29.10.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 318/133 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake woningkredietovereenkomsten
(COM(2011) 142 definitief — 2011/0062 (COD))
2011/C 318/22
Rapporteur: mevrouw MADER
De Raad en het Europees Parlement hebben op 18 april 2011 respectievelijk 10 mei 2010, op grond van art. 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake woningkredietovereenkomsten
COM(2011) 142 definitief — 2011/0062 (COD).
De afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 23 juni 2011 goedgekeurd.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 juli 2011 gehouden 473e zitting (vergadering van 14 juli) onderstaand advies uitgebracht, dat met 113 stemmen vóór en 4 tegen, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 Het Europees Economisch en Sociaal Comité neemt met belangstelling maar ook met reserves kennis van het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake woningkredietovereenkomsten. De financiële crisis, die tal van woningbezitters tot faillissement heeft gedreven en die hun onroerend goed tegen lage prijzen moesten verkopen, toont aan dat er op dit gebied behoefte bestaat aan adequate Europese wetgeving.
1.2 Het onderschrijft de doelstelling van de Commissie om de noodzakelijke voorwaarden te creëren voor de ontwikkeling van een efficiënte en concurrerende interne markt om het vertrouwen van de consument te herstellen en de financiële stabiliteit te bevorderen. Het vreest evenwel dat het voorstel qua strekking ontoereikend is om die doelstelling te verwezenlijken.
1.3 Het is belangrijk dat de samenhang tussen de bestaande teksten wordt gewaarborgd, met name met Richtlijn 2008/48/EG (1) inzake kredietovereenkomsten voor consumenten.
1.4 Het Comité denkt dat de aard van het voorstel zich eerder leent voor artikel 169 van het Verdrag dan artikel 114 als rechtsgrondslag.
1.5 De harmonisatie van regels op communautair niveau moet plaatsvinden met behoud van een hoog niveau van consumentenbescherming, wat betekent dat de nationale rechten die consumenten beschermen, niet op losse schroeven mogen komen te staan. Gelet op de doelstelling moet de harmonisatie dus adequaat gericht zijn.
1.6 Het EESC staat achter de bepalingen ter verbetering van de vergelijkbaarheid, met name de bepalingen die een harmonisatie mogelijk maken van definities en de berekening van het reëel jaarlijks kostenpercentage.
1.7 Het denkt dat de maatregelen die de verspreiding van verantwoordelijke kredieten moeten garanderen op zichzelf ontoereikend zijn om de markt te saneren en te helpen om te hoge schulden te voorkomen.
1.8 Gelet op het verzoek van het EESC, dat het had geformuleerd in zijn advies over het voorstel voor een richtlijn inzake consumentenkrediet is het essentieel dat de taken van de kredietbemiddelaars worden afgebakend in verband met de vele moeilijkheden die deze beroepsgroep oplevert. Die afbakening moet middels een algemene regeling vorm krijgen en niet via voorschriften die zich slechts tot het voorstel beperken.
1.9 Ook denkt het dat het voorstel niet bijdraagt aan een interne hypotheekmarkt in het algemeen en betreurt het dat in deze geen optioneel instrument is overwogen.
1.10 Het EESC stelt voor om sommige bepalingen nader uit te werken of aan te vullen om de informatie aan consumenten over variabele percentages uit te breiden. De referentie-indexen zijn immers weinig consumenten bekend, die slechts een vaag idee hebben van de gevolgen van variabele percentages op het terug te betalen bedrag. Volgens het EESC moet woekerrente verboden worden en moeten de rentetarieven voor de hoofdwoning aan een maximum worden gebonden Verder moeten tariefwijzigingen zijn gebaseerd op objectieve, betrouwbare openbare en externe aanwijzingen voor de lener.
1.11 Het EESC stelt voor om kredietnemers de verzekering die hun lening dekt, te laten kiezen; dat leidt tot betere concurrentie tussen de aanbieders.
2. Context en algemene opmerkingen
2.1 Op 18 december 2007 keurde de Commissie een witboek goed over de integratie van de Europese markt voor hypotheekkrediet. Dankzij de hierop volgende raadpleging onder een breed publiek kwam de Commissie tot de vaststelling dat de bestaande uiteenlopende wetgeving inzake hypotheekkrediet de goede werking van de interne markt in de weg stond, kostenverzwarend werkte en de consument benadeelde.
2.2 Het EESC heeft op 9 juli 2008 (2) een advies uitgebracht over het Witboek over de integratie van de EU-markt voor hypothecair krediet. Hoewel het zeer twijfelt aan de concrete mogelijkheden om de hypotheekmarkt te integreren en te stroomlijnen gezien de culturele, wettelijke en ethisch-sociale verschillen tussen de lidstaten, achtte het Comité het positief dat het verband tussen de vigerende verordening voor hypotheekkrediet en de noodzaak om de consument te beschermen, bewaard bleef. Het Comité benadrukt in het advies de verantwoordelijkheid van kredietnemers en –gevers, die de reikwijdte van hun verplichtingen moeten beseffen.
2.3 De financiële crisis heeft tekortkomingen aan het licht gebracht in de regelgeving en in de markt, maar ook in de economische context, de praktijken van kredietbemiddelaars en –verschaffers en in de zwakke financiële kennis bij kredietnemers. Voor al deze gebreken moet een oplossing worden gezocht want zij kunnen tot een aanzienlijk verlies aan vertrouwen leiden.
2.4 Het richtlijnvoorstel houdt rekening met de resultaten van de raadplegingen en de door de OESO en de Wereldbank verrichte werkzaamheden.
2.5 Het is de bedoeling om een hoog niveau van bescherming van de consument te waarborgen, in een geharmoniseerd kader in EU-verband door de wetgevingen van de lidstaten op elkaar af te stemmen. Daarom, en gegeven de strekking van het voorstel, moet artikel 169 van het Verdrag en niet alleen artikel 114 als rechtsbasis dienen.
2.6 Met inachtneming van de grondrechten, neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Unie, wordt gestreefd naar de totstandkoming van een efficiënte en concurrerende interne markt, naar herstel van het vertrouwen van de consument en naar bevordering van financiële stabiliteit.
2.7 De richtlijn dient de rechten van de consument te garanderen, in de zin van Richtlijn 2008/48/EG inzake overeenkomsten voor consumentenkrediet, waarbij het de lidstaten vrijstaat om de voordelen uit te breiden tot bepaalde beroepsgroepen, met name micro-ondernemingen.
2.8 Ze is van toepassing op krediet ter financiering van de aanschaf of de renovatie van onroerend goed, die niet onder Richtlijn 2008/48/EG vallen en voorwerp zijn van hypotheek of soorgelijke zekerheid.
2.9 Het richtlijnvoorstel voldoet aan het principe van gerichte harmonisatie doordat zowel rekening gehouden wordt met de verschillende bestaande wetgeving als met de verschillen tussen de hypotheekmarkten in de Unie.
2.10 De bouwsector is belangrijk voor de economie, maar toch meent het Comité dat de richtlijn niet alle vruchten plukt van de ervaring van de financiële crisis, waarvan de oorsprong gelegen is in de Amerikaanse hypotheekkredietmarkt. De ongezonde praktijk om hypotheken van 100 % en meer toe te kennen, heeft de consument tot kopen aangespoord, ook degene met een gering inkomen. In tijden van groei kan aan zware verplichtingen tegemoet worden gekomen; een stagnerende, of erger, in recessie verkerende economie, en de werkloosheid leidden tot stilvallende betalingen. De verkoop van veel onroerend goed had een prijsdaling tot gevolg, alsook enorme verliezen voor de financiële instellingen. Oorzaak van de crisis zijn dus de te hoge schulden van de kredietnemers, een verschijnsel dat absoluut vermeden moet worden. In de opmerkingen hierna formuleert het Comité zijn voorstellen.
3. De richtlijnvoorstellen
3.1 Hoofdstuk 1 Onderwerp, toepassingsgebied, definities en bevoegde autoriteiten
3.1.1 |
Artikel 3 van het richtlijnvoorstel bevat, overeenkomstig de procedure die voor de richtlijn inzake consumentenkrediet is gebruikt, een definitie van de belangrijkste begrippen. Het woorddeel „woon” moet wel dusdanig worden gedefinieerd dat duidelijk is dat het uitsluitend om de hoofdwoning gaat. |
3.1.2 |
Het EESC stemt in met deze bepaling, gericht op een goed begrip en vergelijkbaarheid van de diverse aanbiedingen. |
3.1.3 |
De oprichting en organisatie van met de controle belaste autoriteiten, alsook hun onderlinge samenwerking, acht het Comité belangrijk, des te meer in het licht van de tekortkomingen die tijdens de crisis zijn vastgesteld. |
3.2 Hoofdstuk 2 Voor kredietgevers en kredietbemiddelaars geldende voorwaarden
3.2.1 |
In artikel 5 en 6 worden eisen gesteld aan de eerlijkheid, betrouwbaarheid en bekwaamheid van de kredietgevers of –bemiddelaars die de consument ten dienste staan. De lidstaten krijgen deels de bevoegdheid om de naleving van deze eisen na te gaan; de Commissie behoudt zich het recht voor het vereiste kennis- en bekwaamheidsniveau vast te stellen. |
3.2.2 |
Voorts worden de lidstaten in het voorstel verzocht erop te letten dat de beloning van de verkopers niet buitensporig is ten opzichte van de verkochte producten. |
3.2.3 |
Het EESC is ingenomen met deze maatregelen: kwaliteitsinformatie is bij het aangaan van een hypotheekovereenkomst immers van groot belang. De beloning van het personeel van kredietgevers en -bemiddelaars mag er niet toe leiden dat die mensen de consument niet het optimale krediet aanbieden. Het Comité wijst wel op een aantal vage, ongedefinieerde en subjectieve concepten die voor uiteenlopende interpretatie vatbaar zijn en dat in een juridische tekst waarin strikte verplichtingen worden gedefinieerd. |
3.2.4 |
In beide artikelen komt het fundamentele onderscheid tussen kredietgevers en bemiddelaars niet duidelijk naar voren: het personeel van kredietgevers ontvangt een salaris, dat van bemiddelaars een commissie. Professioneel ethisch gedrag kan verwacht worden als de beloning „neutraal” blijft, maar dat wordt onwaarschijnlijk als de beloning afhangt van voor het personeel van de verkoper voordeligere oplossingen. En dat geldt nog sterker voor tussenpersonen. Dit houdt in dat alle personen die contacten met de verkoper onderhouden, ongeacht hun functie, toereikende informatie ontvangen. Verder moet het personeel van kredietbemiddelaars beschikken over een officieel getuigschrift dat zijn bekwaamheden bevestigt maar dat vooral zijn gedrag controleert. |
3.2.5 |
Een ander essentieel verschil: in geval van geschillen kan de consument zich tot de kredietgever wenden, een in principe solide en solvabele financiële instelling; de kredietbemiddelaar is vaak persoonlijk aansprakelijk en zijn solvabiliteit is veel minder voor de hand liggend. Een reden te meer om een veel striktere regelgeving dan de huidige in te voeren. |
3.3 Hoofdstuk 3 Informatie en praktijk voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst
3.3.1 |
Overeenkomstig Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen (3) moet de reclame eerlijk, duidelijk en niet bedrieglijk zijn. |
3.3.2 |
Alle van bedragen voorziene reclame dient een aantal noodzakelijke inlichtingen voor de consument te bevatten die een hypotheekovereenkomst wil afsluiten. Deze informatie moet duidelijk, beknopt en leesbaar zijn, ongeacht de informatiedrager. |
3.3.3 |
Artikel 9 legt op twee niveaus de voorwaarden voor precontractuele informatie vast. Het betreft algemene informatie die moet worden meegedeeld en er wordt verwezen naar het Europees gestandaardiseerd informatieblad („ESIS”) voor de geïndividualiseerde informatie. Het Comité acht het wettelijk vermoeden van artikel 9, 2, 5e par. dat de simpele overdracht van het ESIS gelijkstaat aan informatieverstrekking onaanvaardbaar. |
3.3.4 |
Artikel 10 betreft aanvullende informatie die de consument moet krijgen over de kwaliteiten en de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van kredietbemiddelaar. |
3.3.5 |
Het EESC neemt nota van deze verplicht te verstrekken informatie. Het meent dat meer informatie moet worden gegeven over de gevolgen van leningen met een variabel tarief. In dit geval zou specifieke informatie moeten worden verstrekt. |
3.3.6 |
Het EESC plaatst vraagtekens bij de geformuleerde verplichting om een verzekering aan te gaan die de lening garandeert; het lijkt alsof men verplicht is dit bij de kredietgever te doen. Het EESC stelt voor de consument een verzekeraar te laten kiezen ter wille van de concurrentie tussen de verzekeringsmaatschappijen. |
3.3.7 |
De afbakening van de activiteiten van de kredietbemiddelaars is van cruciaal belang. Volgens het EESC zou het goed zijn om hieraan het beginsel toe te voegen dat het verboden is om, in welke vorm dan ook, een som te aanvaarden (provisie, onderzoeks- of dossierkosten, …) voordat daadwerkelijk de geleende middelen zijn overgemaakt. |
3.3.8 |
Wat het Comité tot slot belangrijk vindt: de aan de consument verstrekte informatie zou hem ook moeten aanzetten om goed na te denken over zijn toekomstige vermogen om de lening terug te betalen. Natuurlijk kan men dit niet van iedereen verwachten. De kredietgever moet dus verantwoordelijk te werk gaan en systematisch terugvallen op de handelswijze die vroeger in de wetgeving van verschillende lidstaten was opgenomen met als doel dat het krediet niet meer bedroeg dan 70-80 % van de waarde van het pand. Die regel was van grote waarde voor het toezicht, want strekte ertoe onvoorzichtig gedrag bij financiële instellingen te voorkomen. De met de subprimes verbonden crisis vormde een het bewijs van de pertinentheid van de regel. Er zal moeten worden nagedacht over herinvoering van de regel met bepaalde versoepelingen voor sociale woningen, waarvoor in de meeste lidstaten financiële faciliteiten bestaan. |
3.3.9 |
De praktijk om het gefinancierde kapitaal te beperken, biedt tweeërlei voordeel. Enerzijds ontmoedigt deze aanpak degenen die niet solvabel zijn, een huis kopen en dan te hoge schulden blijken te hebben. Anderzijds biedt dit de kredietgever de garantie dat zij serieus zijn aangezien zij hebben aangetoond dat zij kunnen sparen. Het Comité baseert zich dus op het beginsel van een verantwoord krediet voor een verantwoordelijke kredietnemer. |
3.4 Hoofdstuk 4 Jaarlijks kostenpercentage
3.4.1 |
Het EESC is ingenomen met de harmonisatie van de methode voor de berekening van het jaarlijks kostenpercentage. De formule die alle kredietkosten moet omvatten met uitsluiting van de kosten die de kredietnemer moet betalen als hij zijn verplichtingen niet nakomt, maakt het mogelijk om de offertes uit verschillende lidstaten te vergelijken. |
3.4.2 |
De informatie aan kredietnemers over de in artikel 13 genoemde wijzigingen is heel belangrijk, aangezien zij slechts zelden op de hoogte zijn van wijziging van de referentierentevoet. |
3.5 Hoofdstuk 5 Kredietwaardigheidsbeoordeling
3.5.1 |
Beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument bij ondertekening en in geval van verhoging van het totale kredietbedrag is noodzakelijk. De consument dient te weten dat hij bij niet-betaling zijn onroerend goed kwijtraakt, dat volgens wellicht heel ongunstige marktvoorwaarden geveild zal worden. |
3.5.2 |
Deze verplichting moet sommige groepen consumenten echter niet van krediet uitsluiten, noch hen ten onrechte met een bepaald type krediet opzadelen. De verplichte motivering voor een afgewezen krediet is dan ook essentieel, evenals de mogelijkheid om een aanvraag opnieuw te laten beoordelen als de weigering voortvloeit uit een automatische procedure. De kredietwaardigheid van de leningnemer wordt beoordeeld om te hoge schulden te vermijden. In het geval van wanbetaling is de leninggever verantwoordelijk indien zijn besluit was gebaseerd op een kwalitatief gebrekkige analyse van de kredietwaardigheid van de leningnemer. De kosten van de onverantwoordelijke leningtransactie moeten dan door de leninggever worden gedragen. |
3.5.3 |
Het EESC herinnert eraan dat het zeer hecht aan verantwoorde kredieten. Een en ander vergt nauwkeurige naleving van de regels door de kredietgever en de kredietnemer. Laatstgenoemde moet betrouwbare gegevens over zijn situatie verstrekken. |
3.6 Hoofdstuk 6 Toegang tot gegevensbanken
3.6.1 |
Het richtlijnvoorstel verplicht de lidstaten om alle kredietgevers toegang te verstrekken tot de gegevensbanken die gebruikt zijn om de kredietwaardigheid van de kredietnemers na te gaan, alsook de naleving van hun verplichtingen. |
3.6.2 |
Deze openbare of privéregisters moeten volgens uniforme criteria aangelegd worden die de Commissie zal omschrijven, met inachtneming van het bepaalde in Richtlijn 95/46/EG (4) van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. |
3.6.3 |
Het EESC herhaalt dat het hecht aan beperking van gegevensverzameling tot uitsluitend financiële verplichtingen, naleving van de rechten van de consument en het niet voor commerciële doeleinden gebruiken van de informatie uit deze gegevensbanken. |
3.7 Hoofdstuk 7 Adviesverlening
3.7.1 |
Het EESC is van mening dat de invoering van normen voor adviesverlening de in hoofdstuk 5 vermelde adviseringsplicht niet op losse schroeven mag zetten, die erop gericht is de consument passende kredietproducten voor te stellen. |
3.7.2 |
Anderzijds mag de ontwikkeling van diensten die als bijkomend beschouwd kunnen worden, niet tot meer kredietkosten leiden. |
3.8 Hoofdstuk 8 Vervroegde aflossing
3.8.1 |
Het richtlijnvoorstel biedt de mogelijkheid om het recht op vervroegde aflossing aan bepaalde voorwaarden te verbinden. Het voorziet met name in de mogelijkheid van een redelijke vergoeding. |
3.8.2 |
Deze bepaling is ongunstig voor consumenten in verband met het in sommige lidstaten bestaande recht om de overeenkomst op elk moment te kunnen opzeggen, tegen een geringe vergoeding of zelfs gratis, in geval van overlijden of gedwongen stopzetting van beroepsactiviteiten. |
3.8.3 |
Het EESC had zich in zijn advies over het richtlijnvoorstel inzake consumentenkrediet al uitgesproken tegen de optie waarbij de lidstaten de modaliteiten voor een vergoeding voor vervroegde aflossing bepalen vanwege de kans op forse verschillen in de behandeling van consumenten en verstoring van de markt. |
3.9 Hoofdsuk 9 Prudentiële en toezichtsvoorschriften
3.9.1 |
De regelgeving inzake het optreden van kredietbemiddelaars is een prioriteit, zoals het EESC al had benadrukt in zijn advies over het richtlijnvoorstel inzake consumentenkrediet. Met deze regelgeving moet het mogelijk zijn het beschermingsniveau voor de consument in de gehele EU gelijk te trekken. |
3.9.2 |
De bepalingen in het richtlijnvoorstel gaan dus in de door het Comité gewenste richting. |
3.9.3 |
Zij betreffen:
|
3.9.4 |
Het richtlijnvoorstel vermeldt ook het beginsel van wederzijdse erkenning van de vergunning, zodat de bemiddelaars zich vrij kunnen vestigen of vrijelijk hun diensten kunnen aanbieden, nadat zij de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst hiervan in kennis hebben gesteld. |
3.9.5 |
Het voorstel legt het informeren van de autoriteiten vast, zowel wat de inschrijving als de intrekking van de vergunning betreft, alsook de voorwaarden voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst. |
3.9.6 |
Het verdient echter de voorkeur dat de Commissie kredietbemiddeling via een algemeen autonoom wetgevingsinstrument regelt, zoals dat met tussenpersonen in het verzekeringswezen het geval was. |
3.10 Hoofdstuk 10 Slotbepalingen
3.10.1 |
Het richtlijnvoorstel bevat:
|
3.10.2 |
Het Comité plaatst vraagtekens bij de reikwijdte van de aan de Commissie gedelegeerde bevoegdheden betreffende essentiële aspecten van de regeling en de gevolgen daarvan voor de rechtszekerheid. Bovendien gaan die bevoegdheden veel verder dan de in artikel 290 VWEU aangegeven grenzen, die worden gedefinieerd in de Commissiemededeling over de uitvoering van dat artikel. De mogelijkheid tot delegatie dient te worden beperkt en enkel in uitzonderlijke omstandigheden te worden aangewend. |
3.10.3 |
Het richtlijnvoorstel gebiedt de lidstaten toe te zien op de uitvoering ervan en er zorg voor te dragen dat de richtlijn niet omzeild wordt. |
3.10.4 |
Het EESC neemt kennis van de bepalingen van het richtlijnvoorstel en benadrukt dat zij in de lidstaten niet mag leiden tot een lager beschermingsniveau in de lidstaten waar al wetgeving inzake woningkredietovereenkomsten van kracht is. |
3.10.5 |
Tot slot voorziet het richtlijnvoorstel in een periode van twee jaar voor de omzetting ervan en een evaluatie vijf jaar na de inwerkingtreding. Dit lijkt redelijk om de maatregelen van de richtlijn op hun effect en relevantie te beoordelen. |
Brussel, 14 juli 2011
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Staffan NILSSON
(1) PB L 133 van 22 mei 2008, blz. 66 (EESC-advies in PB C 234 van 30 september 2003, blz. 1.
(2) PB C 27 van 3 februari 2009, blz. 18.
(3) PB L 149 van 11 juni 2005, blz. 22 – EESC-advies: PB C 108 van 30 april 2004, blz. 81.
(4) PB L 281 van 23 november 1995, blz. 31 – EESC-advies: PB C 159 van 17 juni 1991, blz. 38.
BIJLAGE
bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité
De volgende wijzigingsvoorstellen, waarvoor ten minste een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werden tijdens de beraadslaging verworpen (artikel 39, 2, rvo):
Par. 3.8.2
Als volgt wijzigen:
„3.8.2 |
eze bepaling om de overeenkomst op elk moment te kunnen opzeggen, tegen een geringe vergoeding of zelfs gratis, in geval van overlijden of gedwongen stopzetting van beroepsactiviteiten.” |
Stemuitslag:
Voor |
: |
26 |
Tegen |
: |
61 |
Onthoudingen |
: |
10 |
Par. 3.10.4
Als volgt wijzigen:
„3.10.4 |
Het EESC neemt kennis van de bepalingen van het richtlijnvoorstel en benadrukt .” |
Stemuitslag:
Voor |
: |
29 |
Tegen |
: |
76 |
Onthoudingen |
: |
4 |