waren overeengekomen en door de bedrijven waren toegepast. Ook werd aangetoond dat de facturen overeenkwamen met betalingen. Gezien het voorgaande werd geoordeeld dat de binnenlandse kredietkosten van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, zoals artikel 2, lid 10, van de basisverordening voorschrijft, en bijgevolg is besloten correcties voor deze kosten toe te staan. |
(24) |
Eén producent/exporteur verzocht bij de dumpingberekeningen de verkoop van beschadigde en/of defecte producten door met hem verbonden importeurs buiten beschouwing te laten. Deze verkoop, die een zeer klein gedeelte van de afzet van het bedrijf op de Gemeenschapsmarkt uitmaakt, was afzonderlijk gerapporteerd en was ter plaatse gecontroleerd. Aangetoond werd dat deze verkoop inderdaad betrekking had op defecte of beschadigde producten en dat de afnemers en de prijzen van deze producten duidelijk konden worden onderscheiden van die van reguliere producten. Bij gebrek aan een vergelijkbare verkoop op de binnenlandse markt van het bedrijf was een zinvolle vergelijking in dit verband niet mogelijk. Dit verzoek wordt derhalve aanvaard. |
(25) |
Dezelfde producent/exporteur betwistte het besluit van de Commissie om in het voorlopige stadium bij de toepassing van de correctie op de uitvoerprijs op grond van artikel 2, lid 10, onder e), van de basisverordening niet uit te gaan van de opgegeven kosten van het vervoer over zee. Deze opgegeven kosten werden afgewezen omdat zij door een verbonden onderneming aan de exporteur in rekening waren gebracht. De producent/exporteur heeft nu aangetoond dat de verbonden onderneming een logistiek bedrijf was dat de vervoersdiensten aan onafhankelijke scheepvaartmaatschappijen uitbesteedde. Bovendien werd aangetoond dat de verbonden onderneming de exporteur de door de onafhankelijke scheepvaartmaatschappijen gefactureerde feitelijke vervoerskosten in rekening bracht, vermeerderd met een redelijke handelsmarge voor de door haar verleende diensten. Daarom wordt besloten dat de opgegeven kosten van vervoer over zee als betrouwbaar kunnen worden beschouwd en worden de berekeningen dienovereenkomstig aangepast. |
(26) |
Afgezien van de in de overwegingen 22 tot en met 25 van deze verordening beschreven correcties, wordt de inhoud van de overwegingen 25 tot en met 30 van de voorlopige verordening, betreffende de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijzen, bevestigd. |
4. Dumpingmarge
(27) |
Alle drie ondernemingen betwistten de methode die de Commissie heeft gebruikt om de dumpingmarge te berekenen. Zoals uitgelegd in de overwegingen 31 tot en met 34 van de voorlopige verordening, is de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Gemeenschap teneinde bij de dumpingberekening rekening te houden met de aanzienlijke verschillen in uitvoerprijzen tussen de regio’s, waarin een duidelijk patroon werd vastgesteld, en omdat bij vergelijking van gewogen gemiddelde normale waarden met gewogen gemiddelde uitvoerprijzen of van afzonderlijke uitvoertransacties en binnenlandse handelstransacties de dumping niet geheel tot uiting zou komen. Ten aanzien van alle drie producenten/exporteurs wordt bevestigd dat er aanzienlijke verschillen in verkoopprijzen tussen de regio’s bestaan en dat het om de in de overwegingen 31 tot en met 34 van de voorlopige verordening vermelde redenen gerechtvaardigd is de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Gemeenschap. De verzoeken van de producenten/exporteurs worden daarom afgewezen. |
(28) |
Na aanbrenging van bovengenoemde correcties en na verbetering van enkele rekenfouten, worden de volgende definitieve dumpingmarges vastgesteld, in procenten van de cif-nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring:
|
E. COMMUNAUTAIRE PRODUCTIE EN BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
(29) |
Omdat er geen onderbouwde nieuwe gegevens of argumenten over dit aspect zijn, worden de overwegingen 37 tot en met 40 van de voorlopige verordening bevestigd. |
F. SCHADE
(30) |
Zoals uiteengezet in overweging 16, is na de vaststelling van de voorlopige maatregelen de productdefinitie herzien. Bij de schadeanalyse zijn de gegevens over het driedeursmodel daarom buiten beschouwing gelaten. Opgemerkt zij overigens dat de bedrijfstak van de Gemeenschap dit type product tijdens het onderzoektijdvak niet produceerde en dat de invoer van het driedeursmodel uit de Republiek Korea in de Gemeenschap verwaarloosbaar was. |
(31) |
Omdat vastgesteld werd dat Samsung Electronics Corporation (hierna „Samsung” genoemd) tijdens het onderzoektijdvak een minimale dumpingmarge had (zie overweging 28), moet een onderscheid tussen deze invoer en de overige invoer uit de Republiek Korea worden gemaakt. Deze overige invoer wordt hierna aangeduid als „invoer met dumping”. De overwegingen 44 tot en met 47 van de voorlopige verordening worden daarom door de volgende overwegingen vervangen. Om redenen van vertrouwelijkheid worden de gegevens over de invoer van de beide andere Koreaanse producenten in indexvorm weergegeven.
|
(32) |
Hieruit blijkt dat de invoer met dumping tussen 2002 en het onderzoektijdvak sterk toenam (met 266 %). Tussen 2002 en 2003 bedroeg de stijging 83 %, in 2004 153 procentpunten en in het onderzoektijdvak nog eens 30 procentpunten. Tijdens het onderzoektijdvak werden tussen 180 000 en 250 000 stuks met dumping ingevoerd. |
(33) |
Het hiermee overeenstemmende marktaandeel van de invoer met dumping groeide tussen 2002 en het onderzoektijdvak met ongeveer 20 procentpunten en bedroeg tijdens het onderzoektijdvak tussen 42 % en 50 %. Uitgedrukt in indexcijfers nam het marktaandeel in 2003 met 21 % toe, in 2004 nog eens met 43 procentpunten en in het onderzoektijdvak met 6 procentpunten. De totale stijging van het marktaandeel bedroeg tussen 2002 en het onderzoektijdvak 70 %. |
(34) |
De gemiddelde prijs van de invoer met dumping, ten slotte, daalde tussen 2002 en het onderzoektijdvak met ongeveer 5 % en bij vergelijking per model onderbood de invoer met dumping de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, afhankelijk van de betrokken exporteur, met 34,4 % tot 42 %. |
(35) |
Overweging 68 van de voorlopige verordening wordt daarom door de volgende tekst vervangen. Het volume van de invoer met dumping van het betrokken product uit de Republiek Korea steeg tussen 2002 en het onderzoektijdvak met 266 % en het daarmee overeenstemmende marktaandeel van de invoer met dumping nam in dezelfde periode met ongeveer 20 procentpunten toe. De gemiddelde prijzen van het met dumping ingevoerde product waren in de beoordelingsperiode steeds lager dan die van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bij vergelijking van de gewogen gemiddelde prijzen per model blijkt dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, afhankelijk van de betrokken exporteur, met 34,4 % tot 42 % werden onderboden door de invoer met dumping en dat de prijsonderbieding voor sommige modellen nog groter was. |
(36) |
Omdat er verder geen onderbouwde nieuwe gegevens of argumenten over schadeaspecten zijn, worden de overwegingen 41 tot en met 71 van de voorlopige verordening bevestigd, met uitzondering van de overwegingen 44 tot en met 47 en overweging 68, die hierboven aan de orde zijn gekomen. |
G. OORZAKELIJK VERBAND
1. Gevolgen van de invoer met dumping
(37) |
Zoals reeds is aangegeven, is vastgesteld dat de dumpingmarge van Samsung tijdens het onderzoektijdvak minimaal was. De aanzienlijke toename van het met dumping ingevoerde volume met 266 % tussen 2002 en het onderzoektijdvak, de toename van het daarmee overeenstemmende marktaandeel met ongeveer 20 procentpunten en de geconstateerde onderbieding vielen echter samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
2. Gevolgen van andere factoren
(38) |
Omdat Samsung tijdens het onderzoektijdvak een minimale dumpingmarge had, moest worden onderzocht of de invoer van producten van Samsung toch schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap kan hebben berokkend. Om redenen van vertrouwelijkheid worden de gegevens over Samsung in indexvorm weergegeven.
|
(39) |
Het volume van de invoer afkomstig van Samsung steeg tussen 2002 en het onderzoektijdvak met 88 %. Tussen 2002 en 2003 bedroeg de stijging 56 %, in 2004 27 procentpunten en in het onderzoektijdvak nog eens 5 procentpunten. Tijdens het onderzoektijdvak bedroeg de invoer afkomstig van Samsung tussen 100 000 en 170 000 stuks. |
(40) |
Het hiermee overeenstemmende marktaandeel van de invoer afkomstig van Samsung daalde tussen 2002 en het onderzoektijdvak met ongeveer 5 procentpunten en bedroeg tijdens het onderzoektijdvak tussen 28 % en 36 %. Uitgedrukt in indexcijfers nam het marktaandeel in 2003 met 3 % toe, waarna het in 2004 met 13 procentpunten en in het onderzoektijdvak met 2 procentpunten daalde. De totale afname van het marktaandeel bedroeg tussen 2002 en het onderzoektijdvak 12 %. |
(41) |
De gemiddelde prijzen van de invoer afkomstig van Samsung, ten slotte, daalden tussen 2002 en het onderzoektijdvak met ongeveer 14 % en bij vergelijking per model onderbood de invoer afkomstig van Samsung de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 34,1 %. |
(42) |
Gezien de toename van het volume van de invoer afkomstig van Samsung, en de geconstateerde onderbieding kan niet worden uitgesloten dat deze invoer heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade. Tevens wordt echter opgemerkt: i) dat de invoer afkomstig van Samsung, tussen 2002 en het onderzoektijdvak veel trager toenam dan de andere invoer uit de Republiek Korea; ii) dat het marktaandeel van de invoer afkomstig van Samsung, in tegenstelling tot dat van de andere invoer uit Korea, tussen 2002 en het onderzoektijdvak met 5 procentpunten daalde; iii) dat de hieruit voortvloeiende aanwezigheid van producten van Samsung op de Gemeenschapsmarkt zowel in volume als in marktaandeel uitgedrukt aanzienlijk kleiner was dan die van producten van de andere bedrijven uit Korea, en iv) dat de vergelijking per model uitwees dat de prijzen van Samsung weliswaar lager waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar steeds hoger waren dan die van de andere invoer uit Korea. |
(43) |
Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de invoer afkomstig van Samsung tot de schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft bijgedragen, maar in aanzienlijk geringere mate dan de invoer met dumping van de andere twee Koreaanse producenten. De gevolgen van de invoer afkomstig van Samsung worden daarom onvoldoende groot geacht om het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap te verbreken. |
(44) |
Omdat er geen onderbouwde nieuwe gegevens of argumenten zijn, worden de overwegingen 72 tot en met 96 van de voorlopige verordening bevestigd, met uitzondering van de eerste zin van overweging 73, waarop hierboven is ingegaan. |
H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
(45) |
Omdat er geen onderbouwde nieuwe gegevens of argumenten over dit aspect zijn, worden de overwegingen 97 tot en met 114 van de voorlopige verordening bevestigd. |
I. DEFINITIEVE MAATREGELEN
(46) |
Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, moet, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, een definitief antidumpingrecht op het niveau van de vastgestelde dumpingmarge worden ingesteld, dat echter niet hoger mag zijn dan de schademarge, zoals vermeld in overweging 119 van de voorlopige verordening en bevestigd in deze verordening. Omdat de schademarges steeds hoger waren dan de dumpingmarges, dienen de maatregelen op de dumpingmarges te worden gebaseerd. |
(47) |
De definitieve rechten zijn derhalve als volgt:
|
J. DEFINITIEVE INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT
(48) |
Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges van de producenten/exporteurs in de Republiek Korea en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te innen tot het bedrag van het definitieve antidumpingrecht. Daar het driedeursmodel nu van de productdefinitie is uitgesloten (zie de overwegingen 12 tot en met 16) en de definitieve rechten lager zijn dan de voorlopige rechten, moeten de voorlopige als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven. |
(49) |
De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen derhalve de situatie die in het kader van het onderzoek voor deze ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van het betrokken product uit het betrokken land, dat vervaardigd werd door de specifiek vermelde ondernemingen (juridische entiteiten). Deze rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn geproduceerd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, met inbegrip van ondernemingen die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen. Op deze producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”. |
(50) |
Verzoeken om toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld na naamswijziging van de rechtspersoon of na oprichting van nieuwe productie- of verkoopeenheden) dienen onverwijld aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante informatie, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houden met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien dit gerechtvaardigd blijkt, zal de verordening worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er worden definitieve antidumpingrechten ingesteld op koelkast-vrieskastcombinaties met een capaciteit van meer dan 400 l waarvan de vries- en koelgedeelten zich naast elkaar bevinden, vallend onder GN-code ex 8418 10 20 (Taric-code 8418102091), uit de Republiek Korea.
2. Het definitieve antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande bedrijven zijn geproduceerd, is als volgt:
Onderneming |
Antidumpingrecht (%) |
Aanvullende Taric-code |
Daewoo Electronics Corporation, 686 Ahyeon-dong, Mapo-gu, Seoul |
3,4 |
A733 |
LG Electronics Corporation, LG Twin Towers, 20, Yeouido-dong, Yeongdeungpo-gu, Seoul |
12,2 |
A734 |
Samsung Electronics Corporation, Samsung Main Bldg, 250, 2-ga, Taepyeong-ro, Jung-gu, Seoul |
0 |
A735 |
Alle andere ondernemingen |
12,2 |
A999 |
3. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
1. De bedragen die uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 355/2006 als zekerheid zijn gesteld voor de invoer uit de Republiek Korea van door Samsung Electronics Corporation geproduceerde koelkast-vrieskastcombinaties met een capaciteit van meer dan 400 l, voorzien van ten minste twee afzonderlijke buitendeuren die zich naast elkaar bevinden, vallend onder GN-code ex 8418 10 20, worden vrijgegeven.
2. De bedragen die uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 355/2006 als zekerheid zijn gesteld voor de invoer uit de Republiek Korea van koelkast-vrieskastcombinaties met een capaciteit van meer dan 400 l, met twee bovendeuren op het koelgedeelte en een onderdeur op het vriesgedeelte, vallend onder GN-code ex 8418 10 20, worden vrijgegeven.
3. De bedragen die uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 355/2006 als zekerheid zijn gesteld voor de invoer uit de Republiek Korea van koelkast-vrieskastcombinaties met een capaciteit van meer dan 400 l waarvan de vries- en koelgedeelten zich naast elkaar bevinden, vallend onder Gn-code ex 8418 10 20, worden definitief geïnd. De bedragen die het bedrag van de definitieve antidumpingrechten, zoals vastgesteld in artikel 1, lid 2, overschrijden, worden vrijgegeven.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 25 augustus 2006.
Voor de Raad
De voorzitter
E. TUOMIOJA
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).
(2) PB C 135 van 2.6.2005, blz. 4.
(3) PB L 59 van 1.3.2006, blz. 12.
(4) Zie Verordening (EG) nr. 2041/2000 van de Raad (PB L 244 van 29.9.2000, blz. 33, overweging 26).