Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest"
Publicatieblad Nr. C 123 van 25/04/2001 blz. 0069 - 0072
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest" (2001/C 123/16) De Raad heeft op 2 oktober 2000 besloten om, overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel. De afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 20 december 2000 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Scully. Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 378e zitting van 24 en 25 januari 2001 (vergadering van 24 januari 2001) het volgende advies uitgebracht, dat met 81 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd. 1. Inleiding 1.1. Klassieke varkenspest (KVP) 1.1.1. Algemene kenmerken van de ziekte - Varkenspest is een ziekte die (wilde en op landbouwbedrijven gehouden) varkens treft, en wordt veroorzaakt door een bekend pestivirus (voor zover bekend is dit virus niet gevaarlijk voor de mens). - Klinische verschijnselen: koorts, verminderde eetlust, ademhalingsproblemen, onderhuidse bloedingen; aard en omvang van de symptomen lopen echter zeer uiteen. - Het aantal varkens dat ten gevolge van de ziekte sterft, is wisselend (van een zeer laag sterftecijfer bij zeugen tot een zeer hoge sterfte bij biggen). - Er geen remedie tegen de ziekte bekend. Bij sommige varkens kan zich een chronisch ziektebeeld ontwikkelen, met verschijnselen als groeiachterstand. 1.1.2. De klinische diagnose van varkenspest kan uiterst moeilijk zijn, met name wanneer de ziekte zich op een varkenshouderij nog in een beginstadium bevindt. Zelfs met laboratoriumonderzoek kan de ziekte moeilijk te diagnosticeren zijn. - Incubatietijd: 7-10 dagen bij een individueel varken; de bedrijfsincubatietijd bedraagt 15-30 dagen. - Het virus wordt hoofdzakelijk verspreid door direct of indirect contact met geïnfecteerde varkens (ook zgn. "buurtinfecties", zonder duidelijk contact, zijn mogelijk); transport van geïnfecteerde dieren speelt een belangrijke rol bij de verspreiding van varkenspest. 1.1.3. Het virus kan in vlees lange tijd infectieus blijven. Het kan worden verspreid door illegaal voeren van besmette voedselresten (swill), de meest gebruikelijke oorzaak van ziekteverspreiding. Dit heeft gevolgen voor de handel in varkensvlees. 1.1.4. Het virus is zeer infectieus en kan worden overgedragen via veewagens, kleding enz. Om besmetting te voorkomen, dienen dan ook strikte regels voor quarantaine en een totaal vervoersverbod in acht te worden genomen. 1.2. Voornaamste problemen die samenhangen met varkenspest en consequenties - In bepaalde gebieden is de varkensdichtheid uiterst hoog. - Het virus blijft bij wilde zwijnen de kop opsteken. - In 1997 en 1998 zijn miljoenen varkens geslacht en vernietigd. - Varkenspest heeft enorme financiële gevolgen voor de Gemeenschapsbegroting, voor de lidstaten, landbouwers en de belastingbetalers. 1.3. De Commissievoorstellen voor varkens op veehouderijen - De kennis over de ziekte moet worden verbeterd, zodat er beter op kan worden ingespeeld (zo kunnen effectieve rampenplannen worden opgesteld, die van essentieel belang zijn). - Bij een ziekte-uitbraak moet snel en zorgvuldig worden opgetreden (preventieve slachting van dieren op contactbedrijven). - Verbetering van diagnosetechnieken om de ziekte eerder te kunnen vaststellen. - Verbetering van epizoötiologisch onderzoek om de herkomst en mogelijke verspreiding van de ziekte te kunnen bepalen. 1.4. De Rekenkamer heeft zich enigszins kritisch uitgelaten over de recente varkenspestuitbraak in Nederland en de daaruit voortvloeiende slachting van 10 miljoen dieren en schadevergoeding voor Europese landbouwers. 2. Algemene opmerkingen Onderhavige richtlijn is bedoeld tot wijziging van de voorgaande richtlijnen inzake klassieke varkenspest, waarover het Comité zich in 1987 en 1991(1) heeft uitgesproken. Het Comité onderschrijft deze wijzigingen. 2.1. In de toelichting wordt uiteengezet waarom regelgeving wordt ingevoerd voor "merkervaccins", en onder welke voorwaarden een dergelijk vaccin zou mogen worden gebruikt. Voorts wordt erop gewezen dat er momenteel nog geen betrouwbare diagnostische test bestaat om het merkervaccin te onderscheiden van het wilde virus. Het vaccin kan pas worden ingezet als er een adequate diagnostische techniek beschikbaar is die degelijk is getest. 2.2. Vaccins mogen pas worden gebruikt als de gevolgen binnen de Wereldhandelsorganisatie bekend zijn. 2.2.1. De consequenties van vaccins en het gebruik daarvan voor de handel met derde landen moeten nader worden onderzocht. Vóór het introduceren van vaccins moet er op internationaal niveau wetenschappelijke overeenstemming over zijn. Ook kandidaat-lidstaten uit Oost-Europa moeten weten hoe het toekomstig beleid van de EU op het gebied van varkenspest eruit ziet. 2.3. "Klassieke varkenspest bij wilde varkens" 2.3.1. In het Commissievoorstel wordt hieraan aandacht besteed. De lidstaten moeten gepaste voorlichtingscampagnes opzetten zodat er samenwerking vanuit de samenleving tot stand kan komen om de ziekte uit te roeien. 2.3.2. Uit de praktijk is gebleken dat varkenspest uiterst moeilijk onder controle kan worden gehouden als wilde varkens met de ziekte besmet zijn. Volledige uitroeiing van de ziekte blijkt dan zelfs vrijwel onmogelijk. 2.4. Het Comité stemt in principe met het Commissievoorstel in, maar wenst op de volgende punten te wijzen: 2.4.1. Diagnosehandboek: De Commissie zou vaart moeten zetten achter de goedkeuring van dit handboek. Het Comité is van mening dat het ontwerpdocument de goede richting uitwijst. 2.4.2. De toevoeging van bepalingen inzake sperma, eicellen en embryo's stemt tot voldoening. 2.4.3. Het Comité stemt in met het inzetten van verklikkervarkens of andere middelen om varkens opnieuw in de bedrijven binnen te brengen. 2.4.4. Bepalingen t.a.v. contactbedrijven en naburige bedrijven zijn een goede zaak. 2.4.5. De tekst is bedoeld ter aanvulling, en niet ter vervanging van de voorgaande richtlijnen; het Comité is dan ook te spreken over het onderstrepen van wijzigingen en/of toevoegingen in de tekst. 3. Bijzondere opmerkingen bij het voorstel 3.1. Preambule (overweging 6) Met betrekking tot uitbraken van varkenspest en het voorkómen van verdere verspreiding van de ziekte moet de mogelijkheid van het doden van varkens die met besmette dieren in contact zijn geweest, worden vermeld vóór vaccinatie. 3.2. Definitie van wilde varkens en gebieden met een hoge varkensdichtheid 3.2.1. In artikel 2, sub a) en b) wordt een definitie gegeven van "wilde varkens". Aangenomen wordt dat deze wijziging ten opzichte van de voorgaande richtlijn is aangebracht om alle wilde varkens onder deze definitie te laten vallen. Het Comité is van mening dat alle niet door mensen gehouden varkens als "wild" moeten worden beschouwd. 3.2.2. In artikel 2, sub u) wordt een "gebied met een hoge varkensdichtheid" gedefinieerd als een gebied met een straal van 10 km rond een bedrijf met varkens die zijn besmet met of waarvan wordt verwacht dat zij zijn besmet met het klassieke varkenspestvirus, waar de varkensdichtheid meer bedraagt dan 800 varkens per km2; het betrokken bedrijf moet gelegen zijn in een regio met meer dan 300 varkens per km2 (cf. Richtlijn 64/432/EEG inzake het handelsverkeer in runderen en varkens), dan wel op een afstand van minder dan 20 km van een dergelijke regio. Een eenvoudigere definitie van een "gebied met een hoge varkensdichtheid" is wenselijk. 3.3. Artikelen 2 en 7 en bijlage V - contactbedrijven 3.3.1. Een contactbedrijf wordt gedefinieerd als een bedrijf waar klassieke varkenspest kan zijn ingesleept als gevolg van de ligging, de verplaatsing van personen, varkens of voertuigen, en omdat het zich in de buurt bevindt van andere bedrijven binnen 20 km rond een gebied met een hoge varkensdichtheid. In bepaalde delen van de EU bestaan veel gebieden met een "hoge varkensdichtheid" waarvan de bedrijven onder deze definitie zouden vallen. 3.3.2. Krachtens artikel 7 (en bijlage V) kunnen varkens op contactbedrijven worden geslacht nog voordat bemetting met varkenspest officieel is aangetoond door de aanwezigheid van virussen of antilichamen. Dit is van belang om de verspreiding van de ziekte in een gebied (regio) tegen te gaan. 3.3.3. In bijlage V worden de belangrijkste criteria genoemd op grond waarvan kan besloten varkens op contactbedrijven al dan niet af te maken, waaronder "verplaatsingen van varkens van de uitbraak naar contactbedrijven na het tijdstip waarop het virus waarschijnlijk op het besmette bedrijf is binnengebracht". Andere vormen van direct contact, zoals het gezamenlijk gebruik van gereedschappen op de veehouderij e.d. zouden als criterium moeten gelden voor geleidelijke herbevolking van bedrijven. 3.3.4. De definitie van criteria voor het afmaken van varkens op contactbedrijven, inclusief "nabijgelegen bedrijven" was reeds onderdeel van de uitroeiingsstrategie. Niettemin zou de uitroeiingsstrategie in het lokale gebied rondom een bedrijf waar varkenspest is uitgebroken, extra moeten worden versterkt. De uitroeiingsstrategie zou dan ook altijd moeten bestaan uit het slachten van varkens binnen een straal van 1 kilometer van de varkenshouderij waar besmetting is vastgesteld, tenzij er speciale omstandigheden gelden. 3.4. Artikel 11 - toezichtsgebied (binnen een straal van ten minste 10 km) 3.4.1. Het toezichtsgebied kan worden opgeheven indien o.a. bij de varkens op alle bedrijven een klinisch onderzoek en, indien nodig, laboratoriumtests zijn uitgevoerd. Momenteel is bepaald dat serologisch onderzoek van een representatieve groep varkenspesthaarden vereist is voordat het toezichtsgebied kan worden opgeheven. Naar het oordeel van het Comité moet in de toekomst een screening van een representatief aantal haarden verplicht worden gesteld om het risico van ontbrekende besmette varkens zonder duidelijke ziekteverschijnselen tot een minimum te beperken. 3.4.2. Het Comité betuigt zijn instemming met artikelen 8, 9 en 10 met betrekking tot epizoötiologisch onderzoek, beschermingsgebieden en toezichtsgebieden. 3.5. Artikel 19 en bijlage VI - vaccinatie 3.5.1. In punt 2 wordt verwezen naar bijlage VI, waarin de belangrijkste criteria zijn beschreven op grond waarvan al dan niet wordt besloten tot noodvaccinatie op varkensbedrijven. Het is niet duidelijk of aan één of meerdere van deze criteria moet worden voldaan. Voorts zou duidelijk moeten worden gesteld dat "stamping out" altijd de voorkeur heeft boven vaccinatie, dat noodvaccinatie dient te worden voorkomen en dat eerst andere mogelijke maatregelen, zoals het afmaken van varkens op contactbedrijven, een totaal vervoersverbod van levende dieren (behalve in minimale gebieden e.d.) moeten worden genomen alvorens tot vaccinatie over te gaan. 3.5.2. Noodvaccinatie dient eerst te worden besproken door het Permanent Veterinair Comité (cf. artikel 26). 3.5.3. In punt 9 worden voorwaarden uiteengezet voor het gebruik van een merkervaccin. Dit vaccin kan alleen worden ingezet als het is goedgekeurd, internationaal wordt aanvaard en gebruiksvoorwaarden zijn vastgesteld. Dit is van levensbelang voor de Europese export: het gebruik van een merkervaccin in een bepaalde regio mag export uit andere EU-regio's niet in gevaar brengen. 4. Conclusies 4.1. Landbouwers die financiële verliezen hebben geleden door maatregelen ter bestrijding van varkenspest, moet een eerlijke en redelijke schadevergoeding worden geboden; dat is een wezenlijk onderdeel van een beleid om de ziekte een halt toe te roepen. 4.2. Een adequate tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/102/EEG inzake de identificatie van varkens is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat alle betrokken overheden volledig geïnformeerd zijn over de locatie van varkenshouderijen en de varkensdichtheid. 4.3. Het Comité staat achter de voorstellen voor een mogelijke invoering van een merkervaccin tegen varkenspest onder zeer duidelijk afgebakende voorwaarden. 4.4. Het Comité is van mening dat de gevolgen voor de handel eerst moeten worden opgehelderd. 4.5. Het Comité wijst erop dat er tot nu toe nog geen enkel merkervaccin is goedgekeurd en dat er nog geen discriminatoire tests voorhanden zijn. Niettemin zou deze regelgeving als richtsnoer moeten dienen voor potentiële vaccinproducenten. 4.6. Het Permanent Veterinair Comité moet worden geraadpleegd alvorens gebruik wordt gemaakt van vaccins. Brussel, 24 januari 2001. De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité G. Frerichs (1) PB C 83 van 30.3.1987, blz. 3 enPB C 40 van 17.2.1992, blz. 87.