18.12.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 363/101 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1347/2014 VAN DE COMMISSIE
van 17 december 2014
tot beëindiging van het definitief compenserend recht op sulfanilzuur uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) Nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name de artikelen 14 en 18,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
(1) |
In juli 2002 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1338/2002 (2) een definitief compenserend recht van 7,1 % ingesteld op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit India („het oorspronkelijke onderzoek”). |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 1339/2002 (3) heeft de Raad in juli 2002 een definitief antidumpingrecht van 21 % ingesteld op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”), evenals een definitief antidumpingrecht van 18,3 % op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit India. |
(3) |
Bij Besluit 2002/611/EG (4) heeft de Commissie met betrekking tot de antidumping- en antisubsidiemaatregelen op de invoer uit India een prijsverbintenis aanvaard die werd aangeboden door de Indiase producent-exporteur Kokan Synthetics and Chemicals Pvt. Ltd („Kokan”). |
(4) |
Naar aanleiding van de vrijwillige opzegging van de verbintenis door Kokan heeft de Commissie in maart 2004 bij Besluit 2004/255/EG (5) Besluit 2002/611/EG ingetrokken. |
(5) |
Bij Besluit 2006/37/EG (6) heeft de Commissie een nieuwe door Kokan aangeboden verbintenis met betrekking tot de antidumping- en antisubsidiemaatregelen op de invoer uit India aanvaard. De Verordeningen (EG) nr. 1338/2002 en (EG) nr. 1339/2002 van de Raad werden bij Verordening (EG) nr. 123/2006 van de Raad (7) dienovereenkomstig gewijzigd. |
(6) |
Bij Verordening (EG) nr. 1000/2008 (8) heeft de Raad, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, antidumpingrechten ingesteld op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit de VRC en India. Bij Verordening (EG) nr. 1010/2008 (9) heeft de Raad naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek en een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen definitieve compenserende rechten ingesteld op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit India en de hoogte van de antidumpingrechten op de invoer van sulfanilzuur uit India gewijzigd. |
2. Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
(7) |
Na de bekendmaking van een bericht dat de geldende compenserende maatregelen op korte termijn zouden vervallen (10), heeft de Commissie op 1 juli 2013 een verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van deze maatregelen ontvangen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009. Het verzoek werd ingediend door CUF — Quimicos Industriais („de indiener van het verzoek” of „CUF”), de enige producent van sulfanilzuur in de Unie, die dus goed is voor 100 % van de productie in de Unie. |
(8) |
De reden voor dit verzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van de subsidiëring en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie. |
3. Opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
(9) |
Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 16 oktober 2013 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (11) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening aangekondigd. |
4. Parallelle onderzoeken
(10) |
Met de bekendmaking van een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie van 16 oktober 2013 (12) heeft de Commissie tevens een nieuw onderzoek geopend in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit onder meer India. Dit onderzoek werd geopend krachtens artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (13). |
5. Onderzoek
5.1. Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode
(11) |
Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van subsidiëring had betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van de voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot het eind van het TNO („de beoordelingsperiode”). |
5.2. Betrokken partijen
(12) |
De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de producenten-exporteurs in India, de importeurs, de haar bekende betrokken gebruikers en de vertegenwoordigers van het uitvoerende land in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. |
(13) |
De enige producent in de Unie was de enige belanghebbende die hierom verzocht, en werd gehoord. |
5.3. Steekproefneming
(14) |
Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in India en het grote aantal niet-verbonden importeurs in de Unie werd in het bericht van opening overwogen om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen verzocht zich binnen vijftien dagen na de opening van het nieuwe onderzoek bij haar kenbaar te maken en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. |
(15) |
De Commissie heeft hierop twee reacties van Indiase producenten-exporteurs ontvangen. Bijgevolg is geen steekproef samengesteld. |
(16) |
Eén niet-verbonden importeur heeft op het steekproefformulier geantwoord, maar voerde het betrokken product niet in uit het betrokken land, en heeft de vragenlijst niet beantwoord. Bijgevolg is geen steekproef samengesteld. |
(17) |
Omdat er in de Unie slechts één producent is, is voor de bedrijfstak van de Unie geen steekproef samengesteld. |
5.4. Onderzoek
(18) |
De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de subsidiëring en daaruit resulterende schade zouden voortduren of opnieuw zouden optreden en om het belang van de Unie te bepalen. De Commissie heeft aan de enige producent in de Unie, de twee producenten-exporteurs in India, de Indiase overheid, de haar bekende importeurs en gebruikers in de Unie een vragenlijst gestuurd. |
(19) |
Van de twee Indiase producenten-exporteurs heeft er slechts één een volledig antwoord ingediend. Deze Indiase producent vertegenwoordigde in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een groot deel van de totale Indiase uitvoer naar de Unie. |
(20) |
De Commissie heeft in Delhi ook overleg gevoerd met de Indiase overheid, de overheid van Maharashtra, de overheid van Gujarat en de Reserve Bank of India. |
(21) |
Daarnaast werd bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:
|
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(22) |
Het betrokken product is sulfanilzuur, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2921 42 00 (Taric-code 2921420060). Er zijn twee soorten sulfanilzuur: een technische soort en een zuivere soort. De zuivere soort wordt ook wel in de handel gebracht als een zout van sulfanilzuur. Sulfanilzuur wordt gebruikt als grondstof bij de productie van optische witmakers, additieven voor beton, kleurstoffen voor levensmiddelen en speciale verfstoffen. Ook wordt het op beperkte schaal gebruikt in de farmaceutische industrie. Hoewel vaststaat dat beide soorten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en derhalve als één enkel product worden beschouwd, dient te worden opgemerkt dat het onderzoek heeft aangetoond dat zij in de praktijk slechts beperkt onderling verwisselbaar zijn. Met name gebruikers die van zuiver sulfanilzuur afhankelijk zijn, kunnen de technische soort slechts gebruiken indien zij deze zelf verder kunnen zuiveren. Gebruikers die technisch sulfanilzuur nodig hebben of daar een voorkeur voor hebben, kunnen in theorie de zuivere soort gebruiken, maar dit is vanwege het prijsverschil (20 %-25 %) economisch niet haalbaar. |
(23) |
Sulfanilzuur is een echt basisproduct waarvan de fysische, chemische en technische basiseigenschappen identiek zijn, ongeacht het land van oorsprong. Het betrokken product en de door de producent-exporteur in India vervaardigde en op de binnenlandse markt en aan derde landen verkochte producten, alsmede de producten die de producenten van de Unie vervaardigen en op de markt van de Unie verkopen, hebben dus dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen en worden in wezen voor dezelfde doeleinden gebruikt, zodat zij als soortgelijke producten in de zin van artikel 2 van de basisverordening worden beschouwd. |
C. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING
1. Inleiding
(24) |
De medewerking van de Indiase exporteurs bleef beperkt tot één producent-exporteur. Bij gebrek aan medewerking van andere producenten moest het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, d.w.z. de antwoorden van de medewerkende onderneming, die goed was voor een groot deel van de uitvoer uit India naar de Unie, en de door de Indiase instanties verstrekte gegevens. |
(25) |
Op basis van de informatie in het verzoek en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt.
|
(26) |
De regelingen a), b), c), e), h), i), k) en l) zijn gebaseerd op de Wet op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 („Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No 22 of 1992)”), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandsehandelsbeleid, die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Het document over het buitenlandsehandelsbeleid dat relevant is voor het TNO van dit onderzoek is Foreign Trade Policy 2009-2014 („FTP 09-14”). Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FTP 09-14 vastgesteld in een Handbook of Procedures, Volume I („HOP I 09-14”). Dit procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt. |
(27) |
De onder d) vermelde regeling Vrijstelling inkomstenbelasting is gebaseerd op de Wet Inkomstenbelasting van 1961, die jaarlijks bij de begrotingswet wordt gewijzigd. |
(28) |
De onder f) en n) bedoelde regionale regelingen worden beheerd door de deelstaten Gujarat en Maharashtra en vinden hun grondslag in besluiten van het Ministerie van Industrie, Energie en Werkgelegenheid van de overheid van Maharashtra en besluiten van het Ministerie van Industrie en Mijnbouw van de overheid van Gujarat. |
(29) |
De onder g) genoemde Regeling exportkredieten is gebaseerd op de artikelen 21 en 35A van de Banking Regulation Act 1949, die de Reserve Bank of India („RBI”) machtigt handelsbanken instructies over exportkredieten te geven. |
(30) |
Het onder j) genoemde Duty Drawback Scheme (DDS) is gebaseerd op artikel 75 van de Customs Act van 1962, artikel 37 van de Central Excise Act van 1944, de artikelen 93A en 94 van de Financial Act van 1994 en de Customs, Central Excise Duties and Service Tax Drawback Rules van 1995. De terugbetalingspercentages worden regelmatig gepubliceerd; in het TNO waren de All Industry Rates (AIR) of Duty Drawback 2012-13 van toepassing, bekendgemaakt in mededeling nr. 92/2012-Cus.(N.T.). De regeling voor de terugbetaling van rechten wordt in hoofdstuk 4 van FTP 09-14 ook een regeling voor kwijtschelding van rechten genoemd. |
2. Regeling exportgerichte productiezones („EPZ”)/bijzondere economische zones („SEZ”)/exportgerichte bedrijven („EOUS”)
(31) |
De medewerkende producent-exporteur bleek zich niet in een bijzondere economische zone of in een exportgerichte productiezone te bevinden. Wel was de medewerkende producent-exporteur opgericht in het kader van de Regeling exportgerichte bedrijven en ontving hij in het tijdvak van het nieuwe onderzoek subsidies die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. De onderstaande beschrijving en beoordeling betreffen dus uitsluitend de Regeling exportgerichte bedrijven. |
a) Rechtsgrondslag
(32) |
Deze regeling is nauwkeurig beschreven in hoofdstuk 6 van het FTP 09-14 en hoofdstuk 6 van het HOP I 09-14. |
b) Subsidiabiliteit
(33) |
Met uitzondering van zuivere handelsondernemingen komen alle ondernemingen die er zich in principe toe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren, voor de regeling exportgerichte bedrijven in aanmerking. Industriële ondernemingen moeten evenwel een minimumbedrag (10 miljoen Indiase roepies) in vaste activa investeren om voor de EOUS in aanmerking te komen. |
c) Toepassing in de praktijk
(34) |
Exportgerichte bedrijven kunnen overal in India worden gevestigd of opgericht. |
(35) |
In een aanvraag om als exportgericht bedrijf te worden erkend, moeten onder meer gegevens worden verstrekt over het geplande volume van de productie, de geprojecteerde exportwaarde en de behoefte aan ingevoerde en binnenlandse inputs over een periode van vijf jaar. Indien de aanvraag wordt aanvaard, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming meegedeeld. De erkenning als exportgericht bedrijf geldt voor vijf jaar. De erkenning kan worden verlengd. |
(36) |
Een belangrijke verplichting voor exportgerichte bedrijven is volgens het FTP 09-14 dat hun deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, d.w.z. dat de totale waarde van hun uitvoer gedurende een referentieperiode van vijf jaar groter moet zijn dan de totale waarde van hun invoer. |
(37) |
Exportgerichte bedrijven komen in aanmerking voor de volgende voordelen:
|
(38) |
Bedrijven die in het kader van deze regelingen werkzaam zijn, staan overeenkomstig artikel 65 van de Customs Act onder toezicht van douaneambtenaren. |
(39) |
De medewerkende producent-exporteur opereerde in de eerste vier maanden van het TNO onder de regeling exportgerichte bedrijven. De formele brief waarmee de onderneming afstand nam van de regeling, is gedateerd 6 februari 2013. De onderneming heeft in het TNO derhalve enkel van de regeling gebruikgemaakt om de nationale omzetbelasting terugbetaald te krijgen. Uit het onderzoek bleek dat de betrokken producent-exporteur evenwel geen voordeel had behaald door de vrijstelling van invoerrechten en accijnzen over aankopen op de binnenlandse markt, en van de gedeeltelijke terugbetaling van de accijnzen die zijn betaald op brandstof die bij binnenlandse oliemaatschappijen werd betrokken. |
d) Conclusies betreffende de EOUS-regeling
(40) |
De terugbetaling van de nationale omzetbelasting is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten en verleent het exportgerichte bedrijf aldus een voordeel in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening, daar dit bedrijf hierdoor over meer liquide middelen beschikt doordat het nationale omzetbelasting terugbetaald krijgt die het normaliter verschuldigd zou zijn. De subsidie is rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening. Om voor deze voordelen in aanmerking te komen, moet een bedrijf volgens punt 6.1 van het FTP 09-14 exportgericht zijn. |
e) Berekening van het subsidiebedrag
(41) |
Het subsidiebedrag werd berekend aan de hand van het bedrag van de omzetbelasting dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd terugbetaald op aangekochte binnenlandse goederen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag toegerekend aan de totale waarde van de uitvoer in het nieuwe tijdvak van het nieuwe onderzoek als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge bedroeg 1,4 %. |
3. Kredietregeling voor invoerrechten (DEPBS)
(42) |
Er werd bevestigd dat de DEPBS met ingang van 30 september 2011, dat wil zeggen nog vóór het TNO, feitelijk is ingetrokken. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
4. Regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering (EPCGS)
a) Rechtsgrondslag
(43) |
De EPCGS is nauwkeurig beschreven in hoofdstuk 5 van het FTP 09-14 en hoofdstuk 5 van het HOP I 09-14. |
b) Bevindingen
(44) |
De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek in het TNO geen voordelen in het kader van deze regeling te hebben verkregen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
5. Income Tax Exemption Scheme („ITES”, regeling voor vrijstelling van inkomstenbelasting)
(45) |
Er werd bevestigd dat de ITES in april 2011, dat wil zeggen vóór het TNO, is afgeschaft. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
6. Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen)
a) Rechtsgrondslag
(46) |
Deze regeling is nauwkeurig beschreven in de punten 4.1.3.1 tot en met 4.1.14 van het FTP 09-14 en de punten 4.1 tot en met 4.30 van het HOP I 09-14. |
b) Bevindingen
(47) |
De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek in het TNO geen voordelen in het kader van deze regeling te hebben verkregen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
7. Package Scheme of Incentives („PSI”, pakket stimuleringsmaatregelen) van de overheid van Maharashtra
a) Rechtsgrondslag
(48) |
Om ondernemingen aan te moedigen zich in minder ontwikkelde gebieden van Maharashtra te vestigen, verleent de overheid van deze deelstaat sinds 1964 in het kader van het Package Scheme of Incentives (pakket stimuleringsmaatregelen of „PSI”) voordelen aan nieuwe fabrieken die in ontwikkelingsgebieden worden opgezet. De regeling is sinds de invoering ervan meerdere malen gewijzigd en in het TNO waren er twee pakketten stimuleringsmaatregelen van kracht: PSI 2007 (dat van kracht was tot en met april 2013) en PSI 2013. Het PSI van Maharashtra bestaat uit verschillende subregelingen. De belangrijkste daarvan zijn: i) terugbetaling van de octrooibelasting/inschrijvingsbelasting, ii) vrijstelling van elektriciteitsheffing, iii) vrijstelling/uitstel van betaling van de plaatselijke omzetbelasting, iv) rentesubsidie voor nieuwe vestigingen, en v) bepaalde subsidies voor kleine en middelgrote ondernemingen voor het moderniseren van hun technologie. Uit het onderzoek bleek dat de enige subregeling waarvan de medewerkende producent-exporteur in het TNO gebruik maakte, de subregeling betreffende uitstel van betaling van omzetbelasting was (deel van punt iii)), die in feite onder het PSI 2001 viel maar waarvan in het TNO nog steeds een deel moest worden terugbetaald. |
b) Subsidiabiliteit
(49) |
Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen in de regel in minder ontwikkelde gebieden van de deelstaat investeren (die op grond van hun economische ontwikkeling zijn ingedeeld in verschillende categorieën, nl. weinig ontwikkelde, minder ontwikkelde en minst ontwikkelde gebieden) door daar een nieuwe fabriek op te zetten of door grootschalige investeringen te doen in de uitbreiding of diversificatie van bestaande fabrieken. De voornaamste criteria voor het vaststellen van het bedrag van stimuleringsmaatregelen zijn de classificatie van het gebied waar de fabriek is of zal worden gevestigd en de omvang van de investeringen. |
c) Toepassing in de praktijk
(50) |
In het door de overheid van Maharashtra aan de medewerkende producent-exporteur afgegeven certificaat werd bepaald dat de onderneming, op grond van de subregeling „uitstel betaling omzetbelasting”, de betaling van de over de binnenlandse verkoop geheven nationale omzetbelasting mocht uitstellen. |
d) Conclusie
(51) |
In het kader van het pakket stimuleringsmaatregelen van de overheid van Maharashtra worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De hierboven onderzochte subregeling is een financiële bijdrage van de overheid van Maharashtra, aangezien hierdoor de inning van inkomsten van deze overheid wordt uitgesteld, die anders opeisbaar zouden zijn geweest. Dit uitstel verleent de onderneming voordeel, aangezien haar liquiditeit hierdoor verbetert. |
(52) |
Alleen ondernemingen die geïnvesteerd hebben in bepaalde geografische gebieden die onder de jurisdictie van de deelstaat Maharashtra vallen, komen voor de subregeling in aanmerking. Ondernemingen die buiten deze gebieden zijn gevestigd, komen niet in aanmerking. De hoogte van het voordeel is afhankelijk van het gebied in kwestie. De regeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), en artikel 4, lid 3, van de basisverordening en geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen. |
e) Berekening van het subsidiebedrag
(53) |
Het bedrag aan omzetbelasting dat in het kader van het uitstelelement van de regeling aan het einde van het TNO nog moest worden betaald, werd beschouwd als een door de overheid van Maharashtra verstrekte rentevrije lening voor hetzelfde bedrag. Het voordeel van de medewerkende producent-exporteur werd derhalve berekend op basis van de rente die de onderneming voor een vergelijkbare commerciële lening in het TNO verschuldigd zou zijn geweest. |
(54) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (de teller van de breuk) omgeslagen over de totale omzet van de onderneming in het TNO, aangezien de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en evenmin van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. |
(55) |
Op basis van het bovenstaande heeft de onderneming in het kader van deze regeling een subsidie van 1,1 % verkregen. |
8. Regeling exportkredieten (ECS)
(56) |
Er werd vastgesteld dat de preferentiële rentetarieven voor exportkredieten in het kader van deze steunregeling, na wijzigingen in de ECS met betrekking tot exportkredieten in Indiase roepies (juli 2010) en buitenlandse valuta (mei 2012) in beginsel zijn vervallen, behalve voor een beperkt aantal specifieke industriële sectoren. Omdat bleek dat de chemische sector in kwestie niet voorkwam op de lijst van sectoren die in het TNO in aanmerking kwamen voor de subsidiëring van rentes, hoefde deze regeling in het kader van dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
9. Focus Product Scheme („FPS”, regeling focusproducten)
a) Rechtsgrondslag
(57) |
De regeling wordt uitvoerig beschreven in punt 3.15 van het FTP 09-14 en in punt 3.9 van het HOP I 09-14. |
b) Bevindingen
(58) |
De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek tijdens het TNO geen voordelen in het kader van deze regeling te hebben verkregen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
10. Duty Free Import Authorisation („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer)
a) Rechtsgrondslag
(59) |
Deze regeling wordt uitvoerig beschreven in de punten 4.2.1 tot en met 4.2.7 van het FTP 09-14 en in de hoofdstukken 4.31 tot en met 4.36 van het HOP I 09-14. |
b) Bevindingen
(60) |
De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek tijdens het TNO geen voordelen in het kader van de DFIA te hebben verkregen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
11. Duty Drawback Scheme („DDS”, regeling voor de terugbetaling van rechten);
a) Rechtsgrondslag
(61) |
De DDS is uitvoerig beschreven in de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules 1995 en de wijzigingen daarvan bij latere mededelingen. |
b) Subsidiabiliteit
(62) |
Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking. |
c) Toepassing in de praktijk
(63) |
Een in aanmerking komende exporteur kan een terugbetalingsbedrag aanvragen dat wordt berekend als percentage van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben terugbetalingspercentages vastgesteld voor een aantal producten, waaronder het betrokken product. Deze worden vastgesteld op basis van de gemiddelde hoeveelheid of waarde van materialen die worden gebruikt als inputs bij de productie van een product en het gemiddelde bedrag van de op inputs betaalde rechten. Ze zijn van toepassing ongeacht of er daadwerkelijk invoerrechten zijn betaald. Het DDS-percentage voor het betrokken product bedroeg in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 4 % van de fob-waarde. |
(64) |
Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het moment dat de verzendingsgegevens worden ingevoerd in de douaneserver (ICEGATE), wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt onder de DDS-regeling en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (EGM; algemeen manifest voor uitvoer) heeft ingediend en het douanekantoor heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden voor goedkeuring van de uitkering van het terugbetalingsbedrag hetzij door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur hetzij per wissel. |
(65) |
De exporteur moet tevens bewijs voorleggen van de verwezenlijking van de uitvoer in de vorm van een Bank Realisation Certificate (BRC, bankcertificaat). Dit document mag worden voorgelegd na de uitkering van het terugbetalingsbedrag, maar de Indiase overheid vordert het uitgekeerde bedrag terug als de exporteur het BRC niet binnen een gegeven termijn indient. |
(66) |
Het terugbetalingsbedrag mag voor elk gewenst doeleinde worden gebruikt. |
(67) |
In overeenstemming met de Indiase boekhoudregels kan het terugbetalingsbedrag op transactiebasis als inkomsten worden geboekt nadat aan de uitvoerverplichting is voldaan. |
(68) |
De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik te maken van de DDS toen het niet langer deelnam aan de regeling exportgerichte bedrijven. |
d) Conclusies betreffende de DDS
(69) |
In het kader van de DDS-regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een terugbetaling van rechten vormt een financiële bijdrage door de Indiase overheid, aangezien het in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de Indiase overheid wordt uitgekeerd. Verder verkrijgt de exporteur door het terugbetalingsbedrag een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd. |
(70) |
Voorts is de DDS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. |
(71) |
Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften die zijn vastgesteld in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. |
(72) |
Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de DDS-voordelen in aanmerking komen ongeacht of hij al dan niet inputs invoert. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en die geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DDS in aanmerking. |
(73) |
Dit wordt bevestigd in circulaire nr. 24/2001 van de Indiase overheid, waarin duidelijk wordt gesteld dat „[terugbetalingspercentages] geen betrekking hebben op het werkelijke verbruikspatroon van inputs en het werkelijke toepasselijke recht op inputs van een bepaalde exporteur of van afzonderlijke zendingen […]” en regionale overheden wordt opgedragen „de eenheden in het veld naast de door de exporteur ingediende aanvraag van terugbetaling geen bewijs van werkelijk geheven rechten op inputs van ingevoerde of inheemse aard […] te doen verlangen”. |
(74) |
Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de DDS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen. |
e) Berekening van het subsidiebedrag
(75) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5, bij de basisverordening werd het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel, waarvan het bestaan werd vastgesteld in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden het terugbetalingsbedrag uit te keren, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Als de douaneautoriteiten eenmaal een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag aan terug te betalen rechten is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DDS toegekende voordeel uit te gaan van alle terugbetalingsbedragen die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor uitvoertransacties zijn verworven. |
(76) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, bij de basisverordening werd het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van het betrokken product in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. |
(77) |
Gezien het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor de medewerkende Indiase producent-exporteur een subsidiepercentage van 0,6 % vastgesteld. |
12. Focus Market Scheme („FMS”, focusmarktregeling)
a) Rechtsgrondslag
(78) |
De regeling wordt uitvoerig beschreven in punt 3.14 van het FTP 09-14 en punt 3.8 van het HOP I 09-14. |
b) Bevindingen
(79) |
De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen voordelen in het kader van de FMS te hebben verkregen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
13. Status Holder Incentive Scrip („SHIS”, stimuleringscertificaat voor statushouders)
a) Rechtsgrondslag
(80) |
De regeling wordt uitvoerig beschreven in punt 3.16 van het FTP 09-14 en in punt 3.10 van het HOP I 09-14. |
b) Bevindingen
(81) |
De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen voordelen in het kader van het SHIS te hebben verkregen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
14. Kapitaalinjecties
(82) |
De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek noch van kapitaalinjecties van de Indiase overheid, noch van kapitaalinjecties van regionale overheden te hebben geprofiteerd. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
15. Regionale regelingen van de overheid van Gujarat
(83) |
Er werd bevestigd dat de medewerkende producent-exporteur geen verbonden ondernemingen of productiefaciliteiten in de deelstaat Gujarat heeft. Daarom hoefden de regionale regelingen van de overheid van Gujarat voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht. |
16. Bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies
(84) |
De in het tijdvak van het nieuwe onderzoek overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies bedroegen voor de onderzochte producent-exporteur 3,1 % van de waarde. Kokan Synthetics & Chemicals Pvt. Ltd
|
(85) |
Volgens de beschikbare informatie nam de medewerkende producent-exporteur tijdens het TNO een groot deel van de uitvoer van sulfanilzuur vanuit India naar de Unie voor zijn rekening. Er was geen informatie beschikbaar waaruit bleek dat de hoogte van de subsidiëring van andere eventueel bestaande producenten-exporteurs geringer zou zijn. |
17. Waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring
(86) |
Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat de subsidiëring zou worden voortgezet indien de compenserende maatregelen zouden vervallen. |
(87) |
Vastgesteld werd dat — hoewel de bij het nieuwe onderzoek vastgestelde subsidiemarge lager is dan die welke tijdens het oorspronkelijke onderzoek en het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen naar voren kwam — de medewerkende Indiase exporteur van het betrokken product in het TNO nog steeds voordeel had verkregen door subsidies van de Indiase overheid die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Er bestaan geen aanwijzingen dat de DDS — het belangrijkste programma waar de onderneming gebruik van maakt nu het niet meer deelneemt aan de regeling exportgerichte bedrijven — in de nabije toekomst zal worden afgeschaft. Onder deze omstandigheden is het duidelijk dat de exporteur van het betrokken product ook in de toekomst subsidies zal blijven ontvangen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. |
D. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE
1. Productie in de Unie en definitie van de bedrijfstak van de Unie
(88) |
In het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd het soortgelijke product in de Unie vervaardigd door één producent in de Unie, die dan ook goed was voor 100 % van de productie in de Unie en de bedrijfstak van de Unie vormt in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening. |
2. Verbruik in de Unie
(89) |
Het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van:
|
(90) |
Daar de bedrijfstak van de Unie uit slechts één producent bestaat en er slechts één producent-exporteur in de VS is, moeten de gegevens in onderstaande tabellen in het belang van de geheimhouding van bedrijfsinformatie in geïndexeerde vorm worden vermeld. Tabel 1 Verbruik in de Unie
|
(91) |
Uit het onderzoek bleek dat de markt voor sulfanilzuur in de beoordelingsperiode geleidelijk is gegroeid en tegen het einde van het TNO met 14 % was toegenomen. |
3. Invoer uit het betrokken land
a) Omvang van de invoer en marktaandeel
Tabel 2
Invoer uit het betrokken land
Omvang van de invoer (index) |
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
India |
100 |
422 |
187 |
52 |
Bron: Eurostat. |
Tabel 2 bis
Invoer uit het betrokken land
Omvang van de invoer (bandbreedte) (15) |
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
India |
50-200 |
250-550 |
100-250 |
10-80 |
Bron: Eurostat. |
Tabel 3
Marktaandeel van het betrokken land
Marktaandeel (index) |
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Marktaandeel van de invoer uit India |
100 |
397 |
177 |
46 |
(92) |
Tijdens de beoordelingsperiode is de invoer uit India met 48 % gedaald en het marktaandeel ervan met 54 %. |
b) Invoerprijzen
Tabel 4
Gemiddelde invoerprijzen van sulfanilzuur uit het betrokken land
|
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Index van prijzen van de invoer uit India (2010 = 100) |
100 |
79 |
84 |
92 |
Bron: Eurostat. |
Tabel 4 bis
Gemiddelde prijzen van de invoer van sulfanilzuur uit het betrokken land
|
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Prijs van de invoer uit India (bandbreedte) |
1 200-1 800 |
1 000-1 400 |
1 100-1 500 |
1 300-1 700 |
Bron: Eurostat. |
(93) |
De gemiddelde prijs van het betrokken product uit India daalde in 2011 met 21 % en steeg daarna geleidelijk, maar bleef 8 % lager dan het prijsniveau van 2010. |
c) Omvang van de prijsonderbieding
(94) |
Uit het onderzoek bleek dat de door de enige medewerkende Indiase producent-exporteur in rekening gebrachte prijzen de prijzen van de producent in de Unie niet onderboden. Gezien de vertrouwelijke aard van de gegevens kan het precieze resultaat niet openbaar worden gemaakt. De prijsonderbieding bedroeg echter tussen – 20 % en – 40 %. |
(95) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen en de opmerkingen van de producent in de Unie heeft de Commissie het verzoek gekregen op grond van gegevens van Eurostat de mogelijke prijsonderbieding voor het resterende deel van de Indiase invoer te berekenen. Op grond van deze gegevens werd geen prijsonderbieding vastgesteld met betrekking tot die invoer en kunnen de bevindingen in overweging 94 derhalve worden bevestigd. |
4. Invoer uit andere derde landen
(96) |
Met uitzondering van drie verwaarloosbare transacties (in 2010 en 2011 uit Zwitserland en in 2012 uit Maleisië) was de gehele invoer van sulfanilzuur uit andere derde landen in de beoordelingsperiode afkomstig uit de VRC en de VS. Tabel 5 Invoer van sulfanilzuur uit andere derde landen
|
(97) |
Tussen 2010 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek is de omvang van het uit de VRC ingevoerde sulfanilzuur met 99 % gedaald en het marktaandeel van de Chinese uitvoer eveneens. |
(98) |
De gemiddelde prijs van de invoer van sulfanilzuur uit de VRC daalde in 2011 licht, namelijk met 8 %, en vertoonde vervolgens een stijgende trend, met een zeer sterke stijging van 64 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
(99) |
Zowel de omvang als het marktaandeel van de invoer van sulfanilzuur uit de VS is in de beoordelingsperiode aanzienlijk gegroeid, met respectievelijk 199 % en 88 %. Aangezien het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode relatief stabiel bleef, werd het marktaandeel dat niet langer door de Chinese en Indiase exporteurs werd ingenomen, overgenomen door de invoer uit de VS. |
(100) |
Het prijsniveau van de invoer uit de VS bleef in de beoordelingsperiode relatief stabiel en lag op hetzelfde niveau als dat van de producent in de Unie. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek was geen sprake van prijsonderbieding door de invoer uit de VS. |
5. Situatie van de bedrijfstak van de Unie
(101) |
Ingevolge artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van de schade een beoordeling van alle economische factoren die van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode. |
(102) |
In het belang van de geheimhouding van bedrijfsinformatie moet de informatie over de enige producent van de Unie in geïndexeerde vorm worden vermeld. |
5.1. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
Tabel 6
Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
|
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Productie in ton (index) |
100 |
87 |
99 |
107 |
Capaciteit in ton (index) |
100 |
100 |
100 |
100 |
Bezettingsgraad (Index) |
100 |
87 |
99 |
107 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(103) |
De productie van de bedrijfstak van de Unie lag in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 7 % hoger dan aan het begin van de beoordelingsperiode. In de beoordelingsperiode bleef de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie ongewijzigd en daardoor veranderde de bezettingsgraad in lijn met de productie: deze steeg in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 7 %. |
(104) |
Hierbij moet worden opgemerkt dat de bedrijfstak van de Unie in de gehele beoordelingsperiode — met uitzondering van 2011 — een toereikende bezettingsgraad behield, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een optimaal niveau wist te bereiken. |
(105) |
Na de mededeling van de feiten en overwegingen voerde de bedrijfstak van de Unie aan dat gedurende de hele beoordelingsperiode de optimale bezettingsgraad enkel tijdens het TNO werd bereikt, waaruit zou blijken dat het herstel nog steeds zeer recent en broos is. |
(106) |
Deze opmerking verandert naar het oordeel van de Commissie niets aan de conclusies van overweging 104, die in geen enkel opzicht in tegenspraak zijn met de opmerkingen van de bedrijfstak van de Unie. |
5.2. Eindvoorraad
Tabel 7
Eindvoorraad
|
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Eindvoorraden in ton (index) |
100 |
576 |
328 |
171 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(107) |
De eindejaarsvoorraden van de bedrijfstak van de Unie vertoonden in 2011 een sterke stijging. Daarna werd een dalende trend geconstateerd, maar zij bleven in het TNO 71 % boven het niveau van 2010. Uitgaande van de omvang van de productie in het TNO was het niveau van de eindvoorraden in ieder geval minder dan één productiemaand. |
5.3. Omvang van de verkoop en marktaandeel
Tabel 8
Omvang van de verkoop en marktaandeel
|
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Omvang van de verkoop (ton) (index) |
100 |
70 |
97 |
104 |
Marktaandeel (in %) (index) |
100 |
66 |
92 |
92 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(108) |
De omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie is vergeleken met het begin van de beoordelingsperiode met 4 % gestegen. In 2011 was er een zeer sterke daling, die werd gevolgd door een gestage toename. |
(109) |
Qua marktaandeel kan de prestatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode als stabiel worden beschouwd, met uitzondering van 2011, toen naast de verkoop ook het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde. In de daaropvolgende jaren vertoonden de verkoop en het marktaandeel een stijgende trend. Hoewel het marktaandeel van de producent in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek licht onder het niveau van 2010 bleef, moet worden opgemerkt dat de bedrijfstak van de Unie er in slaagde om van de groei van het verbruik in de Unie te profiteren en gedurende de hele beoordelingsperiode een machtspositie op de markt van de Unie innam. |
(110) |
In zijn opmerkingen na de mededeling van feiten en overwegingen verklaarde de bedrijfstak van de Unie dat zijn marktaandeel zeer instabiel is, wat te wijten zou zijn aan het feit dat sulfanilzuur een prijsgedreven grondstof is. Hij gaf als voorbeeld het jaar 2011, toen het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie kelderde. |
(111) |
In dit verband moet worden benadrukt dat het verlies van het marktaandeel in 2011 overeenkwam met een prijsverhoging van de producent in de Unie die inging tegen de marktontwikkelingen van dat moment. Uit het onderzoek bleek dat de prijzen van de invoer uit alle landen in 2011 tussen 5 % en 20 % daalden. Hierbij moet worden opgemerkt dat volgens de beschikbare statistische gegevens met name de Amerikaanse importeur het marktaandeel innam dat de bedrijfstak van de Unie had verloren. |
5.4. Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden
Tabel 9
Verkoopprijzen
|
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Gemiddelde verkoopprijzen (EUR/ton) (index) |
100 |
109 |
108 |
112 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(112) |
De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 12 %; dit was het gevolg van de doorberekening van de stijging van de kosten van de belangrijkste grondstof (aniline). |
5.5. Werkgelegenheid en productiviteit
Tabel 10
Werkgelegenheid en productiviteit
|
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Werkgelegenheid (index) |
100 |
100 |
117 |
117 |
Productiviteit (index) |
100 |
88 |
85 |
91 |
Gemiddelde arbeidskosten (index) |
100 |
105 |
102 |
116 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(113) |
De werkgelegenheid in voltijdequivalenten steeg in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 17 %. De gemiddelde arbeidskosten vertoonden in de beoordelingsperiode een stijgende trend; in het TNO viel een stijging van 16 % ten opzichte van 2010 te noteren. Aangezien de productie zoals aangegeven in overweging 103 slechts met 7 % steeg, daalde de arbeidsproductiviteit in de beoordelingsperiode met 9 %. |
5.6. Winstgevendheid
Tabel 11
Winstgevendheid
|
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Winstgevendheid (index) |
100 |
96 |
20 |
65 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(114) |
De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie voor het soortgelijke product daalde in de beoordelingsperiode en lag iets lager dan het door de bedrijfstak van de Unie geclaimde optimale niveau. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat zij gedurende de hele beoordelingsperiode positief bleef. |
(115) |
De daling van de winstgevendheid is voornamelijk aan de stijging van de gemiddelde productiekosten toe te rekenen (stijging van 20 % tussen 2010 en het TNO), die — zoals aangegeven in overweging 112 — niet volledig kon worden gecompenseerd door de stijging van de verkoopprijzen met 12 %. |
5.7. Investeringen, rendement van investeringen en kasstroom
Tabel 12
Investeringen, rendement van investeringen en kasstroom
|
2010 |
2011 |
2012 |
TNO |
Investeringen (index) |
— |
100 |
133 |
57 |
Rendement van investeringen (index) |
100 |
86 |
30 |
103 |
Kasstroom (index) |
100 |
116 |
68 |
82 |
(116) |
Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Unie in 2010 niet kon investeren. Vervolgens zijn de investeringen in de sulfanilzuursector van 2011 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 43 % afgenomen, en de investeringen in absolute termen kunnen als laag worden beschouwd; zij hadden vooral betrekking op onderhoud. Deze bevindingen komen overeen met het rendement van investeringen en de lage winstgevendheid in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
(117) |
Het rendement van investeringen kwam in 2011 en 2012 sterk overeen met de ontwikkeling van de winstgevendheid. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek verbeterde het rendement van investeringen. Dankzij de stijging van de winstgevendheid tussen 2012 en het TNO, bereikte het rendement weer het niveau van 2010. |
(118) |
De kasstroom liet een fluctuerende tendens zien, maar bleef gedurende de hele beoordelingsperiode positief. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalde de kasstroom ten opzichte van het niveau van 2010 met 18 %. De bedrijfstak van de Unie heeft geen melding gemaakt van moeilijkheden bij het aantrekken van kapitaal tijdens de beoordelingsperiode. |
5.8. Omvang van werkelijke subsidiemarge en herstel van eerdere subsidiëring
(119) |
Zoals in overweging 84 werd geconcludeerd, was de in het TNO vastgestelde subsidiemarge niet aanzienlijk, maar meer dan de minimis. |
(120) |
Gelet op de stijging van de verkochte hoeveelheden, de verkoopsprijzen en de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie, kan worden geconcludeerd dat de maatregelen succesvol waren en dat de bedrijfstak van de Unie zich in de beoordelingsperiode heeft hersteld van de gevolgen van de eerdere subsidiëring. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd een zekere verslechtering van enkele schade-indicatoren zoals winstgevendheid en marktaandeel waargenomen, maar dit kan niet aan de invoer uit het betrokken land worden toegeschreven omdat deze in het tijdvak van het nieuwe onderzoek zeer laag was. In ieder geval wijzen ook de schade-indicatoren die zich negatief ontwikkelden op een houdbare situatie voor de bedrijfstak van de Unie. |
6. Conclusie betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie
(121) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de invoer van het betrokken product uit India is gedaald tot een zeer laag niveau. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie bleef relatief stabiel en de hoeveelheden die niet langer uit het betrokken land kwamen, werden vervangen door de invoer uit de VS tegen prijzen die vergelijkbaar waren met die van de bedrijfstak van de Unie. De bedrijfstak van de Unie wist de omvang van zijn verkoop en de gemiddelde verkoopprijs te vergroten en een nagenoeg optimale bezettingsgraad te bereiken. |
(122) |
De beperkte daling van het marktaandeel en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie kan niet worden toegeschreven aan de invoer uit India (zie overweging 120). |
(123) |
Derhalve kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie in het TNO geen aanmerkelijke schade heeft geleden. |
(124) |
Hoewel de bedrijfstak van de Unie met betrekking tot de schadeanalyse enkele opmerkingen heeft gemaakt die in de overwegingen 95, 105, 106, 110 en 111 aan de orde zijn gekomen, is hij het eens met de algemene conclusie betreffende het ontbreken van aanmerkelijke schade, met name in het TNO. |
7. Waarschijnlijkheid van herhaling van de schade
(125) |
Voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade is het van belang dat de bedrijfstak van de Unie bij de optimale bezettingsgraad — die in het TNO werd bereikt — niet in staat is om in de totale behoefte van de Unie te voorzien, zodat een aanzienlijk deel van het verbruik in de Unie moet worden opgevangen door invoer. |
(126) |
Bovendien vervaardigt de bedrijfstak van de Unie slechts zuiver sulfanilzuur, wat betekent dat gebruikers die de voorkeur geven aan technisch sulfanilzuur voor hun productie een beroep moeten doen op invoer. |
(127) |
Bovendien had de bedrijfstak van de Unie een stabiel marktaandeel dankzij de verkoop aan een aantal klanten met wie langlopende relaties werden onderhouden. Uit het onderzoek is gebleken dat de aanbieders van sulfanilzuur voor sommige gebruikers aan strenge en dure certificerings- of controleprocessen worden onderworpen, waardoor een overstap naar een andere leverancier wordt bemoeilijkt. |
(128) |
Dit vormt het kader waarin de mogelijke impact van de Indiase invoer op de markt van de Unie en de bedrijfstak van de Unie overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd geanalyseerd om te beoordelen of het waarschijnlijk is dat opnieuw schade zal worden toegebracht indien de maatregelen zouden komen te vervallen. |
(129) |
Zoals werd geconcludeerd in de overwegingen 84-85 en 87, bestaat voor uit India ingevoerd sulfanilzuur nog steeds een subsidiëringsregeling en deze zal naar verwachting ook in de toekomst blijven bestaan. |
(130) |
De bevindingen van het onderzoek wijzen er echter ook op dat de invoer met subsidiëring uit India voor de bedrijfstak van de Unie niet tot een herhaling van schade zal leiden. Deze redenering is gebaseerd op een beoordeling van de volgende factoren:
|
a) Reservecapaciteit in India
(131) |
Uit het onderzoek is niet gebleken dat er in India een aanzienlijke reservecapaciteit bestaat. |
(132) |
De bedrijfstak van de Unie betwistte deze bevinding en betoogde met name dat de Indiase reservecapaciteit naar verwachting zal toenemen als gevolg van de grotere aanwezigheid van Chinese producten op de Indiase markt, waardoor de stimulans om te exporteren verder zal toenemen. |
(133) |
In dit verband merkt de Commissie op dat de grootste bekende Indiase producent-exporteur — zoals beschreven in overweging 39 — in 2013 van zijn status als exportgericht bedrijf afzag, omdat het voornemens was zijn verkopen op de binnenlandse markt te vergroten. Deze verkopen waren ernstig beperkt door de voorwaarden van de regeling exportgerichte bedrijven. De onderneming bevestigde dat het geen druk voelde van Chinese concurrenten en dat de Indiase markt naar haar oordeel goede ontwikkelingsperspectieven had. Er zijn derhalve geen redenen om aan te nemen dat de huidige of toekomstige reservecapaciteit van de Indiase producenten naar de EU zal worden verlegd als gevolg van een vermeende Chinese druk op de Indiase markt. |
b) Prijsbeleid van de Indiase exporteurs
(134) |
Wat het prijsbeleid van de Indiase exporteurs betreft, werd in de overwegingen 94 en 95 vastgesteld dat de medewerkende producent-exporteur, maar ook andere Indiase exporteurs, de prijzen in de Unie in het TNO niet onderboden. |
(135) |
De bedrijfstak van de Unie voerde aan dat de uitvoerprijzen van Kokan op een prijsverbintenis waren gebaseerd en derhalve niet representatief waren voor de andere Indiase producenten-exporteurs. De Commissie merkt op dat de prijzen van Kokan gedurende de beoordelingsperiode veel hoger waren dan de in de verbintenis vastgestelde minimuminvoerprijs („MIP”). De gemiddelde uitvoerprijzen van de andere Indiase exporteurs lagen in het TNO volgens Eurostat zelfs nog hoger. Dit betekent dat de prijzen van de Indiase exporteurs, inclusief die van Kokan, door de marktsituatie werden ingegeven en niet door de prijsverbintenis. |
(136) |
De bedrijfstak van de Unie wees er tevens op dat de prijzen van de invoer uit India in de beoordelingsperiode met 8 % daalden, hoewel de prijs van de belangrijkste grondstof (benzeen) in die periode met meer dan 40 % steeg. Uit het onderzoek bleek dat het relatief hoge prijsniveau van sulfanilzuur op de markt van de Unie, ondanks de prijsstijging van de belangrijkste grondstof, een prijsdaling mogelijk maakte. Ondanks het belang als kostenfactor vormt de prijs van benzeen op zich geen verklaring voor de ontwikkeling van de kosten en de prijzen van het onderzochte product. Ten slotte bleek uit het onderzoek dat de Indiase verkoopprijzen ten aanzien van de Unie niet uitzonderlijk laag waren, aangezien zij vergelijkbaar waren met de prijzen van de uitvoer naar derde landen, die in grote hoeveelheden plaatsvond. De prijsontwikkelingen van het eindproduct (sulfanilzuur) en de belangrijkste grondstof (benzeen) waar de bedrijfstak van de Unie op wijst, zijn derhalve niet tegenstrijdig. |
(137) |
Ten slotte voerde de bedrijfstak van de Unie aan dat de prijzen bij uitvoer uit India naar derde landen, met name Turkije, lager waren dan die bij uitvoer naar de EU. De Commissie merkt op dat uit de verzamelde gegevens bleek dat de prijzen van Kokan bij uitvoer naar Turkije ook hoger dan de minimuminvoerprijs waren en dat er geen sprake was van onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. De omvang van de uitvoer van Kokan op Turkije was van dezelfde orde van grootte als die waarop de bedrijfstak van de Unie zijn argument baseerde en derhalve gelden de bevindingen met betrekking tot Kokan voor de gehele Indiase uitvoer naar Turkije. Op grond van het bovenstaande wordt het aparte prijsbeleid van de Indiase exporteurs ten aanzien van derde landen in vergelijking met dat ten aanzien van de EU niet gestaafd door de beschikbare gegevens. |
c) Invloed van de omvang van de subsidiëring op de prijzen
(138) |
Zoals aangegeven in overweging 84 bedroeg de in het TNO vastgestelde subsidiemarge voor de medewerkende Indiase producent 3,1 %. Dit wijst op een dalende tendens van de subsidiëring sinds de instelling van de oorspronkelijke compenserende maatregelen in 2002. |
(139) |
Deze daling houdt niet alleen verband met de situatie van deze onderneming, maar met structurele veranderingen in de Indiase subsidieregelingen. Zoals uiteengezet in deel C van deze verordening zijn een aantal regelingen door de Indiase overheid beëindigd en zijn de meeste andere, wat de voordelen voor de bedrijven betreft, beperkt. Slechts voor één bepaalde onderzochte regeling, de DDS, zijn de subsidiabiliteitsvoorwaarden en de administratieve procedures versoepeld. Als gevolg daarvan is Kokan onmiddellijk naar deze regeling overgestapt. Het gebruik van de DDS sluit het gebruik van de meeste andere regelingen (EOU, AAS, FPS, DFIA en FMS) echter uit. Voor het betrokken product is in de DDS-regeling een duidelijk maximumsubsidieniveau vastgelegd: in het TNO was dit 4 % van de fob-waarde, wat nadien verder werd teruggebracht tot 3 %. Ondanks dit maximumniveau valt te verwachten dat andere producenten vanwege de lage administratieve lasten op deze regeling zullen overstappen of dit reeds hebben gedaan. |
(140) |
De Commissie heeft deze tendens de afgelopen twee jaar al in verscheidene andere antisubsidieonderzoeken in India gesignaleerd (16). Derhalve kan worden geconcludeerd dat de bevindingen met betrekking tot Kokan in overweging 139 ook gelden voor andere Indiase producenten van sulfanilzuur. |
(141) |
Rekening houdend met de mate van subsidiëring (geraamd op ongeveer 3 %, met de DDS als een van de belangrijkste regelingen) en het huidige niveau van de Indiase uitvoerprijzen, waarin de subsidies reeds verwerkt zijn, wordt geconcludeerd dat deze uitvoerprijzen de prijzen van de bedrijfstak van de Unie niet onderbieden, zelfs als de compenserende maatregelen ten aanzien van India werden ingetrokken. Daarom kan worden geconcludeerd dat de uitvoer uit India, zelfs met subsidiëring, geen schade aan de bedrijfstak van de Unie zal toebrengen. |
d) Productaanbod
(142) |
De medewerkende Indiase producent (die een aanzienlijk deel van de invoer uit India naar de Unie vertegenwoordigt) verkocht vooral technisch sulfanilzuur, en concurreerde daarbij hoofdzakelijk met de invoer uit de VS en de VRC, omdat de bedrijfstak van de Unie geen technisch sulfanilzuur produceerde. Vrijwel de gehele uitvoer van sulfanilzuur van Kokan naar Turkije, die in aanzienlijke hoeveelheden plaatsvond, betrof bovendien technisch sulfanilzuur. |
(143) |
De bedrijfstak van de Unie stelde dat er een zeer grote overlap bestond tussen het gebruik van technisch en zuiver sulfanilzuur en dat er dus een aanzienlijke concurrentie tussen de twee bestond. |
(144) |
Hoewel vaststaat dat beide soorten als één product worden beschouwd, dient te worden opgemerkt dat het onderzoek heeft bevestigd dat zij in de praktijk slechts beperkt onderling verwisselbaar zijn. Met name gebruikers die de technische soort nodig hebben of daar een voorkeur voor hebben, kunnen in theorie de zuivere soort gebruiken, maar dit is vanwege het aanzienlijke prijsverschil (20 %-25 %) economisch niet haalbaar. Daarom blijft de Commissie van oordeel dat het technische sulfanilzuur dat door Indiase producenten wordt verkocht, hoofdzakelijk met de Chinese en Amerikaanse producten concurreert. |
8. Conclusie inzake herhaling van schade
(145) |
Gelet op de in de overwegingen hierboven vermelde bevindingen van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het intrekken van de compenserende maatregelen ten aanzien van India op de korte tot middellange termijn waarschijnlijk niet opnieuw tot schade zal leiden. |
E. BELANG VAN DE UNIE
(146) |
Aangezien werd geconcludeerd dat herhaling van de schade niet waarschijnlijk was, was het niet nodig het belang van de Unie te beoordelen. |
F. INTREKKING VAN DE COMPENSERENDE MAATREGELEN
(147) |
Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het passend wordt geacht de bestaande compenserende maatregelen op de invoer van sulfanilzuur uit India in te trekken. De belanghebbenden werden ook in de gelegenheid gesteld om hierover opmerkingen te maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden. |
(148) |
Uit het bovenstaande volgt dat de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op sulfanilzuur uit India moeten worden ingetrokken, als bepaald in artikel 18 van de basisverordening. Het besluit van de Commissie tot aanvaarding van de huidige verbintenis met betrekking tot de invoer van sulfanilzuur van Kokan moet eveneens worden ingetrokken. |
(149) |
Aangezien de bedrijfstak van de Unie zich slechts recentelijk heeft hersteld, zal de Commissie, ingevolge het verzoek van de producent in de Unie, toezicht houden op de invoer van het betrokken product. Het toezicht is beperkt tot een periode van twee jaar na de bekendmaking van deze verordening. |
(150) |
Het bij artikel 25, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Het definitieve compenserende recht op sulfanilzuur, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2921 42 00 (Taric-code 2921420060), van oorsprong uit India wordt ingetrokken en de procedures ten aanzien van deze invoer worden beëindigd.
2. Besluit 2006/37/EG van de Commissie tot aanvaarding van de huidige verbintenis met betrekking tot de invoer van sulfanilzuur van Kokan Synthetics & Chemicals Pvt. Ltd (India) wordt ingetrokken.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 december 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.
(2) Verordening (EG) nr. 1338/2002 van de Raad van 22 juli 2002 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige compenserende recht op de invoer van sulfanilzuur uit India (PB L 196 van 25.7.2002, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1339/2002 van de Raad van 22 juli 2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur uit de Volksrepubliek China en India (PB L 196 van 25.7.2002, blz. 11).
(4) Besluit 2002/611/EG van de Commissie van 12 juli 2002 tot aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumping- en antisubsidieprocedure betreffende de invoer van sulfanilzuur uit India (PB L 196 van 25.7.2002, blz. 36).
(5) Besluit 2004/255/EG van de Commissie van 17 maart 2004 tot intrekking van Besluit 2002/611/EG van de Commissie tot aanvaarding van een verbintenis die was aangeboden in het kader van de antidumping- en antisubsidieprocedure betreffende de invoer van sulfanilzuur uit India (PB L 80 van 18.3.2004, blz. 29).
(6) Besluit 2006/37/EG van de Commissie van 5 december 2005 tot aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van sulfanilzuur uit India (PB L 22 van 26.1.2006, blz. 52).
(7) Verordening (EG) nr. 123/2006 van de Raad van 23 januari 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1338/2002 tot instelling van een definitief compenserend recht op sulfanilzuur uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1339/2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op sulfanilzuur uit onder meer India (PB L 22 van 26.1.2006, blz. 5).
(8) Verordening (EG) nr. 1000/2008 van de Raad van 13 oktober 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen op basis van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 275 van 16.10.2008, blz. 1).
(9) Verordening (EG) nr. 1010/2008 van de Raad van 13 oktober 2008 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97 en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 2026/97 en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1000/2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van sulfanilzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 276 van 17.10.2008, blz. 3).
(10) PB C 28 van 30.1.2013, blz. 12.
(11) PB C 300 van 16.10.2013, blz. 5.
(12) PB C 300 van 16.10.2013, blz. 14.
(13) Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).
(14) De met een sterretje gemerkte subsidies zijn uitvoersubsidies.
(15) Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de producent in de Unie verzocht de omvang en waarde van de invoer van sulfanilzuur uit de betrokken landen ook in bandbreedtes weer te geven, omdat het moeilijk was om de daadwerkelijke ontwikkeling (absolute termen) van de cijfers te beoordelen aan de hand van de geïndexeerde cijfers en de daarop gebaseerde conclusies van de Commissie te begrijpen.
(16) Bv. roestvrij staaldraad (PB L 240 van 7.9.2013), PET fim (PB L 137 van 23.5.2013).