28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/1


VERORDENING (EU) 2021/847 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2021

tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1286/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 197,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Fiscalis 2020-programma, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en wordt uitgevoerd door de Commissie in samenwerking met de lidstaten en geassocieerde landen, alsmede de voorlopers van dat programma, hebben de samenwerking tussen de belastingautoriteiten in de Unie aanzienlijk vergemakkelijkt en versterkt. De meerwaarde van die programma’s, onder meer voor de bescherming van de financiële en economische belangen van de lidstaten en de belastingplichtigen, wordt door de belastingautoriteiten van de deelnemende landen onderkend. Aan de uitdagingen van het komende decennium kan slechts het hoofd worden geboden als de lidstaten verder kijken dan de grenzen van hun eigen bestuursgebieden en nauw samenwerken met hun tegenhangers.

(2)

Het Fiscalis 2020-programma biedt de lidstaten een Uniekader waarbinnen zij samenwerkingsactiviteiten kunnen ontplooien. Dat kader is kosteneffectiever dan wanneer elke lidstaat afzonderlijk zijn eigen samenwerkingskader op bilaterale of multilaterale basis zou opzetten. Het is derhalve passend de voortzetting van het Fiscalis 2020-programma te waarborgen door op hetzelfde gebied een nieuw programma, het Fiscalis-programma (het “programma”), vast te stellen.

(3)

Door te voorzien in een actiekader dat de interne markt ondersteunt, het concurrentievermogen van de Unie bevordert en de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten beschermt, moet het programma helpen om: het belastingbeleid en de uitvoering van het Unierecht met betrekking tot belastingen te ondersteunen; belastingfraude, belastingontduiking, agressieve belastingplanning en dubbele niet-belastingheffing te voorkomen en te bestrijden; onnodige administratieve lasten voor burgers en bedrijven bij grensoverschrijdende transacties te voorkomen en te beperken; rechtvaardigere en efficiëntere belastingstelsels te bevorderen; de mogelijkheden van de interne markt optimaal te benutten en eerlijke concurrentie in de Unie te bevorderen; een gemeenschappelijk optreden van de Unie in internationale fora te ondersteunen; de opbouw van de bestuurlijke capaciteit van de belastingautoriteiten te ondersteunen, onder meer door de rapportage- en audittechnieken te moderniseren, en de training van het personeel van de belastingautoriteiten op dat gebied te ondersteunen.

(4)

In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4).

(5)

Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen moet deelname aan het programma ook openstaan voor toetredingslanden en kandidaat-lidstaten alsmede voor potentiële kandidaten en partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De deelname zou ook kunnen openstaan voor andere derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die in specifieke overeenkomsten tussen de Unie en die landen zijn vastgesteld met betrekking tot hun deelname aan programma’s van de Unie.

(6)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het “Financieel Reglement”) is op dit programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

(7)

De acties in het kader van het Fiscalis 2020-programma dienen te worden behouden omdat zij hun waarde hebben bewezen. Om de uitvoering van het programma eenvoudiger en flexibeler te maken en zo de doelstellingen ervan beter te kunnen verwezenlijken, mogen de acties alleen worden gedefinieerd in de vorm van algemene categorieën, met een lijst van voorbeelden ter illustratie van concrete activiteiten, zoals bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen, met inbegrip van, in voorkomend geval, aanwezigheid in de administratieve bureaus en deelname aan administratieve onderzoeken, op projecten gebaseerde gestructureerde samenwerking, met inbegrip van, in voorkomend geval, gezamenlijke audits, en IT-capaciteitsopbouw, met inbegrip van, in voorkomend geval, toegang van belastingautoriteiten tot onderling gekoppelde registers. In voorkomend geval moeten de acties ook gericht zijn op het aanpakken van prioritaire thema’s om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken. Door middel van samenwerking en capaciteitsopbouw moet het programma tevens de benutting en hefboomwerking van innovatie bevorderen en ondersteunen om de kernprioriteiten inzake belastingen nog beter te kunnen verwezenlijken.

(8)

Gelet op de toenemende mobiliteit van belastingplichtigen, het aantal grensoverschrijdende transacties, de internationalisering van financiële instrumenten en het daaruit voortvloeiende verhoogde risico op belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning, die de grenzen van de Unie allemaal ruim overstijgen, kunnen aanpassingen of uitbreidingen van Europese elektronische systemen voor samenwerking met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, en met internationale organisaties, van belang zijn voor de Unie of de lidstaten. Dergelijke aanpassingen of uitbreidingen zouden met name de administratieve lasten en de kosten vermijden die gepaard gaan met de ontwikkeling en exploitatie van twee soortgelijke elektronische systemen voor de uitwisseling van inlichtingen binnen de Unie en internationaal. Daarom moeten kosten voor dergelijke aanpassingen of uitbreidingen, indien dat belang voldoende onderbouwd is, in aanmerking komen voor financiering uit het programma.

(9)

Gelet op het belang van de mondialisering en van de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning moet het programma de mogelijkheid bieden om een beroep te doen op externe deskundigen in de zin van artikel 238 van het Financieel Reglement. Dergelijke externe deskundigen moeten voornamelijk vertegenwoordigers zijn van overheidsinstanties, ook van niet-geassocieerde derde landen, waaronder de minst ontwikkelde landen, alsmede vertegenwoordigers van internationale organisaties, van marktdeelnemers, van belastingplichtigen en van het maatschappelijk middenveld. In die context moet onder “minst ontwikkeld land” worden verstaan een derde land of een gebied buiten de EU dat in aanmerking komt voor officiële ontwikkelingshulp overeenkomstig de relevante lijst die openbaar is gemaakt door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en op basis van de definitie van “minst ontwikkelde landen” van de Verenigde Naties. De selectie van deskundigen in deskundigengroepen moet worden gebaseerd op het besluit van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van horizontale regels voor de oprichting en het functioneren van haar deskundigengroepen. Wat betreft deskundigen die op persoonlijke titel worden benoemd om onafhankelijk en in het algemeen belang te kunnen optreden, moet de Commissie waarborgen dat die deskundigen onpartijdig zijn, dat zij geen mogelijke belangenconflicten hebben met hun beroepsverantwoordelijkheden en dat informatie over hun selectie en deelname openbaar is.

(10)

In overeenstemming met de toezegging van de Commissie om te zorgen voor de samenhang en vereenvoudiging van de financieringsprogramma’s, vervat in haar mededeling van 19 oktober 2010 De evaluatie van de EU-begroting, moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie indien de beoogde acties in het kader van het programma doelstellingen nastreven die gemeen zijn aan verschillende financieringsinstrumenten, zonder dat deze activiteiten dubbel kunnen worden gefinancierd. Acties uit hoofde van het programma moeten zorgen voor samenhang in het gebruik van de middelen van de Unie ter ondersteuning van het fiscaal beleid en de belastingautoriteiten.

(11)

Met het oog op kosteneffectiviteit moet het programma mogelijke synergieën met andere Uniemaatregelen op verwante terreinen, zoals het bij Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde douaneprogramma, het bij Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad (7) vastgestelde fraudebestrijdingsprogramma van de Unie, het bij Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde programma voor de interne markt, de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (9) vastgestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit en het bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad (10) vastgestelde instrument voor technische ondersteuning, benutten.

(12)

Het grootste deel van de begroting van het programma zal worden besteed aan acties ten behoeve van capaciteitsopbouw op het gebied van informatietechnologie (IT). Daarom moeten de gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen in specifieke bepalingen worden beschreven en onderscheiden. Bovendien moeten de reikwijdte van de acties en de verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten duidelijk worden omschreven. Voor zover mogelijk moet er interoperabiliteit zijn tussen de gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen, en moet sprake zijn van synergieën met andere elektronische systemen van relevante Unieprogramma’s.

(13)

Momenteel bestaat er geen verplichting om een strategisch meerjarenplan voor belastingen op te stellen voor de totstandbrenging van een samenhangende en interoperabele elektronische omgeving voor belastingen in de Unie. Om ervoor te zorgen dat de acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw samenhangend zijn en gecoördineerd verlopen, moet het programma voorzien in de verplichting om een dergelijk plan op te stellen, te weten een planningsinstrument dat moet voldoen aan en niet verder mag gaan dan de verplichtingen die voortvloeien uit de desbetreffende rechtshandelingen van de Unie.

(14)

Deze verordening dient door middel van werkprogramma’s te worden uitgevoerd. Gelet op het middellange- tot langetermijnkarakter van de nagestreefde doelstellingen en voortbouwend op de in de loop der tijd opgedane ervaring moeten de werkprogramma’s meerdere jaren kunnen bestrijken. Een overschakeling van jaarlijkse naar meerjarige werkprogramma’s, die elk niet meer dan drie jaar mogen bestrijken, zou de administratieve lasten voor zowel de Commissie als de lidstaten verlichten.

(15)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(16)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren. De tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie, die uiterlijk vier jaar na de aanvang van uitvoering respectievelijk na de voltooiing van het programma moeten worden verricht, moeten bijdragen aan het besluitvormingsproces van de volgende meerjarige financiële kaders. In de tussentijdse en eindevaluaties moet ook aandacht worden besteed aan de resterende belemmeringen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en moeten voorstellen voor beste praktijken worden gedaan. Naast de tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie, als onderdeel van het prestatieverslagleggingssysteem, moeten er jaarlijkse voortgangsverslagen worden opgesteld om de geboekte vooruitgang te volgen. Die verslagen moeten een samenvatting bevatten van de lessen die zijn geleerd en, in voorkomend geval, van de belemmeringen die zijn ondervonden in het kader van de activiteiten van het programma die in het betrokken jaar hebben plaatsgevonden.

(17)

De Commissie moet regelmatig seminars voor belastingautoriteiten organiseren waarbij vertegenwoordigers van de begunstigde lidstaten actuele kwesties bespreken en mogelijke verbeteringen voorstellen met betrekking tot de doelstellingen van het programma, waaronder de uitwisseling van informatie tussen belastingautoriteiten.

(18)

Teneinde op passende wijze in te spelen op veranderingen in de fiscale beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen om de lijst van indicatoren te wijzigen waarmee de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma moet worden gemeten en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de opstelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(19)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en Raad (13) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (14), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (15) en (EU) 2017/1939 (16) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (17). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(20)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), kunnen aan programma’s van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (18), waarin is bepaald dat de programma’s worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(21)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor de opstelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(22)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden uit hoofde van deze verordening dienen te worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Bij het maken van die keuze moet het gebruik van vaste bedragen, van financiering volgens een vast percentage en van eenheidskosten in overweging worden genomen, alsook van financiering die niet gekoppeld is aan kosten zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. De in aanmerking komende kosten moeten worden bepaald aan de hand van de aard van de in aanmerking komende acties. Het dekken van de reis-, accommodatie- en verblijfkosten van deelnemers aan bijeenkomsten en vergelijkbare ad-hocevenementen alsmede van de kosten in verband met de organisatie van evenementen is uiterst belangrijk teneinde de deelname van nationale deskundigen en belastingautoriteiten aan gezamenlijke acties te waarborgen.

(23)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten zijn evenwel niet subsidiabel, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk worden geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien in subsidiabiliteit van activiteiten en kosten vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021, zelfs indien deze activiteiten verricht werden en deze kosten gemaakt werden vóór indiening van de subsidieaanvraag.

(24)

Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(25)

Verordening (EU) nr. 1286/2013 moet daarom worden ingetrokken.

(26)

Om ervoor te zorgen dat de steun op het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (het “programma”) vastgesteld voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting van het programma voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“belastingen”: aangelegenheden, waaronder de inrichting, administratie, handhaving en naleving, met betrekking tot de volgende belastingen en rechten:

a)

belasting over de toegevoegde waarde zoals bepaald in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (19);

b)

accijnzen op alcohol zoals bepaald in Richtlijn 92/83/EEG van de Raad (20);

c)

accijnzen op tabaksproducten zoals bepaald in Richtlijn 2011/64/EU van de Raad (21);

d)

belastingen op energieproducten en elektriciteit zoals bepaald in Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (22);

e)

andere belastingen en rechten zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, punt a), van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (23), voor zover zij van belang zijn voor de interne markt en de administratieve samenwerking tussen de lidstaten;

2)

“belastingautoriteiten”: voor belastingheffing of belastinggerelateerde activiteiten bevoegde overheden en andere organen;

3)

“Europees elektronisch systeem”: een elektronisch systeem dat noodzakelijk is voor belastingheffing en voor de uitvoering van de missie van de belastingautoriteiten.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstellingen van het programma bestaan erin de belastingautoriteiten en de belastingheffing te ondersteunen om de werking van de interne markt te verbeteren, het concurrentievermogen van de Unie en eerlijke concurrentie in de Unie te bevorderen, de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen, onder meer tegen belastingfraude, belastingontduiking en belastingontwijking, en de belastinginning te verbeteren.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma bestaan erin het fiscale beleid en de tenuitvoerlegging van het Unierecht met betrekking tot belastingen te ondersteunen, de samenwerking tussen belastingautoriteiten — waaronder de uitwisseling van fiscale informatie — te bevorderen, en de bestuurlijke capaciteitsopbouw — ook ten aanzien van competentieontwikkeling en de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen — te ondersteunen.

Artikel 4

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 269 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.   Het in lid 1 bedoelde bedrag kan ook uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie alsmede andere werkzaamheden voor het beheer van het programma en de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Het kan bovendien uitgaven dekken met betrekking tot studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma.

Artikel 5

Met het programma geassocieerde derde landen

Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

b)

landen van het Europees nabuurschapsbeleid, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen, mits de toepasselijke wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die in de Unie;

c)

andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma’s van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

i)

zorgt voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan de programma’s van de Unie deelneemt;

ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma’s, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s en de administratieve kosten ervan vaststelt;

iii)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;

iv)

de rechten van de Unie waarborgt om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in de eerste alinea, punt c), ii), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

Artikel 6

Uitvoering en vormen van financiering door de Unie

1.   Het programma wordt overeenkomstig het Financieel Reglement uitgevoerd in direct beheer.

2.   Uit hoofde van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen die zijn vastgesteld in het Financieel Reglement, met name door middel van subsidies, prijzen, aanbestedingen en de vergoeding van reis- en verblijfkosten van externe deskundigen.

HOOFDSTUK II

Subsidiabiliteit

Artikel 7

Subsidiabele acties

1.   Alleen acties die worden uitgevoerd ter verwezenlijking van de in artikel 3 bepaalde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2.   De in lid 1 bedoelde acties omvatten:

a)

bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen;

b)

op projecten gebaseerde gestructureerde samenwerking;

c)

acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw, met name de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen;

d)

acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw;

e)

ondersteunende acties en andere acties, waaronder:

i)

de voorbereiding van studies en ander relevant schriftelijk materiaal;

ii)

innoverende activiteiten, met name proof-of-concepts, proefprojecten en initiatieven inzake prototypeontwikkeling;

iii)

gezamenlijk ontwikkelde communicatieacties;

iv)

andere relevante acties waarin de in artikel 13 bedoelde werkprogramma’s voorzien, die nodig zijn ter verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen of die doelstellingen ondersteunen.

Bijlage I bevat een niet-uitputtende lijst van mogelijke vormen van relevante acties als bedoeld in de punten a), b) en d) van de eerste alinea.

Bijlage III bevat een niet-uitputtende lijst van prioritaire thema’s voor acties.

3.   Acties bestaande in de ontwikkeling en exploitatie van aanpassingen of uitbreidingen van de gemeenschappelijke componenten van de Europese elektronische systemen voor samenwerking met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, of met internationale organisaties, komen in aanmerking voor financiering indien zij van belang zijn voor de Unie of voor de lidstaten. De Commissie treft de nodige administratieve regelingen, die kunnen bepalen dat de betrokken derde partijen financieel moeten bijdragen aan die acties.

4.   Indien een actie ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw als bedoeld in lid 2, eerste alinea, punt c), van dit artikel betrekking heeft op de ontwikkeling en exploitatie van een Europees elektronisch systeem, komen uitsluitend de kosten in verband met de krachtens artikel 11, lid 2, aan de Commissie toegekende verantwoordelijkheden in aanmerking voor financiering uit het programma. De lidstaten dragen de kosten in verband met de krachtens artikel 11, lid 3, aan hen toegekende verantwoordelijkheden.

Artikel 8

Deelname van externe deskundigen

1.   Indien dit ten goede komt aan de voltooiing van een actie waarmee de in artikel 3 bepaalde doelstellingen van het programma worden uitgevoerd, kunnen vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, waaronder van minst ontwikkelde landen en, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties, vertegenwoordigers van marktdeelnemers, vertegenwoordigers van organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigen, en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld als externe deskundigen deelnemen aan een dergelijke actie.

2.   De kosten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde externe deskundigen komen in aanmerking voor vergoeding uit hoofde van het programma overeenkomstig artikel 238 van het Financieel Reglement.

3.   De in lid 1 bedoelde externe deskundigen worden door de Commissie op ad-hocbasis en op basis van de behoeften geselecteerd, onder meer uit deskundigen die worden voorgesteld door de lidstaten, op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis met betrekking tot de specifieke actie.

De Commissie beoordeelt onder meer de onafhankelijkheid van die externe deskundigen, en ziet erop toe dat geen sprake is van belangenconflicten met hun beroepsverantwoordelijkheden.

HOOFDSTUK III

Subsidies

Artikel 9

Toekenning, complementariteit en gecombineerde financiering

1.   Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

2.   Aan een actie waaraan in het kader van een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit hoofde van dit programma, op voorwaarde dat de verschillende bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van elk programma van de Unie waaruit een bijdrage wordt ontvangen, zijn van toepassing op de desbetreffende bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale in aanmerking komende kosten van de actie en de steun uit verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

3.   Overeenkomstig artikel 195, eerste alinea, punt f), van het Financieel Reglement worden subsidies toegekend zonder oproep tot indiening van voorstellen indien de in aanmerking komende entiteiten belastingautoriteiten zijn van de lidstaten en van derde landen die met het programma zijn geassocieerd als bedoeld in artikel 5 van deze verordening, mits aan de in artikel 5 van deze verordening gestelde voorwaarden is voldaan.

4.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen uit hoofde van deze verordening ondersteunde activiteiten en de daarmee gemoeide kosten, in naar behoren gemotiveerde en in het financieringsbesluit gespecificeerde gevallen en gedurende een beperkte periode als subsidiabel per 1 januari 2021 worden beschouwd, zelfs indien deze activiteiten verricht werden en deze kosten gemaakt werden vóór indiening van de subsidieaanvraag.

Artikel 10

Medefinancieringspercentage

1.   In afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement kan het programma tot 100 % van de in aanmerking komende kosten van een actie financieren.

2.   Indien voor acties subsidieverlening vereist is, wordt het toepasselijke medefinancieringspercentage vastgesteld in de in artikel 13 bedoelde meerjarige werkprogramma’s.

HOOFDSTUK IV

Specifieke bepalingen betreffende acties ten behoeve van it-capaciteitsopbouw

Artikel 11

Verantwoordelijkheden

1.   De Commissie en de lidstaten dragen samen zorg voor de ontwikkeling en de exploitatie van de Europese elektronische systemen die in het in artikel 12 bedoelde strategische meerjarenplan voor belastingen (het “MASP-T”) worden vermeld, met inbegrip van het ontwerp, de specificatie, de conformiteitsbeoordeling, de uitrol, het onderhoud, de verdere ontwikkeling, de beveiliging, de kwaliteitsborging en de kwaliteitsbewaking van die systemen.

2.   De Commissie draagt met name zorg voor:

a)

de ontwikkeling en exploitatie van de in het MASP-T vastgestelde gemeenschappelijke componenten;

b)

de algehele coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen met het oog op de werking, interconnectiviteit en voortdurende verbetering alsook de synchrone implementatie ervan;

c)

de coördinatie van Europese elektronische systemen op Unieniveau met het oog op de bevordering en uitvoering ervan op nationaal niveau;

d)

de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen wat betreft de interacties met derde landen, met uitzondering van acties die worden opgezet om aan nationale vereisten te voldoen;

e)

de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op Unieniveau die verband houden met e-government.

3.   Elke lidstaat draagt met name zorg voor:

a)

de ontwikkeling en exploitatie van in het MASP-T vastgestelde nationale componenten;

b)

de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van de nationale componenten van Europese elektronische systemen op nationaal niveau;

c)

de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op nationaal niveau die verband houden met e-government;

d)

de regelmatige verstrekking aan de Commissie van informatie over de maatregelen die de lidstaat heeft genomen om zijn autoriteiten en marktdeelnemers in staat te stellen ten volle gebruik te maken van de Europese elektronische systemen;

e)

de implementatie van Europese elektronische systemen op nationaal niveau.

Artikel 12

Strategisch meerjarenplan voor belastingen

1.   De Commissie en de lidstaten stellen een strategisch meerjarenplan voor belastingen (MASP-T) op en werken dit regelmatig bij. Het MASP-T wordt afgestemd op de relevante rechtshandelingen van de Unie. Het vermeldt alle taken die van belang zijn voor de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen en deelt elk Europees elektronisch systeem of onderdeel van een dergelijk Europees elektronisch systeem in als:

a)

een gemeenschappelijke component, dat wil zeggen een component van de Europese elektronische systemen die op Unieniveau ontwikkeld is en die voor alle lidstaten beschikbaar is dan wel door de Commissie als gemeenschappelijk is aangemerkt om redenen van efficiency, veiligheid en rationalisering;

b)

een nationale component, dat wil zeggen een component van de Europese elektronische systemen die op nationaal niveau ontwikkeld is en die beschikbaar is in de lidstaat die deze heeft gecreëerd of aan de gemeenschappelijke creatie ervan heeft bijgedragen, of

c)

een combinatie van de in de punten a) en b) bedoelde componenten.

2.   Het MASP-T omvat tevens innovatie- en proefprojecten alsmede de ondersteunende methodologieën en instrumenten met betrekking tot de Europese elektronische systemen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de voltooiing van elke taak die hun uit hoofde van het MASP-T is toevertrouwd. Zij brengen ook regelmatig verslag uit aan de Commissie over de vorderingen die zij met hun taken maken.

4.   De lidstaten doen de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 maart een jaarlijks voortgangsverslag toekomen over de uitvoering van het MASP-T binnen de periode van 1 januari tot en met 31 december van het voorgaande jaar. Die jaarlijkse verslagen worden gebaseerd op een vooraf vastgesteld model.

5.   Uiterlijk op 31 oktober van elk jaar stelt de Commissie op basis van de in lid 4 bedoelde jaarlijkse verslagen een geconsolideerd verslag op met een evaluatie van de door de Commissie en de lidstaten gemaakte vorderingen bij de uitvoering van het MASP-T, en maakt dat verslag openbaar.

HOOFDSTUK V

Programmering, monitoring, evaluatie en controle

Artikel 13

Werkprogramma

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van meerjarig werkprogramma’s als bedoeld in artikel 110, lid 2, van het Financieel Reglement.

2.   De meerjarige werkprogramma’s worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 14

Monitoring en verslaglegging

1.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, vastgelegde specifieke doelstellingen zijn in bijlage II opgenomen.

2.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II te wijzigen teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie.

Artikel 15

Evaluatie

1.   Evaluaties van het programma worden verricht opdat zij tijdig in de besluitvorming kunnen worden meegenomen. De Commissie maakt de evaluaties openbaar.

2.   Zodra er voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering ervan is begonnen, verricht de Commissie een tussentijdse evaluatie van het programma.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma.

4.   De Commissie deelt de conclusies van de tussentijdse en de eindevaluatie, met inbegrip van haar opmerkingen, mee aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio’s.

Artikel 16

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van het OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

HOOFDSTUK VI

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie en comitéprocedure

Artikel 17

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 14, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 18

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, genaamd “Comité Fiscalis-programma”. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VII

Informatie, communicatie en publiciteit

Artikel 19

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan te promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

HOOFDSTUK VIII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

Intrekking

Verordening (EU) nr. 1286/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 21

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 1286/2013, die op die acties van toepassing blijft tot die acties worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1286/2013.

3.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 2, bedoelde uitgaven in de Uniebegroting worden opgenomen.

Artikel 22

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)   PB C 62 van 15.2.2019, blz. 118.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 19 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 25).

(4)   PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(5)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2021 tot vaststelling van een programma voor douanesamenwerking en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1294/2013 (PB L 87 van 15.3.2021, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 110).

(8)  Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014 en (EU) nr. 652/2014 (PB L 153 van 3.5.2021, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(10)  Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(15)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(16)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(17)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(18)   PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(19)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(20)  Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21).

(21)  Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabricaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).

(22)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).

(23)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).


BIJLAGE I

NIET-UITPUTTENDE LIJST VAN MOGELIJKE VORMEN VAN ACTIES BEDOELD IN ARTIKEL 7, LID 2, EERSTE ALINEA, PUNTEN A), B) EN D)

Acties bedoeld in artikel 7, lid 2, eerste alinea, punten a), b) en d), kunnen onder meer de volgende vorm aannemen:

1.

wat bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen betreft:

seminars en workshops, waaraan doorgaans deelnemers van alle deelnemende landen deelnemen, met presentaties en intensieve discussies over en activiteiten met betrekking tot een specifiek onderwerp;

werkbezoeken die worden opgezet om ambtenaren in staat te stellen deskundigheid of kennis inzake fiscaal beleid te verwerven of hun deskundigheid of kennis inzake dat beleid te vergroten;

aanwezigheid in de administratieve bureaus en deelname aan administratieve onderzoeken;

2.

wat op projecten gebaseerde gestructureerde samenwerking betreft:

projectgroepen die gewoonlijk bestaan uit vertegenwoordigers van een beperkt aantal deelnemende landen en die actief zijn gedurende een beperkte tijd om te streven naar een vooraf bepaald doel met een welomschreven resultaat, waaronder coördinatie of benchmarking;

taakgroepen, te weten gestructureerde vormen van samenwerking die een permanent of tijdelijk karakter hebben en waarin deskundigheid wordt samengebracht om taken op specifieke terreinen uit te voeren of operationele activiteiten te verrichten, eventueel met de steun van onlinesamenwerkingsdiensten, administratieve bijstand en faciliteiten op het gebied van infrastructuur en apparatuur;

multilaterale of gelijktijdige controle, bestaande in de gecoördineerde controle van de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen, die wordt georganiseerd door twee of meer deelnemende landen — waaronder ten minste twee lidstaten — met gemeenschappelijke of complementaire belangen;

gezamenlijke audits, bestaande in administratieve onderzoeken naar de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen door één controleteam samengesteld uit twee of meer deelnemende landen — waaronder ten minste twee lidstaten — met gemeenschappelijke of complementaire belangen;

iedere andere vorm van administratieve samenwerking vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 904/2010 (1) of (EU) nr. 389/2012 (2) van de Raad of bij Richtlijn 2010/24/EU of 2011/16/EU (3) van de Raad;

3.

wat acties ten behoeve van competentieontwikkeling en andere capaciteitsopbouw betreft:

gemeenschappelijke opleiding of ontwikkeling van e-learning ter ondersteuning van de vereiste beroepsbekwaamheid en vakkennis met betrekking tot belastingen;

technische ondersteuning die ertoe strekt de administratieve procedures te verbeteren, de bestuurlijke capaciteit te versterken en de werkwijzen en activiteiten van de belastingdiensten te verbeteren door goede praktijken op te zetten en uit te wisselen.


(1)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad van 2 mei 2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004 (PB L 121 van 8.5.2012, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).


BIJLAGE II

INDICATOREN BEDOELD IN ARTIKEL 14, LID 1

Om verslag te leggen over de vooruitgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, bepaalde specifieke doelstellingen worden de volgende indicatoren gebruikt:

A.   Capaciteitsopbouw (bestuurlijke capaciteit, competenties en IT-capaciteit)

1)

de index van de toepassing en uitvoering van Unierecht en -beleid (het aantal uit hoofde van het programma georganiseerde acties in het kader van de toepassing en uitvoering van Unierecht en -beleid met betrekking tot belastingen en het aantal naar aanleiding van die acties geformuleerde aanbevelingen);

2)

de leerindex (het aantal gebruikte e-learningmodules, het aantal opgeleide ambtenaren en de door de deelnemers gegeven kwaliteitsscore);

3)

de beschikbaarheid van Europese elektronische systemen (uitgedrukt in tijdspercentage);

4)

de beschikbaarheid van het gemeenschappelijk communicatienetwerk (uitgedrukt in tijdspercentage);

5)

een index van vereenvoudigde IT-procedures voor de belastingautoriteiten en de marktdeelnemers (het aantal geregistreerde marktdeelnemers, het aantal aanvragen en het aantal raadplegingen in de verschillende door het programma gefinancierde elektronische systemen);

B.   Kennisuitwisseling en netwerken

6)

de index van de degelijkheid van de samenwerking (de mate waarin is genetwerkt, het aantal fysieke bijeenkomsten en het aantal onlinesamenwerkingsgroepen);

7)

de index van beste praktijken en richtsnoeren (het aantal uit hoofde van het programma op dit gebied georganiseerde acties en het percentage belastingautoriteiten dat heeft gebruikgemaakt van een met steun van het programma ontwikkelde werkpraktijk/richtsnoer).

BIJLAGE III

NIET-UITPUTTENDE LIJST VAN MOGELIJKE PRIORITAIRE THEMA’S VOOR ACTIES BEDOELD IN ARTIKEL 7

In overeenstemming met de specifieke en algemene doelstellingen van het programma kunnen de in artikel 7 bedoelde acties onder meer gericht zijn op de volgende prioritaire thema’s:

1)

ondersteunen van de tenuitvoerlegging van het Unierecht met betrekking tot belastingen, met inbegrip van de opleiding van personeel op dat gebied, en in kaart helpen brengen van mogelijke manieren om de administratieve samenwerking tussen belastingautoriteiten te verbeteren, met inbegrip van bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen;

2)

ondersteunen van een doeltreffende uitwisseling van gegevens, met inbegrip van groepsverzoeken, ontwikkelen van standaard IT-modellen, de toegang van belastingautoriteiten tot informatie over uiteindelijk begunstigden en verbeteren van het gebruik van de ontvangen informatie;

3)

ondersteunen van een doeltreffende werking van mechanismen voor administratieve samenwerking en uitwisselen van beste praktijken tussen belastingautoriteiten, onder meer inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen;

4)

ondersteunen van de digitalisering en actualiseren van de methodologieën van belastingautoriteiten;

5)

ondersteunen van de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van de bestrijding van btw-fraude.


  翻译: