17.2.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 38/26 |
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 4/2009
door de Raad vastgesteld op 17 december 2008
met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2009 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)
(2009/C 38 E/02)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 308,
Gelet op Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1), en met name op artikel 89,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 883/2004 moderniseert de voorschriften voor de coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels van de lidstaten door in de nodige uitvoeringsmaatregelen en -procedures te voorzien en ze te vereenvoudigen ten behoeve van alle betrokkenen. De wijze van toepassing hiervan moet worden vastgesteld. |
(2) |
Een efficiëntere en nauwere samenwerking tussen de socialezekerheidsorganen is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallende personen zo spoedig mogelijk en onder de meest gunstige voorwaarden hun rechten kunnen gaan uitoefenen. |
(3) |
Voor een snelle en betrouwbare uitwisseling van gegevens tussen de organen van de lidstaten is het gebruik van elektronische communicatie de aangewezen weg. De elektronische verwerking van gegevens moet bijdragen tot een snellere afwikkeling van de procedures voor de betrokkenen. Deze zouden overigens alle garanties moeten genieten die door de communautaire bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens geboden worden. |
(4) |
De terbeschikkingstelling van de adressen, ook de elektronische, en verdere gegevens van de instanties van de lidstaten die bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betrokken kunnen zijn, in zodanige vorm dat deze realtime kunnen worden bijgewerkt, moet de uitwisseling tussen de organen van de lidstaten vergemakkelijken. Deze benadering, die toegespitst is op de relevantie van louter feitelijke informatie en de onmiddellijke beschikbaarheid daarvan voor de burgers, vormt een belangrijke vereenvoudiging die bij de onderhavige verordening zou moeten worden ingevoerd. |
(5) |
Met het oog op een zo vlot mogelijk verloop en het efficiënte beheer van de complexe procedures voor de uitvoering van de voorschriften inzake de coördinatie van de stelsels voor sociale zekerheid is een systeem nodig voor de onmiddellijke bijwerking van bijlage IV. De voorbereiding en toepassing van de bepalingen daartoe vereist een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie en de tenuitvoerlegging ervan moet spoedig gebeuren gezien de gevolgen die vertragingen met zich kunnen meebrengen voor de burgers en de administratieve organen. Daarom is het noodzakelijk dat de Commissie de bevoegdheid heeft een gegevensbank op te zetten en te beheren en ervoor te zorgen dat deze uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van deze verordening operationeel is. De Commissie moet met name de nodige maatregelen treffen om de in bijlage IV opgesomde informatie te integreren in deze gegevensbank. |
(6) |
De versterking van sommige procedures moet de gebruikers van Verordening (EG) nr. 883/2004 meer rechtszekerheid en transparantie bieden. Met name de vaststelling van gemeenschappelijke termijnen voor de vervulling van bepaalde verplichtingen of administratieve taken moet de relaties tussen de verzekerden en de organen helpen verduidelijken en structureren. |
(7) |
De lidstaten, hun bevoegde autoriteiten of de socialezekerheidsorganen zouden de mogelijkheid moeten hebben onderling afspraken te maken over vereenvoudigde procedures en administratieve overeenkomsten die zij efficiënter achten en beter vinden aansluiten bij hun respectieve socialezekerheidsstelsels. Dergelijke afspraken zouden echter de rechten van de onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallende personen niet mogen aantasten. |
(8) |
Omdat de sociale zekerheid nu eenmaal een complexe materie is, moet van alle organen van de lidstaten een bijzondere inspanning ten behoeve van de verzekerden worden verlangd om de betrokkenen die hun aanvraag of bepaalde informatie aan het bevoegd orgaan niet volgens de voorschriften en procedures van Verordening (EG) nr. 883/2004 of de onderhavige verordening hebben ingediend, niet te benadelen. |
(9) |
Voor de vaststelling van het bevoegd orgaan, dat wil zeggen het orgaan waarvan de wetgeving van toepassing is of dat bepaalde uitkeringen verschuldigd is, moet de feitelijke situatie van een verzekerde en van de gezinsleden door de organen van een of meerdere lidstaten worden onderzocht. Om ervoor te zorgen dat de betrokkene gedurende deze noodzakelijke uitwisselingen tussen de organen verzekerd is, moet hij of zij voorlopig worden aangesloten bij een van de socialezekerheidsstelsels. |
(10) |
De lidstaten dienen samen te werken met het oog op de vaststelling van de woonplaats van de personen op wie deze verordening en Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing zijn, en elke lidstaat dient in geval van een geschil rekening te houden met alle relevante criteria om de kwestie op te lossen, zo nodig met inbegrip van de in het desbetreffende artikel van deze verordening genoemde criteria. |
(11) |
Tal van maatregelen en procedures in deze verordening hebben ten doel de criteria die de organen van de lidstaten in het kader van Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten hanteren, transparanter te maken. Dergelijke maatregelen en procedures vloeien voort uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de besluiten van de Administratieve Commissie en de gedurende meer dan 30 jaar opgedane ervaring met de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in het kader van de in het Verdrag verankerde fundamentele vrijheden. |
(12) |
Deze verordening voorziet in maatregelen en procedures om de mobiliteit van werknemers en werklozen te bevorderen. Volledig werkloos geworden grensarbeiders kunnen zich ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdienst in zowel het woonland als de lidstaat waar zij hun laatste werkzaamheden hebben verricht. Zij hebben evenwel alleen aanspraak op een uitkering van de lidstaat waar zij wonen. |
(13) |
Een aantal specifieke voorschriften en procedures is nodig om te bepalen welke wetgeving van toepassing is voor het in aanmerking nemen van de tijdvakken die een verzekerde heeft gewijd aan de opvoeding van kinderen in de verschillende lidstaten. |
(14) |
Bij sommige procedures zou bovendien rekening gehouden moeten worden met de vereiste van een evenwichtige verdeling van de kosten tussen de lidstaten. Met name in het kader van de ziekteverzekering moet bij dergelijke procedures rekening worden gehouden met de situatie van enerzijds de lidstaten die de kosten dragen van de gezondheidsvoorzieningen die zij de verzekerden ter beschikking stellen, en anderzijds van de lidstaten waarvan de organen de kosten van de verstrekkingen dragen die hun verzekerden in een andere lidstaat dan die waar zij woonachtig zijn, hebben ontvangen. |
(15) |
In het specifieke kader van Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten de voorwaarden voor de rechtstreekse betaling van de kosten in verband met verstrekkingen bij ziekte in het kader van geplande geneeskundige verzorging, dat wil zeggen een behandeling waarvoor een verzekerde zich naar een andere lidstaat begeeft dan die waar hij verzekerd of woonachtig is, verduidelijkt worden. De verplichtingen van de verzekerde met betrekking tot het verzoek om voorafgaande toestemming dienen nader te worden omschreven, evenals de verplichtingen van het orgaan ten aanzien van de patiënt betreffende de voorwaarden voor de toestemming. Ook moeten de gevolgen voor de rechtstreekse betaling van de kosten van een met voorafgaande toestemming in een andere lidstaat ontvangen medische behandeling worden verduidelijkt. |
(16) |
Deze verordening, en met name de bepalingen betreffende het verblijf buiten de bevoegde lidstaat en betreffende een geplande behandeling, zouden geen beletsel mogen vormen voor de toepassing van gunstiger nationale bepalingen, met name met betrekking tot de vergoeding van de in een andere lidstaat gemaakte kosten. |
(17) |
Dwingender procedures om de termijnen voor de betaling van schuldvorderingen tussen de organen van de lidstaten in te korten, zijn van essentieel belang om het vertrouwen in de uitwisselingen te handhaven en te voldoen aan de eisen van goed beheer die aan de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten worden gesteld. De procedures voor de behandeling van schuldvorderingen in het kader van de ziekte- en werkloosheidsuitkeringen zouden dus moeten worden aangescherpt. |
(18) |
Met het oog op een effectievere invordering en een soepeler werking van de coördinatieregels dienen de procedures inzake de wederzijdse bijstand tussen de organen bij de invordering van schuldvorderingen op het gebied van de sociale zekerheid te worden versterkt. Effectieve invordering is tevens een middel om misbruik en fraude te voorkomen en aan te pakken en een manier om de houdbaarheid van de socialezekerheidsregelingen te verzekeren. Dit houdt in dat er uitgaande van een aantal bestaande bepalingen van Richtlijn 2008/55/EG van de Raad van 26 mei 2008 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen (4) nieuwe procedures dienen te worden aangenomen. Zulke nieuwe invorderingsprocedures dienen na vijf jaar toepassing in het licht van de opgedane ervaring te worden geëvalueerd en indien nodig te worden aangepast, in het bijzonder om ervoor te zorgen dat ze volledig werkbaar zijn. |
(19) |
Voor de toepassing van bepalingen inzake wederzijdse bijstand betreffende de terugvordering van ten onrechte verstrekte prestaties, de terug- en invordering van voorlopige betalingen en premies en de verrekening en bijstand inzake invordering, is de bevoegdheid van de aangezochte lidstaat beperkt tot rechtsvorderingen inzake uitvoeringsmaatregelen. Alle andere rechtsvorderingen vallen onder de bevoegdheid van de verzoekende lidstaat. |
(20) |
De in de aangezochte lidstaat getroffen uitvoeringsmaatregelen impliceren niet dat deze lidstaat de gegrondheid of de grondslagen van de schuldvordering erkent. |
(21) |
Informatie aan de verzekerden over hun rechten en plichten is een essentieel onderdeel van een vertrouwensrelatie met de bevoegde autoriteiten en de organen van de lidstaten. |
(22) |
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van coördinerende maatregelen om te waarborgen dat het recht van vrij verkeer van personen daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens haar omvang en gevolgen beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(23) |
Deze verordening is bedoeld ter vervanging van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (5), |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Definities
Artikel 1
Definities
1. In deze verordening:
a) |
wordt verstaan onder „basisverordening”, Verordening (EG) nr. 883/2004; |
b) |
wordt verstaan onder „toepassingsverordening”, deze verordening; |
c) |
zijn de definities van de basisverordening van toepassing. |
2. Naast de in lid 1 bedoelde definities wordt verstaan onder,
a) |
„toegangspunt”, een instantie die voorziet in:
|
b) |
„verbindingsorgaan”, elke door de bevoegde autoriteit van een lidstaat voor een of meer van de in artikel 3 van de basisverordening bedoelde takken van sociale zekerheid aangewezen instantie die in staat is de verzoeken om inlichtingen of bijstand ten behoeve van de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening te beantwoorden en die de haar op grond van titel IV van de toepassingsverordening toegewezen taken moet uitvoeren; |
c) |
„document”, een verzameling gegevens op ongeacht welke drager, zodanig gestructureerd dat zij langs elektronische weg kan worden uitgewisseld en waarvan de mededeling noodzakelijk is voor een goede werking van de basisverordening en de toepassingsverordening; |
d) |
„gestructureerd elektronisch document”, elk gestructureerd document waarvan de opmaak is bestemd voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten; |
e) |
„verzending langs elektronische weg”, de verzending van gegevens met behulp van elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) daarvan en met gebruikmaking van kabels, radio, optische technologie of andere elektromagnetische middelen; |
f) |
„Rekencommissie”, de in artikel 74 van de basisverordening bedoelde commissie. |
HOOFDSTUK II
Bepalingen inzake samenwerking en gegevensuitwisseling
Artikel 2
Tussen de organen uit te wisselen informatie en wijze waarop deze uitwisseling moet plaatsvinden
1. Voor de toepassing van de toepassingsverordening wordt de uitwisseling tussen de autoriteiten en organen van de lidstaten en de personen die onder de basisverordening vallen, gebaseerd op de beginselen van openbare dienstverlening, efficiëntie, actieve bijstand, snelle verstrekking en toegankelijkheid, inclusief e-toegankelijkheid, met name voor mensen met een handicap en ouderen.
2. Door de organen worden onverwijld alle gegevens verstrekt of uitgewisseld die nodig zijn voor de vaststelling van de rechten en plichten van degenen op wie de basisverordening van toepassing is. De uitwisseling van deze gegevens tussen de lidstaten geschiedt hetzij rechtstreeks tussen de organen zelf, hetzij indirect via de verbindingsorganen.
3. Informatie, documenten en aanvragen die de verzekerde bij vergissing heeft toegezonden aan een orgaan in een andere lidstaat dan die waar het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan is gevestigd, moeten onverwijld door het eerste orgaan worden doorgestuurd aan het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan, onder vermelding van de datum waarop zij oorspronkelijk zijn ingediend. Deze datum is bindend voor het aangewezen orgaan. De organen van een lidstaat worden echter niet aansprakelijk gesteld of geacht een beslissing te hebben genomen op grond van het feit dat zij nagelaten hebben te handelen omdat de organen van een andere lidstaat informatie, documenten of aanvragen laattijdig hebben doorgegeven.
4. Indien de gegevens indirect via het verbindingsorgaan van de aangewezen lidstaat worden overgebracht, gaan de termijnen voor het beantwoorden van aanvragen in op de datum waarop het verbindingsorgaan de aanvraag heeft ontvangen, alsof de aanvraag was ontvangen door het orgaan in deze lidstaat.
Artikel 3
Tussen de betrokkenen en de organen uit te wisselen informatie en wijze van uitwisseling
1. Degenen op wie de basisverordening van toepassing is, zijn verplicht het bevoegde orgaan alle informatie, documenten en bewijsstukken te verstrekken die nodig zijn voor de vaststelling van hun situatie of van die van hun gezin, voor de vaststelling en het behoud van hun rechten en plichten, alsook voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving en de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen.
2. Bij het overeenkomstig hun eigen wetgeving verzamelen, doorgeven en verwerken van persoonsgegevens voor de uitvoering van de basisverordening zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokkenen hun rechten ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens ten volle kunnen uitoefenen, overeenkomstig de communautaire bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
3. Voor zover dit nodig is voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening, worden de informatie en de documenten door de bevoegde organen onverwijld aan de betrokkenen verstrekt.
Het betrokken orgaan stelt de aanvrager die in een andere lidstaat woont of verblijft, rechtstreeks dan wel via het verbindingsorgaan van de lidstaat van woonplaats of verblijf van zijn beslissing in kennis. In geval van weigering vermeldt het de redenen voor deze weigering, de rechtsmiddelen en de beroepstermijnen. Van deze beslissing wordt een kopie gestuurd naar de andere betrokken organen.
Artikel 4
Vorm en wijze van uitwisseling van gegevens
1. De Administratieve Commissie stelt de structuur, de inhoud en de opmaak van de documenten en de gestructureerde elektronische documenten vast, alsmede gedetailleerde instructies voor de wijze waarop deze worden uitgewisseld.
2. De gegevensuitwisseling tussen de organen of verbindingsorganen geschiedt langs elektronische weg, hetzij direct, hetzij indirect via de toegangspunten, in een gemeenschappelijke beveiligde omgeving die borg staat voor de vertrouwelijkheid en de bescherming van de uitgewisselde gegevens.
3. In hun communicatie met de betrokkenen maken de bevoegde organen gebruik van de per geval passende regelingen en geven zij daarbij zoveel mogelijk de voorkeur aan elektronische media. De Administratieve Commissie stelt de praktische regelingen vast voor het langs elektronische weg toezenden van informatie, documenten of beslissingen aan de betrokkene.
Artikel 5
Juridische waarde van in een andere lidstaat afgegeven documenten en bewijsstukken
1. De door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie en de bewijsstukken op grond waarvan de documenten zijn afgegeven, zijn voor de organen van de andere lidstaten bindend zolang de documenten of bewijsstukken niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig verklaard.
2. Bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, verzoekt het orgaan van de lidstaat dat het document ontvangt, het orgaan van afgifte om opheldering en eventueel om intrekking van het document. Het orgaan van afgifte heroverweegt de gronden voor de afgifte van het document en, indien noodzakelijk, de intrekking van het document.
3. Overeenkomstig lid 2, wordt, bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of ondersteunend bewijs of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, voor zover dit mogelijk is, de noodzakelijke verificatie van deze informatie of dit document op verzoek van het bevoegde orgaan uitgevoerd door het orgaan van de woon- of verblijfplaats.
4. Worden de betrokken organen het niet eens, dan kan door de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het orgaan dat het document heeft ontvangen zijn verzoek heeft ingediend. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.
Artikel 6
Voorlopige toepassing van een wetgeving en voorlopige betaling van uitkeringen
1. Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, wordt in geval van een meningsverschil tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten inzake de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, op de betrokkene voorlopig de wetgeving van een van deze lidstaten toegepast, waarbij de rangorde als volgt wordt bepaald:
a) |
de wetgeving van de lidstaat waar de betrokkene feitelijk zijn werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst verricht, indien de werkzaamheden in slechts één lidstaat worden uitgeoefend; |
b) |
de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats, waar de betrokkene een deel van zijn werkzaamheden verricht of waar hij niet in loondienst of anders dan in loondienst werkzaam is; |
c) |
de wetgeving van de lidstaat waar het eerst om toepassing van de wetgeving is verzocht, wanneer de betrokkene in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht. |
2. Indien tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten een meningsverschil bestaat over de vaststelling van het orgaan dat de uitkeringen of verstrekkingen moet verlenen, ontvangt de betrokkene die aanspraak op prestaties zou kunnen maken indien dit geschil niet bestond, voorlopige prestaties als bepaald in de wetgeving die door het orgaan van de woonplaats wordt toegepast of, indien de betrokkene niet op het grondgebied van een van de betrokken lidstaten woont, prestaties op grond van de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan waarbij de aanvraag het eerst is ingediend.
3. Worden de betrokken organen of autoriteiten het niet eens, dan kan door de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het meningsverschil als bedoeld in lid 1 en lid 2 is ontstaan. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.
4. Indien is komen vast te staan dat de toepasselijke wetgeving niet die van de lidstaat is waar voorlopige aansluiting heeft plaatsgevonden, of dat het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft verleend, niet het bevoegde orgaan was, wordt het als bevoegd aangemerkte orgaan geacht retroactief bevoegd te zijn geweest alsof er geen meningsverschil heeft bestaan uiterlijk vanaf de datum van voorlopige aansluiting of van de eerste voorlopige betaling van de uitkeringen.
5. Zo nodig wordt de financiële situatie van de betrokkene met betrekking tot de premies en uitkeringen die voorlopig worden betaald, door het als bevoegd aangemerkte orgaan en het orgaan dat voorlopig uitkeringen heeft verstrekt dan wel voorlopig premies heeft ontvangen, geregeld, waar zulks passend is, overeenkomstig titel IV, hoofdstuk III, van de toepassingsverordening.
Door een orgaan overeenkomstig lid 2 voorlopig gedane verstrekkingen worden vergoed door het overeenkomstig de bepalingen van titel IV van de toepassingsverordening bevoegde orgaan.
Artikel 7
Voorlopige berekening van uitkeringen en premies
1. Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, wordt, indien een persoon in aanmerking komt voor een uitkering of een premie verschuldigd is overeenkomstig de basisverordening, terwijl het bevoegde orgaan niet beschikt over alle gegevens betreffende de situatie in een andere lidstaat die nodig zijn voor de definitieve berekening van de hoogte van die uitkering of premie, door dit orgaan de uitkering op verzoek van de betrokkene verleend of de premie voorlopig berekend, mits deze berekening mogelijk is aan de hand van de gegevens waarover het orgaan beschikt.
2. De uitkering of premie wordt opnieuw berekend zodra het orgaan in het bezit is van alle nodige bewijsstukken of documenten.
HOOFDSTUK III
Overige algemene bepalingen voor de toepassing van de basisverordening
Artikel 8
Administratieve overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten
1. De toepassingsverordening treedt in de plaats van de overeenkomsten betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 1, van de basisverordening bedoelde verdragen, met uitzondering van de overeenkomsten met betrekking tot de in bijlage II van de basisverordening bedoelde verdragen, voor zover de bepalingen van de bedoelde overeenkomsten in bijlage I van de toepassingsverordening worden vermeld.
2. De lidstaten kunnen zo nodig onderling overeenkomsten afsluiten betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 2, van de basisverordening bedoelde verdragen, mits deze overeenkomsten de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten en zijn opgenomen in bijlage I van de toepassingsverordening.
Artikel 9
Andere procedures tussen de autoriteiten en de organen
1. Twee of meer lidstaten of hun bevoegde autoriteiten kunnen andere procedures overeenkomen dan die welke in de toepassingsverordening zijn vastgesteld, mits zulke procedures de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten.
2. De hiertoe gesloten overeenkomsten worden ter kennis gebracht van de Administratieve Commissie en worden vermeld in bijlage I bij de toepassingsverordening.
3. Bepalingen die vervat zijn in uitvoeringsovereenkomsten, door twee of meer lidstaten met hetzelfde doel gesloten als, of die overeenstemmen met de bepalingen bedoeld in lid 2, en die van kracht zijn op de dag vóór de inwerkingtreding van de toepassingsverordening, en opgenomen zijn in bijlage V bij Verordening (EEG) nr. 574/72, blijven, met het oog op regelingen tussen die lidstaten, toepasselijk voor zover zij ook in bijlage I bij de toepassingsverordening zijn opgenomen.
Artikel 10
Voorkoming van samenloop van prestaties
Onverminderd andere bepalingen in de basisverordening worden, indien op grond van de wetgeving van twee of meer lidstaten verschuldigde uitkeringen wederzijds worden verminderd, geschorst of ingetrokken, de bedragen die bij een strikte toepassing van de wetgevingen van de betrokken lidstaten inzake vermindering, schorsing of intrekking niet zouden worden uitbetaald, gedeeld door het aantal uitkeringen dat aan vermindering, schorsing of intrekking wordt onderworpen.
Artikel 11
Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats
1. Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie de basisverordening van toepassing is, stellen deze organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met betrekking tot relevante feiten. Hiertoe behoren onder meer, naar gelang van het geval:
a) |
de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten; |
b) |
de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:
|
2. Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.
Artikel 12
Samentelling van tijdvakken
1. Voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening verzoekt het bevoegde orgaan de organen van de lidstaat waarvan de wetgeving ook op de betrokkene van toepassing was, om een opgave van de overeenkomstig die wetgeving vervulde tijdvakken.
2. Voor zover dit nodig is voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening, worden de respectieve op grond van de wetgeving van een lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, gevoegd bij de op grond van de wetgeving van elke andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, mits deze tijdvakken elkaar niet overlappen.
3. Indien een tijdvak van verzekering of van wonen, vervuld op grond van een verplichte verzekering op grond van de wetgeving van een lidstaat, samenvalt met een op grond van een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering op grond van de wetgeving van een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering, wordt alleen het tijdvak in aanmerking genomen dat is vervuld op grond van de verplichte verzekering.
4. Indien een op grond van de wetgeving van een lidstaat vervuld tijdvak van verzekering of van wonen dat geen gelijkgesteld tijdvak is, samenvalt met een op grond van de wetgeving van een andere lidstaat gelijkgesteld tijdvak, wordt alleen het niet-gelijkgestelde tijdvak in aanmerking genomen.
5. Elk op grond van de wetgevingen van twee of meer lidstaten gelijkgesteld tijdvak wordt slechts in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving laatstelijk vóór het genoemde tijdvak op de betrokkene verplicht van toepassing was. Indien de wetgeving van een lidstaat vóór genoemd tijdvak niet verplicht van toepassing was op de betrokkene, wordt dit tijdvak in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving na bedoeld tijdvak voor het eerst verplicht van toepassing was op de betrokkene.
6. Indien de periode waarin bepaalde tijdvakken van verzekering of van wonen werden vervuld op grond van de wetgeving van een lidstaat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, wordt ervan uitgegaan dat deze tijdvakken de op grond van de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen niet overlappen, en wordt hiermede, indien dit gunstig is voor de betrokkene, rekening gehouden, voor zover de tijdvakken redelijkerwijs in aanmerking kunnen worden genomen.
Artikel 13
Regels voor de omrekening van tijdvakken
1. Indien de tijdvakken, vervuld op grond van de wetgeving van een lidstaat, worden uitgedrukt in andere eenheden dan in de wetgeving van een andere lidstaat worden gehanteerd, geschiedt de omrekening die op grond van artikel 6 van de basisverordening voor de samentelling nodig is volgens de onderstaande regels:
a) |
het tijdvak dat moet worden gebruikt als basis voor de omrekening is het tijdvak dat wordt meegedeeld door het orgaan van de lidstaat volgens de wetgeving op grond waarvan het tijdvak is vervuld; |
b) |
in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in dagen worden uitgedrukt, geschiedt de omrekening van dagen in andere eenheden, en omgekeerd, alsook de omrekening tussen verschillende op dagen gebaseerde regelingen, volgens de onderstaande tabel:
|
c) |
in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in andere eenheden dan dagen worden uitgedrukt:
|
d) |
in het geval van tijdvakken die in gedeelten worden uitgedrukt, worden deze omgerekend naar de volgende kleinere gehele eenheid, door toepassing van de punten b) en c). Gedeelten van jaren worden omgerekend in maanden, tenzij de betrokken regeling is gebaseerd op kwartalen; |
e) |
indien de omrekening op grond van dit lid leidt tot een gedeelte van een eenheid, wordt het resultaat afgerond naar de volgende hogere gehele eenheid. |
2. De toepassing van lid 1 mag er niet toe leiden dat de som van de tijdvakken die gedurende één kalenderjaar zijn vervuld, een totaal oplevert van meer dan de in de laatste kolom van de tabel in lid 1, onder b), vermelde dagen, dan tweeënvijftig weken, dan twaalf maanden of dan vier kwartalen.
Indien de om te rekenen tijdvakken overeenkomen met het maximale aantal tijdvakken per jaar op grond van de wetgeving van de lidstaat waar zij zijn vervuld, mag de toepassing van lid 1 in één kalenderjaar niet leiden tot tijdvakken die korter zijn dan het eventuele maximale aantal tijdvakken per jaar waarin de betrokken wetgeving voorziet.
3. De omrekening wordt uitgevoerd, hetzij in een enkele operatie die betrekking heeft op alle tijdvakken die als een geheel zijn meegedeeld, hetzij voor elk jaar indien de tijdvakken op jaarbasis zijn meegedeeld.
4. Wanneer een orgaan tijdvakken in dagen meedeelt, geeft het tegelijkertijd aan of de toegepaste regeling is gebaseerd op vijf, zes of zeven dagen.
TITEL II
VASTSTELLING VAN DE TOEPASSELIJKE WETGEVING
Artikel 14
Verduidelijkingen bij de artikelen 12 en 13 van de basisverordening
1. Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening slaat degene „die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door deze werkgever naar een andere lidstaat wordt gedetacheerd” ook op een persoon die is aangeworven met het oog op detachering naar een andere lidstaat, op voorwaarde dat de betrokkene, onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst, reeds onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat waar zijn werkgever gevestigd is.
2. Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening hebben de woorden „die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht” betrekking op een werkgever die normaliter op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd substantiële werkzaamheden verricht die verder gaan dan louter intern beheer. Dit wordt vastgesteld aan de hand van alle criteria die de door de werkgever uitgevoerde werkzaamheden kenmerken. De ter zake dienende criteria moeten zijn toegesneden op de specifieke kenmerken van elke werkgever en de ware aard van de werkzaamheden.
3. Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening is degene „die werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten” iemand die normaliter substantiële werkzaamheden verricht op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd. Met name moet hij zijn werkzaamheden reeds enige tijd hebben uitgeoefend voor de datum waarop hij een beroep wenst te doen op dat artikel en, gedurende iedere periode van tijdelijke werkzaamheden in een andere lidstaat, in de lidstaat waar hij is gevestigd de nodige voorwaarden blijven vervullen voor de uitoefening van zijn werkzaamheden zodat hij hiermee kan doorgaan na zijn terugkeer.
4. Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening is het criterium om te bepalen of de werkzaamheden anders dan in loondienst die een persoon in een andere lidstaat gaat uitoefenen, „van gelijke aard” zijn als de werkzaamheden die hij normaliter anders dan in loondienst verricht, de feitelijke aard van de werkzaamheid en niet het feit dat deze werkzaamheden eventueel door deze andere lidstaat als werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst worden betiteld.
5. Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van de basisverordening wordt onder degene die „in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten” met name verstaan, iemand die
a) |
terwijl hij een werkzaamheid in een andere lidstaat voortzet, gelijktijdig een andere afzonderlijke werkzaamheid uitoefent op het grondgebied van één of meer andere lidstaten, ongeacht de duur en de aard van deze afzonderlijke werkzaamheid; |
b) |
permanent in twee of meer lidstaten elkaar afwisselende werkzaamheden uitoefent, met uitzondering van marginale werkzaamheden, ongeacht de frequentie of het al dan niet regelmatige karakter van de afwisseling. |
6. Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, van de basisverordening wordt onder degene die „in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten” met name verstaan, iemand die gelijktijdig of afwisselend op het grondgebied van twee of meer lidstaten een of meer afzonderlijke werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, ongeacht de aard van deze anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden.
7. Ten behoeve van het onderscheid tussen de in de leden 5 en 6 bedoelde werkzaamheden en de in artikel 12, leden 1 en 2, van de basisverordening bedoelde gevallen, is de duur van de werkzaamheid in een of meer lidstaten (of zij permanent, dan wel ad hoc of tijdelijk van aard is) doorslaggevend. Daartoe wordt een algemene beoordeling verricht van alle relevante feiten, waaronder met name, met betrekking tot een persoon in loondienst, de in de arbeidsovereenkomst bepaalde arbeidsplaats.
8. Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening betekent een „substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst” in een lidstaat worden verricht dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.
De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt mede op grond van de volgende indicatieve criteria:
a) |
in geval van een werkzaamheid in loondienst, de arbeidstijd en/of de bezoldiging; en |
b) |
in geval van een werkzaamheid anders dan in loondienst, de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten en/of het inkomen. |
In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25 % voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.
9. Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening wordt het „centrum van belangen” van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van een persoon bepaald aan de hand van alle elementen waaruit zijn beroepswerkzaamheden bestaan, met name de vaste en blijvende plaats van waaruit hij zijn werkzaamheden verricht, de gebruikelijke aard of de duur van de uitgeoefende werkzaamheden, het aantal verleende diensten, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.
10. Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving op grond van de leden 8 en 9, houden de betrokken organen rekening met de verwachte situatie in de volgende twaalf kalendermaanden.
11. Degene die zijn werkzaamheid in loondienst in twee of meer lidstaten voor rekening van een buiten het grondgebied van de Unie gevestigde werkgever verricht en in een lidstaat woont zonder daar een substantiële werkzaamheid te verrichten, valt onder de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats.
Artikel 15
Procedures voor de toepassing van artikel 11, lid 3, punt b) en punt d), artikel 11, lid 4, en artikel 12 van de basisverordening
(betreffende de verstrekking van informatie aan de betrokken organen)
1. Indien een persoon zijn werkzaamheid uitoefent in een andere lidstaat dan de op grond van titel II van de basisverordening bevoegde lidstaat, stelt de werkgever of, in het geval van iemand die geen werkzaamheid in loondienst verricht, de betrokkene zelf, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing blijft, daarvan in kennis, tenzij anders is bepaald in artikel 16 van de toepassingsverordening. Dit orgaan stelt onverwijld informatie betreffende de overeenkomstig artikel 11, lid 3, punt b), of artikel 12 van de basisverordening op de betrokkene van toepassing zijnde wetgevingen ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de werkzaamheid wordt uitgeoefend.
2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op personen die onder artikel 11, lid 3, punt d), van de basisverordening vallen.
3. Een werkgever als bedoeld in artikel 11, lid 4, van de basisverordening bij wie een persoon in loondienst werkzaam is aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een andere lidstaat vaart, stelt, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, daarvan in kennis. Dit orgaan stelt onverwijld informatie betreffende de wetgeving die op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening op de betrokkene van toepassing is, ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat onder de vlag waarvan het zeeschip aan boord waarvan de werknemer de werkzaamheden zal verrichten, vaart.
Artikel 16
Procedure voor de toepassing van artikel 13 van de basisverordening
1. Degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats, daarvan in kennis.
2. Het aangewezen orgaan van de woonplaats stelt onverwijld de op de betrokkene toepasselijke wetgeving vast, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en artikel 14 van de toepassingsverordening. Deze aanvankelijke vaststelling heeft een voorlopig karakter. Het orgaan brengt de aangewezen organen van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.
3. De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen ervan in kennis zijn gesteld, tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen organen aan het eind van de periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.
4. Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteiten zelf, de op de betrokkene toepasselijke wetgeving in onderlinge overeenstemming vastgesteld, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en de desbetreffende bepalingen van artikel 14 van de toepassingsverordening.
Indien er een verschil van mening bestaat tussen de betrokken organen of bevoegde autoriteiten, streven deze instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden; artikel 6 van de toepassingsverordening is van toepassing.
5. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is verklaard, stelt de betrokkene onverwijld in kennis.
6. Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, wordt dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen orgaan, zodra het, eventueel via een ander betrokken orgaan, in kennis is gesteld van de situatie van de betrokkene.
Artikel 17
Procedure voor de toepassing van artikel 15 van de basisverordening
Contractuele personeelsleden van de Europese Gemeenschappen oefenen bij de sluiting van de arbeidsovereenkomst het keuzerecht overeenkomstig artikel 15 van de basisverordening uit. De tot het sluiten van deze overeenkomst bevoegde autoriteit stelt het aangewezen orgaan van de lidstaat in kennis van de wetgeving waarvoor de contractuele personeelsleden hebben gekozen.
Artikel 18
Procedure voor de toepassing van artikel 16 van de basisverordening
Een verzoek van de werkgever of de betrokkene om een uitzondering op de artikelen 11 tot en met 15 van de basisverordening wordt, indien mogelijk vooraf, ingediend bij de bevoegde autoriteit of het orgaan dat is aangewezen door de autoriteit van de lidstaat waarvan de werknemer of de betrokkene toepassing van de wetgeving wenst.
Artikel 19
Verstrekking van informatie aan betrokkenen en werkgevers
1. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van titel II van de basisverordening van toepassing wordt, informeert de betrokkene en eventueel zijn werkgever over de in die wetgeving neergelegde verplichtingen. Het verleent hun de nodige hulp bij het vervullen van de op grond van die wetgeving verplichte formaliteiten.
2. Op verzoek van de betrokkene of de werkgever verstrekt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van een bepaling van titel II van de basisverordening van toepassing is, een verklaring dat die wetgeving van toepassing is en vermeldt het eventueel tot welke datum en onder welke voorwaarden.
Artikel 20
Samenwerking tussen organen
1. De betrokken organen verstrekken het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van titel II van de basisverordening van toepassing is, de nodige gegevens voor de vaststelling van de datum waarop deze wetgeving van toepassing wordt, alsook de premies en bijdragen die de betrokkene en zijn werkgevers ingevolge die wetgeving verschuldigd zijn.
2. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op een persoon van toepassing wordt op grond van titel II van de basisverordening, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de wetgeving het laatst op die persoon van toepassing was, in kennis van de datum waarop de toepassing van de wetgeving ingaat.
Artikel 21
Verplichtingen van de werkgever
1. Een werkgever die zijn statutaire zetel of vestiging buiten de bevoegde lidstaat heeft, dient alle verplichtingen na te komen waarin de op zijn werknemers toepasselijke wetgeving voorziet, met name de verplichting tot het betalen van de in die wetgeving bedoelde premies en bijdragen, alsof hij zijn statutaire zetel of vestiging in de bevoegde lidstaat zou hebben.
2. Een werkgever die geen vestiging heeft in de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is en de werknemer kunnen overeenkomen dat de werknemer de verplichtingen van de werkgever inzake de betaling van premies en bijdragen voor rekening van deze laatste nakomt, zonder afbreuk te doen aan de onderliggende verplichtingen van de werkgever. De werkgever brengt een dergelijke regeling ter kennis van het bevoegde orgaan van die lidstaat.
TITEL III
BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN UITKERINGEN
HOOFDSTUK I
Prestaties bij ziekte, en moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen
Artikel 22
Algemene toepassingsbepalingen
1. De bevoegde autoriteiten of organen zien erop toe dat alle nodige informatie betreffende de procedures en voorwaarden voor de toekenning van verstrekkingen ter beschikking van de verzekerden wordt gesteld wanneer zulke verstrekkingen worden ontvangen op het grondgebied van een andere lidstaat dan die van het bevoegde orgaan.
2. Onverminderd artikel 5, onder a), van de basisverordening kunnen de kosten van verstrekkingen in de zin van artikel 22 van de basisverordening, respectievelijk de artikelen 23 tot en met 30 van de basisverordening, slechts dan ten laste komen van een lidstaat, indien de verzekerde op grond van de wetgeving van die lidstaat een aanvraag voor een pensioen heeft ingediend, respectievelijk een pensioen ontvangt.
Artikel 23
Toe te passen stelsel als er in het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één stelsel bestaat
Indien de wetgeving van de lidstaat van de woon- of verblijfplaats voor meer dan één categorie verzekerden meer dan één verzekeringsstelsel voor ziekte en moederschap of vaderschap kent, worden voor de toepassing van artikel 17, artikel 19, lid 1, en de artikelen 20, 22, 24 en 26 van de basisverordening de bepalingen van de wetgeving met betrekking tot het algemeen stelsel voor werknemers gevolgd.
Artikel 24
Woonplaats in een andere dan de bevoegde lidstaat
1. Voor de toepassing van artikel 17 van de basisverordening zijn de verzekerde en/of zijn gezinsleden verplicht zich te laten inschrijven bij het orgaan van de woonplaats. Hun recht op verstrekkingen in de lidstaat van de woonplaats blijkt uit een verklaring die door het bevoegde orgaan op verzoek van de verzekerde of op verzoek van het orgaan van de woonplaats is verstrekt.
2. Het in lid 1 bedoelde document blijft geldig totdat het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats in kennis stelt van de intrekking ervan.
Het orgaan van de woonplaats stelt het bevoegde orgaan in kennis van iedere inschrijving overeenkomstig lid 1 en van iedere wijziging of schrapping daarvan.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 22, 24, 25 en 26 van de basisverordening bedoelde personen.
Artikel 25
Verblijf in een andere dan de bevoegde lidstaat
1. Voor de toepassing van artikel 19 van de basisverordening verstrekt de verzekerde de zorgverlener in de lidstaat van verblijf een door het bevoegd orgaan uitgereikt document waaruit blijkt dat hij recht heeft op verstrekkingen. Indien de verzekerde niet in het bezit is van een dergelijk document, vraagt het orgaan van de verblijfplaats het nodige document op verzoek, of indien anderszins noodzakelijk, bij het bevoegde orgaan op.
2. Uit dat document moet blijken dat de verzekerde volgens de voorwaarden van artikel 19 van de basisverordening recht heeft op verstrekkingen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor verzekerden ingevolge de wetgeving van de lidstaat van verblijf.
3. Met de in artikel 19, lid 1, van de basisverordening genoemde verstrekkingen worden verstrekkingen bedoeld die in de lidstaat van verblijf volgens zijn wetgeving worden verleend en die medisch noodzakelijk blijken om te voorkomen dat de verzekerde vóór het einde van zijn geplande verblijf naar de bevoegde lidstaat moet terugkeren om er de behandeling te ontvangen die hij nodig heeft.
4. Indien de verzekerde de kosten van alle of een deel van de op grond van artikel 19 van de basisverordening verleende verstrekkingen zelf heeft betaald en indien de door het orgaan van de verblijfplaats toegepaste wetgeving voorziet in de mogelijkheid van vergoeding van deze kosten aan de verzekerde, kan hij een verzoek om vergoeding aan het orgaan van de verblijfplaats richten. In dat geval vergoedt dat orgaan hem het bedrag van de kosten van de verstrekkingen rechtstreeks, binnen de grenzen en onder de voorwaarden van de volgens de wetgeving van het orgaan geldende vergoedingstarieven.
5. Indien het verzoek om vergoeding van zulke kosten niet rechtstreeks bij het orgaan van de verblijfplaats is ingediend, worden de kosten door het bevoegde orgaan aan de betrokkene vergoed tegen het vergoedingstarief dat het orgaan van de verblijfplaats in het betrokken geval toepast, dan wel ten bedrage van de vergoeding die door het orgaan van de verblijfplaats zou zijn uitbetaald indien artikel 62 van de toepassingsverordening van toepassing was geweest.
Het orgaan van de verblijfplaats is verplicht het bevoegde orgaan desgevraagd de nodige inlichtingen over die tarieven of bedragen te verstrekken.
6. In afwijking van lid 5 kan het bevoegde orgaan de gemaakte kosten vergoeden binnen de grenzen en volgens de voorwaarden van de tarieven vastgesteld in zijn wetgeving, op voorwaarde dat de verzekerde ermee akkoord gaat dat deze bepaling op hem wordt toegepast.
7. Indien de wetgeving van de lidstaat van verblijf in het betrokken geval niet voorziet in vergoeding overeenkomstig de leden 4 en 5, mag het bevoegde orgaan de gemaakte kosten binnen de grenzen en volgens de voorwaarden van de tarieven vastgesteld in zijn wetgeving vergoeden zonder instemming van de verzekerde.
8. De vergoeding voor de verzekerde mag het bedrag van de werkelijk door hem gemaakte kosten nooit overschrijden.
9. Indien het om aanzienlijke uitgaven gaat, kan het bevoegde orgaan een passend voorschot aan de verzekerde uitbetalen zodra deze de aanvraag tot vergoeding bij dit orgaan indient.
10. De leden 1 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.
Artikel 26
Geplande geneeskundige verzorging
1. Voor de toepassing van artikel 20, lid 1, van de basisverordening wordt door de verzekerde een door het bevoegde orgaan verstrekt document aan het orgaan van de verblijfplaats overgelegd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bevoegd orgaan verstaan het orgaan dat de kosten van de geplande behandeling voor zijn rekening neemt; in de in artikel 20, lid 4, en artikel 27, lid 5, van de basisverordening bedoelde gevallen, waarin de in de lidstaat van de woonplaats toegekende verstrekkingen op basis van vaste bedragen worden vergoed, is het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats.
2. De verzekerde die niet in de bevoegde lidstaat woont verzoekt om de toestemming aan het orgaan van de woonplaats, dat het verzoek onverwijld aan het bevoegde orgaan doorzendt.
In dat geval geeft het orgaan van de woonplaats in een verklaring aan dat in de lidstaat van de woonplaats is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, lid 2, tweede zin, van de basisverordening.
De gevraagde toestemming kan door het bevoegde orgaan alleen geweigerd worden indien, in overeenstemming met het oordeel van het orgaan van de woonplaats, in de lidstaat van de woonplaats van de verzekerde niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, lid 2, tweede zin, van de basisverordening, of indien dezelfde behandeling binnen een medisch verantwoorde termijn, gelet op de gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop van de betrokkene, in de bevoegde lidstaat zelf kan worden gegeven.
Het bevoegde orgaan stelt het orgaan van de woonplaats in kennis van zijn besluit.
Is binnen de in de nationale wetgeving vastgestelde termijnen geen antwoord ontvangen, dan wordt de toestemming geacht door het bevoegde orgaan te zijn verleend.
3. Indien een niet in de bevoegde lidstaat woonachtige verzekerde een dringende levensreddende behandeling nodig heeft en de toestemming niet kan worden geweigerd op grond van de tweede zin van artikel 20, lid 2, van de basisverordening, wordt de toestemming door het orgaan van de woonplaats verleend namens het bevoegde orgaan, dat onverwijld door het orgaan van de woonplaats wordt ingelicht.
Het bevoegde orgaan aanvaardt de bevindingen en behandelingskeuzen van artsen die zijn erkend door het orgaan van de woonplaats dat toestemming verleent met betrekking tot de noodzaak van een dringende levensreddende behandeling.
4. Tijdens de procedure voor het verlenen van de toestemming behoudt het bevoegde orgaan steeds de mogelijkheid de verzekerde door een door het orgaan gekozen arts in de lidstaat van de woon- of verblijfplaats te laten onderzoeken.
5. Het orgaan van de verblijfplaats stelt, onverminderd enige beslissing inzake de toestemming, het bevoegde orgaan in voorkomend geval ervan in kennis dat een aanvulling op de door de toestemming gedekte behandeling uit medisch oogpunt nodig blijkt.
6. Onverminderd lid 7, is artikel 25, leden 4 en 5, van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.
7. Indien de verzekerde de kosten voor een medische behandeling waarvoor toestemming is verleend geheel of gedeeltelijk zelf heeft betaald en de kosten die het bevoegde orgaan op grond van lid 6 verplicht is aan het orgaan van de verblijfplaats of aan de verzekerde zelf te vergoeden (werkelijke kostprijs) lager zijn dan de kosten die het voor dezelfde behandeling in de bevoegde lidstaat zou hebben moeten dragen (fictieve kostprijs), dan vergoedt het bevoegde orgaan op verzoek de door de verzekerde gemaakte kosten van de behandeling tot het bedrag waarmee de fictieve kostprijs de werkelijke kostprijs overstijgt. Het vergoede bedrag mag evenwel niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de verzekerde, waarbij ook rekening kan worden gehouden met het bedrag dat de verzekerde zou hebben moeten betalen indien de behandeling in de bevoegde lidstaat had plaatsgevonden.
8. Indien toestemming is verleend voor een behandeling in een andere lidstaat, en de nationale wetgeving van het bevoegde orgaan voorziet in de vergoeding van de aan de behandeling verbonden reis- en verblijfkosten van de verzekerde, worden deze kosten voor de betrokkene en zo nodig voor een begeleider door dat orgaan betaald.
9. De leden 1 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerden.
Artikel 27
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het geval dat de woon- of verblijfplaats zich in een andere dan de bevoegde lidstaat bevindt
1. Indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat voorschrijft dat de verzekerde een bewijs overlegt om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zin van artikel 21, lid 1, van de basisverordening, vraagt de verzekerde de arts van de lidstaat van de woonplaats die zijn gezondheidstoestand heeft vastgesteld, om een bewijs van arbeidsongeschiktheid met vermelding van de vermoedelijke duur ervan.
2. De verzekerde zendt het bewijs binnen de door de wetgeving van de bevoegde lidstaat bepaalde termijn aan het bevoegde orgaan toe.
3. Indien door de behandelende artsen van de lidstaat van de woonplaats geen bewijzen van arbeidsongeschiktheid worden afgegeven en deze volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat vereist zijn, wendt de betrokkene zich rechtstreeks tot het orgaan van de woonplaats. Dit orgaan zorgt er onmiddellijk voor dat de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene medisch wordt beoordeeld en het in lid 1 bedoelde bewijs wordt uitgeschreven. Het bewijs wordt onverwijld naar het bevoegde orgaan doorgezonden.
4. De doorzending van het in de leden 1, 2 en 3 bedoelde document ontslaat de verzekerde niet van de in de toepasselijke wetgeving vervatte verplichtingen, met name ten aanzien van zijn werkgever. In voorkomend geval kan de werkgever en/of het bevoegde orgaan de werknemer oproepen deel te nemen aan activiteiten om de terugkeer naar het arbeidsproces te bevorderen en te ondersteunen.
5. Als het bevoegde orgaan daarom verzoekt, worden door het orgaan van de woonplaats, in overeenstemming met de door dat orgaan toegepaste wetgeving, ten aanzien van de betrokkene de nodige administratieve controles of medische onderzoeken verricht. Het verslag van de controlerend arts, waarin met name de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid wordt vermeld, wordt door het orgaan van de woonplaats onverwijld aan het bevoegde orgaan gezonden.
6. Het bevoegde orgaan behoudt het recht de verzekerde te laten onderzoeken door een arts die het orgaan zelf heeft gekozen.
7. Onverminderd artikel 21, lid 1, tweede zin, van de basisverordening, betaalt het bevoegde orgaan de uitkeringen rechtstreeks aan de betrokkene en stelt het, indien nodig, het orgaan van de woonplaats hiervan in kennis.
8. Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, van de basisverordening hebben de vermeldingen op het bewijs van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde, dat in een andere lidstaat op grond van de medische bevindingen van de controlerend arts of het controlerend orgaan is opgesteld, dezelfde juridische waarde als het in de bevoegde lidstaat opgesteld bewijs.
9. Indien het bevoegde orgaan besluit de uitkeringen te weigeren, stelt het de verzekerde en tegelijkertijd het orgaan van de woonplaats van zijn besluit in kennis.
10. De leden 1 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing in het geval dat de verzekerde in een andere dan de bevoegde lidstaat verblijft.
Artikel 28
Uitkeringen bij langdurige zorg in het geval dat de woon- of verblijfplaats zich in een andere dan de bevoegde lidstaat bevindt
1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen bij langdurige zorg op grond van artikel 21, lid 1, van de basisverordening, wendt de verzekerde zich tot het bevoegde orgaan. Het bevoegde orgaan stelt zo nodig het orgaan van de woonplaats daarvan in kennis.
2. Het orgaan van de woonplaats onderzoekt op verzoek van het bevoegde orgaan de toestand van de verzekerde, met het oog op zijn behoefte aan langdurige zorg. Het bevoegde orgaan verschaft het orgaan van de woonplaats alle voor dit onderzoek nodige gegevens.
3. Het bevoegde orgaan heeft het recht om, teneinde de mate van behoefte aan langdurige zorg te bepalen, de verzekerde te laten onderzoeken door een arts of andere deskundige die het orgaan zelf heeft gekozen.
4. Artikel 27, lid 7, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.
5. De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verzekerde die in een andere dan de bevoegde lidstaat verblijft.
6. De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.
Artikel 29
Toepassing van artikel 28 van de basisverordening
Indien de lidstaat waar de voormalige grensarbeider het laatst werkzaam was niet langer bevoegd is en de voormalige grensarbeider of een lid van zijn gezin er heen reist om er verstrekkingen op grond van artikel 28 van de basisverordening te verkrijgen, legt hij aan het orgaan van de verblijfplaats een door het bevoegde orgaan afgegeven document over.
Artikel 30
Premies en bijdragen ten laste van de pensioengerechtigden
In het geval van een persoon die van meer dan één lidstaat een pensioen ontvangt, is het bedrag van de op alle betaalde pensioenen geheven premies en bijdragen in geen geval hoger dan het bedrag dat geheven wordt ten aanzien van iemand die hetzelfde bedrag aan pensioenen van de bevoegde lidstaat ontvangt.
Artikel 31
Toepassing van artikel 34 van de basisverordening
1. Het bevoegde orgaan stelt de betrokkene in kennis van de bepaling van artikel 34 van de basisverordening, ter voorkoming van samenloop van prestaties. De toepassing van deze voorschriften garandeert aan de persoon die niet op het grondgebied van de bevoegde lidstaat woont, het recht op prestaties die ten minste gelijk zijn aan het totale bedrag of de totale waarde waarop hij aanspraak zou kunnen maken als hij in die lidstaat woonde.
2. Het bevoegde orgaan stelt voorts het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van de betaling van uitkeringen bij langdurige zorg, indien de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wetgeving voorziet in de verstrekkingen voor langdurige zorg die zijn vermeld op de in artikel 34, lid 2, van de basisverordening bedoelde lijst.
3. Na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats het bevoegde orgaan onverwijld in kennis van elke voor hetzelfde doel bestemde verstrekking bij langdurige zorg die het op grond van zijn wetgeving aan de betrokkene verleent, en van het vergoedingstarief daarvan.
4. De Administratieve Commissie neemt de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 32
Bijzondere toepassingsmaatregelen
1. Wanneer een persoon of een groep personen op verzoek is vrijgesteld van verplichte ziekteverzekering en die personen dus niet zijn gedekt door een ziekteverzekeringsstelsel waarop de basisverordening van toepassing is, wordt het orgaan van een andere lidstaat, louter ten gevolge van die vrijstelling, niet verantwoordelijk voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die uit hoofde van titel III, hoofdstuk I, van de basisverordening aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.
2. Voor de in bijlage II bedoelde lidstaten zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, van de basisverordening betreffende verstrekkingen slechts van toepassing op personen die uitsluitend op basis van een bijzonder stelsel voor ambtenaren recht hebben op verstrekkingen, voor zover zulks in die bijlage is gespecificeerd.
Het orgaan van een andere lidstaat wordt niet, louter op die grond, verantwoordelijk voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.
3. Wanneer de in de leden 1 en 2 bedoelde personen en hun gezinsleden wonen in een lidstaat waar het recht op verstrekkingen niet is onderworpen aan verzekeringsvoorwaarden of de uitoefening van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, worden zij aangesproken voor de volledige kosten van de verstrekkingen die hun in hun land van woonplaats worden verleend.
HOOFDSTUK II
Prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten
Artikel 33
Recht op verstrekkingen en uitkeringen voor degene die in een andere dan de bevoegde lidstaat woont of verblijft
1. De in de artikelen 24 tot en met 27 van de toepassingsverordening vastgestelde procedures zijn van overeenkomstige toepassing op artikel 36 van de basisverordening.
2. Indien op grond van de nationale wetgeving van de lidstaat van woonplaats of verblijf specifieke verstrekkingen worden gedaan in verband met arbeidsongeval en beroepsziekte, stelt het orgaan van deze lidstaat het bevoegde orgaan hiervan onverwijld op de hoogte.
Artikel 34
Procedure in geval van een arbeidsongeval of beroepsziekte in een andere dan de bevoegde lidstaat
1. Indien een arbeidsongeval plaatsvindt of een beroepsziekte voor de eerste maal medisch wordt vastgesteld op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat, en de nationale wetgeving in een aangifte of kennisgeving voorziet, wordt de aangifte of de kennisgeving van het arbeidsongeval of van de beroepsziekte gedaan overeenkomstig de wetgeving van de bevoegde lidstaat, in voorkomend geval onverminderd enige andersluidende toepasselijke wettelijke bepalingen die op het grondgebied van de lidstaat waar het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, gelden en die in dat geval van toepassing blijven. De aangifte of kennisgeving wordt gericht aan het bevoegde orgaan.
2. Het orgaan van de lidstaat op het grondgebied waarvan het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, zendt aan het bevoegde orgaan de op het grondgebied van deze lidstaat opgestelde geneeskundige verklaringen toe.
3. Indien wegens een ongeval op weg van of naar het werk dat op het grondgebied van een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat heeft plaatsgevonden, op dat grondgebied een onderzoek moet worden verricht om een mogelijk recht op de desbetreffende prestaties vast te stellen, kan het bevoegde orgaan hiertoe een persoon aanwijzen, waarna het de autoriteiten van eerstgenoemde lidstaat van deze aanwijzing in kennis stelt. De organen werken samen om alle nuttige informatie te onderzoeken en om de verslagen en andere documenten in verband met het ongeval te raadplegen.
4. Het bevoegde orgaan ontvangt, na afloop van de behandeling, op verzoek een uitvoerig verslag, vergezeld van de geneeskundige verklaringen betreffende de blijvende gevolgen van het ongeval of de ziekte en in het bijzonder de huidige toestand van de getroffene alsmede de genezing of de stabilisering van de letsels. De honoraria worden betaald door het orgaan van de woonplaats of de plaats van verblijf, naargelang het geval, overeenkomstig het door dit orgaan toegepaste tarief, maar komen voor rekening van het bevoegde orgaan.
5. Op verzoek van het bevoegde orgaan van de woon- of de verblijfplaats geeft het bevoegde orgaan in voorkomend geval kennis van de beslissing waarin de datum van de genezing of van de stabilisering der letsels wordt vastgesteld, alsmede, indien van toepassing, van de beslissing betreffende de toekenning van een rente.
Artikel 35
Geschillen naar aanleiding van de vraag of het ongeval of de ziekte al dan niet het gevolg is van de uitoefening van een beroep
1. Indien het bevoegde orgaan betwist dat in het kader van artikel 36, lid 2, van de basisverordening de wetgeving inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten van toepassing is, stelt het het orgaan van de woon- of van de verblijfplaats, dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onverwijld in kennis; de verstrekkingen worden dan als verstrekkingen van de ziekteverzekering beschouwd.
2. Wanneer hieromtrent een definitieve beslissing is genomen, stelt het bevoegde orgaan het orgaan van de woon- of de verblijfplaats dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onverwijld in kennis.
Indien niet is komen vast te staan dat van een arbeidsongeval of beroepsziekte sprake is, worden de verstrekkingen waarop de betrokkene recht heeft, voortgezet als verstrekkingen bij ziekte.
Indien is komen vast te staan dat van een arbeidsongeval of beroepsziekte sprake is, worden met ingang van de dag waarop het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden of de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, de aan betrokkene toegekende verstrekkingen beschouwd als verstrekkingen wegens arbeidsongeval of beroepsziekte.
3. De tweede alinea van artikel 6, lid 5, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 36
Procedure bij blootstelling aan het risico van een beroepsziekte in meer dan één lidstaat
1. In het geval bedoeld in artikel 38 van de basisverordening wordt de aangifte of kennisgeving van de beroepsziekte doorgezonden aan het voor beroepsziekten bevoegde orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waardoor de bedoelde beroepsziekte kon ontstaan.
Indien het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving was toegezonden, vaststelt dat werkzaamheden waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan, het laatst onder de wetgeving van een andere lidstaat zijn uitgeoefend, zendt het de aangifte of kennisgeving en alle daarbij gevoegde stukken aan het overeenkomstige orgaan van deze lidstaat door.
2. Indien het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de betrokkene laatstelijk een werkzaamheid heeft uitgeoefend waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan, vaststelt dat de betrokkene of zijn nabestaanden niet voldoen aan de voorwaarden van deze wetgeving, bijvoorbeeld omdat de betrokkene in de betreffende lidstaat nooit een werkzaamheid heeft uitgeoefend die de beroepsziekte veroorzaakt heeft of omdat de betreffende lidstaat de ziekte niet als beroepszieke erkent, zendt dat orgaan de aangifte of kennisgeving en alle daarbij behorende bescheiden, met inbegrip van de bevindingen en verslagen van het geneeskundig onderzoek dat door dit orgaan is verricht, onverwijld door aan het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de getroffene voordien een werkzaamheid heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan.
3. Zo nodig kan door de organen de in lid 2 vastgelegde procedure worden hernomen, waarbij wordt teruggegaan tot aan het overeenkomstige orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de betrokkene het eerst werkzaamheden heeft verricht waardoor de bedoelde beroepsziekte kan ontstaan.
Artikel 37
Uitwisseling van inlichtingen tussen organen en betaling van voorschotten bij beroep tegen een afwijzende beslissing
1. Indien beroep wordt ingesteld tegen een afwijzende beslissing van het orgaan van één van de lidstaten onder de wetgeving waarvan de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan, is dit orgaan verplicht hiervan kennis te geven aan het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving werd doorgestuurd, volgens de procedure van artikel 36, lid 2, van de toepassingsverordening, en het later, wanneer de definitieve beslissing genomen is, hiervan op de hoogte te stellen.
2. Indien op grond van de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving werd doorgestuurd, recht op uitkeringen is ingegaan, betaalt dit orgaan voorschotten waarvan het bedrag eventueel na raadpleging van het orgaan tegen welks beslissing beroep was ingesteld, en wel zodanig dat overbetaling wordt voorkomen. Laatstgenoemd orgaan betaalt het bedrag van de uitbetaalde voorschotten terug, indien het, ingevolge het ingestelde beroep, verplicht is de prestaties te verstrekken. Dit bedrag wordt dan ingehouden op het bedrag van de aan de belanghebbende verschuldigde prestaties, volgens de procedure van de artikelen 73 en 74 van de toepassingsverordening.
3. De tweede alinea van artikel 6, lid 5, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38
Verergering van een beroepsziekte
In de gevallen bedoeld in artikel 39 van de basisverordening is de aanvrager verplicht aan het orgaan van de lidstaat tegenover hetwelk hij het recht op prestaties doet gelden, alle inlichtingen te verstrekken omtrent vroeger voor de bedoelde beroepsziekte toegekende prestaties. Dit orgaan kan zich, ter verkrijging van de inlichtingen die het noodzakelijk acht, wenden tot elk ander orgaan dat eerder bevoegd is geweest.
Artikel 39
Beoordeling van de mate van ongeschiktheid bij een eerder of een later voorgekomen arbeidsongeval of beroepsziekte
Indien een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een ongeval dat plaatsvond terwijl de betrokkene onderworpen was aan de wetgeving van een lidstaat waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, gaat het bevoegde orgaan van de betrokken lidstaat of de instelling die door de bevoegde instantie van deze lidstaat daartoe is aangewezen, als volgt te werk:
a) |
op verzoek van het bevoegde orgaan van een andere lidstaat verstrekt het inlichtingen over de mate van een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid, alsmede, voor zover mogelijk, gegevens aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een arbeidsongeval in de zin van de door het orgaan van de tweede lidstaat toegepaste wetgeving; |
b) |
houdt het, overeenkomstig de wetgeving die het toepast, bij de vaststelling van het recht op prestaties en van de hoogte daarvan, rekening met de mate van ongeschiktheid die in deze eerdere of latere gevallen is ontstaan. |
Artikel 40
Indiening en behandeling van een aanvraag om renten of aanvullende uitkeringen
Door de betrokkene of diens nabestaanden die op grond van de wetgeving van een lidstaat een rente of een aanvullende uitkering willen ontvangen en op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, wordt een aanvraag gericht tot het bevoegde orgaan, of tot het orgaan van de woonplaats, dat de aanvraag aan het bevoegde orgaan doorzendt.
De aanvraag bevat alle informatie die overeenkomstig de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving noodzakelijk is.
Artikel 41
Bijzondere toepassingsmaatregelen
1. In verband met de in bijlage II bedoelde lidstaten zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk 2, van de basisverordening betreffende verstrekkingen ten aanzien van personen die hierop uitsluitend op basis van een bijzonder stelsel voor ambtenaren recht hebben, slechts van toepassing in de mate waarin zulks in die bijlage is bepaald.
2. Artikel 32, lid 2, tweede alinea, en artikel 32, lid 3, van de toepassingsverordening zijn van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK III
Uitkeringen bij overlijden
Artikel 42
Aanvraag van uitkeringen bij overlijden
Voor de toepassing van de artikelen 42 en 43 van de basisverordening wordt de aanvraag om uitkeringen bij overlijden ingediend bij het bevoegde orgaan dan wel bij het orgaan in de woonplaats van de aanvrager, dat de aanvraag aan het bevoegde orgaan toezendt.
De aanvraag bevat alle informatie die overeenkomstig de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving noodzakelijk is.
HOOFDSTUK IV
Uitkeringen bij invaliditeit, ouderdoms- en nabestaandenpensioenen
Artikel 43
Aanvullende bepalingen voor de berekening van de uitkeringen
1. Artikel 12, leden 3 tot en met 6, van de toepassingsverordening is van toepassing op de berekening van het theoretische bedrag en het werkelijke bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening.
2. Indien overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de toepassingsverordening geen rekening is gehouden met tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, wordt het met deze tijdvakken overeenkomende bedrag berekend door het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan deze tijdvakken vervuld zijn, volgens de wetgeving die het toepast. Het overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening berekende werkelijke bedrag van de uitkering wordt verhoogd met het bedrag dat overeenkomt met de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering.
3. Het orgaan van elke lidstaat berekent, volgens de wetgeving die het toepast, het voor de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering verschuldigde bedrag dat overeenkomstig artikel 53, lid 3, onder c), van de basisverordening niet aan de voorschriften inzake vermindering, schorsing of intrekking van een andere lidstaat is onderworpen.
Indien dit bedrag niet rechtstreeks kan worden bepaald omdat de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving verschillende waarden aan de verzekeringstijdvakken toekent, kan een fictief bedrag worden vastgesteld. De Administratieve Commissie bepaalt op gedetailleerde wijze hoe het fictieve bedrag wordt vastgesteld.
Artikel 44
Inaanmerkingneming van tijdvakken van kinderopvoeding
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „tijdvak van kinderopvoeding” verstaan een tijdvak dat op grond van de pensioenwetgeving van een lidstaat wordt meegeteld of dat recht geeft op een aanvulling op het pensioen met kinderopvoeding als expliciete reden, ongeacht volgens welke methode dit tijdvak wordt berekend en ongeacht of het tijdvak tijdens de kinderopvoeding wordt verdiend dan wel met terugwerkende kracht wordt erkend.
2. Indien op grond van de wetgeving van de op grond van titel II van de basisverordening bevoegde lidstaat geen kinderopvoedingstijdvak in aanmerking wordt genomen, blijft het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving overeenkomstig titel II van de basisverordening op de betrokkene van toepassing was omdat deze aldaar, al dan niet in loondienst, werkzaam was op het tijdstip waarop op grond van die wetgeving de inaanmerkingneming van het kinderopvoedingstijdvak voor het kind in kwestie aanving, verantwoordelijk voor de inaanmerkingneming van dat tijdvak als tijdvak van kinderopvoeding op grond van de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof de kinderopvoeding op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat had plaatsgevonden.
3. Lid 2 geldt niet indien de wetgeving van een andere lidstaat wegens een al dan niet in loondienst uitgeoefende werkzaamheid op de betrokkene van toepassing is of wordt.
Artikel 45
Aanvraag om uitkeringen
1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen onder A-wetgevingen overeenkomstig artikel 44, lid 2, van de basisverordening, richt de aanvrager een aanvraag tot het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing was op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan of deze invaliditeit is verergerd of tot het orgaan van de woonplaats, dat de aanvraag aan eerstgenoemd orgaan doorzendt.
2. Indien ziekengeld werd toegekend, wordt de dag waarop het tijdvak van de toekenning van deze uitkering eindigt, in voorkomend geval beschouwd als de datum van indiening van de pensioenaanvraag.
3. In het in artikel 47, lid 1, van de basisverordening bedoelde geval deelt het orgaan waarbij de betrokkene het laatst aangesloten is geweest, aan het orgaan dat deze uitkeringen oorspronkelijk verschuldigd was, de hoogte en de datum van ingang van de op grond van de door eerstgenoemd orgaan toegepaste wetgeving verschuldigde uitkeringen mee. Met ingang van deze datum worden de vóór de verergering van de invaliditeit verschuldigde uitkeringen ingetrokken of verminderd tot het bedrag van de aanvulling bedoeld in artikel 47, lid 2, van de basisverordening.
4. In andere situaties dan de in lid 1 bedoelde richt de aanvrager een aanvraag hetzij aan het orgaan van zijn woonplaats, hetzij aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest. Indien de betrokkene nimmer onderworpen is geweest aan de door het orgaan van zijn woonplaats toegepaste wetgeving, zendt dit orgaan de aanvraag door aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest.
5. De datum van indiening van de aanvraag geldt voor alle betrokken organen.
6. Indien de aanvrager, hoewel hem daarom is verzocht, niet vermeldt dat hij in andere lidstaten werkzaam is geweest of heeft gewoond, geldt in afwijking van lid 5 als datum van indiening van de aanvraag bij het orgaan dat de wetgeving toepast — onder voorbehoud van gunstiger bepalingen in die wetgeving — de datum waarop de aanvrager zijn oorspronkelijke aanvraag completeert of een nieuwe aanvraag indient voor de ontbrekende tijdvakken van werkzaamheid, al dan niet in loondienst, of van wonen.
Artikel 46
Door de aanvrager bij de aanvraag te voegen stukken en gegevens
1. De aanvraag wordt door de aanvrager ingediend volgens de bepalingen van de wetgeving die door het in artikel 45, lid 1 of lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde orgaan wordt toegepast, en gaat vergezeld van de bij die wetgeving voorgeschreven bewijsstukken. Met name verstrekt de aanvrager alle beschikbare relevante gegevens en bewijsstukken betreffende de tijdvakken van verzekering (organen, identificatienummers) van werkzaamheden in loondienst (werkgevers) of anders dan in loondienst (aard en plaats van de werkzaamheden) en van wonen (adressen) die in voorkomend geval onder een andere wetgeving vervuld zijn, alsmede betreffende de duur van die tijdvakken.
2. Indien de aanvrager overeenkomstig artikel 50, lid 1, van de basisverordening verzoekt om uitstel van de toekenning van ouderdomsuitkeringen op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten, vermeldt hij dit in zijn aanvraag en specificeert hij op grond van welke wetgeving hij om uitstel verzoekt. Om de aanvrager in de gelegenheid te stellen van dit recht gebruik te maken, delen de betrokken organen de aanvrager op diens verzoek alle gegevens mee waarover zij beschikken zodat hij zich een oordeel kan vormen over de gevolgen van de gelijktijdige of opeenvolgende toekenning van de uitkeringen waarop hij aanspraak kan maken.
3. Indien een aanvrager overeenkomstig de wetgeving van een bepaalde lidstaat een uitkeringsaanvraag intrekt, geldt dit niet als gelijktijdige intrekking van de overeenkomstig de wetgeving van andere lidstaten ingediende uitkeringsaanvragen.
Artikel 47
Behandeling van de aanvragen door de betrokken organen
1. Het orgaan waaraan de aanvraag overeenkomstig artikel 45, lid 1 of lid 4, van de toepassingsverordening is gericht of doorgezonden, wordt hierna als „contactorgaan” aangeduid. Het orgaan van de woonplaats wordt niet als contactorgaan aangeduid indien de betrokkene nimmer onderworpen is geweest aan de door dat orgaan toegepaste wetgeving.
Het als contactorgaan aangeduide orgaan behandelt de uitkeringsaanvraag op grond van de wetgeving die het toepast; voorts bevordert het de gegevensuitwisseling, de mededeling van beslissingen en de verrichtingen die noodzakelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag door de betrokken organen, verstrekt het de aanvrager op diens verzoek alle gegevens die relevant zijn voor de communautaire aspecten van de behandeling en houdt het hem op de hoogte van de voortgang hiervan.
2. In het in artikel 44, lid 3, van de basisverordening bedoelde geval geeft het contactorgaan alle documenten in verband met de betrokkene door aan het orgaan waarbij deze voorheen aangesloten is geweest; dit orgaan neemt het dossier in behandeling.
3. De artikelen 48 tot en met 52 van de toepassingsverordening zijn niet van toepassing op de behandeling van de in artikel 44 van de basisverordening bedoelde aanvragen.
4. In andere situaties dan de in lid 2 bedoelde zendt het contactorgaan de uitkeringsaanvragen, alle documenten waarover het beschikt en, in voorkomend geval, de relevante door de aanvrager verstrekte documenten onverwijld door aan alle betrokken organen zodat de behandeling van de aanvraag door al deze organen tegelijkertijd kan worden aangevangen. Het contactorgaan stelt de andere organen in kennis van de tijdvakken van verzekering of van wonen die op grond van de wetgeving die het toepast zijn vervuld. Het contactorgaan vermeldt tevens welke documenten op een later tijdstip zullen worden verstrekt en vult de aanvraag zo spoedig mogelijk aan.
5. Elk van de betrokken organen stelt het contactorgaan en de overige betrokken organen zo spoedig mogelijk in kennis van de tijdvakken van verzekering of van wonen die op grond van de wetgeving die het toepast zijn vervuld.
6. Elk betrokken orgaan berekent het bedrag van de uitkeringen overeenkomstig artikel 52 van de basisverordening en stelt het contactorgaan en de overige betrokken organen in kennis van zijn beslissing, van het bedrag van de verschuldigde uitkeringen en van alle inlichtingen die nodig zijn voor de toepassing van de artikelen 53 tot en met 55 van de basisverordening.
7. Mocht een orgaan op grond van de in de leden 4 en 5 bedoelde inlichtingen vaststellen dat artikel 46, lid 2, of artikel 57, lid 2 of lid 3, van de basisverordening moet worden toegepast, dan stelt dit orgaan het contactorgaan en de overige betrokken organen hiervan in kennis.
Artikel 48
Kennisgeving van de beslissingen aan de aanvrager
1. Elk orgaan stelt de aanvrager in overeenstemming met de wetgeving die het toepast in kennis van de beslissing die het heeft genomen. In elke beslissing worden de toegestane rechtsmiddelen en beroepstermijnen vermeld. Zodra het contactorgaan in kennis is gesteld van de beslissing van elk orgaan, zendt het een samenvatting van deze beslissingen aan de aanvrager en aan de overige betrokken organen toe. Een modelsamenvatting wordt opgesteld door de Administratieve Commissie. De aanvrager krijgt de samenvatting toegezonden in de taal van het orgaan of, op verzoek van de aanvrager, in een taal naar zijn keuze, die overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag als officiële taal van de instellingen van de Gemeenschap is erkend.
2. De aanvrager die, na ontvangst van de samenvatting, meent in zijn rechten te zijn benadeeld door de wisselwerking tussen de beslissingen van twee of meer organen, heeft het recht om, binnen de termijnen die daartoe in hun wetgeving zijn gesteld, de beslissingen door de betrokken organen te laten heroverwegen. De termijnen gaan in op de datum van ontvangst van de samenvatting. De aanvrager wordt schriftelijk in kennis gesteld van het resultaat van de heroverweging.
Artikel 49
Vaststelling van de mate van invaliditeit
1. In geval van toepassing van artikel 46, lid 3, van de basisverordening, is het contactorgaan als enige bevoegd de beslissing omtrent de mate van invaliditeit van de aanvrager te nemen indien de door dit orgaan toegepaste wetgeving in bijlage VII is vermeld; is dit niet het geval, dan is het orgaan bevoegd waarvan de wetgeving in bijlage VII is vermeld en waaraan de aanvrager het laatst onderworpen was. Het orgaan neemt deze beslissing zodra het in staat is te bepalen of de voorwaarden zijn vervuld die in de door het orgaan toegepaste wetgeving worden gesteld voor het ingaan van het recht, in voorkomend geval met inachtneming van de artikelen 6 en 51 van de basisverordening. Het stelt de andere betrokken organen onverwijld van deze beslissing in kennis.
Indien de in de door het orgaan toegepaste wetgeving gestelde voorwaarden voor het ingaan van het recht, niet zijnde de voorwaarden betreffende de mate van invaliditeit, met inachtneming van de artikelen 6 en 51 van de basisverordening, niet zijn vervuld, deelt het contactorgaan dit onverwijld mee aan het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de aanvrager het laatst onderworpen was. Dit laatste orgaan is bevoegd de beslissing omtrent de mate van invaliditeit van de aanvrager te nemen, indien de in de door dit orgaan toegepaste wetgeving gestelde voorwaarden voor het ingaan van het recht zijn vervuld. Het stelt de andere betrokken organen onverwijld van deze beslissing in kennis.
Bij het bepalen of de voor het ingaan van het recht gestelde voorwaarden zijn vervuld, kan het nodig zijn dat op dezelfde wijze verder wordt teruggegaan tot aan het inzake invaliditeit bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de aanvrager het eerst onderworpen is geweest.
2. Indien artikel 46, lid 3, van de basisverordening niet van toepassing is, kan elk orgaan, volgens de wetgeving die het toepast, de aanvrager door een arts of andere deskundige van eigen keuze te laten onderzoeken, teneinde de mate van invaliditeit te bepalen. Het orgaan van een lidstaat houdt evenwel rekening met de documenten en medische rapporten alsmede met inlichtingen van administratieve aard die door het orgaan van andere lidstaten zijn vergaard alsof deze in zijn eigen lidstaat waren opgesteld.
Artikel 50
Voorlopige betalingen en voorschotten op uitkeringen
1. Onverminderd artikel 7 van de toepassingsverordening wordt door het orgaan dat overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder a), van de basisverordening tijdens de behandeling van een uitkeringsaanvraag vaststelt dat de aanvrager op grond van de door het orgaan toegepaste wetgeving recht heeft op een autonome uitkering, deze uitkering onverwijld betaald. Deze betaling wordt als voorlopig beschouwd als het bedrag nog aan wijzigingen onderhevig kan zijn afhankelijk van het resultaat van de behandeling van de aanvraag.
2. Indien uit de beschikbare inlichtingen blijkt dat de aanvrager recht heeft op een uitkering van een orgaan op grond van artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening, betaalt dat orgaan hem een voorschot dat zo dicht mogelijk het bedrag benadert dat vermoedelijk op grond van artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening zal worden uitbetaald.
3. Elk orgaan dat op grond van lid 1 of 2 verplicht is voorlopige uitkeringen of een voorschot te betalen, stelt de aanvrager hiervan onverwijld in kennis, waarbij het uitdrukkelijk diens aandacht vestigt op het voorlopige karakter van de genomen maatregel en op de rechtsmiddelen die daartegen op grond van de door het orgaan toegepaste wetgeving openstaan.
Artikel 51
Herberekening van uitkeringen
1. In geval van een herberekening van uitkeringen op grond van artikel 48, leden 3 en 4, artikel 50, lid 4, en artikel 59, lid 1, van de basisverordening is artikel 50 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.
2. In geval van herberekening, intrekking of schorsing van de uitkering stelt het orgaan dat de beslissing heeft genomen de betrokkene hiervan onverwijld in kennis; ook informeert dat orgaan elk der organen ten aanzien waarvan de betrokkene een recht heeft.
Artikel 52
Maatregelen ter bespoediging van het proces rondom de pensioenberekening
1. Teneinde de behandeling van aanvragen en de betaling van uitkeringen te vergemakkelijken en te bespoedigen, zullen organen aan de wetgeving waarvan een persoon onderworpen is geweest:
a) |
de identiteitsgegevens van personen die onderworpen raken aan de wetgeving van een andere lidstaat uitwisselen met of beschikbaar stellen aan de organen van andere lidstaten; tezamen zorgen zij ervoor dat deze identiteitsgegevens bewaard blijven en overeenstemmen, of, indien dit niet mogelijk is, geven zij de betrokkenen rechtstreeks toegang tot hun identiteitsgegevens; |
b) |
ruim voordat de minimum pensioengerechtigde of een in nationale wetgeving nader te bepalen leeftijd is bereikt, worden gegevens met betrekking tot de pensioenrechten van personen die onderworpen zijn geweest aan de wetgeving van twee of meer lidstaten (vervulde tijdvakken of andere belangrijke elementen) uitwisselen met of beschikbaar stellen aan de betrokkenen en de organen van andere lidstaten, of, indien dit niet mogelijk is, zullen de organen deze personen inlichten over of in staat stellen zich vertrouwd te maken met hun toekomstige recht op uitkering. |
2. Voor de toepassing van lid 1 bepaalt de Administratieve Commissie welke informatie wordt uitgewisseld of beschikbaar wordt gesteld en volgens welke procedures en mechanismen dat geschiedt, rekening houdend met de kenmerken, de administratieve en technische aspecten van de organisatie en de technologische middelen waarover de nationale pensioenregelingen beschikken. De Administratieve Commissie verzekert de tenuitvoerlegging van deze pensioenregelingen door verder toe te zien op de genomen maatregelen en de toepassing daarvan.
3. Voor de toepassing van lid 1 wordt de bovengenoemde informatie verstrekt aan het orgaan van de eerste lidstaat waar een persoon een Persoonlijk Identificatienummer (PIN) ten behoeve van het beheer van de sociale zekerheid heeft ontvangen.
Artikel 53
Coördinatiemaatregelen binnen de lidstaten
1. Onverminderd artikel 51 van de basisverordening worden in voorkomende gevallen de voorschriften van de nationale wetgeving toegepast aan de hand waarvan wordt bepaald welk orgaan verantwoordelijk is, welke regeling van toepassing is of welke verzekeringstijdvakken aan een specifieke regeling worden toegewezen, en worden uitsluitend de op grond van de wetgeving van de bewuste lidstaat vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking genomen.
2. De bepalingen van de basisverordening en de toepassingsverordening laten de voorschriften van de nationale wetgeving voor de coördinatie tussen de bijzondere stelsels voor ambtenaren en het algemene stelsel voor werknemers onverlet.
HOOFDSTUK V
Werkloosheidsuitkeringen
Artikel 54
Samentelling van tijdvakken en berekening van de uitkering
1. Artikel 12, lid 1, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing op artikel 61 van de basisverordening. Onverminderd de onderliggende verplichtingen van de betrokken organen, kan de betrokkene aan het bevoegde orgaan een document overleggen dat is afgegeven door het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden onderworpen was, en waarin de op grond van die wetgeving vervulde tijdvakken worden vermeld.
2. Voor de toepassing van artikel 62, lid 3, van de basisverordening deelt het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de betrokkene tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst uitgeoefende werkzaamheden onderworpen was, aan het orgaan van de woonplaats op diens verzoek onverwijld alle voor de berekening van de werkloosheidsuitkering nodige gegevens mede die het in de lidstaat waar het gevestigd is kan verkrijgen, met name het bedrag van het ontvangen loon of beroepsinkomen.
3. Voor de toepassing van artikel 62 van de basisverordening en onverminderd artikel 63 daarvan, houdt het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving bepaalt dat de hoogte van de uitkering varieert naargelang het aantal gezinsleden, eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die in een andere lidstaat wonen, alsof zij in de bevoegde lidstaat woonden. Deze bepaling is niet van toepassing als in de lidstaat waar de gezinsleden wonen, een andere persoon recht heeft op een werkloosheidsuitkering bij de berekening waarvan met het aantal gezinsleden rekening is gehouden.
Artikel 55
Voorwaarden voor en beperkingen van het behoud van het recht op uitkering van de werkloze die zich naar het grondgebied van een andere lidstaat begeeft
1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 64 van de basisverordening stelt de werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft, vóór zijn vertrek het bevoegde orgaan daarvan in kennis en verzoekt hij dit orgaan om een document waaruit blijkt dat hij onder de in artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening vastgestelde voorwaarden het recht op de uitkering behoudt.
Dit orgaan informeert de betrokkene over de verplichtingen die op hem rusten, en verstrekt hem het document, waarin met name worden vermeld:
a) |
de datum met ingang waarvan de werkloze niet langer ter beschikking staat van de diensten voor arbeidsvoorziening van de bevoegde staat; |
b) |
de overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening toegestane termijn voor de inschrijving als werkzoekende in de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven; |
c) |
het maximumtijdvak gedurende welk het recht op uitkeringen kan worden behouden overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder c), van de basisverordening; |
d) |
de omstandigheden die het recht op uitkeringen kunnen beïnvloeden. |
2. De werkloze schrijft zich overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening in als werkzoekende bij de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen hij zich begeeft, en verstrekt het orgaan van deze lidstaat het in lid 1 bedoelde document. Indien hij overeenkomstig lid 1 het bevoegde orgaan heeft geïnformeerd, maar het document niet heeft verstrekt, wordt door het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, de nodige informatie ingewonnen bij het bevoegde orgaan.
3. De diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven om daar werk te zoeken, informeren de werkloze over zijn verplichtingen.
4. Het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, zendt het bevoegde orgaan onmiddellijk een document met de datum van inschrijving van de werkloze bij de diensten voor arbeidsvoorziening en zijn nieuwe adres.
Indien zich in het tijdvak dat de werkloze recht heeft op behoud van zijn uitkering, een omstandigheid voordoet die het recht op uitkering kan beïnvloeden, zendt het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven aan het bevoegde orgaan en aan de betrokkene onmiddellijk een document met de desbetreffende informatie.
Op verzoek van het bevoegde orgaan verstrekt het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven elke maand relevante informatie over het verdere verloop van diens situatie, met name of deze nog steeds is ingeschreven bij de diensten voor arbeidsvoorziening en of hij zich houdt aan de georganiseerde controleprocedures.
5. Het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, voert de controles uit of laat deze uitvoeren alsof het een werkloze betrof die uitkeringen ontvangt op grond van de door dit orgaan toegepaste wetgeving. In voorkomend geval stelt het het bevoegde orgaan onmiddellijk in kennis wanneer een omstandigheid als bedoeld in lid 1, onder d) zich voordoet.
6. De bevoegde autoriteiten of de bevoegde organen van twee of meer lidstaten kunnen onderling specifieke procedures en termijnen voor het verder volgen van de situatie van de werkloze overeenkomen, alsmede andere maatregelen om het zoeken van werk door werklozen die zich op grond van artikel 64 van de basisverordening naar een van deze lidstaten begeven, te stimuleren.
Artikel 56
De werkloze die in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde
1. Indien de werkloze overeenkomstig artikel 65, lid 2, van de basisverordening besluit zich ook ter beschikking te stellen van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar hij het laatst, al dan niet in loondienst, werkzaam is geweest, door zich daar als werkzoekende in te schrijven, stelt hij het orgaan en de diensten voor arbeidsvoorziening van de woonplaats daarvan in kennis.
Op verzoek van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar de betrokkene het laatst, al dan niet in loondienst, werkzaam is geweest, geven de diensten voor arbeidsvoorziening van de woonplaats de relevante informatie door over de inschrijving van de werkloze en diens pogingen om werk te vinden.
2. Wanneer de in de betrokken lidstaten toepasselijke wetgeving vereist dat een werkloze aan bepaalde verplichtingen voldoet en/of werk zoekt, wordt voorrang verleend aan de verplichtingen en/of de pogingen om werk te vinden in de lidstaat van de woonplaats.
Het feit dat een werkloze in de lidstaat waar hij het laatst werkzaam is geweest, niet heeft voldaan aan alle verplichtingen en/of geen werk heeft gezocht, heeft geen invloed op de in de lidstaat van de woonplaats toegekende uitkeringen.
3. Voor de toepassing van artikel 65, lid 5, onder b), van de basisverordening deelt het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de werknemer het laatst onderworpen is geweest, het orgaan van de e woonplaats op diens verzoek mede of de werknemer recht heeft op uitkeringen op grond van artikel 64 van de basisverordening.
Artikel 57
Voorschriften voor de toepassing van artikel 61, artikel 62, artikel 64 en artikel 65 van de toepassingsverordening met betrekking tot onder een bijzonder stelsel voor ambtenaren vallende personen
1. De artikelen 54 en 55 van de toepassingsverordening zijn van overeenkomstige toepassing op personen die onder een bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren vallen.
2. Artikel 56 van de toepassingsverordening is niet van toepassing op personen die onder een bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren vallen. De werkloze die onder een bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren valt, volledig of gedeeltelijk werkloos is en gedurende zijn laatste werkzaamheden in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde, heeft recht op de op grond van het bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren verstrekte uitkeringen volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat alsof hij in die lidstaat woonde. Deze uitkeringen worden door het bevoegde orgaan voor eigen rekening verleend.
HOOFDSTUK VI
Gezinsuitkeringen
Artikel 58
Prioriteitsregels bij samenloop
Voor de toepassing van artikel 68, lid 1, onder b), punten i) en ii), van de basisverordening berekent elke betrokken lidstaat, wanneer de volgorde van prioriteit niet aan de hand van de woonplaats van de kinderen kan worden vastgesteld, het bedrag van de uitkeringen; daarbij wordt ook rekening gehouden met de kinderen die niet op zijn grondgebied wonen. Bij het toepassen van artikel 68, lid 1, onder b), punt i), betaalt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving in de hoogste uitkeringen voorziet, het gehele bedrag van die uitkeringen uit. Het bevoegde orgaan van de andere lidstaat vergoedt dat orgaan, binnen de grenzen van de in de wetgeving van die lidstaat voorziene bedragen, de helft van dat bedrag.
Artikel 59
Voorschriften in geval van wijziging van de toepasselijke wetgeving en/of de bevoegdheid om gezinsuitkeringen toe te kennen
1. Indien, in de loop van een kalendermaand, de toepasselijke wetgeving van een andere lidstaat toepasselijk wordt en/of de bevoegdheid om gezinsuitkeringen toe te kennen van de ene lidstaat naar de andere overgaat, ongeacht de in de wetgeving van die lidstaten bepaalde vervaldagen voor de betaling van gezinsuitkeringen, blijft het orgaan dat de gezinsuitkeringen heeft betaald op grond van de wetgeving waaronder de uitkeringen aan het begin van de maand zijn toegekend, deze betalen tot het einde van de lopende maand.
2. Het deelt het orgaan van de andere betrokken lidstaat of lidstaten mede met ingang van welke datum het de betaling van de gezinsuitkeringen in kwestie beëindigt. De betalingen door de andere betrokken lidstaat of lidstaten gaat in op die datum.
Artikel 60
Procedure voor toepassing van de artikelen 67 en 68 van de basisverordening
1. De aanvraag om gezinsuitkeringen wordt gericht aan het bevoegde orgaan. Voor de toepassing van de artikelen 67 en 68 van de basisverordening wordt rekening gehouden met de situatie van het gehele gezin alsof alle betrokkenen onderworpen zijn aan de wetgeving van de betrokken lidstaat en er verblijven, vooral wat het recht van een persoon om deze uitkeringen aan te vragen betreft. Indien een persoon die gerechtigd is om de uitkeringen aan te vragen dit recht niet uitoefent, houdt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is rekening met een aanvraag om gezinsuitkeringen die is ingediend door de andere ouder, een als ouder beschouwde persoon of een persoon of instelling die de voogdij over het kind of de kinderen uitoefent.
2. Het orgaan waarbij een aanvraag overeenkomstig lid 1 is ingediend, onderzoekt deze op grond van de gedetailleerde informatie die door de aanvrager is verstrekt, rekening houdend met de algehele feitelijke en wettelijke situatie van het gezin van de aanvrager.
Indien dat orgaan concludeert dat zijn wetgeving overeenkomstig artikel 68, leden 1 en 2, van de basisverordening prioritair van toepassing is, verstrekt het de gezinsuitkeringen overeenkomstig de wetgeving die het toepast.
Indien het bevoegde orgaan oordeelt dat de betrokkene op grond van de wetgeving van een andere lidstaat overeenkomstig artikel 68, lid 2, van de basisverordening mogelijk recht heeft op aanvullende toeslag, zendt het de aanvraag onverwijld door aan het bevoegde orgaan van die lidstaat en informeert het de betrokkene. Het stelt tevens het orgaan van de andere lidstaat in kennis van zijn besluit betreffende de aanvraag en het bedrag van de uitbetaalde gezinsuitkeringen.
3. Indien het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend, oordeelt dat zijn wetgeving toepasselijk is, maar niet prioritair van toepassing is overeenkomstig artikel 68, leden 1 en 2, van de basisverordening, neemt het onverwijld een voorlopig besluit betreffende de van toepassing zijnde prioriteitsregels, en zendt het de aanvraag overeenkomstig artikel 68, lid 3, van de basisverordening door naar het orgaan van de andere lidstaat en stelt het de aanvrager daarvan tevens in kennis. Laatstgenoemd orgaan bepaalt binnen twee maanden zijn standpunt ten aanzien van het genomen voorlopige besluit.
Indien het orgaan waaraan de aanvraag is doorgezonden, binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag geen standpunt inneemt, is het bovengenoemde voorlopige besluit van toepassing en betaalt het orgaan de uitkeringen waarin zijn wetgeving voorziet en stelt het het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend in kennis van het bedrag van de uitbetaalde uitkeringen.
4. In geval van meningsverschil tussen de betrokken organen over welke wetgeving prioritair van toepassing is, is artikel 6, leden 2 tot en met 4, van de toepassingsverordening van toepassing. In dit verband is het in artikel 6, lid 2, van de toepassingsverordening genoemde orgaan van de woonplaats het orgaan van de woonplaats van het kind of de kinderen.
5. Het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft betaald voor een hoger bedrag dan uiteindelijk voor zijn rekening komt, kan zich volgens de procedure van artikel 73 van de toepassingsverordening tot het primair verantwoordelijke orgaan richten om het te veel betaalde terug te vorderen.
Artikel 61
Procedure voor toepassing van artikel 69 van de basisverordening
Voor de toepassing van artikel 69 van de basisverordening stelt de Administratieve Commissie een lijst op van de aanvullende of bijzondere gezinsuitkeringen voor wezen die onder dat artikel vallen. Indien de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan dat prioritair bevoegd is niet voorziet in de toekenning van dergelijke aanvullende of bijzondere gezinsuitkeringen, zendt het elke aanvraag voor gezinsbijslagen, vergezeld van alle nodige documenten en inlichtingen, onverwijld door aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de betrokkene het langst onderworpen is geweest en die voorziet in dergelijke aanvullende of bijzondere gezinsuitkeringen voor wezen. In bepaalde gevallen kan dit betekenen dat onder dezelfde voorwaarden verder moet worden teruggegaan tot aan het orgaan van de lidstaat onder welks wetgeving de betrokkene zijn kortste tijdvak van verzekering of wonen heeft vervuld.
TITEL IV
FINANCIËLE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Vergoeding van de kosten voor prestaties op grond van de artikelen 35 en 41 van de basisverordening
Afdeling 1
Vergoeding op basis van de werkelijke uitgaven
Artikel 62
Beginselen
1. Voor de toepassing van artikel 35 en artikel 41 van de basisverordening wordt het werkelijke bedrag van de uitgaven voor de verleende verstrekkingen door het bevoegde orgaan aan het orgaan dat genoemde verstrekkingen heeft verleend, vergoed, zoals dit bedrag uit de boekhouding van laatstgenoemd orgaan blijkt, behoudens wanneer artikel 63 van de toepassingsverordening van toepassing is.
2. Indien het gehele of een gedeelte van het werkelijke bedrag van de uitgaven voor de in lid 1 bedoelde verstrekkingen niet blijkt uit de boekhouding van het orgaan dat deze heeft verleend, wordt het te vergoeden bedrag bepaald op basis van een vast bedrag dat wordt vastgesteld op grond van alle ter zake dienende referenties die aan de beschikbare gegevens zijn ontleend. De Administratieve Commissie beoordeelt de grondslagen die voor de berekening van de vaste bedragen dienen, en stelt de hoogte ervan vast.
3. Voor de vergoeding kunnen geen hogere tarieven in rekening worden gebracht dan die welke gelden voor de verstrekkingen verleend aan verzekerden die zijn onderworpen aan de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan dat de in lid 1 bedoelde verstrekkingen heeft verleend.
Afdeling 2
Vergoeding op basis van vaste bedragen
Artikel 63
Vaststelling van de betrokken lidstaten
1. De in artikel 35, lid 2, van de basisverordening bedoelde lidstaten met zodanige juridische of administratieve structuren dat toepassing van vergoeding op grond van de werkelijke uitgaven niet passend is, worden vermeld in bijlage III van de toepassingsverordening.
2. Voor de in bijlage III bij de toepassingsverordening vermelde lidstaten worden de bedragen van de verstrekkingen aan
a) |
gezinsleden die niet in dezelfde lidstaat als de verzekerde wonen, als bedoeld in artikel 17 van de basisverordening, en aan |
b) |
gepensioneerden en hun gezinsleden, als bedoeld in artikel 24, lid 1, en de artikelen 25 en 26 van de basisverordening, |
door de bevoegde organen vergoed aan de organen die deze verstrekkingen hebben verleend, op basis van een voor elk kalenderjaar vastgesteld vast bedrag. Dit vaste bedrag moet het bedrag van de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benaderen.
Artikel 64
Methode voor de berekening van de vaste maandelijkse bedragen en van het vaste totaalbedrag
1. Voor elke crediteurlidstaat wordt het vaste maandelijkse bedrag per persoon (Fi) voor een kalenderjaar vastgesteld door de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Yi), opgesplitst per leeftijdsklasse (i), te delen door 12 en door op het resultaat een aftrek (X) toe te passen volgens de volgende formule:
Fi = Yi*1/12*(1-X)
waarbij:
— |
de index i (waarden i = 1, 2 en 3) staat voor de drie leeftijdsklassen die voor de berekening van de vaste bedragen worden gehanteerd:
|
— |
Yi staat voor de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon in leeftijdsklasse i, zoals gedefinieerd in lid 2 |
— |
de coëfficiënt X (0,20 of 0,15) staat voor de toegepaste aftrek, zoals omschreven in lid 3. |
2. De gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Yi) in leeftijdsklasse i worden verkregen door de jaarlijkse uitgaven voor het totaal van de verstrekkingen die door de organen van de crediteurlidstaat zijn verleend aan alle personen van de betreffende leeftijdsklasse die onder zijn wetgeving vallen en op zijn grondgebied wonen, te delen door het gemiddelde aantal betrokkenen in deze leeftijdsklasse in het kalenderjaar in kwestie. De berekening wordt gebaseerd op de uitgaven uit hoofde van de in artikel 23 van de toepassingsverordening bedoelde stelsels.
3. De op het vaste maandelijkse bedrag toe te passen aftrek is in beginsel gelijk aan 20 % (X = 0,20). Deze aftrek is gelijk aan 15 % (X = 0,15) voor gepensioneerden en hun gezinsleden wanneer de bevoegde lidstaat niet in bijlage IV van de basisverordening wordt vermeld.
4. Voor elke debiteurlidstaat is het vaste totaalbedrag voor een kalenderjaar de som van de producten die worden verkregen door in elke leeftijdsklasse i de vastgestelde vaste maandelijkse bedragen per persoon te vermenigvuldigen met het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurlidstaat in die leeftijdsklasse is vervuld.
Het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurlidstaat is vervuld is de som van de kalendermaanden in een kalenderjaar waarin de betrokkenen vanwege hun woonplaats op het grondgebied van de crediteurlidstaat in aanmerking kwamen voor verstrekkingen op dat grondgebied voor rekening van de debiteurlidstaat. Deze maanden worden vastgesteld aan de hand van een inventaris die voor dit doel wordt bijgehouden door het orgaan van de woonplaats, zulks op basis van de door het bevoegde orgaan verstrekte bewijsstukken inzake de rechten van de rechthebbenden.
5. Uiterlijk … (6) dient de Administratieve Commissie een specifiek verslag in over de toepassing van dit artikel, en met name over de in lid 3 bedoelde aftrekken. Op basis van dat verslag kan de Administratieve Commissie een voorstel indienen met wijzigingen die nodig kunnen blijken om ervoor te zorgen dat de berekening van de vaste bedragen de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benadert en dat de in lid 3 bedoelde aftrekken geen aanleiding geven tot onevenwichtige betalingen of dubbele betalingen voor de lidstaten.
6. De Administratieve Commissie bepaalt volgens welke methoden en op welke wijze de in de leden 1 tot en met 5 bedoelde factoren voor de berekening van de vaste bedragen worden vastgesteld.
7. Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kunnen de lidstaten de artikelen 94 en 95 van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad voor de berekening van het vaste bedrag blijven toepassen tot … (6), op voorwaarde dat de in lid 3 vastgelegde aftrek wordt toegepast.
Artikel 65
Kennisgeving van de gemiddelde jaarlijkse kosten
1. Het bedrag van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon in elke leeftijdsklasse voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het eind van het tweede jaar na het jaar in kwestie aan de Rekencommissie meegedeeld. Bij niet-inachtneming van deze termijnen wordt het bedrag gehanteerd van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon dat de Administratieve Commissie laatstelijk voor een jaar daarvoor heeft vastgesteld.
2. De gemiddelde jaarlijkse kosten, vastgesteld in overeenstemming met lid 1, worden elk jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Afdeling 3
Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 66
Procedure voor de vergoeding tussen organen onderling
1. De vergoeding tussen de betrokken lidstaten vindt zo snel mogelijk plaats. Elk betrokken orgaan is verplicht de schuldvorderingen vóór de in deze afdeling vermelde termijnen te vergoeden zodra het daartoe in de mogelijkheid verkeert. Een betwisting betreffende een bepaalde schuldvordering mag de vergoeding van een andere schuldvordering of andere schuldvorderingen niet in de weg staan.
2. De in de artikelen 35 en 41 van de basisverordening bedoelde vergoedingen tussen de organen van de lidstaten lopen via het verbindingsorgaan. Er kan worden voorzien in een afzonderlijk verbindingsorgaan voor vergoedingen op grond van artikel 35 en artikel 41 van de basisverordening.
Artikel 67
Termijnen voor de indiening en betaling van schuldvorderingen
1. De op grond van de werkelijke uitgaven vastgestelde schuldvorderingen worden uiterlijk 12 maanden na afloop van het kalenderhalfjaar waarin deze vorderingen in de rekeningen van het crediteurorgaan zijn ingeschreven, bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat ingediend.
2. De voor een kalenderjaar op grond van vaste bedragen vastgestelde schuldvorderingen moeten bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat worden ingediend binnen 12 maanden na de maand waarin de gemiddelde kosten voor het jaar in kwestie in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt. De in artikel 64, lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde inventarissen worden uiterlijk aan het eind van jaar volgend op het referentiejaar ingediend.
3. In het in artikel 6, lid 5, tweede alinea, van de toepassingsverordening bedoelde geval neemt de in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgelegde termijn geen aanvang voordat het bevoegde orgaan is vastgesteld.
4. Schuldvorderingen die na de in de leden 1 en 2 genoemde termijnen worden ingediend, worden niet in aanmerking genomen.
5. De schuldvorderingen worden door het debiteurorgaan binnen 18 maanden na afloop van de maand waarin zij bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat zijn ingediend, betaald aan het in artikel 66 van de toepassingsverordening bedoelde verbindingsorgaan van de crediteurlidstaat. Dit geldt niet voor de schuldvorderingen die het debiteurorgaan om een gegronde reden binnen deze termijn heeft afgewezen.
6. Betwistingen betreffende een schuldvordering worden geregeld uiterlijk binnen 36 maanden na de maand waarin de schuldvordering is ingediend.
7. De Rekencommissie faciliteert de definitieve afsluiting van de rekeningen in gevallen waarin er geen regeling binnen de in lid 6 vastgelegde termijn kan worden getroffen, en zij geeft op gemotiveerd verzoek van een van de partijen haar advies over een betwisting binnen zes maanden na de maand waarin de zaak aan haar is voorgelegd.
Artikel 68
Moratoire interesten en interesten op voorschotten
1. Vanaf het einde van de in artikel 67, lid 5, van de toepassingsverordening vastgelegde periode van 18 maanden, kan door het crediteurorgaan interest worden geïnd op openstaande schuldvorderingen, tenzij het debiteurorgaan binnen zes maanden vanaf het einde van de maand waarin de schuldvordering is ingediend, een voorschot heeft betaald van ten minste 90 % van de totale schuldvordering ingediend uit hoofde van artikel 67, lid 1 of 2, van de toepassingsverordening. Voor de gedeelten van de schuldvordering die buiten het voorschot vallen, kan enkel interest worden aangerekend vanaf het einde van de in artikel 67, lid 6, van de toepassingsverordening vastgelegde periode van 36 maanden.
2. De interest wordt berekend op basis van de referentievoet die door de Europese Centrale Bank wordt toegepast op haar belangrijkste herfinancieringsverrichtingen. De toegepaste referentievoet is die welke geldt op de eerste dag van de maand waarin de betaling verschuldigd is.
3. Een verbindingsorgaan kan niet worden verplicht een voorschot als bedoeld in lid 1 te aanvaarden. Indien het verbindingsorgaan zulk een aanbod afwijst, heeft het crediteurorgaan evenwel niet meer het recht om moratoire interesten in verband met de betrokken schuldvorderingen aan te rekenen buiten het bepaalde in de tweede zin van lid 1.
Artikel 69
Afsluiting van de jaarrekeningen
1. Overeenkomstig artikel 72, onder g), van de basisverordening stelt de Administratieve Commissie op basis van het verslag van de Rekencommissie voor elk kalenderjaar een stand van de schuldvorderingen op. Hiertoe delen de verbindingsorganen de Rekencommissie binnen de door haar vastgestelde termijnen en op de door haar vastgestelde wijze het bedrag mede van de ingediende, betaalde of betwiste schuldvorderingen (crediteurpositie) enerzijds, en het bedrag van de ontvangen, betaalde of betwiste schuldvorderingen (debiteurpositie) anderzijds.
2. De Administratieve Commissie kan elk onderzoek laten instellen, dienstig voor de controle op de statistische en boekhoudkundige gegevens, aan de hand waarvan de jaarlijkse stand van de schuldvorderingen bedoeld in lid 1 wordt opgesteld, inzonderheid om na te gaan of deze gegevens in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze titel.
HOOFDSTUK II
Vergoeding van werkloosheidsuitkeringen op grond van artikel 65 van de basisverordening
Artikel 70
Vergoeding van werkloosheidsuitkeringen
Bij ontstentenis van het in artikel 65, lid 8, van de basisverordening bedoelde akkoord richt het orgaan van de woonplaats aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de rechthebbende het laatst onderworpen is geweest, een verzoek om vergoeding van werkloosheidsuitkeringen op grond van artikel 65, leden 6 en 7, van de basisverordening. Het verzoek wordt gedaan binnen zes maanden na het einde van het kalender-halfjaar waarin de laatste betaling van de werkloosheidsuitkering, waarvan terugbetaling wordt verzocht, is verricht. Het verzoek vermeldt het bedrag van de uitkeringen die gedurende de in artikel 65, leden 6 en 7, van de basisverordening bedoelde tijdvakken van drie of vijf maanden zijn betaald, het tijdvak waarover deze uitkeringen zijn betaald en de identificatiegegevens van de werkloze. De aanvragen worden ingediend en betaald via de verbindingsorganen van de betrokken lidstaten.
Verzoeken die na de in de eerste alinea genoemde termijn worden ingediend, behoeven niet in aanmerking te worden genomen.
Artikel 66, lid 1, en artikel 67, leden 5 tot en met 7, van de toepassingsverordening zijn van overeenkomstige toepassing.
Na afloop van de in artikel 67, lid 5, van de toepassingsverordening bedoelde periode van 18 maanden kan het crediteurorgaan de nog openstaande schuldvorderingen vermeerderen met interest. De interest wordt berekend overeenkomstig artikel 68, lid 2, van deze verordening.
Het maximumbedrag van de in de derde zin van artikel 65, lid 6, van de basisverordening bedoelde vergoeding is per geval het bedrag van de uitkering waarop een betrokkene recht zou hebben op grond van de wetgeving van de lidstaat waaraan hij het laatst was onderworpen, indien hij geregistreerd was bij de diensten voor arbeidsvoorziening van die lidstaat. In de betrekkingen tussen de in bijlage V bij de toepassingsverordening vermelde lidstaten stellen de bevoegde organen van één van deze lidstaten aan de wetgeving waarvan de betrokkene het laatst was onderworpen, echter het maximumbedrag per geval vast op basis van het gemiddelde bedrag van de werkloosheidsuitkeringen die in het voorgaande kalenderjaar onder de wetgeving van die lidstaat werden verstrekt.
HOOFDSTUK III
Terugvordering van ten onrechte verstrekte prestaties, terug- en invordering van voorlopige betalingen en premies, verrekening en bijstand bij terug- en invordering
Afdeling 1
Beginselen
Artikel 71
Gemeenschappelijke bepalingen
Voor de toepassing van artikel 84 van de basisverordening en binnen het bij dit artikel vastgestelde kader vindt de invordering van schuldvorderingen zoveel mogelijk plaats door middel van verrekening, zowel tussen de organen van de lidstaten, als ten aanzien van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon overeenkomstig de artikelen 72 tot en met 74 van de toepassingsverordening. Wanneer de schuldvordering geheel of gedeeltelijk niet door middel van de verrekening kan worden geïnd, wordt het resterende deel van de verschuldigde bedragen ingevorderd overeenkomstig de artikelen 75 tot en met 85 van de toepassingsverordening.
Afdeling 2
Verrekening
Artikel 72
Ten onrechte ontvangen prestaties
1. Indien het orgaan van een lidstaat aan een persoon onverschuldigd uitkeringen heeft verstrekt, dan kan dit orgaan, op de wijze en binnen de grenzen als bepaald in de door dit orgaan toegepaste wetgeving, aan het orgaan van een andere lidstaat dat verantwoordelijk is voor het betalen van uitkeringen aan de betrokkene, verzoeken om, ongeacht de tak van de sociale zekerheid in het kader waarvan de uitkeringen worden betaald, het onverschuldigde bedrag in te houden op eventuele achterstallige of lopende betalingen aan de betrokkene. Het orgaan van de laatstgenoemde lidstaat houdt het bedrag in op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast alsof het door dit orgaan zelf te veel betaalde bedragen betreft, en maakt het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen heeft uitbetaald.
2. In afwijking van lid 1 kan het orgaan van een lidstaat, indien het een persoon een onverschuldigd uitkeringsbedrag heeft uitbetaald bij de vaststelling of de herziening van een invaliditeitsuitkering of een oudersdoms- of nabestaandenpensioen op grond van titel III, hoofdstukken 4 en 5, van de basisverordening, het orgaan van een andere lidstaat dat verantwoordelijk is voor de betaling van een overeenkomstige uitkering aan de betrokkene, verzoeken het onverschuldigd betaalde bedrag in te houden op de aan de betrokken persoon verschuldigde achterstallige bedragen. Nadat het laatstgenoemde orgaan het orgaan dat een onverschuldigd bedrag heeft betaald, op de hoogte heeft gesteld van deze achterstallige betalingen, deelt de instelling die het onverschuldigde bedrag heeft betaald binnen twee maanden het verschuldigde bedrag mede. Indien het orgaan dat achterstallige bedragen verschuldigd is, de mededeling binnen de termijn ontvangt, draagt het het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen had uitbetaald. Na het verstrijken van de termijn worden de achterstallige bedragen onverwijld aan de betrokkene uitbetaald.
3. Indien een persoon in een lidstaat sociale bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin hij op grond van de wetgeving van een andere lidstaat recht op prestaties had, kan het orgaan dat de bijstand heeft verleend en een wettelijk verhaalsrecht heeft ten aanzien van de uitkeringen die aan de betrokkene verschuldigd zijn, aan het orgaan van een andere lidstaat dat prestaties aan hem verschuldigd is, verzoeken het voor bijstand uitgegeven bedrag in te houden op de sommen die die lidstaat aan de betrokkene betaalt.
Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op het gezinslid van een betrokken persoon dat op het grondgebied van een lidstaat bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin de verzekerde vanwege dat gezinslid op grond van de wetgeving van een andere lidstaat recht op uitkeringen had.
Het orgaan van een lidstaat dat een onverschuldigd bedrag aan bijstand heeft betaald, zendt een verklaring met daarin het hem verschuldigde bedrag aan het orgaan van de andere lidstaat, dat dit bedrag inhoudt, op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de door dit orgaan toegepaste wetgeving, en het ingehouden bedrag onverwijld overmaakt aan het orgaan dat het onverschuldigde bedrag had uitbetaald.
Artikel 73
Voorlopige betaalde prestaties in geld of voorlopig betaalde premies
1. Met het oog op de toepassing van artikel 6 van de toepassingsverordening stelt het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft betaald, hoogstens drie maanden nadat de toepasselijke wetgeving of het voor de betaling van de uitkeringen verantwoordelijke orgaan is vastgesteld, een verklaring op met daarin het bedrag dat voorlopig is betaald, en stuurt deze verklaring aan het als bevoegd aangemerkte orgaan.
Het orgaan dat is aangemerkt als bevoegd voor de betaling van de uitkeringen, houdt het uit hoofde van de voorlopige betaling verschuldigde bedrag in op de achterstallige betalingen van de overeenkomstige uitkeringen die het aan de betrokkene verschuldigd is en maakt onverwijld het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de voorlopige uitkeringen heeft betaald.
Indien de voorlopig betaalde uitkeringen de achterstallige betalingen overtreffen of indien er geen achterstallige betalingen zijn, houdt het als bevoegd aangemerkte orgaan het bedrag in op de lopende betalingen onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast, en maakt het het ingehouden bedrag onverwijld over aan het orgaan dat de voorlopige uitkeringen heeft betaald.
2. Het orgaan dat van een rechtspersoon en/of natuurlijke persoon voorlopige premies heeft ontvangen, gaat pas over tot terugbetaling van de bedragen in kwestie aan de persoon die deze heeft betaald, nadat het bij het als bevoegd aangemerkte orgaan navraag heeft gedaan naar de bedragen die op grond van artikel 6, lid 4, van de toepassingsverordening eventueel aan dit orgaan verschuldigd zijn.
Op verzoek van het als bevoegd aangemerkte orgaan, welk verzoek uiterlijk drie maanden na de vaststelling van de toepasselijke wetgeving wordt ingediend, maakt het orgaan dat voorlopige premies heeft ontvangen, deze premies aan dit orgaan over, opdat deze worden verrekend met de over dezelfde periode door de betrokken rechts- of natuurlijke persoon aan het voor de betrokken periode als bevoegd aangemerkte orgaan verschuldigde premies. De overgemaakte premies worden met terugwerkende kracht geacht betaald te zijn aan het als bevoegd aangemerkte orgaan.
Indien de voorlopig betaalde premies meer bedragen dan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon aan het als bevoegd aangemerkte orgaan verschuldigd is, betaalt het orgaan dat de premies voorlopig had ontvangen, het teveel betaalde bedrag aan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon terug.
Artikel 74
Kosten in verband met verrekening
Er worden geen kosten in rekening gebracht indien de schuld wordt ingevorderd volgens de in de artikelen 72 en 73 van de toepassingsverordening bedoelde verrekeningsmethode.
Afdeling 3
Terug- en invordering
Artikel 75
Definities en algemene bepaling
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
— |
„schuldvordering”, alle schuldvorderingen betreffende premies of onverschuldigd betaalde of verstrekte prestaties, met inbegrip van interesten, boetes, administratieve sancties, en alle overige lasten en kosten in verband met de schuldvordering overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waaruit de schuldvordering afkomstig is; |
— |
„verzoekende partij”, voor iedere lidstaat elk orgaan dat ten aanzien van een schuldvordering in bovenstaande zin om inlichtingen, notificatie dan wel invordering verzoekt; |
— |
„aangezochte partij”, voor iedere lidstaat elk orgaan waaraan een verzoek om informatie, notificatie dan wel een invordering kan worden gericht. |
2. De verzoeken en daaraan gerelateerde contacten tussen de lidstaten vinden in de regel plaats via de aangewezen organen.
3. De praktische toepassingsmaatregelen, waaronder die met betrekking tot artikel 4 van de toepassingsverordening en die tot vaststelling van het minimumbedrag waarop een verzoek om invordering betrekking kan hebben, worden getroffen door de Administratieve Commissie.
Artikel 76
Verzoek om inlichtingen
1. Op verzoek van de verzoekende partij verstrekt de aangezochte partij alle inlichtingen die voor de verzoekende partij van nut kunnen zijn voor de invordering van haar schuldvordering.
Teneinde deze inlichtingen te verkrijgen, oefent de aangezochte partij de bevoegdheden uit die zijn vastgesteld bij de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke van toepassing zijn voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de eigen lidstaat.
2. Het verzoek om inlichtingen vermeldt de naam, het laatst bekende adres en eventuele andere relevante informatie voor de identificatie van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon waarop de te verstrekken inlichtingen betrekking hebben, alsmede de aard en het bedrag van de schuldvordering uit hoofde waarvan het verzoek wordt ingediend.
3. De aangezochte partij is niet gehouden inlichtingen te verstrekken:
a) |
welke zij niet zou kunnen verkrijgen voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de lidstaat waar zij gevestigd is; |
b) |
waarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden onthuld; of |
c) |
waarvan mededeling de veiligheid of de openbare orde van de lidstaat zou kunnen aantasten. |
4. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij op de hoogte van de redenen voor het weigeren van een verzoek tot inlichtingen.
Artikel 77
Notificatie
1. Op verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij volgens de in de eigen lidstaat voor de notificatie van overeenkomstige akten en beslissingen geldende regels over tot notificatie aan de geadresseerde van alle akten en beslissingen, met inbegrip van de gerechtelijke, met betrekking tot een schuldvordering en/of de invordering daarvan, die uit de lidstaat van de verzoekende partij afkomstig zijn.
2. Het verzoek tot notificatie vermeldt de naam en het adres van de betrokken geadresseerde en alle andere relevante informatie met betrekking tot diens identiteit waartoe de verzoekende partij normaliter toegang heeft, de aard en het onderwerp van de te notificeren akte of beslissing, en, indien noodzakelijk, naam en adres van de debiteur en alle andere relevante informatie betreffende diens identiteit en de in de akte of de beslissing bedoelde schuldvordering, alsmede alle andere nuttige inlichtingen.
3. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan het verzoek tot notificatie is gegeven en in het bijzonder van de datum waarop de akte of de beslissing aan de geadresseerde is toegezonden.
Artikel 78
Verzoek tot terug- of invordering
1. Het verzoek tot invordering van een schuldvordering dat de verzoekende partij tot de aangezochte partij richt, dient vergezeld te gaan van een officieel exemplaar of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de executoriale titel dat is afgegeven in de lidstaat van de verzoekende partij, alsmede, in voorkomend geval, van het origineel of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van andere voor de invordering nodige documenten.
2. De verzoekende partij kan slechts een verzoek tot invordering indienen:
a) |
indien de schuldvordering of de executoriale titel in haar eigen lidstaat niet wordt betwist, behalve wanneer artikel 81, lid 2, tweede alinea, van de toepassingsverordening wordt toegepast; |
b) |
wanneer zij in de eigen lidstaat de daartoe ter beschikking staande passende invorderingsprocedures heeft ingesteld welke op grond van de in lid 1 bedoelde titel kunnen worden uitgevoerd, en de genomen maatregelen niet tot volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden; |
c) |
indien de in haar eigen wetgeving vastgestelde verjaringstermijn nog niet is overschreden. |
3. In het verzoek tot invordering worden vermeld:
a) |
naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon en/of de derde die houder is van hem toebehorende vermogensbestanddelen; |
b) |
naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de verzoekende partij; |
c) |
een verwijzing naar de executoriale titel die is afgegeven in de lidstaat van de verzoekende partij; |
d) |
aard en bedrag van de schuldvordering, met inbegrip van hoofdsom, interesten, boetes en administratieve sancties en alle overige lasten en kosten, uitgedrukt in de valuta van de lidstaten van de verzoekende en van de aangezochte partij; |
e) |
de datum waarop de titel aan de geadresseerde is genotificeerd door de verzoekende partij en/of door de aangezochte partij; |
f) |
de datum met ingang waarvan en de periode gedurende welke de executie mogelijk is volgens het geldende recht van de lidstaat van de verzoekende partij; |
g) |
alle overige relevante informatie. |
4. Het verzoek tot invordering bevat voorts een verklaring waarin de verzoekende partij bevestigt dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.
5. De verzoekende partij doet alle nuttige inlichtingen die haar bereiken met betrekking tot de zaak die de aanleiding was voor het verzoek tot invordering, onverwijld aan de aangezochte partij toekomen.
Artikel 79
Executoriale titel van de schuldvordering
1. Overeenkomstig artikel 84, lid 2, van de basisverordening wordt de executoriale titel van de schuldvordering rechtstreeks erkend en automatisch behandeld als een executoriale titel van een schuldvordering uit de lidstaat van de aangezochte partij.
2. Onverminderd lid 1 kan de executoriale titel van de schuldvordering, in voorkomend geval en volgens de bepalingen welke van toepassing zijn in de lidstaat van de aangezochte partij, worden bekrachtigd als, erkend als, aangevuld met of vervangen door een op het grondgebied van die lidstaat geldende executoriale titel.
Tenzij de derde alinea van dit lid van toepassing is, beijveren de lidstaten zich om binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek tot invordering de formaliteiten betreffende bekrachtiging, erkenning, aanvulling of vervanging van de titel te vervullen. De lidstaten kunnen het vervullen daarvan niet weigeren indien de executoriale titel in behoorlijke vorm is opgesteld. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij in kennis van de redenen waarom de periode van drie maanden niet kan worden nageleefd.
Ingeval het vervullen van één van deze formaliteiten aanleiding geeft tot een geschil in verband met de schuldvordering en/of de door de verzoekende partij afgegeven executoriale titel, is artikel 81 van de toepassingsverordening van toepassing.
Artikel 80
Wijze en termijnen van betaling
1. De invordering geschiedt in de valuta van de lidstaat van de aangezochte partij. De aangezochte partij dient het volledige door haar ingevorderde bedrag van de schuldvordering aan de verzoekende partij over te maken.
2. De aangezochte partij kan, indien de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dit toelaten, en na raadpleging van de verzoekende partij, aan de debiteur uitstel van betaling verlenen of een betaling in termijnen toestaan. De door de aangezochte partij uit hoofde van dit uitstel van betaling geïnde interesten dienen eveneens te worden overgemaakt aan de verzoekende partij.
Met ingang van de datum waarop de executoriale titel van de schuldvordering rechtstreeks is erkend overeenkomstig artikel 79, lid 1, van de toepassingsverordening dan wel is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen overeenkomstig artikel 79, lid 2, wordt interest geïnd wegens niet-tijdige betaling op grond van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn in de lidstaat van de aangezochte partij, welke interest eveneens dient te worden overgemaakt aan de verzoekende partij.
Artikel 81
Betwisting met betrekking tot de schuldvordering of de executoriale titel van de schuldvorderingen of betwisting met betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen
1. Indien gedurende de invorderingsprocedure de schuldvordering en/of de in de lidstaat van de verzoekende partij afgegeven executoriale titel door een belanghebbende partij worden betwist, wordt de rechtsvordering door deze partij voor de bevoegde instantie van de lidstaat van de verzoekende partij gebracht, overeenkomstig de in deze laatste lidstaat geldende rechtsregels. Deze rechtsvordering wordt door de verzoekende instantie onverwijld aan de aangezochte instantie genotificeerd. Bovendien kan de belanghebbende partij de aangezochte partij over de rechtsvordering inlichten.
2. Zodra de aangezochte partij de in lid 1 bedoelde notificatie of informatie heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende, hetzij van de belanghebbende partij, schorst zij de executieprocedure in afwachting van de beslissing van de op dit gebied bevoegde instantie, tenzij de verzoekende partij overeenkomstig de tweede alinea van dit lid anders verzoekt. Indien de aangezochte partij dit nodig acht, en onverminderd artikel 83 van de toepassingsverordening, kan zij overgaan tot het nemen van conservatoire maatregelen om de invordering te waarborgen, voor zover de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zulks toestaan voor soortgelijke schuldvorderingen.
Niettegenstaande de eerste alinea kan de verzoekende partij overeenkomstig de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken de aangezochte partij verzoeken een betwiste schuldvordering in te vorderen, mits de desbetreffende in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken zulks toelaten. Indien de uitkomst van deze betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de verzoekende partij gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met de vergoedingen die overeenkomstig de in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wetgeving verschuldigd kunnen zijn.
3. Wanneer de betwisting betrekking heeft op uitvoeringsmaatregelen die zijn getroffen in de lidstaat van de aangezochte partij, wordt de rechtsvordering voor de passende instantie van deze lidstaat gebracht, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze lidstaat.
4. Wanneer de passende instantie waarvoor de rechtsvordering overeenkomstig lid 1 is gebracht, een gewone of administratieve rechter is, vormt de uitspraak van deze rechter, voor zover zij gunstig is voor de verzoekende partij en zij het mogelijk maakt om de schuldvordering in de lidstaat waar de verzoekende partij gevestigd is, in te vorderen, de „executoriale titel” in de zin van de artikelen 78 en 79 van de toepassingsverordening, en wordt de schuldvordering op grond van deze uitspraak ingevorderd.
Artikel 82
Beperkingen van de bijstand
1. De aangezochte partij is niet gehouden:
a) |
de in de artikelen 78 tot en met 81 van de toepassingsverordening genoemde bijstand te verlenen, indien de invordering van de schuldvordering, wegens de situatie van de debiteur, in de lidstaat van de aangezochte partij ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard zou opleveren, voor zover de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat van de aangezochte partij zulks toelaten voor soortgelijke binnenlandse schuldvorderingen; |
b) |
de in de artikelen 76 tot en met 81 van de toepassingsverordening bedoelde bijstand te verlenen, indien het eerste verzoek op grond van de artikelen 76, 77 en 78 van de toepassingsverordening betrekking heeft op schuldvorderingen die meer dan vijf jaar bestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van vaststelling van de executoriale titel in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat van de verzoekende partij, tot de datum van het verzoek. In gevallen waarin de schuldvordering of de titel wordt betwist, wordt de termijn evenwel berekend vanaf het tijdstip waarop de lidstaat van de verzoekende partij vaststelt dat de schuldvordering of executoriale titel van de schuldvordering niet langer kan worden betwist. |
2. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij op de hoogte van de beweegredenen die zich verzetten tegen het voldoen aan het verzoek om bijstand.
Artikel 83
Verjaring
1. Vraagstukken met betrekking tot de verjaring worden als volgt geregeld:
a) |
wat de schuldvordering en de executoriale titel betreft, volgens de geldende wetgeving van de lidstaat van de verzoekende partij; en tevens |
b) |
wat de uitvoeringsmaatregelen in de lidstaat van de aangezochte partij betreft, volgens de geldende wetgeving van de lidstaat van de aangezochte partij; |
De verjaring overeenkomstig de geldende wetgeving van de lidstaat van de aangezochte partij begint te lopen op de dag waarop de titel rechtstreeks is erkend dan wel is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen overeenkomstig artikel 79 van de toepassingsverordening.
2. De overeenkomstig een verzoek om bijstand door de aangezochte partij genomen maatregelen tot invordering van schuldvorderingen, die, indien zij door de verzoekende partij zouden zijn genomen, tot gevolg zouden hebben gehad dat de verjaring volgens de rechtsregels die gelden in de lidstaat waar de verzoekende partij is gevestigd, zou zijn opgeschort of onderbroken, worden, voor wat dit gevolg betreft, beschouwd als te zijn genomen in deze laatste staat.
Artikel 84
Conservatoire maatregelen
Op met redenen omkleed verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij over tot het nemen van conservatoire maatregelen teneinde de invordering van een schuldvordering te waarborgen, voor zover de in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zulks toestaan.
Voor de uitvoering van de eerste alinea zijn de artikelen 78, 79, 81 en 82 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.
Artikel 85
Kosten in verband met de invordering
1. De aangezochte partij verricht de invordering bij de betrokken natuurlijke of rechtspersoon en houdt daarbij overeenkomstig de in de lidstaat van de aangezochte partij, ten aanzien van vergelijkbare schuldvorderingen geldende wettelijke of administratiefrechtelijke bepalingen, alle door haar in verband met de invordering gemaakte kosten in.
2. De wederzijdse bijstand die uit hoofde van deze afdeling wordt verstrekt is in de regel kosteloos. Wanneer zich echter bij een invordering een bijzonder probleem voordoet of de kosten zeer hoog zijn, kunnen de verzoekende en de aangezochte partij per geval specifieke afspraken maken over de modaliteiten van de vergoeding.
3. De lidstaat van de verzoekende partij blijft ten opzichte van de lidstaat van de aangezochte partij aansprakelijk voor de kosten en mogelijke verliezen welke het gevolg zijn van vorderingen die niet gerechtvaardigd zijn bevonden wat de gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de door de verzoekende partij afgegeven titel betreft.
Artikel 86
Evaluatieclausule
1. Uiterlijk in het vierde volledige kalenderjaar van uitvoering van de toepassingsverordening legt de Administratieve Commissie een verslag over inzake de in artikel 67, leden 2, 5 en 6, van de toepassingsverordening vastgelegde termijnen.
Op basis van dit verslag kan de Europese Commissie in voorkomend geval voorstellen indienen om deze termijnen te herzien met als doel een substantiële inkorting ervan.
2. Uiterlijk … (6) dient de Administratieve Commissie een verslag in waarin specifiek de toepassing van Titel IV, hoofdstukken I en III van de toepassingsverordening, wordt geëvalueerd, met name met betrekking tot de procedures en termijnen van artikel 67, leden 2, 5 en 6, van de toepassingsverordening en de invorderingsprocedures van de artikelen 75 tot en met 85 van de toepassingsverordening.
Naar aanleiding van dit verslag kan de Europese Commissie, indien nodig, passende voorstellen indienen om deze procedures doeltreffender en evenwichtiger te maken.
TITEL V
DIVERSE BEPALINGEN, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 87
Geneeskundig onderzoek en administratieve controle
1. Onverminderd andere specifieke bepalingen wordt, indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, dan wel een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, het geneeskundig onderzoek op verzoek van laatstgenoemd orgaan verricht door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, volgens de procedures die zijn vastgelegd in de door dit orgaan toegepaste wetgeving.
Het debiteurorgaan stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van eventuele speciale vereisten waaraan moet worden voldaan en van de aspecten waaraan in het geneeskundig onderzoek aandacht moet worden besteed.
2. Het orgaan van de woon- of verblijfplaats doet aan het debiteurorgaan dat om het geneeskundig onderzoek heeft verzocht een rapport toekomen. Dit orgaan is gebonden door de bevindingen van het orgaan van de woon- of verblijfplaats.
Het debiteurorgaan behoudt zich het recht voor de rechthebbende door een arts van zijn keuze te laten onderzoeken. De rechthebbende kan echter alleen worden verzocht zich naar de lidstaat van het debiteurorgaan te begeven, indien hij in staat is de reis te ondernemen zonder dat dit zijn gezondheid schaadt en mits reis- en verblijfkosten voor rekening komen van het debiteurorgaan.
3. Indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, of een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, wordt de administratieve controle op verzoek van dit orgaan uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende.
Lid 2 is van toepassing.
4. De leden 2 en 3 zijn tevens van toepassing wanneer de mate van afhankelijkheid van een rechthebbende op of aanvrager van langdurige-zorgprestaties in de zin van artikel 34 van de basisverordening wordt bepaald of gecontroleerd.
5. De bevoegde autoriteiten of de bevoegde organen van twee of meer lidstaten kunnen specifieke bepalingen en procedures vaststellen ter verbetering van de gedeeltelijke of volledige geschiktheid voor de arbeidsmarkt van rechthebbenden of aanvragers en hun deelname aan trajecten of programma's in de lidstaat waar zij wonen of verblijven die zijn gericht op verbetering van de geschiktheid voor de arbeidsmarkt.
6. In afwijking van het in artikel 76, lid 2, van de basisverordening neergelegde beginsel van kosteloze administratieve samenwerking, worden de daadwerkelijke uitgaven voor de in de leden 1 tot en met 5 genoemde controles, door het debiteurorgaan dat om de controles had verzocht, terugbetaald aan het orgaan dat werd verzocht de controles uit te voeren.
Artikel 88
Kennisgevingen
1. De lidstaten stellen de Europese Commissie in kennis van de gegevens betreffende de in artikel 1, onder m), q) en r), van de basisverordening en in artikel 1, lid 2, onder a) en b), van de toepassingsverordening bedoelde instanties en van de overeenkomstig de toepassingsverordening aangewezen organen.
2. De in lid 1 bedoelde instanties krijgen de beschikking over een elektronische identiteit in de vorm van een identificatiecode en een elektronisch adres.
3 De Administratieve Commissie stelt de structuur, de inhoud en de exacte wijze vast waarop de in lid 1 bedoelde kennisgeving geschiedt, inclusief de gemeenschappelijke vorm en het model van de kennisgeving.
4. Bijlage IV vermeldt nadere gegevens van de voor het publiek toegankelijke gegevensbank met de in lid 1 bedoelde informatie. De gegevensbank wordt opgericht en beheerd door de Europese Commissie. De lidstaten zijn echter verantwoordelijk voor het invoeren van hun eigen nationale contactinformatie in deze gegevensbank. Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat de op grond van lid 1 vereiste ingevoerde nationale contactinformatie correct is.
5. De lidstaten zijn ervoor verantwoordelijk dat de in lid 1 bedoelde informatie actueel blijft.
Artikel 89
Informatie
1. De Administratieve Commissie verschaft de informatie die de betrokken partijen nodig hebben om hun rechten te kennen en te weten welke administratieve formaliteiten zij dienen te vervullen om deze rechten geldend te maken. De informatie wordt bij voorkeur langs elektronische weg verspreid, door deze online te publiceren op openbare sites. De Administratieve Commissie draagt er zorg voor dat de informatie regelmatig wordt bijgewerkt en ziet toe op de kwaliteit van de aan de klanten verleende diensten.
2. Het in artikel 75 van de basisverordening bedoelde Raadgevend Comité kan advies uitbrengen en aanbevelingen doen ter verbetering van de informatie en de verspreiding daarvan.
3. De lidstaten zien erop toe dat de onder de basisverordening vallende personen kunnen vernemen welke veranderingen bij deze basisverordening en de toepassingsverordening worden doorgevoerd, zodat zij hun rechten geldend kunnen maken. Zij zorgen ook voor gebruikersvriendelijke diensten.
4. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat hun organen op de hoogte zijn van alle wettelijke en andere voorschriften van de Gemeenschap, met inbegrip van de besluiten van de Administratieve Commissie, op de gebieden en onder de voorwaarden van de basisverordening en de toepassingsverordening, en dat ze deze toepassen.
Artikel 90
Valutaomrekening
Voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening is de wisselkoers tussen twee valuta's de door de Europese Centrale Bank bekendgemaakte referentiekoers. De peildatum voor de berekening van de wisselkoers wordt vastgesteld door de Administratieve Commissie.
Artikel 91
Statistieken
De bevoegde autoriteiten stellen de statistieken betreffende de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening op en doen deze aan het secretariaat van de Administratieve Commissie toekomen. Deze gegevens worden verzameld en gestructureerd volgens het plan en de methode die door de Administratieve Commissie worden vastgesteld. De Europese Commissie draagt zorg voor de verspreiding van deze informatie.
Artikel 92
Wijziging van de bijlagen
De bijlagen I, II, III, IV en IV van de toepassingsverordening en de bijlagen VI, VII, VIII en IX van de basisverordening kunnen op verzoek van de Administratieve Commissie bij een verordening van de Commissie worden gewijzigd.
Artikel 93
Overgangsbepalingen
Artikel 87 van de basisverordening is van toepassing op de onder de toepassingsverordening vallende situaties.
Artikel 94
Overgangsbepalingen betreffende pensioenen
1. Indien de verzekerde gebeurtenis voorafgaat aan de datum waarop de toepassingsverordening in de betrokken lidstaat in werking treedt en er vóór die datum nog geen uitkering op grond van de aanvraag om pensioen is toegekend, worden er, voor zover de verzekerde gebeurtenis recht geeft op een uitkering voor een aan die datum voorafgaand tijdvak, uit hoofde van de aanvraag twee uitkeringen vastgesteld:
a) |
voor het tijdvak voorafgaand aan de datum waarop de toepassingsverordening op het grondgebied van de betrokken lidstaat in werking treedt, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1408/71 of de verdragen die tussen de betrokken lidstaten van kracht zijn; |
b) |
voor het tijdvak dat ingaat op de datum waarop de onderhavige verordening op het grondgebied van de betrokken lidstaat in werking treedt, overeenkomstig de basisverordening. |
Indien evenwel het bedrag dat berekend is op grond van het onder a) bepaalde, hoger is dan het bedrag dat is berekend op grond van het onder b) bepaalde, blijft de betrokkene recht houden op het bedrag dat is berekend op grond van het onder a) bepaalde.
2. De aanvraag om invaliditeitsuitkeringen, ouderdomsuitkeringen of nabestaandenpensioenen, die bij een orgaan van een lidstaat wordt ingediend vanaf de datum waarop de toepassingsverordening op het grondgebied van de betrokken lidstaat in werking treedt, leidt overeenkomstig het bepaalde in de basisverordening ambtshalve tot herziening van de uitkeringen welke reeds door het orgaan of de organen van één of meer lidstaten vóór deze datum voor dezelfde verzekerde gebeurtenis zijn toegekend, zonder dat als gevolg van deze herziening een lagere uitkering wordt toegekend.
Artikel 95
Overgangstermijn voor uitwisseling van elektronische gegevens
1. Aan iedere lidstaat kan voor de elektronische uitwisseling van gegevens in de zin van artikel 4, lid 2, van de toepassingsverordening, een overgangsperiode worden toegestaan.
Deze overgangstermijnen bedragen ten hoogste 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de toepassingsverordening in werking treedt.
Indien de aanleg van de nodige communautaire infrastructuur (het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende sociale zekerheid — EESSI) evenwel aanzienlijke vertraging oploopt ten opzichte van de inwerkingtreding van de toepassingsverordening, kan de Administratieve Commissie besluiten deze perioden op passende wijze te verlengen.
2. Ter wille van de noodzakelijke gegevensuitwisseling met het oog op de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening, worden de praktische regelingen voor eventuele in lid 1 bedoelde noodzakelijke overgangstermijnen vastgesteld door de Administratieve Commissie.
Artikel 96
Intrekking
1. Verordening (EEG) nr. 574/72 wordt met ingang van … (7) ingetrokken.
Verordening (EEG) nr. 574/72 blijft evenwel van kracht en behoudt haar rechtsgevolgen voor de toepassing van:
a) |
Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (8), zulks zolang genoemde verordening niet wordt ingetrokken of gewijzigd; |
b) |
Verordening (EEG) nr. 1661/85 van de Raad van 13 juni 1985 tot vaststelling van de technische aanpassingen van de communautaire regelingen op het gebied van de sociale zekerheid van migrerende werknemers met betrekking tot Groenland (9), zulks zolang genoemde verordening niet wordt ingetrokken of gewijzigd; |
c) |
de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (10), de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (11), alsmede andere overeenkomsten die een verwijzing bevatten naar Verordening (EEG) nr. 574/72, zulks zolang genoemde overeenkomsten niet worden gewijzigd als gevolg van deze verordening. |
2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 574/72 in Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (12), en meer in het algemeen in alle andere handelingen van de Gemeenschap, moeten worden gelezen als verwijzingen naar de toepassingsverordening.
Artikel 97
Bekendmaking en inwerkingtreding
Deze verordening wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en treedt in werking op … (13).
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te …
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
…
Voor de Raad
De voorzitter
…
(1) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1. Corrigendum in PB L 200 van 7.6.2004, blz. 1.
(2) PB C 324 van 30.12.2006, blz. 59.
(3) Advies van het Europees Parlement van 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 december 2008 en besluit van de Raad van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4) PB L 150 van 10.6.2008, blz. 28.
(5) PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1.
(6) Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(7) Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(8) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1.
(9) PB L 160 van 20.6.1985, blz. 7.
(10) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 1.
(11) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6.
(12) PB L 209 van 25.7.1998, blz. 46.
(13) Eerste dag van de maand volgend op de periode van zes maanden na de datum van bekendmaking, maar in geen geval vóór 1 januari 2010.
BIJLAGE I
VAN KRACHT GEBLEVEN TOEPASSINGSBEPALINGEN VAN BILATERALE OVEREENKOMSTEN, EN NIEUWE BILATERALE UITVOERINGSOVEREENKOMSTEN
(bedoeld in artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 2, van de toepassingsverordening)
BELGIË-DENEMARKEN
Briefwisseling van 8 mei 2006 en 21 juni 2006 betreffende de overeenkomst inzake de vergoeding van het werkelijke bedrag van de prestatie die is verleend aan de gezinsleden van een in België verzekerde persoon die al dan niet in loondienst werkzaam is, in het geval dat het gezinslid in Denemarken verblijft, en aan in België verzekerde, maar in Denemarken verblijvende gepensioneerden en/of hun gezinsleden
BELGIË — DUITSLAND
Akkoord van 29 januari 1969 betreffende de inning en terugvordering van socialezekerheidsbijdragen
BELGIË — IERLAND
Briefwisseling van 19 mei 1981 en 28 juli 1981 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen en werkloosheidsuitkeringen uit hoofde van de hoofdstukken 1 en 6 van titel III van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles)
BELGIË — SPANJE
Overeenkomst van 25 mei 1999 over de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen die verleend zijn overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
BELGIË — FRANKRIJK
a) |
Akkoord van 4 juli 1984 inzake de geneeskundige controles van in het ene land verblijvende en in het andere land tewerkgestelde grensarbeiders |
b) |
Overeenkomst van 14 mei 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
c) |
Akkoord van 3 oktober 1977 ter uitvoering van artikel 92 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (inning van socialezekerheidspremies) |
d) |
Overeenkomst van 29 juni 1979 betreffende de wederkerige verzaking aan de terugbetaling grond van artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (kosten van werkloosheidsuitkeringen) |
e) |
Administratieve overeenkomst van 6 maart 1979 betreffende de toepassingsmodaliteiten van het Aanhangsel van 12 oktober 1978 bij de Overeenkomst tussen België en Frankrijk betreffende de maatschappelijke zekerheid in haar bepalingen van toepassing op de zelfstandigen |
f) |
Briefwisseling van 21 november 1994 en van 8 februari 1995 betreffende de modaliteiten van de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
BELGIË — ITALIË
a) |
Akkoord van 12 januari 1974 ter toepassing van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
b) |
Akkoord van 31 oktober 1979 ter toepassing van artikel 18, lid 9, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
c) |
Briefwisseling van 10 december 1991 en 10 februari 1992 betreffende de terugbetaling van wederzijdse schuldvorderingen op grond van artikel 93 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
d) |
Overeenkomst van 21 november 2003 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 94 en 95 van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad |
BELGIË — LUXEMBURG
a) |
Akkoord van 28 januari 1961 inzake de inning van socialezekerheidspremies |
b) |
Overeenkomst van 16 april 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
BELGIË — VERENIGD KONINKRIJK
a) |
Briefwisseling van 4 mei en 14 juni 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve en medische controle) |
b) |
Briefwisseling van 18 januari en 14 maart 1977 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EEG) nr. 1408/71), als gewijzigd bij briefwisseling van 4 mei en 23 juli 1982 (regeling betreffende de vergoeding van kosten ingevolge artikel 22, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71) |
BULGARIJE — TSJECHIË
Artikel 29, leden 1 en 3, van het Administratieve Akkoord van 25 november 1998 en artikel 5, lid 4, van het Administratieve Akkoord van 30 november 1999 met betrekking tot het wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles
BULGARIJE — DUITSLAND
Artikel 8 en artikel 9 van het Administratieve Akkoord betreffende de toepassing van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 17 december 1997 op het gebied van pensioenen
TSJECHIË — SLOWAKIJE
Artikelen 15 en 16 van het administratief akkoord van 8 januari 1993 betreffende de bepaling van een zetel van de werkgever en de plaats van verblijf met het oog op de toepassing van artikel 20 van het Verdrag van 29 oktober 1992 betreffende sociale zekerheid
DENEMARKEN — IERLAND
Briefwisseling van 22 december 1980 en 11 februari 1981 betreffende het wederzijds afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen, alsmede de kosten voor administratieve en medische controle (artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72)
DENEMARKEN — GRIEKENLAND
Overeenkomst van 8 mei 1986 betreffende het gedeeltelijk afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en het afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle
DENEMARKEN — SPANJE
Overeenkomst van 11 december 2006 betreffende de vooruitbetaling, de termijnen en de terugbetaling van het werkelijke bedrag van de prestatie die is verleend aan de gezinsleden van een in Spanje verzekerde persoon die al dan niet in loondienst werkzaam is, in het geval dat het gezinslid in Denemarken verblijft, en aan in Spanje verzekerde, maar in Denemarken verblijvende gepensioneerden en/of hun gezinsleden
DENEMARKEN — FRANKRIJK
De regeling van 29 juni 1979 en de aanvullende regeling van 2 juni 1993 betreffende het gedeeltelijk afzien van vergoeding op grond van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en het wederzijds afzien van vergoeding op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (gedeeltelijk afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten alsmede afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
DENEMARKEN — ITALIË
Overeenkomst van 18 november 1998 betreffende vergoeding van de kosten voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, alsmede van de kosten voor administratieve en medische controle
DENEMARKEN — LUXEMBURG
Akkoord van 19 juni 1978 betreffende het wederzijds afzien van vergoedingen als bedoeld in artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, en artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (uitgaven voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen, kosten van administratieve en medische controle)
DENEMARKEN — NEDERLAND
Briefwisseling van 30 maart en 25 april 1979, zoals gewijzigd bij overeenkomst van 12 december 2006, betreffende de vergoeding voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten
DENEMARKEN — PORTUGAL
Overeenkomst van 17 april 1998 betreffende het gedeeltelijk afzien van terugbetaling van de vergoeding voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, alsmede van de kosten voor administratieve en medische controle
DENEMARKEN — FINLAND
Artikel 15 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003: Overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetaling van kosten en uitgaven in de zin van de artikelen 36, 63 en 70 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (voor verstrekkingen wegens ziekte en moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en voor werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (voor administratieve en medische controle)
DENEMARKEN — ZWEDEN
Artikel 15 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003: Overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetaling van kosten en uitgaven in de zin van de artikelen 36, 63 en 70 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (voor verstrekkingen wegens ziekte en moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en voor werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (voor administratieve en medische controle)
DENEMARKEN — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 30 maart en 19 april 1977, gewijzigd bij briefwisseling van 8 november 1989 en 10 januari 1990, over de overeenkomst betreffende het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen en voor administratieve en medische controles
DUITSLAND — LUXEMBURG
a) |
Overeenkomst van 14 oktober 1975 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
b) |
Overeenkomst van 14 oktober 1975 betreffende de inning en terugvordering van socialezekerheidspremies |
c) |
Overeenkomst van 25 januari 1990 betreffende de toepassing van artikel 20 en artikel 22, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 |
ESTLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 29 maart 2006 tussen de bevoegde organen van de Republiek Estland en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van deze verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004
IERLAND — FRANKRIJK
Briefwisseling van 3 juli 1980 en 26 september 1980 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
IERLAND — LUXEMBURG
Briefwisseling van 26 september 1975 en 5 augustus 1976 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 alsmede van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)
IERLAND — NEDERLAND
Briefwisseling van 22 april en 27 juli 1987 betreffende artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (het afzien van vergoeding van de kosten voor uitkeringen verleend op grond van artikel 69 van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (het afzien van de vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle in de zin van artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)
IERLAND — ZWEDEN
Overeenkomst van 8 november 2000 over het wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen bij ziekte en moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, en van de kosten van administratieve en medische controles
IERLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 9 juli 1975 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen verleend op grond van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle)
GRIEKENLAND — NEDERLAND
Briefwisseling van 8 september 1992 en 30 juni 1993 betreffende de wijze van vergoeding tussen organen
SPANJE — PORTUGAL
a) |
De artikelen 42, 43 en 44 van het administratief akkoord van 22 mei 1970 (uitvoer van werkloosheidsuitkeringen). Deze vermelding blijft geldig gedurende twee jaar te rekenen vanaf de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 |
b) |
Overeenkomst van 2 oktober 2002 houdende nadere regeling van het beheer en de afwikkeling van wederzijdse vorderingen inzake gezondheidszorg, teneinde de afwikkeling te vergemakkelijken en te bespoedigen |
SPANJE — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 18 juni 1999 over de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen die verleend zijn overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
FRANKRIJK — DUITSLAND
Overeenkomst van 26 mei 1981 voor de toepassing van artikel 92 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (inning van premies of bijdragen)
FRANKRIJK — SPANJE
Overeenkomst van 17 mei 2005 over de regels voor het beheer en de betalingen van wederzijdse vorderingen voor verstrekkingen bij ziekte in toepassing van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72
FRANKRIJK — ITALIË
a) |
Briefwisseling van 14 mei en 2 augustus 1991 betreffende de wijze van vereffening van de wederzijdse schuldvorderingen op grond van artikel 93 Verordening (EEG) nr. 574/72 |
b) |
Aanvullende briefwisseling van 22 maart en van 15 april 1994 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 vanVerordening (EEG) nr. 574/72 |
c) |
Briefwisseling van 2 april 1997 en 20 oktober 1998 tot wijziging van de briefwisseling onder a) en b) betreffende de wijze van vereffening van de wederzijdse schuldvorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
d) |
Overeenkomst van 28 juni 2000 betreffende het afzien van de vergoeding bedoeld in artikel 105, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72 voor de kosten van administratieve controles en geneeskundige onderzoeken die gevraagd zijn in het kader van artikel 51 van deze verordening |
FRANKRIJK — LUXEMBURG
a) |
Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding als bedoeld in artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 van de uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de ziekte- en moederschapsverzekering, verleend aan de gezinsleden van een werknemer die niet in hetzelfde land wonen als die werknemer |
b) |
Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding als bedoeld in artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 van de uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de ziekte- en moederschapsverzekering, verleend aan gewezen grensarbeiders, aan hun gezinsleden of aan hun nagelaten betrekkingen |
c) |
Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 |
d) |
Briefwisseling van 17 juli en 20 september 1995 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
FRANKRIJK — NEDERLAND
a) |
Akkoord van 28 april 1997 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle op grond van artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 |
b) |
Overeenkomst van 29 september 1998 betreffende de modaliteiten voor het vaststellen van de te vergoeden uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 |
c) |
De overeenkomst van 3 februari 1999 betreffende de modaliteiten voor het beheer en de vereffening van wederzijdse vorderingen voor verstrekkingen bij ziekte uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 |
FRANKRIJK — PORTUGAL
Overeenkomst van 28 april 1999 betreffende de modaliteiten voor het beheer en de vereffening van wederzijdse vorderingen voor medische verstrekkingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
FRANKRIJK — VERENIGD KONINKRIJK
a) |
Briefwisseling van 25 maart en 28 april 1997 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek) |
b) |
Overeenkomst van 8 december 1998 over de wijze van vaststellen van de te vergoeden uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 |
ITALIË — DUITSLAND
Akkoord van 3 april 2000 over de inning en invordering van socialezekerheidspremies
ITALIË — SPANJE
Overeenkomst betreffende een nieuwe procedure ter verbetering en vereenvoudiging van de terugbetaling van ziektekosten van 21 november 1997 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (vergoeding van verstrekkingen bij ziekte en moederschap) en de artikelen 93, 94, 95 en 100, en artikel 102, lid 5, van de toepassingsverordening (wijze van vergoeding van verstrekkingen van de ziekte/moederschapsverzekering en achterstallige vereffeningen)
ITALIË — NEDERLAND
Overeenkomst van 24 december 1996/27 februari 1997 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71
ITALIË — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst ondertekend op 15 december 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Italië en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van deze verordening door beide landen met ingang van 1 januari 2005
LUXEMBURG — ITALIË
Artikel 4, leden 5 en 6, van de administratieve regeling van 19 januari 1955 betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid (ziekteverzekering van werknemers in de landbouw)
LUXEMBURG — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 18 december 1975 en 20 januari 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek als bedoeld in artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)
HONGARIJE — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 1 november 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Hongarije en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004
MALTA — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 17 januari 2007 tussen de bevoegde organen van Malta en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004
NEDERLAND — BELGIË
a) |
Overeenkomst van 21 maart 1968 betreffende de invordering van socialeverzekeringspremies, alsmede de administratieve schikking van 25 november 1970 ter uitvoering van die Overeenkomst |
b) |
Akkoord van 13 maart 2006 inzake de verzekering voor geneeskundige verzorging |
c) |
Akkoord van 12 augustus 1982 inzake ziekengeld, moederschaps- en invaliditeitsverzekering |
NEDERLAND — DUITSLAND
a) |
Artikel 9 van het technisch akkoord van 18 april 2001 bij het Verdrag van 18 april 2001 (betaling van pensioenen en renten) |
b) |
Overeenkomst van 21 januari 1969 inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid |
NEDERLAND — SPANJE
Overeenkomst van 21 februari 2000 tussen Nederland en Spanje ter facilitering van de afdoening van wederzijdse vorderingen inzake verleende prestaties van de ziekte- en moederschapsverzekering bij de toepassing van de bepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
NEDERLAND — LUXEMBURG
Overeenkomst van 1 november 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72
NEDERLAND — PORTUGAL
Overeenkomst van 11 december 1987 betreffende de vergoeding van verstrekkingen bij ziekte en moederschap
NEDERLAND — VERENIGD KONINKRIJK
a) |
Artikel 3, tweede zin, van het Administratieve Akkoord van 12 juni 1956 voor de toepassing van het Verdrag van 11 augustus 1954 |
b) |
Briefwisseling van 25 april en van 26 mei 1986 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (de vergoeding of het afzien van de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen), zoals gewijzigd |
OOSTENRIJK — DUITSLAND
Afdeling II, nummer 1, en afdeling III van de overeenkomst van 2 augustus 1979 betreffende de tenuitvoerlegging van het verdrag betreffende de werkloosheidsverzekering van 19 juli 1978 blijven van toepassing op personen die op of vóór 1 januari 2005 als grensarbeider werkzaam zijn geweest en vóór 1 januari 2011 werkloos worden.
POLEN — DUITSLAND
Overeenkomst van 11 januari 1977 betreffende de toepassing van de Overeenkomst van 9 oktober 1975 inzake ouderdomspensioenen en prestaties bij arbeidsongevallen
PORTUGAL — VERENIGD KONINKRIJK
Akkoord van 8 juni 2004 tot vaststelling van andere vormen van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen door beide landen, in werking tredend op 1 januari 2003
FINLAND — ZWEDEN
Artikel 15 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003: Overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetaling van kosten en uitgaven in de zin van de artikelen 36, 63 en 70 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (voor verstrekkingen wegens ziekte en moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en voor werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (voor administratieve en medische controle)
FINLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 1 en 20 juni 1995 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
ZWEDEN — SPANJE
Overeenkomst van 1 december 2004 over de vergoeding van de kosten voor verstrekkingen in de zin van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72
ZWEDEN — LUXEMBURG
Regeling van 27 november 1996 over de terugbetaling van de kosten op het gebied van de sociale zekerheid
ZWEDEN — VERENIGD KONINKRIJK
De regeling van 15 april 1997 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van de vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
BIJLAGE II
BIJZONDERE STELSELS VOOR AMBTENAREN
(bedoeld in de artikelen 31 en 41 van de toepassingsverordening)
A. Bijzondere stelsels voor ambtenaren waarop titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing is
Duitsland
Bijzonder ziektestelsel voor ambtenaren
B. Bijzondere stelsels voor ambtenaren op wie titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EG) nr. 883/2004, met uitzondering van artikel 19, lid 1, artikel 27 en artikel 35 betreffende verstrekkingen, niet van toepassing is
Spanje
Speciaal socialezekerheidsstelsel voor ambtenaren
Speciaal socialezekerheidsstelsel voor de strijdkrachten
Speciaal socialezekerheidsstelsel voor functionarissen en administratief personeel van het gerechtelijk apparaat
C. Bijzondere stelsels voor ambtenaren waarop titel III, hoofdstuk II, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing is
Duitsland
Bijzonder ongevallenstelsel voor ambtenaren
BIJLAGE III
LIDSTATEN DIE VERGOEDING EISEN VAN DE KOSTEN VOOR VERSTREKKINGEN OP BASIS VAN VASTE BEDRAGEN
(bedoeld in artikel 63, lid 1, van de toepassingsverordening)
IERLAND
SPANJE
ITALIË
MALTA
NEDERLAND
PORTUGAL
FINLAND
ZWEDEN
VERENIGD KONINKRIJK
BIJLAGE IV
BIJZONDERHEDEN VAN DE IN ARTIKEL 88, LID 4, VAN DE TOEPASSINGSVERORDENING BEDOELDE GEGEVENSBANK
1. Inhoud van de gegevensbank
Een elektronische lijst (URL) van de betrokken organen vermeldt:
a) |
de namen van de organen in de officiële taal/talen van de lidstaat alsmede in het Engels |
b) |
de identificatiecode en het elektronisch adres (EESSI) |
c) |
hun functie ten opzichte van de definities in artikel 1, onder m), q) en r), van de basisverordening en artikel 1, onder a) en b), van de toepassingsverordening |
d) |
hun bevoegdheid ten aanzien van de verschillende risico's, soorten uitkeringen, regelingen en geografische werkingssfeer |
e) |
welk deel van de basisverordening door de organen wordt toegepast |
f) |
de volgende contactgegevens: postadres, telefoon, fax, e-mailadres en het URL-adres |
g) |
alle andere informatie die nodig is voor de toepassing van de basisverordening of de toepassingsverordening. |
2. Beheer van de gegevensbank
a) |
De elektronische lijst wordt in EESSI beheerd op het niveau van de Europese Commissie. |
b) |
De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het verzamelen en controleren van de nodige informatie van de organen en voor de tijdige indiening bij de Commissie van elke vermelding of wijziging van vermeldingen die onder hun verantwoordelijkheid vallen. |
3. Toegang
Voor operationele en administratieve doeleinden gebruikte informatie is niet toegankelijk voor het publiek.
4. Veiligheid
Alle wijzigingen in de gegevensbank (opnemen, actualiseren, wissen) worden opgeslagen. Gebruikers worden geïdentificeerd en erkend alvorens zij toegang krijgen tot de lijst met het doel vermeldingen te wijzigen. Voorafgaand aan elke poging tot wijziging van een vermelding, wordt gecontroleerd of de gebruiker gemachtigd is de wijziging door te voeren. Elke niet-gemachtigde wijziging wordt afgewezen en geregistreerd.
5. Taalregeling
De algemene gebruikstaal voor de gegevensbank is Engels. De naam van organen en hun contactgegevens moeten tevens in de officiële taal/talen van de lidstaat worden vermeld.
BIJLAGE V
LIDSTATEN DIE OP BASIS VAN WEDERKERIGHEID HET MAXIMUMBEDRAG VAN DE IN DE DERDE ZIN VAN ARTIKEL 65, LID 6, VAN DE BASISVERORDENING BEDOELDE VERGOEDING VASTSTELLEN OP BASIS VAN HET GEMIDDELDE BEDRAG VAN DE WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN DIE IN HET VOORGAANDE KALENDERJAAR ONDER HUN WETGEVINGEN WERDEN VERSTREKT (bedoeld in artikel 69 van de toepassingsverordening)
BELGIË
TSJECHIË
DUITSLAND
OOSTENRIJK
SLOWAKIJE
FINLAND
MOTIVERING VAN DE RAAD
I. INLEIDING
Op 29 april 2004 hebben het Europees Parlement en de Raad Verordening (EG) nr. 883/2004 (1) betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna de „basisverordening”) aangenomen, die Verordening (EEG) nr. 1408/71 (2) moet vervangen.
Overeenkomstig artikel 89 van de basisverordening moet de wijze van toepassing van deze verordening bij een latere verordening worden vastgesteld. Daartoe heeft de Commissie op 31 januari 2006 een voorstel voor een verordening ingediend bij de Raad. Het voorstel is gebaseerd op artikel 42 en artikel 308 van het Verdrag.
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag heeft het Europees Parlement op 9 juli 2008 (3) advies in eerste lezing uitgebracht. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 26 oktober 2006 (4) advies uitgebracht.
De Commissie heeft op 15 oktober 2008 haar gewijzigd voorstel ingediend, waarin zij 159 van de 162 door het Europees Parlement aangenomen amendementen heeft aanvaard.
Conform artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag heeft de Raad op 17 december 2008 zijn gemeenschappelijk standpunt met eenparigheid van stemmen vastgesteld.
II. DOEL
Met het voorstel moet de modernisering van de huidige bepalingen inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels worden voltooid, door de uitvoeringsprocedures voor Verordening (EG) nr. 883/2004, ter vervanging van de huidige toepassingsverordening (Verordening (EEG) nr. 574/72) vast te stellen. Het specifieke doel is om voor alle betrokken partijen (verzekerden, eventueel hun werkgevers, de socialezekerheidsorganen en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten) de procedures te bepalen voor de toepassing van de bepalingen van de basisverordening. Het voorstel wil ook de huidige procedures verbeteren, door ze te vereenvoudigen en de rechten en plichten van de betrokkenen te verduidelijken. Het beoogt ook een betere samenwerking tussen de organen, met name via elektronische gegevensuitwisseling tussen de lidstaten.
III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT
1. Algemene opmerkingen:
a) Gewijzigd voorstel van de Commissie
Het Europees Parlement heeft 162 amendementen op het voorstel van de Commissie aangenomen; 160 amendementen zijn volledig, gedeeltelijk, dan wel in een andere formulering in het gewijzigde Commissievoorstel verwerkt (amendementen 1-25, 27-54 en 56-162), 2 amendementen waren echter niet aanvaardbaar voor de Commissie (amendementen 26 en 55).
b) Gemeenschappelijk standpunt van de Raad
De Raad kon 146 van de 162 amendementen die geheel of gedeeltelijk in het gewijzigd voorstel van de Commissie zijn verwerkt, aanvaarden, namelijk de amendementen 2, 4, 5, 7, 8, 12-14, 17-25, 27-34, 36-47, 49-54, 56-71, 74-78, 80-88, 90-107, 109-132, 134-146, 147 (eerste deel), 148 (eerste deel), 149, en 152-162.
De Raad aanvaardt ook de beginselen van de volgende amendementen, die wel anders geformuleerd moeten worden:
— |
3 (nieuwe overweging 8 bis): de Raad is het volledig eens met de inhoud van het amendement, maar is van mening dat de laatste zin een meer algemene formulering moet krijgen, naar het voorbeeld van de laatste zin in overweging nr. 10 van het gemeenschappelijk standpunt; |
— |
6 en 9, betreffende de definities van „toegangspunt” en „gestandaardiseerd elektronisch bericht” in artikel 1, lid 2, onder a) en onder d): de Raad is van oordeel dat deze definities opnieuw moeten worden bezien op basis van het resultaat van de werkzaamheden van de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers in het kader van het EESSI-project (elektronische uitwisseling van socialezekerheidsgegevens) (artikel 1, lid 2, onder a), van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
10 (artikel 2, nieuwe alinea -1,): de Raad vindt dat dit amendement licht gewijzigd moet worden en dat behalve personen met een handicap ook bejaarden moeten worden vermeld (artikel 2, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
11 (artikel 2, lid 1): de Raad acht het noodzakelijk om de term „onverwijld” te gebruiken in plaats van „binnen de in de socialezekerheidswetgeving van de betrokken lidstaat vastgestelde termijnen”, omdat deze termijnen in bepaalde gevallen tamelijk lang, of juist onbestaande kunnen zijn in de nationale wetgeving. Dit is een horizontale kwestie, die van toepassing is op alle amendementen betreffende termijnen (artikel 2, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
15 (artikel 3, lid 2): de Raad aanvaardt alleen de eerste alinea van dit amendement, omdat hij van mening is dat de gedetailleerde bepalingen die het Parlement in de andere alinea's voorstelt, kunnen botsen met de interne organisatie van de lidstaten op dit gebied, die hoe dan ook reeds door Richtlijn 95/46/EG is bestreken (artikel 3, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
16 (artikel 3, lid 3): om dezelfde reden als voor amendement 11 is de Raad er ook hier voorstander van om de term „onverwijld” te gebruiken in plaats van te verwijzen naar nationale termijnen. Dezelfde opmerking geldt m.b.t. artikel 27, lid 5, artikel 49, lid 1, en artikel 51, leden 1 en 2, van het Commissievoorstel (artikel 27, lid 5, artikel 49, lid 1, en artikel 51, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
26 (artikel 6, lid 4): de Raad is het eens met de inhoud van het artikel, maar vindt dat de tekst nader verduidelijkt moet worden, zoals in artikel 6, lid 5, van het gemeenschappelijk standpunt; |
— |
48 (artikel 17, lid 3): de Raad is het eens met de inhoud van het amendement, maar vindt dat de tekst herschreven moet worden en dat verwezen moet worden naar de betrokken lidstaat, zoals in artikel 16, lid 3, van het gemeenschappelijk standpunt; |
— |
72 (artikel 26, lid 2, laatste alinea): de Raad acht het onmogelijk dat een termijn van vijftien kalenderdagen wordt gerespecteerd bij het beantwoorden van een verzoek om toestemming. Die termijn moet in de nationale wetgeving worden bepaald (artikel 26, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
73 (artikel 26, lid 3): volgens de Raad heeft deze bepaling alleen tot doel de procedure vast te stellen om te bepalen welk orgaan toestemming verleent wanneer de persoon niet op het grondgebied van de bevoegde lidstaat woont. Zij heeft geen betrekking op situaties waarin de toestemming niet mag worden geweigerd, omdat die gevallen reeds onder de basisverordening vallen (artikel 26, lid 3, van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
97 en 98 (artikel 43, lid 1 en lid 3, nieuwe alinea): de Raad kan die amendementen overnemen, maar is toch van mening dat de titel van het artikel moet worden gewijzigd in „aanvullende bepalingen voor de berekening van de uitkering”. |
De Raad acht het echter niet wenselijk de volgende amendementen over te nemen:
— |
1 (overweging 3, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en de uitwisseling ervan); de Raad vindt dit amendement, dat in nauw verband staat met amendement 15 (zie hiervoor), overbodig omdat deze kwestie beter in artikel 3, lid 2, aan bod komt. De Raad acht het daarom aangewezen de tekst van het oorspronkelijke Commissievoorstel te behouden in deze overweging (overweging 3 van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
Amendement 35 (Artikel 12, nieuw lid 6 bis): de Raad besloot deze bepaling te schrappen op basis van het rapport van de Administratieve Commissie, die vond dat ze vanuit technisch oogpunt niet nodig was, omdat ze totaal geen negatief effect kan hebben op de rechten van personen; |
— |
55 (artikel 19, lid 2): dit amendement schrijft voor dat op het bewijs dat bepaalt welke wettelijke regeling van toepassing is, het door de werkgever betaalde loon wordt vermeld. De Raad is het met de Commissie eens dat dit amendement verder gaat dan de informatie die nodig is voor de toepassing van de socialezekerheidsvoorschriften en bijgevolg ook dan het doel van de verordening (artikel 19, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt). |
— |
79 (artikel 26, lid 6): de Raad is van mening dat de aan de behandeling verbonden reis- en verblijfkosten van de verzekerde door het bevoegde orgaan moeten worden betaald, mits de nationale wetgeving van het orgaan dit voorschrijft en daarvoor toestemming is verleend. De Raad kan voorts het laatste deel van het amendement, in verband met de terugbetaling van reis- en verblijfkosten van een begeleidende persoon van een persoon met een handicap, niet aanvaarden. Hij vindt dat dit buiten het bestek van de coördinatie van socialezekerheidsstelsels zou vallen, aangezien het de lidstaat zou verplichten een nieuwe uitkering te verstrekken in het kader van de ziekteverzekering (artikel 26, lid 6, van het gemeenschappelijk standpunt); Opgemerkt zij evenwel dat de specifieke behoeften van personen met een handicap in aanmerking zijn genomen; de Raad heeft immers amendement 10 overgenomen (artikel 2, nieuwe alinea -1, zie hierboven), zij het enigszins gewijzigd; |
— |
164, 165, 166 en 167 (artikel 66 — termijnen voor de indiening en regeling van schuldvorderingen): de Raad vindt het noodzakelijk de door de Commissie voorgestelde termijnen voor de indiening en regeling van schuldvorderingen en voor de regeling van betwistingen te verlengen (12 maanden voor het indienen en 18 maanden voor het regelen van schuldvorderingen en 36 maanden voor het regelen van betwistingen). Daarom kan de Raad de amendementen 164 tot en met 167, die de termijnen van de Commissie onverlet laten, niet aanvaarden, omdat de meeste lidstaten van mening zijn dat dergelijke termijnen alleen kunnen worden ingevoerd op grond van de ervaring en rekening houdend met de technologische vooruitgang die de uitwisselingen tussen de instellingen wellicht sneller zal doen verlopen. In dit verband dient te worden bedacht dat de organen van de lidstaten krachtens de ontwerp-verordening voorschotten en achterstandsrente moeten betalen als prikkels om de procedures te bespoedigen. Gezien het belang van deze kwestie voor het Europees Parlement, is de Raad overeengekomen in het gemeenschappelijk standpunt een specifieke herzieningsclausule in artikel 86, lid 1, in te voegen, waarbij de termijnen in artikel 67, leden 2, 5 en 6, van de toepassingsverordening uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van die verordening opnieuw zullen worden bezien op basis van een rapport van de Administratieve Commissie. Doel van die herziening is de termijnen aanzienlijk te verkorten. |
De Commissie heeft het gemeenschappelijk standpunt van de Raad aanvaard.
2. Specifiek commentaar
Ten aanzien van artikel 2, lid 4: de Raad is van mening dat de door het Parlement overgenomen tekst van het Commissievoorstel verduidelijking behoeft en dat alleen het verbindingsorgaan moet worden vermeld, aangezien dit lid alleen handelt over de organen die bij de uitwisseling van gegevens betrokken zijn, en niet over de manier waarop deze gegevens worden uitgewisseld (artikel 2, lid 4, van het gemeenschappelijk standpunt). Evenzo is de Raad m.b.t. amendement 108 van mening dat het aanvaardbaar zou zijn indien de woorden „in zijn hoedanigheid van contactorgaan” worden toegevoegd, zodat de lidstaten hun systemen voor informatie-uitwisseling kunnen inrichten (artikel 47, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt). Er zijn ook gevallen waarin uitwisseling van informatie niet automatisch behoort plaats te vinden om onnodige bureaucratie te voorkomen. In dit verband is amendement 89 aanvaardbaar indien de woorden „indien nodig” worden toegevoegd (artikel 27, lid 9, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad is van mening dat de term „rechthebbenden” in de titel van artikel 3 moet worden vervangen door „betrokkenen”, teneinde duidelijk te maken dat deze bepaling van toepassing is op personen die onder de basisverordening vallen, en niet op rechthebbenden in het algemeen. Voorts is de Raad van oordeel dat de leden 4 tot en met 8 van dit artikel moeten worden geschrapt. De leden 4 tot en met 7 van het Commissievoorstel betreffende ontvangstbevestiging bij het grensoverschrijdend versturen van documenten en de rechtsgevolgen daarvan en de toepasselijke rechtsmiddelen, doorkruisen de nationale bevoegdheden, zo is de mening. Wat betreft lid 8 (beslissingen die langs elektronische weg aan de betrokkene worden gericht) is de mening dat dit punt beter op zijn plaats zou zijn in artikel 4. Deze bepaling is dan ook opgenomen in artikel 4, lid 3, van het gemeenschappelijk standpunt.
Wat artikel 4, lid 2, betreft, is de Raad van mening dat de tekst van het oorspronkelijke Commissievoorstel, dat het Parlement ongewijzigd wil laten, niet verenigbaar is met de organisatie die de lidstaten zullen opzetten. De Raad vindt dat deze bepaling moet worden herschreven, zodat wordt bepaald dat de gegevensuitwisseling tussen de organen of verbindingsorganen langs elektronische weg, direct of indirect via de toegangspunten, geschiedt aangezien de toegangspunten de functie van elektronisch contactpunt vervullen (artikel 4, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad is van mening dat in de titel en in de tekst van artikel 5 de term „bewijsmateriaal” moet worden gebruikt in plaats van „bewijsstukken”. Bewijsmateriaal vormt namelijk de basis voor het opstellen van een document en is niet bindend voor de organen in een andere lidstaat, tenzij het deel uitmaakt van de gegevens die in het document zelf voorkomen. De Raad is voorts van mening dat de in het artikel opgenomen referentie aan de besluiten van de belastingsautoriteiten moet worden geschrapt, omdat deze kwestie ofwel geen communautaire bevoegdheid is, ofwel in andere Gemeenschapsinstrumenten wordt behandeld (artikel 5 van het gemeenschappelijk standpunt).
Wat artikel 5, lid 3, betreft, gaat de Raad akkoord met de essentie van het door het Parlement overgenomen Commissievoorstel, maar acht hij het wel noodzakelijk de tekst anders te formuleren, in die zin dat de organen een geschil gedurende minstens een maand moeten proberen op te lossen, voordat zij het recht hebben de Administratieve Commissie in te schakelen. Deze verduidelijking blijkt noodzakelijk, om de lidstaten ertoe aan te sporen tot bilaterale akkoorden te komen, in plaats van de geschillen automatisch aan de Administratieve Commissie voor te leggen. Het is ook belangrijk dat dergelijke verzoeken via de bevoegde autoriteiten worden gedaan en niet via elk afzonderlijk orgaan (artikel 5, lid 4, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad vindt dat in artikel 6, lid 2, een onderscheid moet worden gemaakt tussen uitkeringen en verstrekkingen. De titel van artikel 6 moet in die zin worden gewijzigd en de term „betaling” moet worden vervangen door „verlening” (artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad is van oordeel dat de titel van artikel 7 anders moet worden geformuleerd, teneinde te verduidelijken dat dit artikel betrekking heeft op de voorlopige berekening van uitkeringen en premies. In het tweede lid van het artikel moet „of documenten” worden toegevoegd, zodat bij de definitieve berekening van de premies of uitkeringen ook met de daarvoor noodzakelijke informatie in documenten rekening kan worden gehouden (artikel 7 van het gemeenschappelijk standpunt).
Met betrekking tot artikel 8, lid 1, kan de Raad ermee instemmen dat het Commissievoorstel in stand wordt gelaten, mits wordt verwezen naar artikel 8, lid 1, en niet naar artikel 8 (artikel 8, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt).
In artikel 9 moet gewag worden gemaakt van „autoriteiten en organen” aangezien dit artikel niet alleen op organen ziet (artikel 9 van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad vindt dat „onverminderd andere bepalingen in de basisverordening” moet worden toegevoegd aan artikel 10, aangezien de artikelen 53 tot en met 55 van de basisverordening bijzondere bepalingen bevatten inzake de samenloop van uitkeringen met andere uitkeringen of inkomsten en dit artikel 10 over de non-cumulatie van uitkeringen die bepalingen onverlet moet laten (artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt).
Wat betreft artikel 11, vindt de Raad dat de punten c), d) en e) moeten worden geschrapt omdat lid 1 moet worden herschreven (artikel 11 van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad vindt dat de term „de verzekerde” in artikel 12, lid 5, moet worden vervangen door „de betrokkene” (om te zorgen voor overeenstemming met artikel 12, lid 1, aangezien artikel 6 van de basisverordening niet tot de verzekerden is beperkt. De term „verzekerde” wordt bovendien niet in alle hoofdstukken van de basisverordening gebruikt (in het hoofdstuk over pensioenen wordt bijvoorbeeld de term „betrokkene” gebruikt) (artikel 12, lid 5, van het gemeenschappelijk standpunt).
Artikel 13 van het voorstel (artikel 13 van het gemeenschappelijk standpunt) heeft betrekking op de omrekening van tijdvakken, uitgedrukt in verschillende eenheden, met het oog op samentelling. Het Commissievoorstel is gebaseerd op de veronderstelling dat alleen omrekeningen voor periodes op basis van een vijfdaagse werkweek noodzakelijk zijn. Uit de bespreking in de Raad is gebleken dat dit niet volstaat, omdat sommige lidstaten (toch voor bepaalde regelingen) nog steeds op basis van een zesdaagse of zevendaagse werkweek rekenen (bijv. in het geval van zelfstandigen). Zodoende bestond de mogelijkheid om ofwel de bestaande regeling van artikel 15, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad over te nemen, ofwel een nieuwe bepaling uit te werken. Gezien de onduidelijkheid van de bestaande omrekeningsbepaling is besloten om een nieuwe bepaling vast te stellen en zo de problemen met de huidige regeling op te lossen.
Doel was een nieuw systeem voor de omrekening van tijdvakken in te stellen, dat systematisch toegepast zou worden, om ervoor te zorgen dat bij die omrekening geen tijdvakken van verzekering verloren gaan.
Wat artikel 14, lid 2, van het voorstel betreft, inzake het centrum van belangen van de werkzaamheden van een zelfstandige op basis waarvan de bevoegdheid van de betrokken lidstaat wordt bepaald voor de toepassing van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening, acht de Raad het noodzakelijk het aantal verleende diensten toe te voegen (net als in artikel 12 bis, lid 5, onder d), van Verordening (EEG) nr. 574/72), en „de lidstaat waar de betrokkene aan belasting (…) is onderworpen” te schrappen. De Raad is namelijk van oordeel dat belastingskwesties buiten het toepassingsgebied van de coördinatie van socialezekerheidsstelsels vallen (artikel 14, lid 8, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad is van mening dat in artikel 14, lid 10, de woorden „derde land” moeten worden gebruikt in de plaats van „grondgebied buiten de Unie” zodat ook met de Europese Economische Ruimte en Zwitserland verband houdende situaties worden bestreken (artikel 14, lid 11, van het gemeenschappelijk standpunt).
Artikel 17 heeft betrekking op personen die in meer dan één lidstaat werkzaamheden verrichten. Volgens artikel 17, lid 1, van het Commissievoorstel moeten alle betrokken lidstaten daarvan in kennis zijn en bepalen zij in onderling overleg welke wettelijke regeling van toepassing is. De Raad is van mening dat snellere procedures noodzakelijk zijn en dat het besluit moet worden getroffen door het orgaan van de lidstaat van woonplaats. Voorts zou lid 1 in het Commissievoorstel een doublure zijn van lid 2 in amendement 47. Dit amendement zou ten dele aanvaardbaar zijn voor de Raad indien het Parlement artikel 16, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt zou aanvaarden. Amendement 48 is, met een enigszins andere formulering, ook aanvaardbaar (artikel 16, lid 3, van het gemeenschappelijk standpunt).
Voor artikel 20, lid 2, betreffende de verstrekking van informatie over de toepasselijke wettelijke regeling door het bevoegde orgaan, kiest de Raad voor hetzelfde concept als bij artikel 15, teneinde te verduidelijken dat het voordien bevoegde orgaan niet in alle gevallen automatisch op de hoogte moet worden gesteld, maar dat de informatie alleen beschikbaar moet zijn (artikel 20, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad vindt dat het tweede lid van artikel 22 moet vervallen, en vervangen moet worden door een nieuwe algemene overweging (overweging 16 van het gemeenschappelijk standpunt). Ook vindt de Raad dat het derde lid overbodig is, aangezien artikel 9 reeds voorziet in de mogelijkheid om andere procedures overeen te komen (artikel 22 van het gemeenschappelijk standpunt).
Volgens de Raad behoort in artikel 23 niet te worden verwezen naar artikel 27 (artikel 23 van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad vindt dat artikel 24, lid 1, moet verduidelijken dat het door het bevoegde orgaan opgestelde document moet worden verstrekt op verzoek van de verzekerde of van het orgaan van de woonplaats, en dat het bevoegde orgaan het document ook nietig kan verklaren indien niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan (artikel 24, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad is van mening dat aan artikel 25 een nieuw lid moet worden toegevoegd, ter verduidelijking van de bepaling die de Commissie in lid 6, derde alinea, heeft voorgesteld (artikel 25, lid 7, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad acht verschillende wijzigingen aan artikel 27 in de tekst van het Commissievoorstel noodzakelijk (artikel 27 van het gemeenschappelijk standpunt):
— |
de tekst in artikel 27, punt 5, moet anders worden geformuleerd, teneinde te verduidelijken dat het orgaan van de woonplaats of verblijfplaats uitsluitend op verzoek van het bevoegde orgaan de nodige administratieve of geneeskundige controles uitvoert. Het woord „onverwijld” moet worden gebruikt; |
— |
de Raad vindt dat de tekst van het Commissievoorstel in punt 8 duidelijker moet zijn, vooral wat de medische bevindingen van de behandelend geneesheer of het orgaan betreft, en dat moet worden gespecificeerd dat het bewijs van arbeidsongeschiktheid dezelfde juridische waarde heeft als het in de bevoegde lidstaat opgestelde bewijs; |
— |
wat punt 9 betreft, vindt de Raad dat het orgaan van de woonplaats niet noodzakelijkerwijs in kennis moet worden gesteld indien de uitkeringen worden geweigerd. De woorden „indien nodig” dienen derhalve te worden toegevoegd. |
Wat artikel 28 van het Commissievoorstel betreft, meent de Raad te begrijpen dat het Parlement m.b.t. amendement 91 (dat de Raad volledig kan aanvaarden), dit artikel tot het eerste lid wil beperken, zoals in artikel 29 van het gemeenschappelijk standpunt.
Artikel 31, leden 1 en 3, van het gemeenschappelijk standpunt bevat specifieke bepalingen over vrijstelling van verzekering, die voor sommige lidstaten nodig zijn en erop gericht zijn het evenwicht tussen de lidstaten te beschermen.
De door de Raad overeengekomen bepalingen in de artikelen 33 tot en met 42 van het gemeenschappelijk standpunt (Titel III, Hoofdstuk II, Prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten en uitkeringen bij overlijden) zijn grotendeels afkomstig uit de desbetreffende bepalingen in Verordening (EEG) nr. 574/72 (met name de artikelen 34 en 40). De Raad acht het immers van belang die bepalingen te behouden om de werknemer te beschermen. Artikel 33 van het Commissievoorstel (dat tot op zekere hoogte de voorwaarden voor het verlenen van toestemming bij arbeidsongevallen of beroepsziekten beperkt) is geschrapt en de inhoud ervan is in artikel 36 van de basisverordening verwerkt. De artikelen 35, 36, 37, 38, 39 en 42 van het Commissievoorstel zijn in het gemeenschappelijk standpunt verduidelijkt (artikelen 35, 36, 37, 38, 39 en 42 van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad vindt dat de titel in artikel 43 duidelijker moet aangeven dat dit artikel voorziet in aanvullende bepalingen voor de berekening van de uitkering (artikel 43 van het gemeenschappelijk standpunt). Hetzelfde geldt voor artikel 47, waarin de term „betrokken” in de titel moet worden ingevoegd (artikel 47 van het gemeenschappelijk standpunt).
In artikel 45, lid 3, van het Commissievoorstel moet de referentie naar artikel 47, lid 1, onder b), van de basisverordening worden vervangen door artikel 47, lid 1, onder a) (artikel 45, lid 3, van het gemeenschappelijk standpunt). Artikel 45, lid 6, moet zo worden geformuleerd dat duidelijk is dat, indien de aanvrager nalaat informatie over zijn werkzaamheden of woonplaats in een lidstaat te verstrekken, en hij later een aanvraag voor een pensioen indient in diezelfde lidstaat, deze aanvraag als een nieuwe aanvraag moet worden beschouwd (artikel 45, lid 6, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad is van mening dat de tekst in artikel 49, lid 1, per geval duidelijk moet aangeven welk orgaan de beslissing neemt. Voorts moet in het Commissievoorstel het woord „onverwijld” worden gebruikt in de plaats van „onmiddellijk” (artikel 49, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad is van mening dat artikel 50, lid 2, een duidelijker onderscheid moet maken tussen een voorlopige betaling van en een voorschot op een uitkering. Een betaling wordt als voorlopig beschouwd indien een onderzoek loopt naar de aanvraag en het resultaat ervan invloed kan hebben op het toe te kennen uitkeringsbedrag. Een voorschot op de uitkering wordt betaald door het orgaan van de lidstaat onder de wettelijke regeling waarvan de betrokkene recht heeft op een uitkering pro rata (artikel 50, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad gaat akkoord met de essentie van artikel 51, lid 2, van het Commissievoorstel maar acht toch bepaalde amendementen noodzakelijk. Hij vindt met name dat „onmiddellijk” door „onverwijld” moet worden vervangen (artikel 51, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt). Hetzelfde geldt voor artikel 54, lid 1 (artikel 54, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad is van oordeel dat de bewoordingen in artikel 55 van het Commissievoorstel moeten worden verduidelijkt. In lid 5 moeten volgens de Raad de woorden „indien nodig” aan het begin van de tweede zin worden toegevoegd. De Raad is van mening dat lid 6 moet worden versoepeld door in de mogelijkheid te voorzien dat twee of meer lidstaten overeenkomsten sluiten met andere maatregelen om het zoeken van werk te vergemakkelijken. Voorts dient toegevoegd dat, indien de bevoegde autoriteiten of organen van twee of meer lidstaten andere specifieke procedures en/of termijnen noodzakelijk achten, zij dit onderling kunnen afspreken (artikel 55 van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad behoudt de essentie van artikel 56, lid 1, van het voorstel maar vindt enkele amendementen noodzakelijk om te bepalen dat het bevoegde orgaan van de woonplaats, dat de uitkeringen verstrekt, de leiding heeft. Indien een werkloze zich dus ter beschikking stelt van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar hij zijn laatste beroepsactiviteit uitoefende, door zich er als werkzoekende in te schrijven, dient hij het bevoegde orgaan van de lidstaat van woonplaats in kennis te stellen (artikel 56, lid 1, van het gemeenschappelijk standpunt).
De Raad acht het nodig in het gemeenschappelijk standpunt een nieuw artikel 57 in te voegen, waarin bepalingen zijn opgenomen voor de toepassing van de artikelen 61, 62, 64 en 65 van de basisverordening betreffende personen die onder een bijzonder stelsel voor ambtenaren vallen.
De Raad vindt dat artikel 59, lid 5, van het Commissievoorstel moet worden versoepeld door „richt zich tot” te vervangen door „kan zich richten tot” (artikel 60, lid 5, van het gemeenschappelijk standpunt).
In de titel van Hoofdstuk I van Titel IV moet naar het volledige artikel 35 worden verwezen.
Met betrekking tot artikel 61, leden 1 en 3, en artikel 62, lid 3, vindt de Raad dat de tekst moet worden verduidelijkt (artikel 62, leden 1 en 2, en artikel 63, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt).
In artikel 64, lid 2, van het Commissievoorstel moet volgens de Raad worden gespecificeerd dat de gemiddelde jaarlijkse kosten conform de vorige alinea moeten worden bepaald (artikel 65, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt).
Wat betreft Titel IV, Hoofdstuk III, neemt de Raad de hoofdlijnen van het Commissievoorstel over, maar brengt hij wijzigingen aan (zoals neergelegd in de artikelen 71 tot en met 86 van het gemeenschappelijk standpunt) om rekening te houden met enerzijds de bestaande bepalingen (met name artikel 111 van Verordening (EG) nr. 574/72) en anderzijds de specifieke kenmerken van de sociale zekerheid, waardoor moet worden afgeweken van de door de Commissie voorgestelde tekst, die gebaseerd is op de tekst van een belastingrichtlijn.
Ten slotte, met betrekking tot Titel V van het Commissievoorstel („Diverse bepalingen, overgangs- en slotbepalingen”) is het doel van de Raad de overgang van de bestaande naar de nieuwe communautaire wetgeving te vergemakkelijken en tegelijk te zorgen voor rechtszekerheid (bijvoorbeeld wat betreft bilaterale overeenkomsten die op grond van Verordening (EG) nr. 1408/71 zijn gesloten of, in het geval van pensioenuitkeringen die zijn toegekend krachtens de bestaande verordening, de overgang van deze wetgeving naar de nieuwe wetgeving), rekening houdend met de logistieke beperkingen voor elektronische uitwisselingen, en met bescherming van de rechten van personen.
De voornaamste wijzigingen van het Commissievoorstel in het gemeenschappelijk standpunt zijn de volgende:
— |
de Raad vindt het nuttig om aan de leden 1 en 3 van artikel 85 van het Commissievoorstel verduidelijkingen toe te voegen over de kwaliteit van de verstrekte informatie (artikel 89, leden 1 en 3, van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
wat artikel 88 van het Commissievoorstel betreft, is de Raad van mening dat een nieuw lid 3 aan artikel 9 van de basisverordening moet worden toegevoegd. De bedoeling hiervan is de rechtszekerheid van door de lidstaten in het kader van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 gesloten overeenkomsten te garanderen; |
— |
voorts is in het gemeenschappelijk standpunt een nieuw artikel 87, lid 4, betreffende de afhankelijkheid ingevoegd, teneinde de voorwaarden voor bepaling van de mate van afhankelijkheid te verduidelijken; |
— |
inzake artikel 89 van het Commissievoorstel is de Raad van mening dat artikel 87, lid 8, van de basisverordening moet worden gewijzigd (doc. 14518/08 ADD 1 REV 1); |
— |
artikel 88, leden 2 tot en met 5, van het gemeenschappelijk standpunt bevat enkele verduidelijkingen met betrekking tot bijlage IV; |
— |
wat artikel 91 van het Commissievoorstel betreft, heeft de Raad een unaniem akkoord bereikt over de bepaling dat de verordening in werking moet treden op de eerste dag van de maand volgend op de periode van zes maanden na de datum van bekendmaking van de verordening, maar in geen geval vóór 1 januari 2010 (artikel 97 van het gemeenschappelijk standpunt); |
— |
de Raad voegt voorts in het gemeenschappelijk standpunt een nieuw artikel 94 in over overgangsbepalingen betreffende pensioenen, naar het voorbeeld van artikel 118 van Verordening (EEG) nr. 574/72, aangezien deze bepalingen van bijzonder belang zijn voor de nieuwe lidstaten; |
— |
de Raad acht het noodzakelijk een nieuw artikel 95 aan het gemeenschappelijk standpunt toe te voegen, betreffende de overgangsperiode voor elektronische gegevensuitwisseling, teneinde te specificeren dat de overgangsperiode voor het uitwisselen van gegevens via elektronische weg niet meer dan 24 maanden vanaf de toepassingsdatum van de verordening mag bedragen; |
Voorts bevat het gemeenschappelijk standpunt vijf bijlagen, namelijk over bilaterale overeenkomsten (Bijlage I), bijzondere stelsels voor ambtenaren (Bijlage II), een lijst van lidstaten die vergoeding eisen van de kosten voor verstrekkingen op basis van vaste bedragen (Bijlage III), bijzonderheden over de in artikel 89, lid 4, bedoelde databank (Bijlage IV) en de lijst van lidstaten die op basis van wederkerigheid het maximumbedrag van de in de derde zin van artikel 65, lid 6, van de basisverordening bedoelde vergoeding vaststellen (Bijlage V).
IV. CONCLUSIE
De Raad is verheugd over de geest van samenwerking met het Europees Parlement tijdens de eerste lezing van deze belangrijke ontwerp-wetgeving waardoor er al veel minder ruimte voor onenigheid is.
Hij is van mening dat zijn gemeenschappelijk standpunt ruimschoots aansluit bij de punten van zorg van het Parlement, namelijk dat de hervorming van de coördinatie van socialezekerheidsstelsels ervoor zal zorgen dat de nieuwe voorschriften de procedures zullen verbeteren en vereenvoudigen, zowel voor de werkgevers (met name het mkb) en de verzekerden (werknemers en zelfstandigen), als voor de EU-burgers in het algemeen enerzijds, en voor de socialezekerheidsorganen anderzijds.
Hij kijkt uit naar de voortzetting van deze constructieve dialoog met het Europees Parlement, teneinde zo spoedig mogelijk definitieve overeenstemming te bereiken, gezien het doorslaggevend belang van de spoedige uitvoering van de nieuwe regelgeving ter modernisering en vereenvoudiging van de coördinatie van socialezekerheidsstelsels.
(1) PB L 166 van 30.4.2004, rectificatie in PB L 200 van 7.6.2004, blz. 1.
(2) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1992/2006 (PB L 392 van 30.12.2006, blz. 1).
(3) Nog niet verschenen in het Publicatieblad.