18.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/104


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Voorrang voor Afrika: de visie van het Europese maatschappelijk middenveld”

(2006/C 195/25)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 juli 2005 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over „Voorrang voor Afrika: de visie van het Europese maatschappelijk middenveld”.

De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 mei 2006 goedgekeurd; rapporteur was de heer BEDOSSA.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 mei 2006 gehouden 427e zitting (vergadering van 18 mei 2006) het volgende advies uitgebracht, dat met 125 stemmen vóór, bij 1 onthouding, is goedgekeurd:

Samenvatting

Dit initiatiefadvies is door het Europees Economisch en Sociaal Comité opgesteld op basis van de bevindingen van het follow-upcomité ACS/EU van het Comité, dat de afgelopen jaren is nagegaan of de Overeenkomst van Cotonou correct ten uitvoer wordt gelegd en dat, evenals de maatschappelijke organisaties van de ACS-landen, actief betrokken is bij het opstellen en uitvoeren van de economische partnerschapsovereenkomsten.

Een Mededeling (1) van de Europese Commissie is voor het EESC aanleiding om een balans op te maken van deze beleidsonderdelen, en in kaart te brengen in hoeverre niet-gouvernementele actoren betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Cotonou en bij het ontwikkelingshulpbeleid van de EU. Het Europees Economisch en Sociaal Comité betreurt het dat ten aanzien van deze beleidsonderdelen vaak beloften zijn gedaan die zowel van Europese als van Afrikaanse zijde niet zijn ingelost. Er viel in het verleden een zekere discrepantie tussen de verkondigde intenties en de dagelijkse praktijk waar te nemen; ontwikkelingsbeleid is evenwel zinloos wanneer het niet „in het veld” wordt voorbereid.

De Overeenkomst van Cotonou is een overeenkomst tussen staten die te weinig ruimte laat voor initiatieven van het maatschappelijk middenveld. De in het kader van deze overeenkomst voorziene steun en instrumenten hebben de beloften zelden ingelost.

Om deze reden, en omdat de maatschappelijke organisaties een grote achterstand hebben waar het gaat om het opbouwen van zelfstandige en efficiënte structuren, mag het geen verbazing wekken dat ten aanzien van de economische partnerschapsovereenkomsten ernstige twijfels rijzen.

Voor ogen moet worden gehouden dat de Afrikaanse samenleving is georganiseerd volgens diepgewortelde sociale en politieke tradities. Hiermee dient rekening te worden gehouden om vooruitgang te kunnen boeken met de door het Europees Economisch en Sociaal Comité geformuleerde doelstellingen. In dit verband ziet het EESC het als zijn taak om de positie van het maatschappelijk middenveld (dat een voortrekkersrol speelt in het ontwikkelingsbeleid) te versterken door in te zetten op twee belangrijke terreinen waarop maatschappelijke organisaties van grote betekenis kunnen zijn:

Een bestuur dat de menselijke ontwikkeling op dit continent ten goede komt. Zo'n bestuur moet beantwoorden aan een aantal criteria, in het bijzonder:

eerbiediging van de mensenrechten;

het recht op vrije en gedecentraliseerde informatieverstrekking;

transparantie van de organisaties en overheden in de betrokken landen;

bestrijding van corruptie, die bij uitstek een belemmering vormt voor goed bestuur;

het recht op water, gezondheid en onderwijs voor iedereen

het recht op voedselzekerheid.

Om een en ander te verwezenlijken, pleit het EESC er met name voor om de Afrikaanse middenveldorganisaties bredere en gemakkelijkere toegang tot communautaire financiering te verlenen en om te zorgen voor een meer systematische rol voor het maatschappelijk middenveld bij het uitwerken en uitvoeren van ontwikkelingsbeleid en –strategieën.

AIDS-bestrijding

De rol van maatschappelijke organisaties in de strijd tegen AIDS is cruciaal omdat ze ter plaatse gemakkelijk toegang hebben tot zieken: preventie, diagnostiek, zorgverlening etc. Een geïntegreerde aanpak van de drie pandemieën is noodzakelijk, en hierin vormen patiëntenorganisaties een essentiële schakel.

Door de opbouw van technische capaciteit en de scholing van alle betrokkenen moet de Europese Unie helpen om de crisis op het gebied van menselijke hulpbronnen te bezweren. Het Europees Economisch en Sociaal Comité roept alle leidinggevenden op politiek, economisch en sociaal gebied op om in deze strijd de handen ineen te slaan.

Het EESC wijst erop dat dringend medicijnen (in de vorm van een cocktail) beschikbaar moeten worden gesteld en dat de kosten hiervan door internationale organisaties binnen de perken moeten worden gehouden. De Europese Unie moet haar invloed aanwenden om het onderzoek naar een universeel vaccin te bespoedigen.

1.   Inleiding

1.1

Op 12 oktober 2005 heeft de Europese Commissie haar Mededeling aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité „EU-strategie voor Afrika: naar een Europees-Afrikaans pact voor snellere ontwikkeling van Afrika” goedgekeurd.

1.2

Het EESC stemt in met het algemene uitgangspunt en het streven naar samenhang van dit ambitieuze Europees-Afrikaanse project. Het project is door Afrikaanse niet-gouvernementele organisaties (ngo's) verschillend ontvangen. In hun ontgoocheling vragen zij zich af waarom dit plan zou slagen waar andere plannen faalden.

1.3

In de Mededeling, die het resultaat is van een lange voorbereiding die Eurocommissaris Louis Michel in gang had gezet nadat hij in november 2004 was aangetreden, worden de 25 lidstaten van de Europese Unie opgeroepen tot een gemeenschappelijk beleid voor samenwerking met Afrika. Daarbij wordt gewezen op de veelheid aan politieke achtergronden en ontwikkelingsniveaus die stoelen op oude betrekkingen en een nieuwe aanpak vergen.

1.4

De voorgestelde strategie is juist daarom ambitieus omdat zij vele (maar niet alle) prioritaire actiegebieden beschrijft die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het continent.

1.5

De strategie is in deze zin zeer inspirerend en maakt de politieke pijler weer tot spil van de ontwikkeling. Ook zou de Europese Unie dankzij deze strategie de meest invloedrijke partner van Afrika kunnen blijven.

1.6

De voorgestelde werkwijze is tevens bevorderlijk voor een betere coördinatie van EU- maatregelen, waarmee deze meer inhoud zouden krijgen in een tijd waarin de Europese Unie gebrek aan diepgang wordt verweten.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Volgens velen staat Afrika het ergste te wachten wanneer Europa en de rest van de wereld niet snel ingrijpen.

2.2

Indien Afrika zich niet zelfstandig ontwikkelt, zullen de migratie-, gezondheids- en milieuproblemen hoe dan ook steeds ernstiger worden.

2.3

Er moet derhalve worden geconcludeerd dat de geïndustrialiseerde landen hun hulp aan Afrika moeten heroverwegen. Dit is niet de eerste keer dat alarm wordt geslagen, en sommige politici en economen beweren openlijk dat de geïndustrialiseerde landen „hypocrisie” aan de dag leggen.

2.4

Met betrekking tot de alsmaar groeiende migratiestromen valt te verwachten dat „deze druk de komende jaren zal toenemen. De Afrikaanse bevolking zal sterk groeien, en de vooruitzichten op economische vooruitgang blijven ongunstig”. Mensen hebben het recht om een zekere mate van welvaart na te streven zolang de problemen op het gebied van water, gezondheid, onderwijs en een minimale voedselzekerheid niet structureel worden opgelost. Ook de voorzitter van de Commissie deelt deze bezorgdheid, getuige zijn uitspraak dat „de onderliggende oorzaken van de onderontwikkeling in Afrika moeten worden aangepakt”. De bekendmaking van deze nieuwe strategie, die al enkele maanden geleden werd aangekondigd, viel samen met de crisis in Ceuta en Melilla.

2.5

Het Europees Economisch en Sociaal Comité neemt goede nota van de doelstellingen van de betreffende Mededeling, namelijk:

het vergroten van de samenhang binnen het ontwikkelingsbeleid voor Afrika;

het opnieuw bevestigde streven naar het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor de ontwikkeling van Afrika in 2015, door middel van intensieve inspanningen en vaststelling van de hoofddoelstellingen. Europa en Afrika moeten een consensus bereiken om resultaten te kunnen boeken. Actie ondernemen houdt in dat een oplossing moet worden gezocht voor deze nijpende problemen inzake ziekte, water, onderwijs en werkgelegenheid. De Commissie hoopt dat haar nieuwe strategie op korte termijn tot positieve resultaten zal leiden, aangezien ze — en dat moet gezegd — is uitgewerkt in overleg met Afrikanen.

2.6

Het Comité vraagt zich echter af of dit niet een beetje te ambitieus is, met name in het licht van:

de talloze beloften die niet zijn nagekomen. Er blijft een discrepantie bestaan tussen de verkondigde intenties en de dagelijkse praktijk. Ontwikkelingsbeleid is zinloos wanneer het niet wordt uitgestippeld in samenspraak met de maatschappelijke organisaties „in het veld”. De in de Overeenkomst van Cotonou voorziene steun aan het maatschappelijk middenveld bestaat dan ook slechts uit niet-waargemaakte toezeggingen; het EESC stelt vast dat de Overeenkomst van Cotonou in de eerste plaats een overeenkomst tussen staten is die van meet af aan te weinig ruimte heeft gelaten voor het maatschappelijk middenveld en initiatieven hiervan;

het feit dat we vijftien jaar nodig hebben gehad om na te gaan in hoeverre we Afrika werkelijk kunnen helpen met de AIDS-problematiek, die voor het continent zo cruciaal is;

de problemen als gevolg van het gebrek aan goed bestuur in deze landen. Het gaat hierbij met name om de problematiek van de hoge schulden, die vaak zijn aangegaan door regeringen zonder democratische legitimiteit.

2.7

Om de eigenlijke ambitie te kunnen waarmaken, moet dan ook aan drie voorwaarden worden voldaan:

de veiligheid van de burgers in de ruimste zin moet worden vergroot;

op basis van met name de Cotonou-overeenkomsten en de economische partnerschapsovereenkomsten moet een toereikende economische groei worden gerealiseerd;

overal moet worden gezorgd voor beter bestuur.

2.8

Om deze doelstellingen te bereiken zullen de middelen van de EU en de G8 tezamen aanzienlijk worden verhoogd. De komende tien jaar zullen deze middelen worden verdubbeld, en van deze toename zal de helft worden toegewezen aan Afrika. In het verleden is het — wellicht van beide kanten — heel wat keren bij mooie woorden gebleven, zodat voorzichtigheid geboden is. Hoewel er méér toezeggingen worden gedaan, moet worden vastgesteld dat het feitelijke bedrag aan steun dat de afgelopen jaren door sommige industrielanden beschikbaar is gesteld, is teruggelopen.

2.9

Het Europees Economisch en Sociaal Comité staat achter de geest van de Mededeling, met name wat het mensenrechtenbeleid betreft. Sinds 2001 heeft een aantal landen volgens de criteria van de mensenrechten en het democratiseringsproces vooruitgang geboekt, maar er dient te worden benadrukt dat de mensenrechten en de democratie nog verder moeten worden versterkt. Ter bevordering van het recht en de rechtsstaat moet steun worden verleend aan het versterken en organiseren van maatschappelijke organisaties, met name de sociale partners. Bij de dialoog met de sociale partners moeten de regels van de IAO in acht worden genomen.

2.10

Desondanks stelt het Comité vast dat er prioriteiten moeten worden gesteld. Dit vereist een diepgaandere analyse van de kernvraagstukken, namelijk:

het communautaire beleid coördineren, en met name vaststellen hoe het beleid van de lidstaten moet worden gecoördineerd;

blijven nadenken over en doorgaan met de invoering van nieuwe vormen van solidaire financiering, met name door ondersteuning van de follow-upgroep voor nieuwe financieringsbronnen naast overheidssteun (deze groep is opgericht tijdens de Conferentie van Parijs in februari 2006);

nagaan welke regionale integratie noodzakelijk is, en deze vervolgens gestalte geven. Hetzelfde geldt voor het interregionaal beleid. Daarbij moet voorrang worden verleend aan de aanleg van interregionale infrastructuren op basis van inschrijvingen op aanbestedingen die voldoen aan duidelijk omschreven sociale en milieueisen. Hierdoor wordt de vorming van regionale instellingen vergemakkelijkt;

veel aandacht schenken aan het emigratievraagstuk, met name door Afrikanen kansen te helpen geven om in eigen land een stabiel bestaan op te bouwen. Dit vereist een sterke en duidelijke bewustwording van de kant van de Europese Unie, en aangezien de emigratie bezuiden de Sahara zich in de eerste plaats voordoet op het platteland, moet de Europese Unie in goed overleg met de maatschappelijke organisaties ijveren voor het formuleren en uitvoeren van een op boeren gerichte strategie die de betreffende regio's in staat stelt om zoveel mogelijk zelf in hun voedselbehoeften te voorzien;

goed bestuur bevorderen. Hiervoor is de efficiënte deelname van het maatschappelijk middenveld nodig, aangezien de Cotonou-overeenkomst in dit opzicht teleurstelt en het Europees-Afrikaans forum geen belangrijke resultaten heeft opgeleverd. Goed bestuur in de partnerlanden moet derhalve beantwoorden aan een aantal criteria, waaronder:

eerbiediging van de mensenrechten;

gelijke rechten voor mannen en vrouwen;

het recht op vrije en gedecentraliseerde informatieverstrekking;

transparantie van overheidsorganisaties en hun functioneren;

bestrijding van corruptie, die bij uitstek een belemmering vormt voor goed bestuur;

het recht op water, gezondheid en onderwijs voor iedereen;

het geleidelijk terugdringen van de informele economie, die in sommige landen 80 % van de economische activiteit voor haar rekening neemt.

2.11

Verder wijst het Comité er nogmaals op dat plattelandsontwikkeling een vaak onderschatte kwestie is die absolute voorrang verdient en niet uit het oog mag worden verloren. In Afrika is de landbouw van groot belang, en wel om vaak genoemde redenen: zelfvoorziening op voedselgebied is belangrijk voor ontwikkeling en om ontvolking tegen te gaan. Een zeer groot deel van de beroepsbevolking bestaat uit akkerbouwers en veehouders. Bij het formuleren van het plattelandsbeleid dient dan ook rekening te worden gehouden met hun mening. Ook moeten zij worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van dit beleid, zodat het meer kans van slagen heeft.

2.12

Het Comité wijst erop dat infrastructuurvoorzieningen nog dikwijls tekortschieten en dat het in dit verband soms ook ontbreekt aan verbeeldingskracht op dit terrein. Dit geldt zowel voor nationale en interregionale communicatiemiddelen als voor toegang tot water, die van grote geopolitieke betekenis zijn.

2.13

Het Comité roept op tot stopzetting van alle vormen van directe begrotingssteun.

2.14

Een en ander is niet mogelijk zonder intensievere participatie van het maatschappelijk middenveld binnen een verbeterd kader voor mondiale governance, waarbij alle overheden en economische en maatschappelijke sectoren worden betrokken.

3.   Bijzondere opmerkingen

Binnen deze algemene context stond Afrika in 2005 boven aan de internationale agenda. Tijdens de Top van de G8 in Schotland in juli jl., de vieringen van de 60e verjaardag van de VN in New York en de recente jaarlijkse vergadering van de instellingen van Bretton Woods was iedereen — van Tony Blair tot Horst Kohler en zelfs Paul Wolfowitz, de nieuwe voorzitter van de Wereldbank, — het erover eens dat Afrika uit de put moet worden gehaald.

Het Comité wil hier nog eens wijzen op de heikele vraagstukken waarover het zich reeds herhaaldelijk heeft uitgesproken:

Afrika moet zeker voorrang krijgen, maar dan moet het maatschappelijk middenveld in al zijn geledingen wel bij de nieuwe governance worden betrokken;

AIDS-bestrijding moet absolute prioriteit krijgen, aangezien zich momenteel onder onze ogen en in een sfeer van betrekkelijke onverschilligheid een nieuwe tragedie voltrekt.

3.1   Voorrang voor Afrika

3.1.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité onderschrijft de wens van de Europese Commissie om op het gebied van de communautaire ontwikkelingshulp prioriteit te verlenen aan Afrika bezuiden de Sahara. Deze maatregel kan echter alleen doeltreffend zijn wanneer tegelijkertijd het bestuur in deze regio — op zowel nationaal als regionaal niveau — wordt verbeterd. Het Comité denkt daarbij niet alleen aan de Afrikaanse interstatelijke organisaties en de nationale overheden, maar ook aan de organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Dankzij hun onafhankelijkheid (die moet worden vergroot), het feit dat zij dicht bij de bevolking staan en hun reactievermogen kunnen deze ervoor zorgen dat de direct betrokken burgers nauwer bij het ontwikkelingsbeleid worden betrokken. Voor het achteropraken van Afrika zijn weliswaar vele oorzaken aan te wijzen, maar het ontbreken van een onafhankelijk maatschappelijk middenveld en van een toereikende verankering daarvan zijn hier zeker debet aan en hebben niet te onderschatten gevolgen. Het concept van delegatie, dat met dit doel expliciet in de Cotonou-overeenkomst was opgenomen, werkt niet. Het is immers problematisch gebleken om in het kader van het oplossen van deze problematiek directe — hoewel voorwaardelijke — steun te verlenen aan de betreffende verenigingen, zoals was vastgelegd in de Overeenkomst van Cotonou.

3.1.2

Het Comité doet dan ook de aanbeveling om:

de Afrikaanse middenveldorganisaties bredere en gemakkelijkere toegang te verlenen tot communautaire financiering en met het oog hierop nationale aanspreekpunten aan te wijzen. Verder pleit het Comité voor het opzetten van een horizontaal programma voor het verlenen van financiële steun aan niet-gouvernementele actoren, in aanvulling op nationale programma's;

te zorgen voor een belangrijkere en meer systematische rol voor het maatschappelijk middenveld bij het uitwerken en uitvoeren van ontwikkelingsbeleid en –strategieën, zodat het maatschappelijk middenveld nauwer betrokken raakt bij het ontwikkelingsproces en aldus een bijdrage kan worden geleverd aan goed bestuur. Als op dit punt al vooruitgang te bespeuren valt, komt dat doordat de bevolking langzaam maar zeker van zich doet spreken via de meest uiteenlopende kanalen: sociale partners, betrouwbare en gerespecteerde verenigingen (met name die welke zich inzetten voor de gelijke behandeling van mannen en vrouwen), de lokale economie, onderwijs en voorlichting.

3.1.3

De mensenrechten zijn voor de Europese Unie onaantastbaar. Het Comité roept ertoe op om daadwerkelijk communautaire steun te verlenen aan het maatschappelijk middenveld, en is van mening dat in het licht van de mensenrechtenproblematiek:

bij de definiëring van het maatschappelijk middenveld moet worden gekozen voor een pragmatische aanpak;

moet worden gezocht naar aanvaardbare gesprekspartners die in staat zijn om een dialoog te voeren met de regeringen, met name via te vormen netwerken van onafhankelijke niet-gouvernementele organisaties;

de toegang van maatschappelijke organisaties tot financiering moet worden gewaarborgd door middel van een systeem voor het indienen van projectvoorstellen, en dat op lokaal niveau microprojecten moeten worden uitgevoerd;

3.1.4

Dezelfde problemen zullen zich waarschijnlijk voordoen bij de tenuitvoerlegging van de economische partnerschapsovereenkomsten. Om een echt programma voor de verwezenlijking van een interne markt en een echt hervormingsprogramma ten uitvoer te kunnen leggen, moeten we voor ogen houden dat:

de opbouw van menselijke en technische capaciteit bij het Afrikaanse maatschappelijk middenveld en Afrikanen in het algemeen nog een zeer precaire aangelegenheid is (zeker voor vrouwen);

wanneer gerichte communautaire steun nodig is om de productiefactoren te stimuleren, deze steun afhankelijk moet worden gemaakt van efficiëntere voorwaarden. Verder zijn samenhangende grensoverschrijdende netwerken nodig ten behoeve van de economische partnerschapsovereenkomsten.

3.1.5

Het Comité heeft vastgesteld dat de onderhandelingen voor het afsluiten van economische partnerschapsovereenkomsten met diverse regio's van start zijn gegaan, en hoopt dat een en ander zal leiden tot een opleving van de handel die bevorderlijk is voor duurzame ontwikkeling en de armoede helpt uit te bannen. Om ervoor te zorgen dat deze overeenkomsten daadwerkelijk ten goede komen aan de bevolking, roept het Comité op tot het volgende:

de verspreide informatie moet zo volledig mogelijk zijn om de maatschappelijke organisaties in staat te stellen systematisch te worden betrokken bij onderhandelingen en impactbeoordelingen op zowel nationaal als regionaal niveau;

de particuliere sector moet eveneens deelnemen aan onderhandelingen, en er moet steun worden verleend voor capaciteitsopbouw;

in de impactbeoordelingen moet een vaste plaats worden ingeruimd voor de sociale gevolgen en de genderproblematiek;

handelsovereenkomsten moeten flexibel worden vormgegeven door bij de tenuitvoerlegging daarvan te voorzien in overgangsperiodes, zodat het bedrijfsleven in de ondertekenende landen kan worden beschermd. Ook moet er ruimte zijn voor specifieke beschermingsmaatregelen ten behoeve van opkomende industrieën en om het hoofd te kunnen bieden aan de concurrentie van nieuwe ontwikkelde landen;

nadat ze tijdelijk financiële compensaties hebben genoten, moeten Afrikaanse landen hun eigen middelen weer opbouwen. Wellicht moeten ze daarbij in aanmerking komen voor soepelere regels, zodat ze op handelsgebied een minimum aan fiscale autonomie kunnen behouden. Landen die te kampen hebben met teruglopende overheidsinkomsten als gevolg van het verlagen van de tijdelijke douanerechten, bevinden zich immers vaak al in een nijpende financiële situatie en hebben moeite om een minimum aan overheidsmiddelen vrij te maken voor onderwijs en gezondheidszorg.

3.1.6

Om te waarborgen dat de economische ontwikkeling ten goede komt aan zo veel mogelijk mensen en niet leidt tot misbruik, zou het Comité evenwel graag zien dat bij communautaire activiteiten in het kader van ontwikkelingshulp aan Afrika rekening wordt gehouden met de beginselen inzake sociale samenhang en fatsoenlijk werk voor iedereen. De naleving van deze beginselen zal beter worden gegarandeerd wanneer er een echte sociale dialoog op gang komt en — meer in het algemeen — wanneer er een dialoog tussen de actoren van het maatschappelijk middenveld wordt aangezwengeld.

3.1.7

Het Europees Economisch en Sociaal Comité stelt dan ook voor om: samen te werken met de Afrikaanse economische, sociale en culturele raden om kennis en ervaring uit te wisselen, overeenkomstig de door de Europese Commissie in haar Mededeling (2) gedane oproep. Aldus kunnen deze raden efficiënte partners worden bij het bepalen van de sectoren of geografische gebieden waarop investeringen en steunmaatregelen worden gericht;

zijn kennis en ervaring op nationaal niveau beschikbaar te stellen en om, wanneer dat nodig blijkt, de oprichting van sociaal-economische raden te bevorderen in alle landen waar deze ontbreken, en wel in een vorm die aansluit bij de Afrikaanse culturen. Kennis en ervaring moeten ook beschikbaar worden gesteld wanneer het nodig blijkt om sommige bestaande raden te moderniseren omdat ze aan zichtbaarheid of geloofwaardigheid hebben ingeboet; Het Europees Economisch en Sociaal Comité stelt vast dat er bemoedigende tekenen zijn, namelijk de steeds toenemende invloed van de Afrikaanse Unie; de consensus tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie over ontwikkeling; de vorming van netwerken door maatschappelijke organisaties in bepaalde sectoren, zoals boeren, het MKB, sociale partners etc..

Wellicht wordt de Europese Unie zich er hier van bewust dat het maatschappelijk middenveld in geringe mate bij de ontwikkeling is betrokken en dat in het kader van deze nieuwe strategie meer naar het maatschappelijk middenveld moet worden geluisterd.

3.2   Bestrijding van pandemieën

3.2.1

Wat betreft het AIDS-vraagstuk roept het Europees Economisch en Sociaal Comité alle politieke, economische en sociale leidinggevenden op om de handen ineen te slaan. Het Comité is ingenomen met de inspanningen van de Internationale Werkgeversorganisatie en het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen, die het Comité hebben verzocht om steun te verlenen aan de diverse actieplannen die zij in 2003 hebben gelanceerd in acht landen in zuidelijk Afrika.

3.2.2

Overal, tijdens regionale en lokale seminars en tijdens zittingen, moet het Europees Economisch en Sociaal Comité optreden als pleitbezorger voor deze strijd. Dankzij het onderwijssysteem en dankzij de mobilisatie van familieleden door de actoren van het maatschappelijk middenveld gloort wat dit betreft hoop, aangezien voor het eerst een afname van het aantal HIV-geïnfecteerden en een stijging van de levensverwachting zijn waar te nemen in Senegal, Oeganda en Zimbabwe. We mogen echter niet achterover leunen. De Commissie kondigt richtsnoeren aan voor het plannen van de strijd tegen AIDS, die ter beschikking zullen worden gesteld aan de nationale partners.

3.2.3

Het Comité wijst erop dat substantiële financiële middelen zijn vereist om HIV/AIDS te bestrijden door middel van een permanent preventiebeleid en een beleid inzake behandelingen in de vorm van doeltreffende en vereenvoudigde therapieën, waarvan de kosten volledig moeten worden geregeld in het kader van de TRIP's (verdragen inzake handelsgerelateerde intellectuele eigendomsrechten) van de Wereldhandelsorganisatie. Ook moet het onderzoek naar een betrouwbaar en universeel vaccin worden gesteund.

3.2.4

De menselijke, maatschappelijke en economische gevolgen van grote pandemieën voor ontwikkelingslanden — met name de HIV/AIDS-pandemie in Afrika bezuiden de Sahara — zijn inmiddels rampzalig, en vergen enorme inspanningen van deze landen om hieraan het hoofd te bieden. De urgentie is groot, aangezien in sommige landen met een hoog percentage HIV-besmettingen (45-49 %) zich hongersnoden beginnen af te tekenen. Het Europees Economisch en Sociaal Comité pleit er dan ook voor dat de Europese Unie op twee niveaus optreedt:

Op mondiaal niveau

heeft het Comité zich in het kader van de door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) georganiseerde ontwikkelingsronde van Doha geschaard achter de standpunten van de Europese Commissie, die pleit voor een gemakkelijkere toegang tot geneesmiddelen door landen die getroffen zijn door grote pandemieën. Verder kan de Europese Unie dankzij nieuwe instrumenten een algemene dialoog aangaan met UNAIDS, het Wereldfonds, het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen en de Wereldgezondheidsorganisatie.

Op nationaal niveau

gaat het Comité ervan uit dat in landen zonder infrastructuur waar overheden over onvoldoende middelen beschikken om in het gehele land een minimale dienstverlening te garanderen, maatschappelijke organisaties bij uitstek in de positie verkeren om de plattelandsbevolking te bereiken.

Het Comité roept dan ook op — en geeft hiermee het verzoek van de sociaal-economische partners uit de ACS-landen door — tot het instellen van specifieke communautaire financiering waarmee organisaties van het maatschappelijk middenveld informatie over pandemieën kunnen verspreiden onder de bevolking.

Het Comité is van mening dat een geïntegreerde aanpak van de drie grote pandemieën (AIDS, malaria en tuberculose) moet stoelen op het maatschappelijk middenveld, met name op patiëntenorganisaties die mensen met de betreffende ziekten vertegenwoordigen. Dit vereist de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld in de begunstigde landen.

Door middel van de opbouw van menselijke en technische capaciteit moet de Europese Unie helpen om de crisis op het gebied van menselijke hulpbronnen te bezweren.

Deze organisaties moeten het nodige personeel met de nodige vaardigheden krijgen en worden aangemoedigd om in de strijd tegen pandemieën samenwerkingsverbanden en partnerschappen aan te gaan met alle betrokken actoren.

Het Comité zou graag zien dat preventieve maatregelen — met name toegang van vrouwen tot gezinsplanning — en hulp aan zieken en hun naasten gepaard gaan met efficiënte communautaire financiering.

3.2.5

Het Comité is van mening dat ngo's, sociale partners en politieke leiders hun krachten moeten bundelen en dat het Comité in deze cruciale strijd een coördinerende rol moet spelen tussen al deze partijen. Het Comité wil fungeren als baken in deze strijd, die voor alle betrokken landen van levensbelang is. We moeten er ons immers terdege van bewust zijn dat achter de AIDS-epidemie alweer hongersnoden opdoemen wanneer niet wordt ingegrepen.

3.2.6

De Europese Unie moet ijveren voor verlaging van de kosten van farmaceutische producten door een speciaal partnerschap aan te gaan met de WTO. Het Comité roept de lidstaten van de Unie ertoe op, zich te scharen achter het initiatief om geneesmiddelen uitgebreid en langdurig te financieren (Conferentie van Parijs, februari 2006). Het EESC meent dat de participatie van de nationale sociaal-economische raden zou worden vergroot door ze te betrekken bij de tenuitvoerlegging en evaluatie van dit nieuwe instrument, alsook bij de controle daarop. Dit kan helpen om de traceerbaarheid te verbeteren.

Brussel, 18 mei 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  „EU-strategie voor Afrika: naar een Europees-Afrikaans pact voor snellere ontwikkeling van Afrika”, COM(2005) 489 final.

(2)  COM(2005) 132: „Sneller vorderingen boeken om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bereiken – De bijdrage van de Europese Unie”, april 2005.


  翻译: