5.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 356/49


Advies van het Comité van de Regio's — EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart

2013/C 356/09

HET COMITE VAN DE REGIO'S

denkt dat het nakende ruimtevaartbeleid van de Unie regulering zal vergen van aspecten als industriële normen en kwesties in verband met technische handelingen en commerciële exploitatie van infrastructuur voor satellietcommunicatie;

vindt dat vraaggeoriënteerd beleid van de overheid voor de ruimtevaartsector van de EU inderdaad bedoeld is om gebruikers meer invloed te geven, maar dat dit beleid zich niet tot consumentensubsidies mag beperken;

daarom wordt de Commissie ertoe opgeroepen om criteria vast te stellen voor het openbare nut daarvan in het licht van de bevoegdheden en behoeften van overheidsinstanties, die vervolgens zullen worden gebruikt bij de evaluatie van de gebruikersvraag;

is van mening dat een wezenlijk onderdeel van het EU-industriebeleid erin zou moeten bestaan om een nauwe band aan te brengen tussen het lokale/regionale niveau, dat samen met bedrijven aan (ondersteuning van) hun eerste stappen werkt, en het nationale/EU-niveau;

wijst er ook op dat uit goede lokale en regionale praktijken is gebleken dat als regel de aan Copernicus/GMES verbonden down-stream-diensten zeer dienstig voor overheidsbeleid en -doelstellingen zijn;

suggereert daarom, de op basis van ruimtetechnologie ontwikkelde diensten en toepassingen mede via de Structuurfondsen te financieren, mits de beheerders ervan daartoe voldoende politieke wil en besef van het belang hiervan hebben. Een dergelijk mechanisme is reeds gebruikt bij het MFK 2007-2013, waar onbenutte gelden uit het Cohesiefonds en het EFRO voor een nieuwe prioriteit werden gebruikt: satellietgebaseerd breedbandinternet voor afgelegen regio's;

is van oordeel dat de operationele fase van Copernicus cruciaal is voor de economische doorbraak van nieuwe technologische ontwikkelingen, maar dat er financiële ondersteuning nodig zal zijn voor de opstartkosten betreffende het opnemen van nieuwe technologie door allerlei soorten gebruikers.

Rapporteur:

Adam STRUZIK (PL/EVP), voorzitter van het bestuur van de regio Mazovia

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart — Benutting van de economische groeimogelijkheden in de ruimtevaartsector

COM(2013) 108 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ermee ingenomen dat de Commissie in haar mededeling overduidelijk op het belang van beleid voor de Europese ruimtevaartindustrie wijst.

Opmerkingen vooraf

2.

De ruimtevaart is een cruciale component van de strategie Europa 2020 en haar vlaggenschipinitiatieven, waarbij met name valt te denken aan de vlaggenschipinitiatieven „Innovatie-unie” en „Industriebeleid”. Ruimtevaarttechnologie is van groot belang voor de kenniseconomie, die van invloed is op de toekomstige economische concurrentiekracht, en levert de instrumenten om andere urgente terrestrische problemen op te lossen. Een „space spin-off” kan worden gedefinieerd als iets dat is geleerd of veranderd tijdens ruimteactiviteiten en vervolgens wordt gebruikt op of overgedragen naar andere gebieden waardoor meer economische waarde wordt gegenereerd.

3.

Het Comité neemt nota van de constatering van het ESA dat de sectoren waarin de verworvenheden van de ruimtevaart downstream met meerwaarde worden toegepast, in Europa veel kleiner en minder in particuliere markten gespecialiseerd zijn dan elders in de wereld. Verder bepaalt de defensie-industrie, in tegenstelling tot wat bij andere ruimtevaartmogendheden gebeurt, niet welke basisnormen worden gevolgd en welke activiteiten worden uitgevoerd. Wereldwijd gezien, opereren de meeste bedrijven in meerdere marktsegmenten en langs de waardeketen. In Europa daarentegen zijn er nauwelijks actoren te vinden die de gehele keten controleren. Het plaatje is dat specialisatie in Europa (goeddeels gericht op specifieke toepassingen van satellietnavigatie) enigszins achterblijft bij de rest van de wereld.

4.

Het Comité is zich bewust van de belangrijkste beleidsaspecten betreffende de Europese ruimtevaart. Daartoe behoren marktorganisatie, administratieve vereenvoudiging, aanbestedingsbeginselen, toegang tot gegevens, publieke instellingen als klant en het regelgevingskader.

5.

Het Comité beseft dat de ruimtevaartindustrie van de EU een grote invloed heeft op de positie van Europa op wetenschappelijk en technologisch gebied. Dit betekent dat er stimulansen moeten komen voor de Europese wetenschappelijke en technologische basis en de bredere impact van ruimtevaarttechnologie op de rest van de economie.

6.

Het Comité is het eens met de Raadsconclusies van 30 maart 2013 over het EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart en het losmaken van het economisch-groeipotentieel voor die sector, waarin staat dat het in het belang van een evenwichtige industriële basis is dat kmo's deel uitmaken van de waardeketen. Dat is een essentiële component van het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie. Verder dringt het er samen met de Raad bij de Commissie op aan om nader te kijken in hoeverre nieuwe, innovatieve financiële instrumenten geboden zijn.

7.

Voor de lokale en regionale autoriteiten (LRA) is het vooral van belang dat het gebruik van op ruimtevaart gebaseerde toepassingen in EU-beleid wordt bevorderd. Daartoe moet de Unie de passende ondersteunende maatregelen uitwerken om de ontwikkeling en de verspreiding van die toepassingen onder publieke en particuliere gebruikers te stimuleren. Het Comité denkt daarbij met name aan de lokale autoriteiten en het MKB en aan verdere verwante innovatieve ondersteunende maatregelen.

A.   Doelstellingen en maatregelen voor het industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart

8.

Het Comité deelt de opvatting van de Commissie dat de ruimtevaart van zeer groot belang is voor de Unie en haar burgers en ook het Comité is zich bewust van de grote uitdagingen voor de Europese ruimtevaartindustrie die uitgaan van de ontwikkelingen in opkomende ruimtevaartmogendheden als China en India. Zoals in de mededeling wordt geconstateerd, is dat veeleer het resultaat van een gebrek aan voldoende financiering dan van een gebrek aan efficiëntie in de Europese ruimtevaartsector.

9.

In een periode waarin de EU en de lidstaten met financiële problemen worden geconfronteerd, moet het Europese ruimtevaartbeleid erop zijn gericht om de fundamenten te leggen voor een toekomstige opleving van de sector op de wereldmarkt en het wegwerken van obstakels die dat zouden kunnen belemmeren. Daarom kan het Comité zich volledig vinden in de in de mededeling genoemde doelstellingen: totstandbrenging van een regelgevingskader, ontwikkeling van een concurrerende industriële basis, aansporing tot meer kostenefficiëntie, ontwikkeling van markten voor ruimtetoepassingen, waarborging van technologische onafhankelijkheid en onafhankelijke toegang tot de ruimte.

10.

Ook is het Comité het met de Commissie eens dat een doeltreffend industriebeleid voor de ruimtevaart alleen mogelijk is op basis van overeenstemming tussen de belangrijkste spelers, te weten: de Commissie, het ESA en de lidstaten. Het voegt daaraan toe dat politiek gezien de overstap naar een gemeenschappelijk Europees defensiebeleid de samenwerking tussen de nationale militaire sectoren zou vergemakkelijken en dat de civiele ruimtevaart daarvan zou meeprofiteren.

11.

De Europese ruimtevaartsector, en daarbij valt met name aan SatCom te denken, heeft hoe dan ook resultaten op de markt geboekt en het Comité steunt de inspanningen van de Commissie om deze sector competitief op de wereldmarkt te houden. In dit verband geeft het Comité alle steun aan het initiatief van de Commissie om de Europese operatoren toegang tot radiospectrum te garanderen. Dit is van belang voor de regio's want SatCom biedt middelen voor het dichten van de breedbandkloof in dunbevolkte gebieden.

12.

Het Comité is zich bewust van het belang van technologische onafhankelijkheid van de Europese ruimtevaartsector en is het eens met de voorgestelde oplossingen zoals kruisbestuiving met andere sectoren, het opstarten van oproepen tot het indienen van offertes in het kader van het programma Horizon 2020 en investeren in opleiding van vaardige arbeidskrachten in de ruimtevaartindustrie.

13.

Het vraagt zich echter wel af of er (bijv. via Horizon 2020) voldoende geld is om de substantiële stap naar technologische onafhankelijkheid te zetten. Daarom roept het de Commissie ertoe op om met een gedetailleerd plan in dit verband te komen.

14.

Wat die hoogopgeleide arbeidskrachten betreft, lijkt het prioritair om eerst in de nieuwe lidstaten te gaan zoeken. Die hebben allemaal uiting gegeven aan hun ambitie om tot de ruimtevaartmogendheden te behoren en ook is het niveau van opleidingen tot ingenieur en in natuurwetenschappen daar hoog.

15.

Voorts schaart het zich volledig achter marktontwikkeling voor ruimtetoepassingen en -diensten en de LRA zouden een fundamentele rol daarbij kunnen vervullen.

16.

De LRA zijn overigens belangrijke eindgebruikers van ruimtediensten. Om de mogelijkheden van ruimtetoepassingen volledig tot hun recht te doen komen, zouden de LRA echter beter moeten worden voorgelicht over de voordelen daarvan. Ook moet de dialoog tussen dienstverlener en eindgebruiker worden geïntensiveerd.

17.

Verder is het zo dat de LRA binnen hun gebieden de economische actoren en andere spelers in de innovatiedriehoek bij elkaar brengen. Zij voeren namelijk innovatie- en MKB-programma's uit die kunnen worden gekoppeld aan de ruimtesector, waarmee een strategische bijdrage kan worden geleverd aan de verbetering van de markt voor die sector.

18.

Verder hebben de LRA dank zij hun burgernabijheid unieke toegang tot de verschillende maatschappelijke groepen binnen hun gebieden en daarmee verkeren zij in een ideale positie om de mensen over de voordelen van ruimtediensten te informeren. Daarom zijn LRA-netwerken als NEREUS (Network of European Regions Using Space Technologies) van groot belang.

B.   Algemene lokale en regionale bezorgdheden

19.

De regio's vormen een van de grootste groepen van gebruikers van satelliettoepassingen, met name van Copernicus/GMES-diensten en producten. Het is voor hen zeer belangrijk dat via het industrieel-ruimtevaartbeleid van de Unie technische innovatie wordt ondersteund en obstakels voor die innovatie uit de wereld worden geholpen. Het succes van dat beleid zal worden afgemeten aan de hand van groei, kostenvermijding, „spill overs” tussen sectoren en uitzicht op kwalitatief hoogwaardige en productieve banen.

20.

De Commissie merkt terecht op dat stimulering van innovatie aan de vraagzijde de grootste uitdaging voor het ruimtevaartbeleid van de Unie is. Zulks om de economische voordelen van het geld dat via kaderprogramma's al in de ruimtesector is geïnvesteerd, naar de regio's en de burgers van de Unie door te sluizen.

21.

Vraaggeoriënteerd beleid van de overheid voor de ruimtevaartsector van de EU is inderdaad bedoeld om gebruikers meer invloed te geven, maar dat beleid mag zich niet tot consumentensubsidies beperken.

22.

Daarom wordt de Commissie ertoe opgeroepen om criteria vast te stellen voor het openbare nut daarvan in het licht van de bevoegdheden en behoeften van overheidsinstanties, die vervolgens zullen worden gebruikt bij de evaluatie van de gebruikersvraag.

23.

Lokale en regionale eindgebruikers zullen de producten en diensten van Copernicus namelijk uitsluitend betrekken wanneer zij daar zuiver zakelijke voordelen in zien.

24.

Wanneer de diensten gebruiksklaar zijn, moet de Commissie zich verdiepen in EU- en nationale financieringsmechanismen voor bestaande en potentiële gebruikers. Evenals elders maakt in Europa aardobservatie deel uit van de openbare infrastructuur en het openbaar belang. Die activiteit hangt dus af van overheidssteun voor O&O en de operationaliteit van de diensten.

25.

Voorts is de operationele fase van Copernicus cruciaal voor de economische doorbraak van nieuwe technologische ontwikkelingen, maar zal er financiële ondersteuning nodig zijn voor de opstartkosten betreffende het opnemen van nieuwe technologie door allerlei soorten gebruikers.

26.

Verder valt het te verwachten dat gebruikers als de LRA of kmo's de Unie en de lidstaten voortdurend om stimulans en steun zullen vragen en wellicht kan het ESA ook bij de ondersteuning worden betrokken.

27.

Daarnaast zij erop gewezen dat uit goede lokale en regionale praktijken is gebleken dat als regel de aan Copernicus/GMES verbonden down-stream-diensten zeer dienstig voor overheidsbeleid en -doelstellingen zijn.

28.

Het Comité suggereert daarom, de op basis van ruimtetechnologie ontwikkelde diensten en toepassingen mede via de Structuurfondsen te financieren, mits de beheerders ervan daartoe voldoende politieke wil en besef van het belang hiervan hebben. Een dergelijk mechanisme is reeds gebruikt bij het MFK 2007-2013, waar onbenutte gelden uit het Cohesiefonds en het EFRO voor een nieuwe prioriteit werden gebruikt: satellietgebaseerd breedbandinternet voor afgelegen regio's.

C.   De problemen van de sector aanpakken

29.

De ruimtesector wordt gekenmerkt door lange ontwikkelingscycli. Dat verhoogt de marktrisico's, want de mogelijkheden voor nieuwe toepassingen moeten lang van tevoren worden geëvalueerd. Gevolg daarvan is dat de bedrijven in de sector maar moeilijk investeerders aan kunnen trekken. Bovendien maakt de lange operationele levensduur van ruimteproducten (10-15 jaar voor een telecommunicatiesatelliet) de markt erg cyclisch en is het dan zeer moeilijk om snel op wijzigingen aan de vraagzijde in te spelen.

30.

In het up-streamsegment is het zo dat schaalvoordelen onmogelijk worden gemaakt door hoge vaste kosten als gevolg van forse investeringen in O&O, lange ontwikkelingsperiodes en de geringe marktomvang. Dat werkt een tendens naar concentratie in de hand (bijv. bij het opstarten van nieuwe activiteiten). Downstream zijn er wel grote schaalvoordelen mogelijk, waardoor grote markten economisch levensvatbaarder worden. Dit alles maakt dat de rol van de overheid in de Europese ruimtevaartsector bepaald niet onderschat mag worden.

31.

Het is meer dan cruciaal voor de Unie en de lidstaten om zonder dralen en in overleg met het ESA de nodige politieke, juridische en technische besluiten te nemen waardoor het geld beschikbaar wordt gemaakt dat nodig is voor onafhankelijke toegang tot de ruimte, voltooiing van de momenteel ontwikkelde of geplande ruimtesystemen, stimulering van O&O en de uitbouw van innovatieve ruimtediensten en -toepassingen.

32.

De ruimte-industrie is van strategisch belang, maar is in vergelijking met andere Europese industriële sectoren nog altijd geen grote speler in de nationale economieën. Daarom moet er in het toekomstig beleid voor worden gezorgd dat de sector voor de aanvoer van strategische componenten minder afhankelijk van derde landen wordt.

33.

Het Comité moedigt het ESA aan om door te gaan met het financieren van haalbaarheidsstudies, marktonderzoek en het ontwikkelen van prototypes. Zulks ter ondersteuning van organisaties die erin geïnteresseerd zijn om ruimtetechnologie naar andere industrieën over te dragen. Ondersteuning voor startende bedrijven is beschikbaar via „business incubators” en ook zijn er de opstartsubsidies van het TTPO (Technology Transfer Programme Office) van het ESA. Verder pleit het Comité voor een dialoog die erin zou kunnen resulteren dat de lokale en regionale actoren meer mogelijkheden krijgen.

34.

Wil de Unie niet achterblijven bij haar concurrenten op het wereldtoneel, dan is het van levensbelang dat zij werk maakt van de bevordering van slimme specialisatie en samenwerking tussen haar programma's voor regionale en innovatiesteun.

35.

In de Raadsconclusies wordt terecht opgemerkt dat de betrokkenheid van de regio's (hoofdrolspelers in het Europees innovatiebeleid) een sleutelelement is van slimme specialisatie. Dat kan er ook toe bijdragen dat de onderzoeksector het enorme financiële potentieel van de regionale fondsen van de Unie kan ontsluiten. Verder zijn de ontwikkeling van bedrijfsmodellen en het opvoeren van de binnen het MKB aanwezige vaardigheden op het gebied van aardobservatiediensten vooral voor de LRA van belang.

36.

Daarom pleit het Comité voor coördinatie van EU- en nationaal beleid om het rijpingsproces van de Europese aardobservatiesector zowel aan de aanbod- als aan de vraagzijde te versnellen. De recente consolideringsgolf is een teken dat de sector zelf al bezig is zich voor te bereiden op de volgende fase. Het is nu het juiste moment voor groepen van belangrijke consumenten als overheden om grootschalige aardobservatietoepassingen in gebruik te gaan nemen. Slagen de overheden erin om in Unieverband de vraag te uniformeren, dan zal die vraag toenemen en normalisatie mogelijk worden (en zal de sector van schaalvoordelen kunnen gaan profiteren).

D.   Impact van de ruimtevaartsector

37.

Momenteel wordt binnen de EU te weinig geprofiteerd van fysiologiegerelateerde spin offs van de ruimtevaartsector. Het zou op Europees niveau geweldige voordelen bieden wanneer het begin van een ruimtevaartprogramma door een goed gerichte spin-offstrategie zou worden geflankeerd en zulks met bredere participatie van vertegenwoordigers van andere industrieën.

38.

Het Comité benadrukt het belang van satelliettechnologie in de ruimtevaartsector van de Unie en constateert dat twee derden van alle satellietverkopen telecommunicatiedoeleinden dienen. Daarom is het in het kader van het industriebeleid voor de ruimtevaart van belang om ermee rekening te houden dat die markt onderhevig was aan cyclische variaties, die in de eerste plaats een weerspiegeling vormden van veranderingen in de vraag naar GEO-telecommunicatiesatellieten en bijbehorende lanceerdiensten.

39.

Mobiele telefoons, Internet, kredietkaarten, tolheffingsapparatuur, TV-uitzendingen en de weersvoorspellingen zijn slechts een paar voorbeelden van hoe het dagelijkse leven geheel of gedeeltelijk op satellieten steunt. Andere, meer strategische, functies zijn bijv. landbouw, het volgen van oceaan- en windstromingen, navigatie voor schepen en vliegtuigen en het controleren van noodgevallen, vervuiling, klimaat en milieu.

40.

Voorts heeft de toename van het aantal particuliere actoren in de ruimte ruimtetechnologie goedkoper en toegankelijker gemaakt. Op die manier konden landen zonder een eigen ruimtevaartprogramma en ontwikkelingslanden profiteren van sommige voordelen die de ruimte te bieden heeft.

41.

Het Zevende Kaderprogramma heeft in belangrijke mate bijgedragen tot meer innovatie in het kader van Galileo/EGNOS en bijbehorende diensten. De rapporteur betreurt echter dat er in dat programma erg weinig aandacht aan toepassingen wordt besteed, omdat het op de upstreamsector is geconcentreerd.

E.   Een toekomstige benadering van het industriebeleid van de Unie voor de ruimtevaart

42.

Tot op heden heeft men zich vooral gericht op de arbeidsmarkt, infrastructuur en de concurrentie (anders geformuleerd, de kwaliteit van de economische randvoorwaarden). Men kan zich afvragen of dat voldoende is en of de aandacht niet zou moeten verschuiven naar het vermogen om exporteerbare goederen en diensten voort te brengen.

43.

Het is een goede zaak dat de programma's GALILEO en Copernicus een plaats hebben gekregen in het MFK 2014-2020.

44.

Het Comité wil er verder op wijzen dat de Europese strategie voor 2014-2020 gericht is op O&O en hoogwaardige technologie, maar dat Europa op deze gebieden toch terrein zou kunnen verliezen in de concurrentie met snel opkomende industrielanden als India, China en Brazilië als de O&O-budgets van de lidstaten achterblijven bij de doelstellingen van de strategie van Lissabon.

45.

Het succes van ieder industriebeleid is onlosmakelijk verbonden met de macro-economische trends in de economieën van de Unie en de lidstaten. Het Comité pleit voor de uitbouw van technologisch hoogwaardige en onderzoeksintensieve industriële productie waarbij concurrentievoordelen kunnen worden benut.

46.

Een evenwichtige uitvoering van de strategie Europa 2020 is belangrijk. Daarom vraagt het Comité zich af of concurrentievermogen in innovatieve sectoren voldoet om groei en werkgelegenheid in de gehele EU-economie aan te zwengelen. Verder roept het ertoe op om de gehele ruimtevaartsector te ondersteunen zodat zijn structuur evenwichtiger zal zijn samengesteld uit kmo's en grote bedrijven.

47.

Weliswaar heeft de Commissie naar instrumenten als slimme specialisatie gegrepen om voor een meer geografische aanpak van industriebeleid in sleutelsectoren te zorgen, maar er is nog veel werk te doen om te zorgen voor voldoende toegang tot fondsen (risicokapitaal) van bronnen die niet vies van risico's zijn.

48.

Een wezenlijk onderdeel van het EU-industriebeleid zou erin moeten bestaan om een nauwe band aan te brengen tussen het lokale/regionale niveau, dat samen met bedrijven aan (ondersteuning van) hun eerste stappen werkt, en het nationale/EU-niveau.

F.   Subsidiariteit en evenredigheid

49.

Het Comité deelt de opvatting van de Commissie dat de Unie, overeenkomstig artikel 4.3 van het VWEU op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en ruimteonderzoek, bevoegd is om op te treden, met name programma's vast te stellen en uit te voeren, zonder dat door de uitoefening van die bevoegdheid de lidstaten het recht wordt ontzegd hun eigen bevoegdheid uit te oefenen. Die gedeelde bevoegdheden zullen blijven bestaan totdat de Unie hier secundair recht gaat uitvaardigen, waarna de nationale parlementen daarmee strijdige nationale regelgeving moeten schrappen.

50.

De gefragmenteerde en beperkte fondsen voor ruimteonderzoek vormen een van de grootste belemmeringen voor de verdere ontwikkeling van ruimtevaartactiviteiten. Daarom roept het Comité op tot meer coördinatie van die activiteiten tussen de EU, het ESA en hun respectieve lidstaten, waardoor de EU een leidende rol in de wereld op dit gebied zou kunnen gaan spelen. Het is eenvoudigweg zo dat veel activiteiten niet kunnen worden ondernomen zonder EU-medefinanciering van ruimtevaartonderzoek: vandaar het belang van die financiering. Dus moet de Unie in dit verband hoe dan ook maatregelen nemen.

51.

De in de mededeling voorgestelde maatregelen zijn nodig, omdat aan de materie transnationale aspecten kleven die niet bevredigend op nationaal niveau kunnen worden geregeld. Tevens zijn de huidige acties van de EU en haar gerichte bijstand in dit kader onvoldoende om de voorgenomen doelstellingen te verwezenlijken. De voorgestelde maatregelen zullen dank zij hun reikwijdte en efficiëntie zeker resultaten opleveren in vergelijking met versplinterde actie op nationaal, regionaal of lokaal niveau. Zulks vooral door schaalvoordelen, omdat grote ruimtevaartprojecten investeringen vergen die één enkele lidstaat niet kan ophoesten.

52.

Voorts strekt onderhavig initiatief er niet toe om de nationale initiatieven te vervangen. Zij beoogt slechts de op dat niveau ondernomen acties aan te vullen en de coördinatie daarvan te versterken, voor zover die coördinatie nodig is om gemeenschappelijke doelstellingen te realiseren.

53.

De argumenten van de Commissie zijn duidelijk, toereikend en overtuigend. Daarom voldoen de in de mededeling voorgestelde maatregelen aan het subsidiariteitsbeginsel.

54.

Ten slotte deelt het Comité de opvatting van de Commissie dat de EU in het licht van het evenredigheidsbeginsel alleen wetgeving moet uitvaardigen in de mate waarin dat nodig is. Daarbij moet prioriteit worden verleend aan stimulering van samenwerking tussen de lidstaten, coördinatie van nationale maatregelen of aanvulling of ondersteuning daarvan via richtsnoeren, mechanismen voor informatieuitwisseling, enz. Het nakende ruimtevaartbeleid van de Unie zal de regulering vergen van aspecten als industriële normen en kwesties in verband met technische handelingen en commerciële exploitatie van infrastructuur voor satellietcommunicatie.

Brussel, 8 oktober 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


  翻译: