4.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 81/16


Advies het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie „Mobilisatie van het intellect in Europa: mogelijkheden voor universiteiten om een optimale bijdrage te leveren aan de Lissabon-strategie”

(2006/C 81/05)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

GEZIEN de mededeling van de Commissie inzake „Mobilisatie van het intellect in Europa: mogelijkheden voor universiteiten om een optimale bijdrage te leveren aan de Lissabon-strategie” (COM(2005) 152 final),

GEZIEN het besluit van de Europese Commissie van 3 juni 2005 om het Comité van de Regio's, overeenkomstig art. 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag, hierover te raadplegen,

GEZIEN het besluit van zijn bureau van 12 april 2005 om de commissie „Cultuur en opleiding” te belasten met de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden,

GEZIEN het besluit van de Europese Raad van Lissabon om het concept van een Europese onderzoeksruimte goed te keuren en aldus de basis te leggen voor een gemeenschappelijk wetenschaps- en technologiebeleid in de Europese Unie,

GEZIEN het advies van het Comité van de Regio's over de „Tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie” (CDR 152/2004 fin) (1),

GEZIEN de mededeling van de Commissie inzake „De rol van de universiteiten in het Europa van de kennis”  (2) en het verkennende advies van het CvdR over „De rol van universiteiten bij de lokale en regionale ontwikkeling in het Europa van de kennis” (CdR 89/2003 fin) (3),

GEZIEN het advies van het Comité van de Regio's over de „Vaststelling van een integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren” (CDR 258/2004 fin),

GEZIEN het ontwerpadvies (CDR 154/2005 rev. 1) dat op 11 juli 2005 werd goedgekeurd door de commissie „Cultuur en opleiding” (rapporteur: de heer Harms, gevolmachtigde van de deelstaat Brandenburg bij de Federale Regering, belast met Europese Aangelegenheden, staatssecretaris op het departement van Algemene Zaken — DE/PSE),

OVERWEGENDE hetgeen volgt:

1)

Het is zaak de mededeling van de Commissie te zien tegen de achtergrond van de alomvattende Europese strategie „Groei door kennis”. Opvoeding, onderwijs en onderzoek vormen de pijlers van samenlevingen die open staan voor innovatie. De in het kader van de Lissabonstrategie geformuleerde doelstellingen zijn alleen in een context van globale mededinging te verwezenlijken, waarbij een sleutelrol is weggelegd voor de sectoren onderzoek, onderwijs en opleiding. Met name het hoger onderwijs heeft hier een essentiële taak te vervullen;

2)

Over twintig jaar zal slechts 5 % van de wereldbevolking in Europa wonen en werken, tegen 52 % in Azië. Uit deze percentages blijkt dat ingrijpende maatregelen die Europa aantrekkelijker moeten maken als centrum van onderwijs en onderzoek, dringend geboden zijn. Een goede naam van het hoger onderwijs is van wezenlijk belang in de „strijd om de knapste koppen”, die Europa nodig heeft om zijn toekomst veilig te stellen;

3)

Een optimale toegang tot een zo breed mogelijk onderwijsspectrum is niet alleen een investering in de toekomst van het Europa van de kennis, maar vormt ook de grondslag van de sociale samenhang in de Europese samenleving en Europa als geheel. Het opruimen van obstakels die de toegang tot het onderwijs in de weg staan, het scheppen van mogelijkheden tot levenslang leren voor iedereen en het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs — ziedaar de grote uitdagingen waarvoor besluitvormers op alle niveaus zich gesteld zien;

4)

In het kader van het streven om de Lissabonstrategie nieuw leven in te blazen is de Europese Commissie gekomen met een heel pakket maatregelen om deze uitdagingen actief het hoofd te bieden. Een van de belangrijkste eigen bijdragen van de Commissie in dit verband is het zevende kaderprogramma O&TO. Om de in dit kaderprogramma aangegeven mogelijkheden met succes te kunnen integreren in het Europese innovatieproces, zijn hervormingen in de onderwijssector en het hoger onderwijs geboden;

5)

In dit proces is met name voor de Europese regio's een belangrijke taak weggelegd, omdat ze beschikken over aanzienlijke bevoegdheden op het gebied van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Het Comité van de Regio's erkent dat de lokale en regionale overheden een speciale rol spelen als communicatiekanaal naar alle burgers. Tevens kunnen ze ertoe bijdragen dat netwerken onderling beter samenwerken, zodat er synergie-effecten ontstaan tussen de verschillende betrokkenen. De Europese regio's zijn voor hun ontwikkeling in beslissende mate afhankelijk van de toepassing van de door wetenschap, onderzoek en innovatie geboden mogelijkheden. Omgekeerd is het zo dat deze in Europa voorhanden mogelijkheden alleen ten volle kunnen worden benut als de regio's hieraan meewerken,

heeft tijdens zijn 61e zitting van 12 en 13 oktober 2005 (vergadering van 12 oktober) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd:

1.   Standpunten en aanbevelingen van het Comité van de Regio's

Algemene opmerkingen

1.1

Het Comité van de Regio's is ingenomen met de mededeling van de Commissie inzake „Mobilisatie van het intellect in Europa: mogelijkheden voor universiteiten om een optimale bijdrage te leveren aan de Lissabon-strategie”. Dit document kan dienen als een belangrijke impuls voor de in geheel Europa te houden discussie over de verbetering van het hoger onderwijs.

1.2

Zoals al eerder door het Comité is benadrukt, is er een rijk geschakeerd spectrum aan hogescholen en universiteiten in Europa. In de mededeling wordt als omvattend begrip „universiteiten” gebruikt, terwijl in onderhavig advies de voorkeur wordt gegeven aan „hoger onderwijs”.

1.3

De Commissie gaat er terecht vanuit dat de groei en het sociale welzijn in de toekomst in toenemende mate afhankelijk zullen zijn van kennisintensieve bedrijfstakken en diensten en dat voor steeds meer banen een diploma hoger onderwijs vereist zal zijn.

1.4

In het Europese hoger-onderwijsbeleid is behoefte aan fundamentele veranderingen, die enerzijds dienen aan te sluiten op de behoeften in gemeenten en regio's en anderzijds mogelijkheden moeten bieden voor een sterke concurrentiepositie van de sectoren onderzoek en onderwijs op mondiaal niveau.

1.5

In dit verband zij opgemerkt dat er in Europa voortreffelijke instellingen voor hoger onderwijs zijn, die het ook internationaal gezien uitstekend doen als het gaat om het opleiden van jong wetenschappelijk talent en om onderzoek. Daarnaast zijn er echter veel instellingen, zoals ook in de mededeling wordt gesignaleerd, die er nog niet in slagen al hun mogelijkheden te ontplooien.

1.6

Het is verheugend dat subsidiariteit met zoveel woorden in de mededeling wordt genoemd, al had er nog meer aandacht kunnen worden besteed aan de speciale verantwoordelijkheid van de regio's, zoals dat wordt gedaan in het witboek „Europese governance” uit 2001 en tot uiting komt in het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa.

1.7

Er moet met nadruk op worden gewezen dat universitair onderwijs niet alleen maar vanuit een economisch perspectief moet worden benaderd, maar dat dit ook een sociale en culturele meerwaarde oplevert, die zich niet in geld laat uitdrukken, maar wel de pijler van elke ontwikkelde samenleving is.

1.8

De in de mededeling nagestreefde doelstellingen kunnen alleen worden verwezenlijkt als de basis daarvoor wordt gelegd in het algemeen vormende en voorschoolse onderwijs. Hier draagt het regionale niveau een speciale verantwoordelijkheid.

1.9

De universiteiten en hogescholen zullen met het oog op de verwezenlijking van de Lissanbondoelstellingen nauwer moeten worden betrokken bij het concept van levenslang leren.

1.10

Flexibele structuren zijn het meest doeltreffende antwoord op de snel veranderende eisen die vanuit de maatschappij aan het hoger onderwijs worden gesteld. Het zijn in de eerste plaats de instellingen voor hoger onderwijs die voor deze structuren moeten zorgen. Daarentegen zijn het regionale en het nationale niveau er verantwoordelijk voor dat de juiste voorwaarden voor de flexibele structuren worden geschapen. Dit kunnen ze doen door het aantal juridische obstakels terug te dringen en de nodige middelen ter beschikking te stellen.

1.11

Helaas heeft de Europese Commissie er geen kans toe gezien om de verschillende betrokken diensten tezamen een mededeling over alle aspecten van het Europese hoger-onderwijsbeleid te laten opstellen, d.w.z. inclusief het aspect onderzoek. De Europese onderzoeksruimte en het voorstel van de Commissie voor het zevende kaderprogramma O&TO, met het thema „kennisregio's”, zijn belangrijke ijkpunten voor het hoger onderwijs in Europa, vooral waar het de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen betreft.

1.12

Doordat het aspect onderzoek hier buiten beschouwing wordt gelaten, gaat de samenhang tussen onderzoek, opleiding van nieuw wetenschappelijk talent en academische beroepskwalificaties verloren, evenals het verband tussen universitair en niet-universitair onderzoek.

2.   Steeds groter wordende uitdagingen

2.1

Het Comité van de Regio's deelt de zorgen van de Commissie, die vreest dat de middelen waarover de Europese samenlevingen op het gebied van onderwijs beschikken, ondoelmatig worden besteed. De analyse van de Commissie bevat belangrijke aanknopingspunten voor noodzakelijke veranderingen.

2.2

Daarentegen geven de in de mededeling gebruikte statistische gegevens een vertekend beeld van de werkelijke situatie in een groot aantal Europese landen. Vooral het relatief lage aantal afgestudeerden en studenten aan hogescholen en universiteiten is misleidend, omdat hierbij geen rekening is gehouden is met het grote aantal personen dat in Europa aan een vakschool studeert of een beroepsopleiding volgt. Dergelijk beroepsonderwijs wordt in Noord-Amerika en Azië wel aan hogescholen gegeven.

2.3

De analyse die de Commissie geeft van de factoren welke een dynamische ontwikkeling van het hoger onderwijs in de weg staan, is op zich juist. Het gaat daarbij m.n. om de duidelijke neiging tot „hokjesmentaliteit”, waarbij instellingen voor hoger onderwijs worden afgeschermd van het bedrijfsleven en de maatschappij, om het te veel aan regels ten gevolge van overheidscontrole vooraf en om de relatief slechte financiële toestand van het Europese hoger onderwijs, dat afhankelijk is van overheidsmiddelen.

2.4

Over het algemeen is de kwaliteit van instellingen voor hoger onderwijs in Europa goed. Een aanzienlijk aantal instellingen heeft al jaren geleden de in de mededeling aangegeven noodzakelijke veranderingen doorgevoerd of zijn daar op dit moment mee bezig, zij het vaak zonder dat men zich daarbij bewust laat inspireren door de Lissabondoelstellingen. Het feit dat er ook veel instellingen voor hoger onderwijs zijn die zich niets gelegen laten liggen aan het Bolognaproces, is nog geen reden voor een negatief oordeel over het hoger onderwijs in Europa in het algemeen.

2.5

De inspanningen die in het kader van het Bolognaproces worden gedaan om te komen tot een Europese ruimte voor het hoger onderwijs, verdienen ondersteuning, al zullen ook de vele nationale en regionale maatregelen op het gebied van hoger onderwijs in een dergelijke gemeenschappelijke ruimte de nodige aandacht moeten krijgen. De kritiek die in de mededeling voelbaar is t.a.v. het feit dat er zoveel verschillende talen worden gebruikt, wordt niet gedeeld door het Comité van de Regio's.

3.   De belangrijkste punten op de moderniseringsagenda: aantrekkelijkheid, bestuur en financiering

3.1

Het Comité van de Regio's herhaalt zijn standpunt dat instelling van een Europese ruimte voor het hoger onderwijs, die er met behulp van het Bolognaproces tegen 2010 moet komen, vraagt om concrete doelstellingen ter ontwikkeling van het hoger onderwijs in de EU. Hiertoe behoort in de eerste plaats de invoering van een stelsel met vergelijkbare graden, dat gebaseerd is op een twee-fasenstructuur, een puntensysteem, mobiliteit, kwaliteitswaarborgen en bevordering van de Europese dimensie. Er is echter nog onvoldoende gedaan om deze doelstellingen te verwezenlijken. De instellingen voor hoger onderwijs zelf, maar ook de regio's, de lidstaten en de EU zouden zich hiervoor meer dienen in te spannen.

3.2

De Commissie stelt terecht dat de universiteiten steun nodig hebben van hun omgeving om de noodzakelijke veranderingen tot stand te brengen. Lokale en regionale overheden werken al sinds jaar en dag samen met plaatselijke instellingen voor hoger onderwijs en andere onderwijsinstellingen om te helpen de nodige maatregelen uit te voeren.

3.3

Het is een goede zaak dat wordt voorgesteld het „streven naar topprestaties” algemeen ingang te doen vinden. De centrale actoren in dit proces waarbij topprestaties worden gevraagd en gestimuleerd, zijn volgens het Comité de faculteiten en netwerken van innoverende wetenschappers. De betrokkenen moeten voortdurend te gemotiveerd worden tot uitmuntende prestaties in onderwijs en onderzoek.

3.4

De Commissie geeft een juiste analyse van de factoren die instellingen voor hoger onderwijs aantrekkelijk maken. Zeker op het gebied van „human resources” zijn er goede mogelijkheden om de Europese dimensie van de instellingen te verbeteren.

3.5

Het valt toe te juichen dat de doelstellingen van het Erasmusprogramma naar boven toe zijn bijgesteld, zodat er voortaan drie miljoen studenten aan kunnen deelnemen.

3.6

Zoals de Commissie aangeeft, is de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en de industrie van groot belang. Daarbij dient er echter op te worden gewezen dat er ook elders in het bedrijfsleven, bij overheidsinstellingen, in de wereld van cultuur en bij maatschappelijke organisaties geschikte partners voor samenwerking kunnen worden gevonden. Zeker gezien het belang van de wetenschap voor de regionale ontwikkeling moet niet te eenzijdig de nadruk worden gelegd op partnerschapsverbanden met de industrie.

3.7

Het valt te betreuren dat de instellingen voor hoger onderwijs zich nog niet voldoende hebben opengesteld voor nieuwe categorieën studenten, zich nog onvoldoende richten op levenslang leren en de toegang tot academische vorming nog altijd te veel beperken, waardoor het onmogelijk wordt de demografische en structurele uitdagingen van de komende decennia het hoofd te bieden. Het initiatief van de Commissie om deze kwestie onderwerp te maken van een discussie in heel Europa, valt toe te juichen.

3.8

De concurrentie tussen de instellingen van hoger onderwijs en de eis tot opvoering van de kwaliteit mogen er niet toe leiden dat de Europese regio's economisch uit elkaar drijven. Een brede onderwijsbasis is immers een van de grote verworvenheden van Europa en deze is het waard om behouden te blijven. In elke Europese regio dient de mogelijkheid te bestaan om hoger onderwijs dat aan de Europese kwaliteitsnormen voldoet, te volgen.

3.9

Het valt te begrijpen dat de Commissie aandringt op verhoging en verbetering van de financiële steun voor het hoger onderwijs, al wordt daarbij onvoldoende rekening gehouden met de reële situatie in tal van Europese regio's, waar onderwijs en opleiding veelal reeds de grootste post op de begroting zijn.

3.10

De in het Comité van de Regio's vertegenwoordigde lokale en regionale overheden zijn bereid om met de instellingen voor hoger onderwijs van gedachten te wisselen over de mogelijkheden voor een moderniseringsbeleid aan de universiteiten en deze eventueel in praktijk te brengen. Hieronder vallen bijv. het invoeren van meerjarencontracten, het ondersteunen van innovatief management aan instellingen voor hoger onderwijs en het nog meer openstellen van deze instellingen voor partnerschappen met het bedrijfsleven.

4.   Prioriteiten voor de te nemen maatregelen

4.1

Het Comité van de Regio's beveelt aan dat de prioriteiten voor de sectoren algemeen vormend onderwijs, hoger onderwijs en onderzoek als één geheel gepresenteerd moeten worden, zodat de onderlinge samenhang en verwevenheid duidelijk worden en er op basis daarvan mogelijke acties ter implementering van de Lissabonstrategie ontwikkeld kunnen worden.

4.2

Structurele veranderingen in het hoger onderwijs hebben geen kans van slagen als de academische graden niet algemeen, in geheel Europa, worden erkend. Het Bolognaproces, waarin wordt gestreefd naar kwantitatieve vergelijkbaarheid van studie-onderdelen, levert een belangrijke bijdrage aan deze erkenning. Om in alle regio's voorwaarden te scheppen voor een toegang tot het Europese hoger onderwijs die iedereen gelijke kansen en goede perspectieven biedt, zou het echter raadzaam zijn nog verder door te gaan op deze ingeslagen weg en een discussie over kwalitatieve normen op Europees niveau aan te zwengelen.

4.3

Met betrekking tot de mobiliteit van wetenschappers heeft het programma „Marie Curie” als onderdeel van het Europese kaderprogramma voor onderzoek zich een goede naam verworven. Als het aanbod op Europees niveau wordt uitgebreid, zoals in de mededeling wordt aangekondigd, zou er een ongewenste versnippering kunnen optreden. De Commissie wort aangespoord om nog meer middelen uit te trekken voor het programma „Marie Curie” en te streven naar verbetering van de basisvoorwaarden voor de mobiliteit van onderzoekers, zoals vastgelegd in het Europees Handvest voor Onderzoekers.

4.4

De discussie over collegegelden dient uitsluitend in nationale of regionale context te worden gevoerd.

4.5

De door de Commissie voorgestelde differentiëring van collegegelden en beurzen, bedoeld om studenten te „sturen” bij de keuze van hun studie moet worden afgeraden. De individuele keuzevrijheid in het onderwijs mag niet worden ingeperkt door pogingen van de overheid om studenten bepaalde studierichtingen op te dringen.

4.6

De Commissie stelt terecht dat alle Europese financieringsbronnen moeten worden ingeschakeld voor de modernisering van het hoger onderwijs. Daarnaast zou de Commissie echter moeten zorgen voor de benodigde rechtsgrondslagen in de structuurfondsverordeningen, om het mogelijk te maken de wetenschapssector in de concurrentieslag om de verdeling van nationale middelen te versterken en het belang van de ontwikkeling van het hoger onderwijs te benadrukken.

4.7

Het is zaak dat de instellingen voor hoger onderwijs, binnen het kader van de algemene bevoegdheden die de nationale en regionale overheden hier hebben, zoveel mogelijk speelruimte wordt gelaten bij het invullen van de programma's voor onderwijs en onderzoek. Door middel van meerjarige strategische kaderovereenkomsten moet er een adequaat evenwicht tussen vrijheid en verantwoordelijkheid worden gevonden, waardoor het achteraf mogelijk wordt op transparante en effectieve wijze te controleren in hoeverre de doelstellingen zijn verwezenlijkt. In dit verband wijst het Comité van de Regio's op enerzijds de verantwoordelijkheid van de regio's voor de ontwikkeling van het hoger onderwijs en anderzijds de betekenis van het hoger onderwijs voor de regionale ontwikkeling.

4.8

De Commissie wordt aangespoord passende stappen te nemen die een expliciete erkening inhouden van de inspanningen die de regio's, gemeenten en steden verrichten om de regionale verankering van hogescholen en onderzoeksinstituten te verbeteren, wetenschap, economie en bestuur beter op elkaar aan te laten sluiten en het imago van wetenschappelijke instellingen in de samenleving te versterken. Dit zou bijv. gestalte kunnen krijgen in de vorm van een prijsvraag.

Brussel, 12 oktober 2005

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Peter STRAUB


(1)  PB C 43 van 18.2.2005, blz. 1.

(2)  COM(2003) 58 def.

(3)  PB C 73 van 23.3.2004, blz. 22.


  翻译: