5.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 356/80


Advies van het Comité van de Regio's — De duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden

2013/C 356/14

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

bevestigt dat gebieden die voornamelijk uit platteland bestaan, al enige achterstand hebben ingehaald, maar dat hun ontwikkelingspeil nog steeds ver onder het EU-gemiddelde ligt;

betreurt dat de omvang van de voor plattelandsontwikkeling toegewezen middelen in verhouding tot de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 aanzienlijk is afgenomen;

stelt vast dat wordt overwogen, de gebieden waar de financiële middelen van de tweede pijler van het GLB kunnen worden ingezet, uit te breiden; zou het betreuren als hierdoor nog minder middelen kunnen worden besteed aan de verbetering van de technische en maatschappelijke structuur op het platteland;

stelt vast dat een toewijzing van minimaal 5 % van de middelen uit het Elfpo voor het LEADER-programma niet volstaat als middel om de plattelandseconomie te stimuleren;

is overtuigd van de behoefte aan een brede en directe samenwerking tussen plattelandsgemeenten in een functionele regio, vooral als het erom gaat een onderhandelingsstrategie tegenover de steden in dezelfde regio uit te stippelen;

wijst erop dat de ontwikkelingsstrategieën van deze gebieden een meerjarig kader moeten omvatten dat minstens een periode van twaalf jaar bestrijkt;

dringt erop aan dat de armoedezones in plattelandsgebieden (minstens op NUTS 3-niveau) stelselmatig en volledig in kaart worden gebracht als garantie dat middelen om sociale uitsluiting te bestrijden, beter worden gebruikt;

is van mening dat het toekomstige Europese beleid inzake plattelandsontwikkeling aan de volgende voorwaarden moet voldoen:

het moet verenigbaar zijn met het streven naar een duurzaam platteland,

erkend moet worden dat het platteland goede vooruitzichten biedt op ontwikkeling en een cruciale rol te vervullen heeft bij de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa,

erkend moet worden dat de diversiteit van het platteland in het licht van toekomstige uitdagingen een belangrijke factor is,

het moet transparant en duidelijk zijn, zodat het een breed draagvlak vindt,

regionale diversiteit moet worden ingezet om gemeenschappelijke Europese doelstellingen te verwezenlijken; daarbij mag geen enkele regio buiten de boot vallen.

Rapporteur

Jerzy ZAJAKAŁA, burgemeester van Lubianka (PL/EA)

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het belang van een levensvatbaar platteland

1.

wijst erop dat, op grond van de gangbare indeling van Eurostat, ruim 23 % van de bevolking in de EU woonachtig is in echte plattelandsgebieden en nog eens 35 % in gemengde zones. In een aantal lidstaten ligt het percentage van de bevolking dat in echte plattelandsgebieden woont, aanzienlijk hoger. Een dergelijke situatie doet zich voor in maar liefst 17 van de 27 lidstaten. Voorbeelden zijn Ierland (73 %), Slowakije (50 %), Estland (48 %), Roemenië (46 %), Finland, Griekenland, Litouwen en Denemarken (43 %).

2.

Plattelandsgebieden beschikken over groot potentieel aan menselijke hulpbronnen (cultureel en sociaal), natuurlijke rijkdommen en biodiversiteit, alsmede aan grondstoffen en andere economische troeven die van bijzonder belang zijn voor het maatschappelijke leven in de EU en de ontwikkeling ervan. Tegen deze achtergrond is het van bijzonder belang dat er maatregelen worden genomen om het platteland maatschappelijk, cultureel, economisch en qua natuur en milieu levensvatbaar te houden.

3.

Plattelandsgebieden kenmerken zich door een zeer grote verscheidenheid. Sommige gebieden kampen met het verschijnsel van ontvolking en de hieruit voortvloeiende ernstige problemen, terwijl andere gebieden, vooral als ze in de buurt van steden zijn gelegen, het hoofd moeten bieden aan een toenemende stedelijke expansie en demografische druk. Een aantal van deze gebieden maakt een ernstige terugval door als gevolg van de algemene economische crisis die zich ook in de landbouw doet gevoelen. Daar staan andere gebieden tegenover die het juist steeds beter doen dankzij het toerisme en de kwaliteit van hun natuurlijke rijkdommen.

4.

Het CvdR maakt zich zorgen over de sterke bevolkingsafname en de toenemende vergrijzing in grote delen van het Europese platteland. Willen de regio's in kwestie levensvatbaar blijven, dan moet het platteland bestendigd worden als een woon- en werkgebied waar toereikende inkomsten kunnen worden gegenereerd. Hiervoor moet de gehele samenleving zich inzetten en dienen op de afzonderlijke regio's afgestemde concepten te worden uitgewerkt waarmee het lokaal aanwezige potentieel kan worden benut.

5.

De kwaliteit van het bestaan in plattelandsgebieden speelt een grote rol als landbouwers, hun familieleden, personen die beroepsmatig andere primaire hulpbronnen exploiteren en degenen die deze hulpbronnen een nuttige toepassing geven en verwerken, alsook plattelandsbewoners die geen agrarisch beroep uitoefenen, voor het besluit staan om al dan niet in deze gebieden te blijven wonen en werken. Deze besluiten hebben weer gevolgen voor de grootte en de opbouw van de bevolking en het behoud van de levensvatbaarheid van het platteland.

6.

De traditionele culturele kenmerken van plattelandsgebieden dienen behouden te blijven en in ere te worden hersteld, aangezien ze een belangrijk onderdeel vormen van de lokale, regionale, nationale en Europese identiteit.

7.

De landbouw draagt er in belangrijke mate toe bij dat de hele samenleving kan profiteren van zulke essentiële zaken als waardevolle landschappen en veilig voedsel. Tegen deze achtergrond dient de EU door te gaan met haar financiële ondersteuning van agrarische bedrijven die hiertoe bijdragen. Ook zijn plattelandsgebieden het meest kwetsbaar voor toekomstige klimaatveranderingen. Daarom moeten er op het vlak van programmering, ruimtelijke ordening en begroting maatregelen worden genomen om de klimaatverandering af te zwakken en aanpassing aan de gevolgen ervan mogelijk te maken, ten einde aan de hand van participatiemechanismen en landbouwpraktijken een duurzame ontwikkeling mogelijk te maken.

8.

De hele samenleving, en in het bijzonder de jeugd, zal meer begrip en waardering moeten worden bijgebracht voor het belang dat plattelandsgebieden en het behoud van de levensvatbaarheid van het platteland hebben voor de bevolking als geheel.

De financiële dimensie van de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden

9.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zal ook in de toekomst moeten worden gevoerd en verbeterd, want dit is een belangrijk instrument waarmee de EU haar zowel op de korte als op de lange termijn afgestemde doelstellingen kan verwezenlijken, dat gericht is op het behalen van goede resultaten binnen de interne markt en op het consolideren van de concurrentiepositie op de internationale markten, en dat bijdraagt tot de ontwikkeling van de territoriale samenhang tussen alle regio's in de EU.

10.

Door het energie- en klimaatbeleid en een doeltreffendere benutting van grondstoffen zal het leven op het platteland sterk gaan veranderen, waardoor landelijke gebieden op den duur weer een grotere rol kunnen gaan spelen in de primaire sector van de economie. Hierop moet nu al worden vooruitgelopen om er zeker van te zijn dat deze evolutie echt duurzaam is en dat hierin economische, sociale en milieuaspecten harmonieus samengaan. Overigens blijft wisselbouw erg interessant voor het platteland, omdat de afhankelijkheid van de invoer van soja daardoor minder groot wordt, de kwaliteit van de grond wordt verbeterd, er minder kunstmest hoeft te worden gebruikt, stabiele economische bedrijvigheid wordt teruggehaald naar het platteland en de handelsbalans van de EU weer in evenwicht wordt gebracht. Wel valt te betreuren dat de staatshoofden en regeringsleiders voor hun besluiten op 26 juni jl. geen rekening hebben gehouden met het advies van het CvdR over de plafonnering van steun en de vergroening. Door deze besluiten zullen plattelandsgebieden er kwetsbaarder op worden, zowel qua diversiteit als qua duurzaamheid.

11.

De EU zal ook grootschalige financiële steun moeten verlenen aan doeltreffende programma's ter stimulering van jonge landbouwers, terwijl ook semi-zelfvoorzieningsbedrijven en landbouwbedrijven die in probleemgebieden gelegen zijn, voor subsidies in aanmerking dienen te komen. Het gaat hier om belangrijke instrumenten voor het levensvatbaar houden van het platteland. Verder is het CvdR voorstander van meer steun en subsidies voor maatregelen die gericht zijn op het herstel, het behoud en de verbetering van beschermde gebieden, ten einde het behoud van het natuurlijk milieu te kunnen verenigen met de duurzame ontwikkeling van het platteland (waar de meeste beschermde gebieden zijn gelegen).

12.

De inkomsten van landbouwers, die enerzijds afkomstig zijn uit door hen verrichte agrarische en aanverwante activiteiten en anderzijds uit subsidies die worden ontvangen in het kader van de twee pijlers van het GLB, zijn wezenlijk van invloed op de situatie van plattelandsgemeenten waar zij gevestigd zijn en hun bedrijf uitoefenen. Deze inkomsten zijn niet alleen van invloed op de doeltreffendheid van de door hen verrichte activiteiten en de kwaliteit van het bestaan van de landbouwers en hun gezinnen, maar ook op de totale belastingopbrengsten van de gemeenten waar ze gevestigd zijn. De omvang van deze inkomsten is ook van wezenlijke invloed op de reële mogelijkheden die landbouwers hebben om de levensstandaard op het platteland te verbeteren, en op de speciale rol die zij hier vervullen.

13.

Het CvdR is verontrust over de voorziene vermindering van de middelen voor plattelandsontwikkeling in het kader van de financiële vooruitzichten 2014-2020. Het valt te betreuren dat de omvang van de voor plattelandsontwikkeling toegewezen middelen in verhouding tot de financiële vooruitzichten 2007-2013 aanzienlijk is afgenomen: van 95,7 miljard tot minder dan 85 miljard euro. Het budget dat plattelandsgemeenten daadwerkelijk ter beschikking staat, kan nog kleiner uitvallen doordat men van plan is de lidstaten het recht te verlenen om 15 % van de middelen van de tweede naar de eerste pijler van het GLB (in bepaalde regio's zelfs tot 25 %) over te hevelen.

14.

Verder zij gewezen op het feit dat momenteel wordt overwogen om de middelen uit de tweede pijler op ruimere schaal te benutten voor beleggingsfondsen ter dekking van de uitgaven die gemaakt moeten worden in verband met dier- of plantenziekten, milieuongevallen of een ernstige vermindering van de landbouwinkomens, d.w.z. gebieden die vanouds onder de eerste pijler van het GLB vallen. Het zou te betreuren zijn als hierdoor nog minder middelen kunnen worden besteed aan verbetering van de technische en maatschappelijke structuur op het platteland.

15.

Het is een goede zaak dat het gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) en de partnerschapsovereenkomsten de voorwaarden scheppen voor een betere coördinatie en integratie om een duurzame ontwikkeling van het platteland te ondersteunen. Met de bepaling dat minimaal 5 % van de Elfpo-middelen voor het LEADER-programma wordt uitgetrokken, wordt een belangrijke aanzet gegeven om de lokale ontwikkeling te schragen. Niettemin is het CvdR van mening dat dit percentage niet toereikend is om de economie op het platteland nieuw leven in te blazen.

16.

Het CvdR ondersteunt het plan om „vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling” onder te brengen in de structuurfondsenprogramma's als een strategie voor lokale ontwikkeling die door lokale actoren op gang wordt gebracht. Wel is het van mening dat als er een strategie voor meerdere fondsen komt, de regelgeving voor die fondsen ook moet worden gecoördineerd. Het voorstel van de Commissie om hiervoor een tussenpersoon aan te wijzen, volstaat niet. De verantwoordelijkheid komt dan bij één instantie te liggen in plaats van bij meerdere, terwijl de administratie zelf niet wordt vereenvoudigd. Er is geen samenhang tussen de regelingen en het risico is overduidelijk aanwezig dat er meer tijd en middelen worden gestoken in het zich indekken tegen mogelijke kritiek dan in het boeken van vooruitgang.

17.

Het valt te betreuren dat het LEADER-initiatief voor de operationele programma's van het EFRO en het ESF slechts een vrijblijvend karakter heeft en alleen kan worden gefinancierd in het kader van de negende thematische doelstelling „Bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede”. Hierdoor zullen plaatselijke actiegroepen minder speelruimte krijgen en zal het minder gemakkelijk worden om de verschillende fondsen in te zetten bij het opstellen van strategieën voor lokale ontwikkeling.

18.

Als we willen vasthouden aan een kwalitatief hoogstaande openbare en particuliere dienstverlening, zal er veelal behoefte zijn aan een sterk politiek, maatschappelijk en financieel engagement, gekoppeld aan een meer vastberaden beleid om verschillen weg te werken, wat betekent dat er een grotere solidariteit tussen plattelands- en stedelijke gebieden vereist is.

19.

Het valt te vrezen dat de voorgenomen verdere deregulering van de Europese landbouwmarkt, tot sterkere prijsschommelingen voor agrarische producten zal leiden, wat vooral een gevaar inhoudt voor kleine en middelgrote familiebedrijven. Daarnaast kan versoepeling van de melkquotaregeling tot een verdergaande industrialisering en intensivering van de melkveeteelt leiden, wat het proces van klimaatverandering weer versnelt en de ontvolking van het platteland in de hand werkt. Het is nog steeds belangrijk om landbouwers te compenseren voor de collectieve goederen die zij leveren, waaronder natuurlijke en culturele rijkdommen als open weilanden, die verder geen marktwaarde hebben. Mocht de afschaffing van de melkquotaregeling ongewenste effecten hebben in de veehouderij, dan zijn beleidsmaatregelen nodig om de consument, en — meer in het algemeen — de markt beter te informeren en het dierenwelzijn in de hele EU te waarborgen.

20.

Er zijn mogelijkheden om activiteiten in het kader van het programma voor plattelandsontwikkeling (pijler 2) te koppelen aan activiteiten in het kader van het EFRO, het ESF en het EVF, d.w.z. de GSK-fondsen. Productie van biogas, grondinfrastructuur voor ICT, innovatie, ontwikkeling van vaardigheden, bedrijfsontwikkeling en vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling zijn terreinen die onder het programma voor plattelandsontwikkeling vallen, maar die ook in verband zijn te brengen met andere fondsen, waar verschillende sectoren van elkaar kunnen profiteren en waar de behoeften en hulpmiddelen van steden en plattelandsgebieden samenvallen.

Het belang van functionele relaties tussen stedelijke en landelijke gebieden

21.

Gewezen wordt op de bijzondere uitdagingen voor gemeenten die zich binnen de directe invloedssfeer van middelgrote of grote steden bevinden. Het verdient aanbeveling om uit te gaan van een functionele benadering bij de uitstippeling van strategieën voor de ontwikkeling van deze gebieden.

22.

Zowel steden als plattelandsgemeenten die in functionele regio's zijn gelegen, beschikken over waardevolle en zeer nuttige maatschappelijke en economische hulpbronnen. Als er een strategie voor de ontwikkeling van een functionele regio wordt uitgestippeld, is het raadzaam om steevast voor het hele gebied een analyse te maken van de voorhanden zijnde hulpbronnen en in de ontwikkelingsstrategie rekening te houden met het zowel in de plattelandsgemeenten als in de steden voorradige potentieel, zodat hier optimaal gebruik van kan worden gemaakt met het oog op het realiseren van duurzame ontwikkeling. Tegelijkertijd zal moeten worden opgepast voor de eventuele gevaren waaraan plattelandsgebieden worden blootgesteld. Deze doen zich voor als er geen sprake is van een evenwichtige ontwikkeling van stad en platteland en als steden profijt willen trekken van hun grotere inwonertal en economisch overwicht.

23.

Er is behoefte aan een brede en directe samenwerking tussen plattelandsgemeenten in een functionele regio, vooral als het erom gaat een onderhandelingsstrategie tegenover de steden in dezelfde regio uit te stippelen.

24.

Bij de uitstippeling van strategieën voor de duurzame ontwikkeling van functionele regio's valt een aanpak waarbij de betrokkenheid van de lokale overheden en de bewoners van zowel steden als plattelandsgemeenten wordt verzekerd, aan te bevelen. Deze betrokkenheid dient betrekking te hebben op de verschillende fasen van het proces, d.w.z. zowel op de voorbereidende werkzaamheden (inschatting en analyse van de situatie) als op de besluitvorming in het eindstadium van de strategie.

25.

In plattelandsgemeenten die zich binnen de directe invloedssfeer van steden bevinden, is slechts een deel van de bevolking actief in de landbouw. De plaatselijke bewoners die uit de stad naar het platteland verhuizen, geven veelal te kennen dat ze niet gediend zijn van bepaalde vormen van agrarische activiteit die door hen als hinderlijk worden ervaren, zoals het uitrijden van dierlijke of kunstmest, het gebruik van landbouwwerktuigen en de beoefening van veeteelt en de beweiding van stukken land. Het is raadzaam om bij de ruimtelijke ordening rekening te houden met deze problemen en hier iets aan te doen, vooral door middel van een strategie voor duurzame ontwikkeling waarmee de economische, sociale en milieubelangen van alle betrokkenen met elkaar worden verzoend, bijv. door bepaalde zones aan te wijzen die voorbehouden zijn aan agrarische productie, zodat eventuele sociale conflicten zoveel mogelijk worden vermeden.

26.

Programma's voor sociale integratie in plattelandsgebieden die te maken hebben met een aanhoudende toestroom van stedelingen, zijn een manier om met de sociale conflicten om te gaan die kunnen ontstaan als verschillende levensstijlen, waarden en maatschappelijke normen met elkaar botsen.

27.

De kosten die worden gemaakt om de economische, sociale en milieugevolgen van de „urban sprawl” op te vangen, zullen op solidaire wijze moeten worden verdeeld tussen stedelijke centra en omliggende gebieden.

Uitdagingen voor plattelandsgemeenten in perifere gebieden

28.

De overgrote meerderheid van plattelandsgemeenten bevindt zich buiten gebieden waar grote en middelgrote steden een rechtstreekse impact hebben. Daarom moet gebruik worden gemaakt van specifieke instrumenten om die gebieden te steunen. Het CvdR adviseert dan ook om er zorg voor te dragen dat het GLB en het cohesiebeleid — waarvoor ook een beroep wordt gedaan op instrumenten voor regionale ontwikkeling — oplossingen bieden waardoor echt wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van territoriale samenhang en de totstandbrenging van gelijke kansen op een duurzame ontwikkeling.

29.

Van belang is dat plattelandsgebieden behouden blijven. Daarom dringt het CvdR erop aan dat lokale overheden meer steun krijgen om technische en sociale infrastructuur te creëren en in stand te houden, die een rol kan spelen in het behoud van de levensvatbaarheid van die gebieden.

30.

Er bestaan functionele banden tussen perifere plattelandsgebieden en kleine steden. Het CvdR dringt erop aan dat adequate regelingen worden getroffen om te bevorderen dat gezamenlijke actie wordt ondernomen om de bestaanskwaliteit in die gebieden te vergroten. Dit kan met name door ervoor te zorgen dat kleine steden alle lokale diensten verlenen die nodig zijn om de behoorlijke werking van dergelijke gebieden te garanderen.

31.

De strategische documenten waarin het ontwikkelingsbeleid voor deze gebieden is uiteengezet, zouden het resultaat moeten zijn van gezamenlijke actie en overeenkomsten tussen naburige lokale gemeenten (bilaterale en nog bredere samenwerking) en van samenwerking op het gebied van regionaal beleid.

Banden tussen platteland en steden en de grote gevolgen daarvan voor regionale ontwikkeling

32.

Nogmaals: het is van groot belang en noodzakelijk dat plattelandsgemeenten en steden samenwerken en daartoe overgaan als delen van functionele gebieden. Ook zouden de ontwikkelingsstrategieën van deze gebieden een meerjarig kader moeten omvatten dat minstens een periode van twaalf jaar bestrijkt.

33.

Het CvdR beveelt aan om voor de samenwerking tussen gemeenten en steden een territoriaal partnerschap aan te gaan.

34.

Voordat in een functioneel gebied gezamenlijke actie wordt ondernomen, zou er altijd eerst een brede discussie moeten worden gevoerd die uitmondt in een onafhankelijk besluit van de betrokken lokale overheden. Ook als een lokale overheid zich daarna weer wil terugtrekken uit die samenwerking in een functioneel gebied, moet dit eerst — vanwege het bestaan van een netwerk van infrastructuurvoorzieningen en sociale banden — worden goedgekeurd door alle steden en gemeenten die meedoen aan die samenwerking.

35.

In functionele gebieden waar het gebruik van menselijk kapitaal en van milieu- en economische hulpbronnen wordt gedeeld en de openbare diensten samenwerken, zijn steden en plattelandsgemeenten afhankelijk van elkaar.

36.

Het CvdR stelt voor om de voor de leefstijl in steden kenmerkende trends aan te grijpen om de voordelen van het leven op het platteland naar voren te halen. Netwerkmedia bieden een nog niet eerder geboden kans om nauwe banden te leggen tussen landbouwers en de consumenten van voedsel. Met dit soort initiatieven kan een aanzienlijke bijdrage worden geleverd aan de totstandbrenging van een nieuw soort betrekkingen tussen stad en platteland.

37.

Korte ketens voor de levering van landbouwproducten kunnen meehelpen om voor een duurzame productie en een verantwoorde consumptie te zorgen. Dergelijke korte leveringsketens komen tegemoet aan de groeiende vraag van consumenten naar onvervalste, seizoengebonden, lokaal en in gemeentelijk verband geproduceerde producten. Ook is dit een model voor maatschappelijk verantwoord consumeren dat milieuvriendelijk is, waarbij minder verpakkingen worden gebruikt en minder CO2 wordt uitgestoten, en waarbij methoden om duurzaam te produceren, worden ondersteund. Naast het steunen van korte ketens is het ook zaak om landbouwcoöperaties te bevorderen, omdat de marktpositie van landbouwers hiermee kan worden versterkt. Bundeling van het aanbod is van cruciaal belang als een efficiënt middel om te garanderen dat boeren rechtvaardige prijzen krijgen en dat aan de groeiende vraag naar levensmiddelen kan worden voldaan.

38.

Producenten die zich bij dergelijk initiatieven willen aansluiten, stuiten echter op veel problemen. Vaak blijkt het erg moeilijk om consumenten, die over het algemeen steeds over genoeg en voldoende gevarieerde producten willen beschikken, een voortdurende en regelmatige aanvoer van producten te verzekeren. Daarvoor is meestal dure apparatuur nodig (speciaal aangepaste voertuigen, koelsystemen, verkooppunten, verwerkingstoestellen e.d.). Daarom pleit het CvdR voor adequate steun voor dit soort activiteiten.

39.

Er zijn obstakels — zoals problemen met de fysieke toegankelijkheid, de grote afstanden tot de centra waar de besluiten worden genomen en waar onderzoek wordt verricht, en beperkte toegang tot nieuwe technologie — die in veel gebieden maar moeilijk kunnen worden overwonnen, terwijl het hier toch gaat om zaken die voor de ontwikkelingsmogelijkheden, de gelijke kansen en de levenskwaliteit van wezenlijk belang zijn. Daar komt nog bij dat de arbeidsparticipatie op het platteland minder groot is dan in steden en dat er op het platteland minder nieuwe werkgelegenheid wordt geschapen.

40.

Bovenop de problemen die er al zijn, komen dan ook nog eens andere problemen die verband houden met de gevolgen van de klimaatverandering, het verlies aan biodiversiteit en andere milieuproblemen, de inkrimping van het platteland (en dan vooral van het landbouwareaal) en de vergrijzing van de bevolking. Er moet een inspanning worden geleverd om een goed inzicht in deze problematiek te verkrijgen en er dienen voldoende middelen te komen om hier iets aan te doen. In dit verband is er een actief beleid nodig om de ontvolking van het platteland tegen te gaan.

41.

Te betreuren valt dat plattelandsgebieden in vergelijking met stedelijke gebieden aan dynamiek inboeten. In het in november 2010 uitgebrachte vijfde verslag over economische, sociale en territoriale samenhang wordt met nadruk gewezen op de sociaaleconomische verschillen tussen de regio's van Europa.

42.

Gebieden die voornamelijk uit platteland bestaan, hebben al enige achterstand ingehaald, maar hun ontwikkelingspeil ligt nog steeds ver onder het EU-gemiddelde. Dat verschil is vooral groot in vergelijking met grotendeels verstedelijkte regio's. In de EU-12 is het bbp op het platteland gemiddeld 73 % lager dan in verstedelijkte gebieden. De verschillen tussen stad en platteland zijn bijzonder zichtbaar in midden-, Oost- en Zuid-Europa.

43.

Armoedezones in plattelandsgebieden (minstens op NUTS 3-niveau) zouden stelselmatig en volledig in kaart moeten worden gebracht als garantie dat middelen om sociale uitsluiting te bestrijden, beter worden gebruikt.

44.

Het CvdR blijft erop hameren dat er beslist een kader voor meerlagig bestuur in het leven moet worden geroepen om er zeker van te zijn dat EU- en nationaal beleid, en dus ook het GLB, na 2013 daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij rijzen twijfels die met spoed uit de wereld moeten worden geholpen. Ook al heeft dit beginsel ontegenzeggelijk erkenning gekregen in het voorstel voor een algemene verordening, toch blijft onduidelijk welke rol lokale en regionale overheden in partnerschapsovereenkomsten spelen. Regio's en plattelandsgemeenten kunnen niet langer genoegen nemen met hun status als co-financiers die niets in de melk te brokkelen hebben als er prioriteiten worden gesteld of een keuze wordt gemaakt uit verschillende uitvoerings- of beheermethoden. In de richtsnoeren die de Commissie voor de inhoudelijke vormgeving van partnerschapsovereenkomsten heeft vastgelegd, zou uitdrukkelijk moeten worden gewezen op het belang van de betrokkenheid van vertegenwoordigers van plattelandsgebieden bij de uitwerking van die overeenkomsten.

De Europese strategie en beleidsmaatregelen voor het platteland in de periode tot 2030

45.

Het toekomstige Europese beleid inzake plattelandsontwikkeling moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

het moet verenigbaar zijn met het streven naar een duurzaam platteland,

erkend moet worden dat het platteland goede vooruitzichten biedt op ontwikkeling en een cruciale rol te vervullen heeft bij de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa,

erkend moet worden dat de diversiteit van het platteland in het licht van toekomstige uitdagingen een belangrijke factor is,

het moet transparant en duidelijk zijn, zodat het een breed draagvlak vindt,

regionale diversiteit moet worden ingezet om gemeenschappelijke Europese doelstellingen te verwezenlijken; daarbij mag geen enkele regio buiten de boot vallen.

46.

Om deze doelstellingen in het kader van het toekomstige beleid inzake plattelandsontwikkeling te verwezenlijken, moeten landbouwers nauwer worden betrokken bij de openbare dienstverlening.

47.

Op dit moment gaan de middelen voor plattelandsontwikkeling voornamelijk naar de landbouwsector. Tijdens de volgende programmeringsperiode moeten deze middelen evenwichtiger worden verdeeld, dit met het oog op een waarachtige economische ontwikkeling van het platteland.

Brussel, 9 oktober 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


  翻译: