6.3.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 68/47 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor het Baltische zalmbestand en de visserijtakken die dat bestand exploiteren
(COM(2011) 470 definitief — 2011/0206 (COD))
2012/C 68/09
Rapporteur: Seppo KALLIO
Het Europees Parlement heeft op 13 september 2011 besloten om, op grond van art. 43 (2) VWEU, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor het Baltische zalmbestand en de visserijtakken die dat bestand exploiteren
COM(2011) 470 definitief — 2011/0206 COD.
De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 21 december 2011.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 477e zitting van 18 en 19 januari 2012 (vergadering van 18 januari) het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 169 stemmen vóór en 4 stemmen tegen, bij 9 onthoudingen:
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 Het Europees Economisch en Sociaal Comité staat achter de doelstellingen van het meerjarenplan betreffende de zalm, die gericht zijn op een duurzame exploitatie van de Baltische zalmbestanden en op behoud van de genetische integriteit en diversiteit. Daarentegen is het tijdschema dat in het plan is voorzien voor de zwakke zalmbestanden in de meer zuidelijke gebieden, in het licht van recente wetenschappelijke onderzoeksgegevens niet realistisch.
1.2 Het EESC vindt het beslist noodzakelijk dat de beperkingen op de visvangst voor de gehele levenscyclus van de zalm en voor alle vormen van visserij gelden. Naast vangstbeperkingen zal er met het oog op het herstel van zwakke zalmbestanden voor gezorgd moeten worden dat de voortplantingsgebieden van zalm in goede staat zijn. Naar de mening van het Comité is het niet verstandig om voor riviergebieden een TAC („totaal toegestane vangst”) vast te stellen, omdat het hier om een omslachtig administratief instrument gaat en de controle hierop aanzienlijke extra kosten met zich mee zou brengen. Het zijn de lidstaten zelf die in de eerste plaats de verantwoordelijkheid dienen te dragen voor de regulering van de visvangst in de eigen binnenwateren en voor de controle hierop. Aan de Europese Commissie is het om aan de hand van rapporten die door de lidstaten worden opgesteld, na te gaan in hoeverre de nationale controleprogramma's daadwerkelijk worden uitgevoerd.
1.3 Het EESC gaat ermee akkoord dat de verordening ook wordt toegepast op vissersvaartuigen die diensten aanbieden voor recreatievisserij („dienstvaartuigen”). De buiten het toepassingsgebied van het meerjarenplan vallende recreatievisserij is echter verantwoordelijk voor een groot deel van de zalmvangst. Ook de regulering van en controle op de recreatievisserij dienen een zaak van de lidstaten te zijn. Het toezicht hierop dient te geschieden aan de hand van rapporten die door de lidstaten aan de Commissie worden voorgelegd.
1.4 Om de toekomst van de visserij veilig te stellen acht het EESC het belangrijk dat het systeem van quota en vangstbeperkingen geleidelijk aan wordt vervangen door gebruikmaking van visserijsterftecoëfficiënten. De regulering van de zalmvisserij op zee zal voor een groot aantal zalmbestanden in de toekomst niet meer gebaseerd moeten zijn op de vaststelling van TAC, maar op bepalingen betreffende de periodes waarin gevangen mag worden, en op technische voorschriften inzake het gebruik van vistuig, zulks m.n. ter bescherming van zwakke zalmbestanden.
1.5 Het EESC gaat niet akkoord met een verbod op het uitzetten van zalm als compenserende maatregel, indien niet eerst duidelijk wetenschappelijk is aangetoond dat dit schadelijk is. Er zal moeten worden toegezien op de kwaliteit van de jonge zalm die wordt uitgezet. Het Comité stelt voor om de genetische risico's van het uitzetten te verkleinen door bij het kweken van jonge zalm elk jaar gebruik te maken van vrouwtjeszalmen die in het wild worden gevangen.
1.6 Het EESC acht het noodzakelijk dat er op een adequate en effectieve wijze wordt toegezien op de zalmvisserij en stelt voor om snel meer middelen vrij te maken voor het uitoefenen van controle, zodat een beter toezicht op de zalmvisserij mogelijk wordt. In plaats van nieuwe permanente controleverplichtingen op te leggen geeft het Comité er echter de voorkeur aan om de controlevoorschriften die de laatste jaren reeds sterk zijn verbeterd, in alle lidstaten op doeltreffende wijze toe te passen. Het Comité dringt aan op nader onderzoek n.a.v. de beoordeling van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) dat er op grote schaal sprake is van foutieve rapportage over de zalmvangst.
1.7 Het EESC benadrukt dat het voor een geslaagde tenuitvoerlegging van het meerjarenplan van belang is dat gebruik wordt gemaakt van recent uitgevoerd, kwalitatief hoogstaand onderzoek naar de zalm. Alleen als er voldoende betrouwbare gegevens worden verzameld, kan worden gewaarborgd dat de op bescherming en herstel van de zalmbestanden gerichte maatregelen afdoende zijn, en zal het mogelijk worden de bestanden op duurzame wijze te exploiteren. Behalve betrouwbare vangststatistieken zijn er ook extra gegevens over de oorzaken van de sterfte onder zeezalmen nodig.
1.8 Het EESC vreest dat de voorgestelde verordening negatieve gevolgen zal hebben voor de werkgelegenheid in de sectoren commerciële visvangst, visverwerking, vishandel, visserijartikelen, toeristische visserij en aquacultuur. De omvang van de gevolgen varieert per lidstaat en per regio. Het Comité gaat ervan uit dat bij het uitvoeren van de maatregelen die voortvloeien uit de voorgestelde verordening, de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid zo klein mogelijk worden gehouden, en dat aan de gevolgen die zich niettemin voordoen, op ruime schaal aandacht wordt besteed bij het toekennen van middelen uit de EU-structuurfondsen en bij een latere herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Er zal ruimer en effectiever gebruik moeten worden gemaakt van de EU-structuurfondsen om het zalmbestand duurzaam te vergroten en de werkgelegenheid in de visserijsector in het Oostzeegebied te verbeteren.
2. Inleiding
2.1 De Baltische zalmbestanden werden vroeger wettelijk beschermd door nationaal voorgeschreven vangstbeperkingen, door de in de verordening van de Raad vastgelegde technische visserijbepalingen en door de jaarlijks vastgestelde vangstquota (TAC). Tot 2006 werden de quota vastgesteld door de Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee (IBSFC), die in ieder geval nog tot 2010 via haar Salmon Action Plan (SAP) alle acties m.b.t. de zalm heeft gecoördineerd.
2.2 Na 2006 zijn de voor EU-lidstaten vastgestelde vangstquota in het Oostzeegebied jaarlijks bekrachtigd via een verordening van de Raad. De huidige ontwerpverordening is opgesteld door de Commissie met steun van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV).
2.3 De EU verdeelt de overeengekomen quota onder de lidstaten nog altijd op grond van het criterium „relatieve stabiliteit”. Dit betekent dat de verschillende lidstaten van jaar tot jaar in verhouding tot elkaar hetzelfde quota-aandeel krijgen toebedeeld, al kunnen de absolute aantallen variëren.
2.4 Wat de derde landen betreft is het alleen Rusland dat visserij-activiteiten bedrijft in de Oostzee. De EU en Rusland voeren aparte bilaterale gesprekken over de toestand van de visbestanden en de visvangstmogelijkheden in de Oostzee. Voorlopig is er nog geen sprake van formele onderhandelingen over een verdeling van visserijquota tussen de EU en Rusland, zoals dat gebeurt binnen de Visserijcommissie.
2.5 Bij het vaststellen van quota voor de commerciële zalmvisserij op de Oostzee wordt onderscheid gemaakt tussen twee deelgebieden: Centraal Oostzeebekken-Botnische Golf (ICES 22-31) en Finse Golf (ICES 32). In de praktijk hebben de quota al een aantal jaren geen beperkende gevolgen gehad voor de zalmvangst. Van het in totaal voor 2010 vastgestelde quotum van 309 665 Baltische zalmen zijn er maar 150 092 gevangen (48,5 %). De mate waarin gebruik wordt gemaakt van het quotum, verschilt per land (tussen de 2,8 en 84,9 %). Behalve door commerciële vissers wordt er op zee, in riviermondingen en op binnenwateren door recreatievissers zalm gevangen. Zo'n 20 à 30 % van de totale zalmvangst in het Oostzeegebied komt voor rekening van de recreatievisserij. Voor de zalm die aan de kust en in rivieren wordt gevangen, is dit zelfs bijna de helft. Met de vangst van recreatievissers wordt geen rekening gehouden bij het vaststellen van de visserijquota.
2.6 De situatie in de grote noordelijke zalmrivieren is in het midden van de jaren '90 aanzienlijk verbeterd doordat Zweden en Finland via eigen wetgeving een gesloten seizoen voor kustvisserij hebben ingesteld. De productie van jonge zalm in deze rivieren is sindsdien duidelijk hoger geweest dan voorheen en ligt niet ver van de potentiële productiecapaciteit van de rivieren en van het in het meerjarenplan als doelstelling voorgestelde niveau van maximale duurzame opbrengst. De zalmvisserij in het Oostzeegebied is voor een groot deel afhankelijk van de productie in deze in goede staat verkerende noordelijke zalmrivieren.
2.7 De productie van jonge zalm in de zalmrivieren in de centrale en zuidelijke delen van het Oostzeegebied is ondanks de tot nu toe genomen maatregelen blijven steken op een laag niveau. In het Centrale Oostzeebekken is de visserij op gemengde zalmbestanden in 2008 aanzienlijk teruggelopen door het verbod op drijfnetvissen. Door een toename van de beuglijnvisserij wordt er in het Centrale Oostzeebekken tegenwoordig weer meer zalm gevangen.
2.8 Ondanks de aanzienlijk hogere productie van jonge zalm is de omvang van de te bevissen zalmbestanden niet navenant toegenomen. Er zijn meer wetenschappelijke gegevens nodig over de factoren die verantwoordelijk zijn voor de sterfte onder zalmen tijdens de periode die de vis in zee doorbrengt.
2.9 De internationale Raad voor het onderzoek van de zee heeft in zijn aanbevelingen voor de visserijmogelijkheden in 2012 geoordeeld dat er wat de beugelvisserij in de Oostzee betreft op grote schaal sprake is van foutieve rapportage over de zalmvangst, omdat zalm wordt opgegeven als zeeforel.
2.10 De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee heeft zich bezorgd getoond over de toestand en de genetische diversiteit van de Baltische zalmbestanden. Ook de Commissie ter bescherming van het mariene milieu van het Oostzeegebied (HELCOM) heeft de aandacht gevestigd op de situatie van de Baltische zalmbestanden.
2.11 De zalmvisserij is sociaal-economisch van groot belang voor de visserijgemeenschappen aan de kust. De laatste schatting van het totale aantal zalmvissers in het Oostzeegebied heeft betrekking op het jaar 2007. Voor dat jaar schatte de Europese Commissie het aantal commerciële zalmvissers in totaal op zo'n 400, van wie er 340 aan de kust actief waren. De zalmwerkgroep van de ICES heeft het totale aantal vaartuigen waarmee op open zee op zalm wordt gevist, geschat op 141, wat duidelijk meer is dan in 2007. Naast de commerciële zalmvissers zijn minstens evenveel personen werkzaam in de op zalmvisserij gespecialiseerde toeristenindustrie. Wat de Botnische Golf betreft wordt geraamd dat de commerciële en de recreatieve zalmvisserij evenveel werkgelegenheid opleveren. Indirect zorgt de zalmvisserij voor banen in de visverwerking, de vishandel en de sector visserijartikelen. Ook de kweek van jonge zalm, die vitaal is voor de instandhouding van de zalmvisserij en het behoud van de zalmbestanden, is plaatselijk van groot belang voor de werkgelegenheid.
3. Het voorstel van de Commissie
3.1 Op 12 augustus 2011 heeft de Europese Commissie haar voorstel voor een verordening tot vaststelling van een meerjarenplan voor het Baltische zalmbestand en de visserijtakken die dat bestand exploiteren (COM (2011) 470 definitief), voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.
3.2 Het is de bedoeling dat het beheersplan voor de Baltische zalmbestanden gaat gelden voor de commerciële visserij op de Oostzee en in de hierin uitmondende rivieren. Verder zou het plan betrekking hebben op ondernemingen die boottochten voor recreatievissers op de Oostzee verzorgen. In het voorstel wordt de mogelijkheid geopperd om in voorkomend geval de riviervisserij te reguleren m.b.v. Europese regelgeving. Ook het uitzetten van zalm zou eronder vallen.
3.3 Met het plan wordt beoogd om het Baltische zalmbestand duurzaam te exploiteren volgens het beginsel van de maximale duurzame opbrengst en om de genetische integriteit en diversiteit van het Baltische zalmbestand te beschermen.
3.4 Wildezalmrivieren in het Oostzeegebied zullen elk een wildesmoltproductie van 75 % van de potentiële capaciteit voor de productie van smolt moeten halen. Afhankelijk van de huidige toestand in de zalmrivieren zou deze doelstelling binnen 5 of 10 jaar na inwerkingtreding van de verordening moeten zijn verwezenlijkt.
3.5 Voor de wildezalmbestanden wordt voorgesteld om per rivier de visvangst te reguleren d.m.v. een verplicht op te leggen TAC. Hiervoor zouden de lidstaten verantwoordelijk zijn. Zij zouden met gebruikmaking van wetenschappelijke gegevens de per rivier maximaal toegestane visserijsterfte en het dienovereenkomstige TAC-niveau moeten vaststellen.
3.6 Het is de bedoeling dat de Europese Commissie om de drie jaar de voornoemde activiteiten van de lidstaten evalueert en nagaat in hoeverre ze verenigbaar zijn met de vastgestelde doelstellingen. Als een lidstaat nalaat om de nodige gegevens te verstrekken of als de genomen maatregelen in strijd zijn met de doelstellingen, kan de Commissie de door de betreffende lidstaat voor wildezalmrivieren vastgestelde visserijsterftecoëfficiënten en/of het TAC-niveau wijzigen ofwel de zalmvisserij in de betrokken rivieren helemaal verbieden.
3.7 Voor alle Baltische zalmbestanden wordt t.a.v. de visvangst op zee een en dezelfde visserijsterftecoëfficiënt vastgesteld. Voorgesteld wordt een coëfficiënt van 0,1. Dit betekent dat per jaar zo'n 10 % van de te bevissen zalm mag worden weggevangen. Bij het jaarlijkse besluit over de regulering van het TAC-niveau moet ervoor worden gewaakt dat hiermee de maximale visserijsterftecoëfficiënt van 0,1 wordt overschreden. De Commisie kan de visserijsterftecoëfficiënten voor zeezalm aanpassen als de omstandigheden zodanig veranderen dat verwezenlijking van de doelstellingen in gevaar komt.
3.8 De zalm die wordt gevangen door recreatievissers aan boord van dienstvaartuigen, wordt in mindering gebracht op het nationale zalmquotum voor de betrokken lidstaat.
3.9 Het is aan de lidstaten om technische visserijbepalingen vast te stellen voor zwakke wildezalmbestanden in rivieren waar nog geen 50 % van de potentiële capaciteit voor de productie van smolt is bereikt. Na de inwerkingtreding van de verordening zouden de lidstaten twee jaar de tijd hebben om dergelijke bepalingen vast te stellen. De betrokken lidstaat zou zelf het soort technische visserijbepalingen kunnen kiezen (vangstbeperkingen, gesloten gebieden en/of seizoenen e.d.).
3.10 De Commissie evalueert om de drie jaar de technische visserijbepalingen van de lidstaten. Als een lidstaat verzuimt om tijdig maatregelen vast te stellen resp. te publiceren of als deze niet volstaan om de voor wilde zalm vastgestelde doelstellingen te halen, zou de Commissie zelf voor afzonderlijke rivieren technische visserijbepalingen kunnen opstellen.
3.11 Het uitzetten van zalm zou volgens het voorstel beperkt blijven tot aangroeigerichte en heraangroeigerichte activiteiten. Met aangroeigerichte activiteiten wordt bedoeld dat vis wordt uitgezet in wildezalmrivieren en met heraangroeigerichte activiteiten dat vis wordt uitgezet in potentiële zalmrivieren om daar de basis te leggen voor een zichzelf in stand houdende wildezalmpopulatie.
3.12 In het voorstel wordt een overgangsperiode van zeven jaar voor het uitzetten aanbevolen. Daarna zouden alle soorten uitzet, behalve de voornoemde, verboden zijn.
3.13 In het voorstel worden ter aanvulling op de reeds bestaande controlevoorschriften een aantal nieuwe regels voorgesteld, die betrekking hebben op de commerciële zalmvangst (ongeacht de lengte van het vaartuig) alsmede op dienstvaartuigen.
3.14 De vangsten zouden geïnspecteerd moeten worden tijdens de aanlandingen. De inspectie zou betrekking moeten hebben op ten minste 10 % van het totale aantal aanlandingen.
3.15 De Commissie stelt voor dat zijzelf voor onbepaalde tijd de bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen krijgt, ingeval het nodig blijkt om de zalmvisserij op zee en in riviergebieden te reguleren.
4. Speciale opmerkingen
4.1 De doelstellingen van het plan zijn naar de mening van het Europees Economisch en Sociaal Comité correct en verdienen bijval. Het streefdoel om in tien jaar ten minste een niveau van 75 % van de mogelijke productie van smolt te bereiken, is buitengewoon ambitieus. Op grond van de analyses van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee zal de doelstelling voorzover het de grote noordelijke zalmrivieren in het Oostzeegebied betreft worden gehaald, maar in het geval van de zwakke zuidelijke zalmbestanden dient de voorgestelde termijn als onrealistisch te worden beschouwd, ongeacht de omvang van de visserijbeperkingen.
4.2 Het toepassingsgebied van de verordening zijn de commerciële visserij en de ondernemingen die diensten aanbieden voor recreatievisserij. Laatstgenoemde sector is van weinig betekenis als wordt gekeken naar de totale hoeveelheid gevangen zalm. Daarentegen is de zalmvangst aan de kust en in rivieren die voor rekening komt van andere vormen van recreatievisserij, alles bij elkaar genomen van eenzelfde orde van grootte als die van de commerciële visserij in deze gebieden. Het EESC acht het niet zinvol om in riviergebieden alleen een TAC vast te stellen voor de commerciële visserij, omdat de visserij hier bijna uitsluitend een recreatief karakter heeft. Het EESC is van mening dat de beperkingen op de visvangst dienen te gelden voor de gehele levenscyclus van de zalm en voor alle vormen van visserij. Het zijn de lidstaten zelf die in de eerste plaats de verantwoordelijkheid dragen voor de regulering van zowel de commerciële als de recreatieve visserij in de eigen binnenwateren.
4.3 In de EU zijn in de reeds goedgekeurde plannen voor het beheer en herstel van visbestanden afspraken gemaakt over een, vanuit een oogpunt van duurzame exploitatie, voor elk afzonderlijk bestand optimale visserijsterftecoëfficiënt. In de Oostzee wordt gevist op allerlei verschillende zalmbestanden die elk een eigen biologische status hebben. Uit de verordening en de bijgevoegde toelichting blijkt niet waarom voor alle Baltische zalmbestanden in de Oostzee een en dezelfde visserijsterftecoëfficiënt wordt voorgesteld en hoe deze coëfficiënt eigenlijk is berekend.
4.4 Het niveau van de Baltische zalmbestanden in de meer noordelijke gebieden ligt nu al heel dicht in de buurt van de nagestreefde maximale duurzame opbrengst. Als het zalmquotum voor het gebied „Centraal Oostzeebekken-Botnische Golf” wordt teruggebracht tot eenzelfde niveau als voor de visserijsterfte van de zuidelijke zalmbestanden wordt vastgesteld om deze te laten overeenkomen met de maximale duurzame opbrengst, zou dit betekenen dat de noordelijke zalmvisserij te veel zou worden ingeperkt. De regulering van de zalmvisserij op zee zal daarom voor een groot aantal zalmbestanden in de toekomst niet meer gebaseerd moeten zijn op de vaststelling van een TAC, maar op bepalingen betreffende de periodes waarin gevangen mag worden, en op technische voorschriften inzake het gebruik van vistuig, gericht op de bescherming van m.n. zwakke zalmbestanden. Als de regulering van de zalmvisserij toch gebaseerd blijft op de jaarlijkse vaststelling van een TAC, dan zal wat de zalmquota voor de zeevisserij betreft moeten worden uitgegaan van de in de beheersplannen voor andere visbestanden gebruikte geleidelijke vermindering van de visserijsterfte tot aan het gewenste niveau. Als er abrupt en zonder dringende noodzaak ingrijpende veranderingen in de regelgeving worden doorgevoerd, zal dit buitengewoon schadelijk zijn voor degenen die werkzaam zijn in de visserijsector.
4.5 De zalmvisserij in het Centrale Oostzeebekken is al met al een vorm van gemengde visserij, gericht op verschillende bestanden. Hoe dichter bij een zalmrivier wordt gevist, des te beter kunnen de visserijactiviteiten worden geconcentreerd op het zalmbestand dat kenmerkend is voor het bestand in de betreffende rivier. Om de zuidelijke, in slechte staat verkerende zalmbestanden te kunnen herstellen zijn wettelijke bepalingen m.b.t. de beugelvisserij in het Centrale Oostzeebekken, alsmede de controle hierop, van groot belang. De hoeveelheid ondermaatse zalm die in het najaar via de techniek van beugelvisserij wordt gevangen, blijkt groter te zijn dan bij andere visserijmethoden het geval is, zodat via het vaststellen van gesloten seizoenen voor de beugelvisserij ook de hoeveelheden teruggeworpen zalm kunnen worden verkleind. Overigens dient te worden opgemerkt dat de Baltische zalmbestanden in zuidelijke gebieden zich niet hebben hersteld ondanks het feit dat de visserijactiviteiten in het Centrale Oostzeebekken sterk zijn verminderd. Dit betekent dat het herstel van zwakke zalmbestanden niet alleen vraagt om een beperking van de zeevisserij, maar dat ook in riviermondingen en stroomgebieden van rivieren de vangst sterk aan banden zal moeten worden gelegd, en dat ook de voortplantingsgebieden van de zalm zullen moeten worden verbeterd om de natuurlijke voortplanting veilig te stellen.
4.6 Het Europees Economisch en Sociaal Comité maakt zich zorgen over de rapporten met foutieve cijfers over gerealiseerde vangsten, eist nader onderzoek en dringt aan op een adequaat en effectief toezicht op de zalmvisserij. Op grond van het Commissievoorstel zou de overheid meer permanente verplichtingen op het gebied van controle krijgen en zouden hierdoor de kosten oplopen. Deze kosten zijn vooral een gevolg van de veranderingen die moeten worden doorgevoerd in de ICT-systemen en het onderhoud ervan, terwijl er ook extra personeels- en andere kosten moeten worden gemaakt om te kunnen toezien op de naleving van de regels en om onderzoek te kunnen verrichten. Het EESC dringt erop aan om binnen de mate van het mogelijke aanvullende middelen vrij te maken voor dit toezicht, en dat de reeds beschikbare middelen m.n. worden gebruikt voor de controle op de zalmvisserij, totdat het meerjarenplan voor de zalm is goedgekeurd en de rapportageproblemen naar verwachting niet meer zullen spelen. Het EESC wil dat allereerst de controlevoorschriften, die de laatste jaren reeds sterk zijn verbeterd, in alle lidstaten op doeltreffende wijze worden toegepast. Een dergelijke aanpak staat op zich al garant voor een vermeerdering van de zalmbestanden in een groot aantal rivieren in het Oostzeegebied. Aan de Europese Commissie is het om aan de hand van rapporten die door de lidstaten worden opgesteld, na te gaan in hoeverre de nationale controleprogramma's daadwerkelijk worden uitgevoerd.
4.7 Zalm wordt uitgezet voor aangroei en heraangroei en als compenserende maatregel ten gevolge van een rechterlijke uitspraak indien de vangst te lijden heeft onder de bouw van een waterkrachtcentrale. Op grond van het voorstel zou alle uitzet, voorzover niet aangroei- of heraangroeigericht, in potentiële zalmrivieren binnen de zeven jaar na inwerkingtreding van de verordening verleden tijd moeten zijn. Een termijn van zeven jaar om het uitzetten van zalm als compenserende maatregel te vervangen door andere verplichte maatregelen, is veel te kort, omdat er behalve het overgangsproces met zijn juridische procedures die waarschijnlijk tot in derde aanleg gevoerd zullen worden, ook nog tijd verloren gaat met het voorbereiden en implementeren van de verplichte vervangmaatregelen.
4.8 Het verbieden van uitzet als compenserende maatregel wordt gemotiveerd met het argument dat door het uitzetten de genetische diversiteit van de zalmbestanden in gevaar wordt gebracht. Deze stelling wordt echter niet gestaafd met wetenschappelijke bewijzen. De vangst die mogelijk wordt gemaakt dankzij het uitzetten van zalm als compenserende maatregel, heeft een onbetwistbaar belang voor de riviermondingen waar de uitzet plaatsvindt, en voor de kustvisserij. Ook is er de impact op de werkgelegenheid in de aquacultuursector aan de kust, die neerkomt op tientallen manjaren. Uitzet als compenserende maatregel mag dan ook niet worden verboden zonder harde wetenschappelijke bewijzen voor de schadelijke gevolgen ervan. Wel is het EESC van mening dat moet worden toegezien op de kwaliteit van de jonge zalm die wordt uitgezet, en dat de vetvinnen van alle jonge zalmen die worden uitgezet, moeten worden afgeknipt om bij de vangst onderscheid te kunnen maken tussen zalm die zich in het wild heeft voortgeplant, en uitgezette zalm. De genetische risico's die het uitzetten van zalm met zich meebrengt, kunnen worden geminimaliseerd door i.p.v. de zalmbestanden die in kweekplaatsen voor jonge zalm worden bewaard, zoveel mogelijk gebruik te maken van vrouwtjeszalmen die elk jaar in het wild worden gevangen en het proces van natuurlijke selectie hebben doorlopen.
4.9 Het belang van het uitzetten van zalm laat zich goed illustreren aan de hand van de situatie in de Finse Golf. Als er bijv. geen zalm meer zou mogen worden uitgezet in het mondingsgebied van de door bebouwd terrein stromende Kymijoki, zou dit in de praktijk het einde betekenen van de zalmvisserij in de Finse Golf en ook van de recreatievisserij, die van grote betekenis is in de stroomafwaarts van de waterkrachtcentrales gelegen delen van de Kymijoki. Deze recreatievisserij is toeristisch heel aantrekkelijk. Hetzelfde geldt voor veel andere rivieren in het Oostzeegebied.
4.10 De voorgestelde verordening zou door de hieruit voortvloeiende verkleining van de quota verstrekkende gevolgen hebben voor zowel commerciële vissers als bedrijfstakken die afhankelijk zijn van de primaire productie, d.w.z. visverwerking, vishandel en de sector visserijartikelen. De lange migratieroutes van de zalm, de uiteenlopende visserijmethoden en het feit dat de regelgevingsbehoeften per fase verschillen – dit alles zorgt ervoor dat de economische gevolgen per lidstaat en binnen lidstaten van elkaar verschillen. Doordat het seizoen voor zalmvisserij maar korte tijd geopend is, vissen de meeste zalmvissers ook op andere soorten. Toch blijft de zalm voor de meesten economisch de meest interesante soort, wat betekent dat zelfs kleine veranderingen in regelgeving aanzienlijke gevolgen hebben voor de rentabiliteit van de sector. Als door de voorgestelde verordening een aantal vissers gedwongen wordt hun activiteiten stop te zetten, betekent dit niet alleen een teruggang van de zalmvisserij, maar zal er ook minder andere vis worden gevangen voor de consument, de verwerkingssector en de handel, waardoor de EU meer afhankelijk wordt van visinvoer uit derde landen. Ook de toeristische visserij in riviergebieden zou verlies kunnen lijden als gevolg van de strengere regels voor de visvangst op rivieren en de toepassing van TAC op de riviervisserij. Wel kan de voorgestelde verordening op de langere termijn zorgen voor meer arbeidsplaatsen in de toeristische visserij bij een herstel van de zalmbestanden in riviergebieden.
4.11 De voorgestelde verordening heeft ook economische gevolgen voor de aquacultuur. De bedrijven in deze sector die jonge zalm kweken voor het uitzetten als compenserende maatregel, leveren werk aan tientallen personen in gebieden waar weinig andere arbeidsmogelijkheden zijn. Als aquacultuurbedrijven door een verbod op het uitzetten van zalm als compenserende maatregel de boeken moeten sluiten, gaat dit ten koste van de algehele werkgelegenheid in de betrokken regio. En als deze bedrijven verdwijnen, gaan ook de gedurende jaren opgebouwde expertise en knowhow op het gebied van aquacultuur verloren.
4.12 Bij toepassing van de huidige regels voor het toekennen van middelen uit de structuurfondsen en bij de hervorming van het gemeenschappelijke visserijbeleid zal rekening moeten worden gehouden met de negatieve gevolgen van de voorgestelde verordening voor de werkgelegenheid. Er zou bijv. steun kunnen worden verleend in de vorm van vergoedingen bij het beëindigen van visserijactiviteiten of van investeringen en scholing om de overstap naar andere vormen van visserij te vergemakkelijken. Het EESC blijft echter van mening dat vergoedingen pas op de tweede plaats komen. In eerste instantie zal er al bij het plannen van concrete maatregelen aandacht moeten zijn voor de mogelijkheden die de zalmvisserij en aanverwante sectoren bieden voor het genereren van arbeidsplaatsen, zodat de negatieve effecten voor de werkgelegenheid tot een minimum beperkt kunnen worden gehouden.
Brussel, 18 januari 2012
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Staffan NILSSON