30.4.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 110/24 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor olijfolie en tafelolijven en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 827/68
(COM(2003) 698 def. – 2003/0279 (CNS))
(2004/C 110/07)
De Raad heeft op 1 december 2003 besloten, overeenkomstig artikel 36 en 37, lid 2, derde alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het
De gespecialiseerde afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling en milieu”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 februari 2004 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw SANTIAGO.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens de 406e zitting van 25 en 26 februari 2004 (vergadering van 25 februari 2004) het volgende advies uitgebracht, dat met 103 stemmen vóór, 3 stemmen tegen, bij 2 onthoudingen werd goedgekeurd.
1. Inleiding
1.1 |
De Commissie stelt voor Verordening nr. 136/66/EEG betreffende oliën en vetten, die na 1 november 2004 niet langer van kracht is, te wijzigen. De nieuwe verordening heeft betrekking op olijfolie en tafelolijven en bevat ook maatregelen aangaande de interne markt, de handel met derde landen in deze producten en kwaliteitsbevordering in ruime zin. De Commissie stelt voor het verkoopseizoen voor olijfolie vanaf 2005 te laten beginnen op 1 juli. Daardoor zou het verkoopseizoen 2004/2005 slechts acht maanden duren. De Commissie stelt ook voor de bestaande steunregeling voor de particuliere opslag te handhaven en de uitvoerrestituties en productierestituties voor conserven met olijfolie af te schaffen. Ook dienen de bestaande maatregelen ter verbetering van kwaliteit en traceerbaarheid te worden versterkt. |
2. Algemene opmerkingen
2.1 |
Het Comité is ingenomen met de voorgestelde vereenvoudiging van de wetgeving, maar plaatst daarbij de volgende kanttekeningen: |
2.2 |
Organisaties van marktdeelnemers, artikel 7 – De erkende organisaties van marktdeelnemers zouden enkel en alleen de erkende producenten- en brancheorganisaties mogen omvatten om ervoor te zorgen dat de belangen van de producenten en van de verwerkingsbedrijven beter worden behartigd dan nu het geval is, nu er ook derden bij zijn betrokken. |
2.3 |
Activiteitenprogramma's, artikel 8 – De driejarige activiteitenprogramma's ter verbetering van de kwaliteit van de productie van olijfolie en tafelolijven, van de milieueffecten van de olijventeelt en van de verspreiding van informatie over de activiteiten die organisaties van marktdeelnemers ontplooien ter verbetering van de kwaliteit van olijfolie, zouden ook moeten kunnen worden uitgevoerd in derde landen en in landen die olijfolie produceren of beginnen te produceren en waar de consumptie van olijfolie nog in de kinderschoenen staat, zoals Frankrijk, Australië, Peru en andere landen. |
2.3.1 |
Het Comité is van mening dat de kwaliteitsbevordering voor olijfolie van het allergrootste belang is voor de sector en beklemtoont dat er meer geld beschikbaar moet worden gesteld voor maatregelen op dit vlak, die wellicht meer effect sorteren als zij deel uitmaken van de betreffende GMO. |
2.3.2 |
Het Comité vestigt de aandacht van de Commissie op het belangrijke werk dat door de Internationale Olijfolieraad (IOR) wordt verricht op het vlak van de promotie en kwaliteitsverbetering van olijfolie en dringt erop aan dat deze organisatie haar werkzaamheden, - met inbegrip van de nodige controles - voortzet. |
2.3.3 |
Het Comité meent dat de activiteitenprogramma's van de beroepsorganisaties ook maatregelen zouden moeten omvatten om het aanbod te concentreren en gebottelde olijfolie van 'eigen merken' in de productiesector op te nemen. |
2.4 |
Handelsverkeer met derde landen, artikel 11 – De gehele of gedeeltelijke schorsing van de douanerechten voor olijfolie lijkt onnodig voor een product dat niet kan bederven en een groeimarkt vormt. De Commissie rechtvaardigt deze maatregel in de veertiende overweging bij haar voorstel, waarin zij stelt dat een toereikende voorziening van de interne markt met olijfolie moet worden veiliggesteld en waarin zij tevens beklemtoont dat de export van olijfolie de afgelopen tien jaar is verdubbeld. |
2.5 |
Exportrestituties – Het zou verstandig zijn de exportrestituties nog enige tijd in stand te houden totdat het effect van de onderhavige herziening op de ontwikkeling van zowel de productie als de prijs van in de EU vervaardigde olijfolie bekend is. Als deze regeling, die in de praktijk geen financiële consequenties meer heeft aangezien de restituties sinds 1998 tot nul zijn gereduceerd, in stand wordt gehouden, kan er altijd nog een beroep op worden gedaan mocht het onderhavige voorstel tot ontwrichting van de markt leiden en kan de internationale concurrentiepositie van olijfolie uit de EU aldus worden veiliggesteld. |
2.6 |
Steunregeling voor particuliere opslag – Deze regeling, die al eerder heeft bewezen niet efficiënt te zijn omdat zij niet is afgestemd op de marktsituatie, moet een soepele regeling zijn die automatisch in werking treedt en enkel tot doel heeft ernstige crises in de sector te verhelpen. Ook zouden de activeringsprijzen moeten worden aangepast aan de hand van de actuele prijsreferenties. |
2.7 |
Kwaliteitsnormen – Het Comité blijft hameren op een volledig, voor de gehele EU geldend, verbod op menging van olijfolie met andere plantaardige oliën (1). |
2.7.1 |
Aangezien het praktisch moeilijk is om na te gaan hoeveel procent olijfolie een mengsel bevat en van welke kwaliteit deze olie is, is het vrijwel onmogelijk toezicht uit te oefenen op de strikte naleving van Verordening 1019/2002 – Art. 6; zo blijven malafide praktijken, die afbreuk doen aan de goede naam en faam van olijfolie schade, ongestraft en is de consument de dupe. |
2.7.2 |
Door het mengen van olijfolie met andere oliën loopt dit hoogwaardige product niet alleen schade op maar wordt ook de consument, die een product koopt dat van beduidend mindere kwaliteit is dan olijfolie, om de tuin geleid. |
2.8 |
Oorsprongsbenaming – Ter bescherming en bevordering van de kwaliteit dringt het Comité erop aan dat de plaats van herkomst van de olijf als uitgangspunt wordt genomen voor de oorsprongsbenaming van de olijfolie. |
2.9 |
Het Comité wenst de aandacht van de Commissie en van de producerende landen te vestigen op de ernstige situatie in de subsector restolie, als gevolg van de zogeheten benzopireencrisis, die sinds het uitbreken ervan in juli 2001 tot een prijsdaling van 70 % en tot een afname van de consumptie van restolie met 50 % geleid, wat forse verliezen zijn ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de crisis. |
2.9.1 |
Het Comité verzoekt de Commissie een maximum vast te stellen voor het gehalte aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) in restolie; daar is immers al meer dan twee jaar geen besluit over genomen en dat heeft de sector zware schade toegebracht. |
Brussel, 25 februari 2004.
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Roger BRIESCH
(1) NAT/102 PB C 221 van 7 augustus 2001, blz. 68-73.