13.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 151/21


VERORDENING (EG) Nr. 646/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juni 2007

ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij slachtkuikens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1091/2005

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (1), en met name op artikel 4, lid 1, artikel 8, lid 1, en artikel 13,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 is bedoeld om te waarborgen dat er adequate en doeltreffende maatregelen worden getroffen voor de detectie en de bestrijding van salmonella en andere zoönoseverwekkers in alle stadia van productie, verwerking en distributie, in het bijzonder op het niveau van de primaire productie, teneinde de prevalentie ervan en het risico voor de volksgezondheid te verminderen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 moet een communautaire doelstelling worden vastgesteld voor het verminderen van de prevalentie van alle salmonella-serotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn bij slachtkuikens in het stadium van de primaire productie. Een dergelijke vermindering is belangrijk met het oog op de stringente maatregelen die overeenkomstig die verordening met ingang van 12 december 2010 moeten worden toegepast op vers vlees van besmette koppels slachtkuikens. Met name mag vers vlees van pluimvee, waaronder vlees van slachtkuikens, niet voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht, tenzij salmonella afwezig is in 25 gram van dergelijk vlees.

(3)

Volgens Verordening (EG) nr. 2160/2003 moet de communautaire doelstelling ten minste bestaan uit een numerieke uitdrukking van het maximumpercentage epidemiologische eenheden dat positief blijft en/of het minimumpercentage waarmee het aantal positief blijvende epidemiologische eenheden moet worden verminderd, de maximumtermijn voor het verwezenlijken van de doelstelling en de definitie van de nodige testschema's om na te gaan of de doelstelling is verwezenlijkt. Verder moet, indien van toepassing, een definitie worden gegeven van de serotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn.

(4)

Om de communautaire doelstelling vast te stellen zijn vergelijkbare gegevens over de prevalentie van de betrokken salmonella-serotypen bij koppels slachtkuikens in de lidstaten verzameld overeenkomstig Beschikking 2005/636/EG van de Commissie (2) betreffende een basisonderzoek naar de prevalentie van salmonella bij koppels slachtkuikens.

(5)

Volgens Verordening (EG) nr. 2160/2003 moet de communautaire doelstelling voor slachtkuikens voor een overgangsperiode van drie jaar betrekking hebben op Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium. Andere serotypen die voor de volksgezondheid van belang zijn, kunnen na die periode worden onderzocht.

(6)

Om na te gaan welke vooruitgang bij de verwezenlijking van de communautaire doelstelling is geboekt, is het nodig dat in deze verordening wordt voorzien in de herhaalde bemonstering van koppels slachtkuikens.

(7)

Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 is de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) over de vaststelling van de communautaire doelstelling voor slachtkuikens geraadpleegd. De taskforce voor de verzameling van gegevens over zoönosen van de EFSA heeft met name op 28 maart 2007 een verslag over de analyse van het basisonderzoek naar de prevalentie van salmonella bij koppels slachtkuikens van Gallus gallus in de EU (Report on the Analysis of the baseline survey on the prevalence of Salmonella in broiler flocks of Gallus gallus in the EU, 2005-2006, Part A: Salmonella prevalence estimates) (3) goedgekeurd.

(8)

Verordening (EG) nr. 1091/2005 van de Commissie van 12 juli 2005 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella (4) is vervangen door Verordening (EG) nr. 1177/2006 van de Commissie van 1 augustus 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee (5). Voor de duidelijkheid moet Verordening (EG) nr. 1091/2005 worden ingetrokken.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Communautaire doelstelling

1.   De communautaire doelstelling, als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003, voor het verminderen van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij slachtkuikens (hierna „communautaire doelstelling” genoemd) bestaat erin het maximumpercentage koppels slachtkuikens dat positief blijft voor Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium vóór 31 december 2011 te verminderen tot 1 % of minder.

2.   Het testschema om na te gaan of de communautaire doelstelling is verwezenlijkt, wordt in de bijlage beschreven.

3.   Aan de hand van de ervaring die wordt opgedaan in 2009, het eerste jaar van de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde nationale bestrijdingsprogramma's, gaat de Commissie na of het testschema in de bijlage moet worden herzien.

Artikel 2

Intrekking van Verordening (EG) nr. 1091/2005

Verordening (EG) nr. 1091/2005 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2007.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden gelezen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1177/2006.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, leden 1 en 3, zijn van toepassing met ingang van 1 juli 2007 en artikel 1, lid 2, is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juni 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 228 van 3.9.2005, blz. 14.

(3)  The EFSA Journal (2007) 98 1-85.

(4)  PB L 182 van 13.7.2005, blz. 3.

(5)  PB L 212 van 2.8.2006, blz. 3.


BIJLAGE

Testschema om na te gaan of de communautaire doelstelling is verwezenlijkt, als bedoeld in artikel 1, lid 2

1.   Frequentie en status van de bemonstering

a)

Het steekproefkader omvat alle koppels slachtkuikens die vallen onder de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 2160/2003.

b)

Koppels slachtkuikens worden bemonsterd op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf en door de bevoegde autoriteit.

De bemonstering op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf vindt overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 plaats binnen drie weken voordat de dieren naar het slachthuis worden vervoerd.

De bemonstering door de bevoegde autoriteit omvat elk jaar ten minste één koppel slachtkuikens in 10 % van de bedrijven met meer dan 5 000 dieren. Zij vindt plaats op basis van een risicobeoordeling telkens wanneer de bevoegde autoriteit dit nodig acht.

Een bemonstering door de bevoegde autoriteit kan in de plaats komen van de bemonstering op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf.

c)

De bevoegde autoriteit kan echter in afwijking van punt a) besluiten om ten minste één koppel slachtkuikens per ronde te bemonsteren in bedrijven met verscheidene koppels als:

i)

een „all in, all out”-systeem wordt toegepast;

ii)

voor alle koppels hetzelfde managementsysteem geldt;

iii)

de voeder- en watervoorziening voor alle koppels gemeenschappelijk is;

iv)

gedurende één jaar en ten minste zes ronden testen op Salmonella spp. overeenkomstig het onder b) vermelde monitoringschema zijn uitgevoerd bij alle koppels in het bedrijf en door de bevoegde autoriteit monsters van alle koppels van ten minste één ronde zijn genomen; en

v)

alle resultaten van de testen op Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium negatief waren.

2.   Bemonsteringsprotocol

Er worden ten minste twee paar overschoen- of oversokmonsters genomen. Bij koppels slachtkuikens met vrije uitloop worden de monsters alleen in de ruimte binnen de stal verzameld. Alle overschoen- of oversokmonsters moeten tot één monster worden samengevoegd.

In koppels van minder dan 100 slachtkuikens, waarbij het niet mogelijk is overschoenen of oversokken te gebruiken omdat de stallen niet toegankelijk zijn, mogen deze vervangen worden door handmonsters, waarbij de overschoen of oversok over een handschoen worden gedaan en over met verse feces verontreinigde oppervlakken worden gewreven of, als dit niet uitvoerbaar is, door middel van andere bemonsteringstechnieken voor feces.

Voordat de overschoenen/oversokken worden aangetrokken, moet het oppervlak ervan worden bevochtigd met een oplosmiddel voor maximale terugwinning (MRD: 0,8 % keukenzout, 0,1 % pepton in gesteriliseerd, gedeïoniseerd water), steriel water of een ander door het in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde nationale referentielaboratorium goedgekeurd oplosmiddel. Het gebruik van landbouwwater met antimicrobiële stoffen of toegevoegde ontsmettingsmiddelen dient vermeden te worden. Voor het bevochtigen van de overschoenen wordt aanbevolen de vloeistof in de schoenen te gieten voordat zij worden aangetrokken. De overschoenen/oversokken kunnen vóór gebruik ook worden geautoclaveerd met een oplosmiddel in autoclaafzakken of -flessen. Het oplosmiddel kan ook worden aangebracht na het aantrekken van de schoenen met behulp van een verstuiver of spuitfles.

Er wordt voor gezorgd dat alle afdelingen van een stal op evenredige wijze bij de bemonstering worden vertegenwoordigd. Elk paar moet circa 50 % van de ruimte van de stal bestrijken.

Als de bemonstering voltooid is, worden de overschoenen of oversokken voorzichtig uitgetrokken zodat het aanhangend materiaal niet loskomt. De overschoenen kunnen binnenstebuiten worden gekeerd zodat er geen materiaal van afvalt. Zij worden in een zak of een pot gedaan en van een etiket voorzien.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de exploitanten van de levensmiddelenbedrijven een passende opleiding krijgen om ervoor te zorgen dat zij het bemonsteringsprotocol correct toepassen.

Als door de bevoegde autoriteit monsters worden genomen wegens verdenking van salmonellabesmetting of in enig ander dienstig geacht geval vergewist de bevoegde autoriteit, zo nodig door het uitvoeren van verdere testen, zich ervan dat de resultaten van de onderzoeken naar salmonella bij koppels slachtkuikens niet worden beïnvloed door het gebruik van antimicrobiële stoffen bij deze koppels.

Indien geen Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium wordt gevonden, maar wel antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect, wordt het koppel ten aanzien van de in artikel 1, lid 2, bedoelde communautaire doelstelling als een besmet koppel slachtkuikens beschouwd.

3.   Onderzoek van de monsters

3.1.   Vervoer en voorbereiding van de monsters

De monsters worden binnen 25 uur nadat zij genomen zijn per expresse of koeriersdienst verzonden naar de in de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde laboratoria. In het laboratorium worden de monsters koel bewaard tot op het ogenblik van het onderzoek, dat binnen 48 uur na ontvangst van het monster moet worden uitgevoerd.

Het paar overschoenen of oversokken wordt zorgvuldig uitgepakt om te vermijden dat aanhangend fecaal materiaal loskomt, en tezamen ondergedompeld in 225 ml gebufferd peptonwater (BPW) dat op kamertemperatuur is gebracht.

Er wordt omgezwenkt zodat het monster volledig verzadigd is en vervolgens wordt de in punt 3.2 aangegeven detectiemethode toegepast.

Indien er ISO-normen betreffende de voorbereiding van feces met het oog op de opsporing van salmonella worden vastgesteld, worden die toegepast in plaats van de in dit punt vastgestelde voorschriften voor de monstervoorbereiding.

3.2.   Detectiemethode

De gebruikte detectiemethode is de door het communautaire referentielaboratorium (CRL) voor salmonella in Bilthoven, Nederland, aanbevolen methode.

Die methode wordt beschreven in de meest recente versie van het ontwerp van bijlage D bij ISO 6579 (2002): „Detection of Salmonella spp. in animal faeces and in samples of the primary production stage”.

Bij deze detectiemethode wordt een semisolide medium (gemodificeerd semisolide Rappaport-Vassiliadis-medium, MSRV) gebruikt als het enige selectieve ophopingsmedium.

3.3.   Serotypering

Ten minste één isolaat van elk positief monster wordt geserotypeerd aan de hand van het Kaufmann-White-schema.

3.4.   Alternatieve methoden

Voor monsters die op initiatief van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf genomen zijn, mogen de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1) bedoelde analysemethoden worden gebruikt in plaats van de in de punten 3.1 tot en met 3.3 van deze bijlage beschreven methoden voor monstervoorbereiding, detectie en serotypering, mits zij overeenkomstig de norm EN-ISO 16140/2003 gevalideerd zijn.

3.5.   Opslag van de stammen

Ten minste één geïsoleerde stam per stal en per jaar wordt door de bevoegde autoriteit verzameld en opgeslagen om op een later tijdstip gefaagtypeerd of op haar antimicrobiële gevoeligheid getest te worden, onder gebruikmaking van de gangbare methoden voor kweekverzameling, waarbij de integriteit van de stammen gedurende ten minste twee jaar wordt gegarandeerd.

4.   Resultaten en rapportage

4.1.   Berekening van de prevalentie voor de verificatie van de communautaire doelstelling

Een koppel slachtkuikens wordt ten aanzien van de communautaire doelstelling als positief aangemerkt als in het koppel bij enige gelegenheid de aanwezigheid van Salmonella Enteritidis en/of Salmonella Typhimurium (andere dan vaccinstammen) is geconstateerd.

Positieve koppels slachtkuikens worden slechts éénmaal per ronde geteld, ongeacht het aantal bemonsteringen en testen, en worden alleen in de rapportage opgenomen in het jaar van de eerste positieve bemonstering.

4.2.   Rapportage

De rapportage omvat:

a)

het totale aantal door de bevoegde autoriteit of de exploitant van een levensmiddelenbedrijf bemonsterde koppels slachtkuikens;

b)

het totale aantal besmette koppels slachtkuikens;

c)

alle geïsoleerde serotypen van salmonella (ook andere dan Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium);

d)

een toelichting op de resultaten, met name wat uitzonderingsgevallen betreft.

Over de resultaten en aanvullende relevante informatie wordt gerapporteerd in het verslag over de tendensen en bronnen als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).

4.3.   Aanvullende informatie

Ten minste de volgende informatie moet worden verstrekt voor elk koppel slachtkuikens dat is getest voor analyse op nationaal niveau of door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid op haar verzoek:

a)

door de bevoegde autoriteit of de exploitant van een levensmiddelenbedrijf genomen monster;

b)

referentie van het bedrijf, die uniek blijft;

c)

referentie van de stal, die uniek blijft;

d)

maand van de bemonstering.


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.


  翻译: