21.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/50 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Industrie 4.0 en digitale transformatie: de weg vooruit”
(COM(2016) 180 final)
(2016/C 389/07)
Rapporteur:
Joost VAN IERSEL
Corapporteur:
Nicola KONSTANTINOU
De Europese Commissie heeft op 19 april 2016 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over
„Industrie 4.0 en digitale transformatie: de weg vooruit”
[COM(2016) 180 final].
De adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 22 juni 2016 goedgekeurd.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 juli 2016 gehouden 518e zitting (vergadering van 14 juli 2016) het volgende advies uitgebracht, dat met 98 stemmen vóór en zonder onthoudingen is goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het EESC verwelkomt de mededeling over „Industrie 4.0 en digitale transformatie: de weg vooruit” (1) ten zeerste. Het EESC ziet het hele pakket (2) als de eerste stap in het kader van een omvangrijk Europees werkprogramma dat moet worden uitgevoerd in nauwe samenwerking tussen alle publieke en particuliere partijen. |
1.2. |
Het EESC is ingenomen met de samenhangende en ambitieuze strategische visie van de Commissie op industrieel beleid en met de nadruk die zij legt op vier hoofdpunten: 1) technologie en platforms; 2) normen en referentiearchitecturen; 3) geografische cohesie door middel van een netwerk van regionale innovatiehubs; 4) vaardigheden op alle niveaus. |
1.3. |
Uit de analyse van de Commissie blijkt dat dringend actie is geboden. Zij wijst op de sterke punten van de Europese digitale industrie, maar spreekt ook de vrees uit dat de toegevoegde waarde weleens op grote schaal zou kunnen weglekken van industriële marktdeelnemers naar de eigenaren van specifieke digitale platforms. Ook vestigt zij de aandacht op het gebrek aan gemeenschappelijke normen en interoperabele oplossingen. Verder is er grote behoefte aan digitale vaardigheden. |
1.4. |
Industrie 4.0 is in essentie een bottom-upproces. Maar de publieke sector zou strategische richtsnoeren moeten uitwerken en heeft eveneens een doorslaggevende rol te spelen als regelgever, facilitator en verlener van financiële ondersteuning. |
1.5. |
Digitalisering en Industrie 4.0 grijpen diep in op bedrijfsmodellen en op de hele context waarin bedrijven momenteel opereren. Bewustmaking van en een gemeenschappelijke koers bij alle belanghebbenden zijn van fundamenteel belang: naast het bedrijfsleven zijn dit de sociale partners op alle niveaus, de academische wereld, onderzoeksinstellingen, regionale en lokale publieke actoren, de onderwijssector en consumenten. |
1.6. |
Geen enkel Europees land kan met succes alle kansen grijpen die het digitale tijdperk biedt. Europa als geheel is de kritieke schaal, die vergelijkbaar is met die van grote markten als de Verenigde Staten en China. Digitalisering van het bedrijfsleven vereist een gedeelde industriële strategie voor de EU en de lidstaten. Dit zou de industriële basis van Europa moeten versterken, nieuwe investeringen moeten aantrekken en investeringen en banen moeten terughalen uit derde landen. De strategie zal Europa scherp houden met betrekking tot de doelstelling om de industriële productie in 2020 tot 20 % van zijn bnp verhoogd te hebben. |
1.7. |
Een betrouwbare en voorspelbare omgeving is van cruciaal belang. Start-ups en scaled-ups verdienen gerichte aandacht. De Raad, en met name de Raad Concurrentievermogen, zou op initiatief van de Europese Commissie zo spoedig mogelijk een industriële strategie „EU 4.0” moeten vaststellen en een besluit inzake een digitale eengemaakte markt moeten nemen, ter vervanging van het huidige gefragmenteerde beleid van de 28 lidstaten. De digitale eengemaakte markt zou integraal deel uit moeten maken van een vernieuwde interne markt om versnippering van de Europese digitale omgeving te voorkomen. |
1.8. |
Samenwerking is van het allergrootste belang. Nationale en regionale 4.0-platforms moeten alle relevante actoren bij elkaar brengen. Binnen een gemeenschappelijk EU-kader zou elk platform zijn eigen kenmerken moeten ontwikkelen. Partnerschappen van elk type, synergieën en clustering, grensoverschrijdende regelingen en Europese benchmarking zouden moeten worden bevorderd. |
1.9. |
In dezelfde geest moeten publiek-private partnerschappen, belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (3) en e-overheidsinitiatieven worden gestimuleerd. |
1.10. |
De toenemende ongelijkheden op het gebied van industriële productie en technologische prestaties tussen lidstaten zijn zorgwekkend. Het EESC dringt erop aan om in plaats daarvan de aanzet tot convergentie te geven door middel van goed georganiseerde samenwerking. |
1.11. |
Het EESC is verheugd over de geplande 5 miljard EUR aan O&O-financiering voor ICT in Horizon 2020 en de financiering uit een aantal andere Europese fondsen, met inbegrip van het investeringsplan-Juncker. De Europese Commissie zal moeten verduidelijken hoe deze beleidsvoornemens in de praktijk zullen worden gebracht. |
1.12. |
Het lijkt erop dat daarvoor substantiële aanvullende financiële middelen nodig zullen zijn. De Commissie spreekt over 50 miljard EUR alleen al aan ICT-investeringen. Dat betekent dat serieuze financiële inspanningen door de publieke en private sector in heel Europa nodig zullen zijn. Het is nog onduidelijk hoe deze financiële voorzieningen binnen een redelijke termijn ten uitvoer zullen worden gelegd. |
1.13. |
Private equity heeft een centrale rol bij de financiering. Banken moeten worden aangemoedigd om verantwoordelijkheid te nemen in Industrie 4.0. Een volledig functionerende Europese kapitaalmarkt zou de noodzakelijke ondersteuning kunnen bieden. |
1.14. |
Gebruikers en consumenten zullen veel baat hebben bij producten op maat tegen massaproductieprijzen. Op de meeste gebieden van persoonlijke consumptie zal kunnen worden geprofiteerd van betere prestaties en een hogere kwaliteit. |
1.15. |
De mededeling is teleurstellend beknopt over de grote sociale gevolgen van digitalisering in de industrie. De netto-effecten zijn onvoorspelbaar. Om een tweedeling in de samenleving te voorkomen, moet extra aandacht worden besteed aan de generaties en inkomensgroepen die mogelijk hard getroffen worden. Voor veel anderen zullen er nieuwe kansen ontstaan. |
1.16. |
De digitalisering zal een groot effect hebben op de arbeidsmarkt en de arbeidsorganisatie, zoals grotere inkomensverschillen en inperking van de toegang tot socialezekerheidsstelsels. Zonder goede tegenmaatregelen kan dat tot een ongewenste situatie leiden (4). |
1.17. |
Voor stabiele sociale relaties, een hechte samenleving en een goed opgeleide en gemotiveerde beroepsbevolking met fatsoenlijke inkomens en goede banen is actieve participatie door alle betrokken partijen nodig. Sociale en veelomvattende dialogen op alle niveaus — EU-, nationaal, regionaal en bedrijfsniveau — zijn onmisbaar om ervoor te zorgen dat door de gevolgen van digitalisering getroffen werknemers een eerlijke kans krijgen om zich aan te passen, met genoeg tijd en steun voor een professionele aanpassing. |
1.18. |
Er bestaat een rechtstreeks verband tussen onderwijsprogramma’s en -faciliteiten en sociale cohesie. Vaardigheden en kwalificaties die up-to-date zijn en bijscholing zijn essentieel voor gebruikers van digitale technologieën. Het bedrijfsleven en de sociale partners zouden nauw moeten worden betrokken bij de ontwikkeling van lesprogramma’s voor alle onderwijsniveaus en -vormen. |
1.19. |
Het EESC verwacht van de Commissie dat zij optreedt als katalysator door het strategische plan goed uit te voeren. Dat betekent met name dat zij concurrerende benaderingen coördineert en onzekerheid en versnippering van de markt voorkomt De digitale eengemaakte markt is van cruciaal belang. Versnelling van de Europese normalisatie van de digitale omgeving zal doorslaggevend zijn. |
1.20. |
Verder verwacht het EESC van de Commissie dat zij:
|
2. Inleiding
2.1. |
Digitalisering van de industrie is een belangrijke stap in een bredere transformatie van de economie — Industrie 4.0 — die ook robotisering, materiaalwetenschappen en nieuwe productieprocessen omvat. Dzee paradigmaverschuiving zal het bedrijfsleven en de samenleving radicaal veranderen. In 2014 had de EU nog geen duidelijke visie op de economische, technologische, sociale en maatschappelijke aspecten van Industrie 4.0. In dat jaar presenteerde het EESC een lijst van wenselijke maatregelen (7). |
2.2. |
In september 2015 bracht het EESC een advies uit waarin werd ingegaan op de sociaaleconomische gevolgen van de digitalisering van de het bedrijfsleven en disruptieve arbeidsmarkten (8). |
A. Wereldwijde ontwikkelingen
2.3. |
Met name in de VS, China, de EU, Japan en Korea zijn ontwikkelingen met een horizontaal karakter zichtbaar. Andere economieën zullen volgen. Het verschijnsel big data, als nieuwe grondstof, fungeert als katalysator voor veranderende patronen in de productie van goederen en diensten. Voorheen van elkaar gescheiden gebieden (9) interageren nu met elkaar, terwijl (vooral digitale) dienstverlening in waardeketens aanzienlijke meerwaarde creëert voor het productieproces. |
2.4. |
Tegenwoordig kan geen enkel bedrijf meer zonder digitale strategie. Deze strategieën hebben tegelijk betrekking op producten, diensten en processen in de industrie als geheel. Met het oog op de ontwikkeling van nieuwe markten leidt de digitalisering van het bedrijfsleven tot sterke concurrentie tussen individuele bedrijven en tussen economische blokken. Ook in het bedrijfsleven is precommerciële samenwerking waar ook ter wereld niet ongebruikelijk. |
2.5. |
Maatregelen worden genomen op basis van een gerichte industriële strategie, met name in de VS en China, waar bedrijven profiteren van grote thuismarkten. Dit is hoge politiek. In 2011 lanceerde de regering-Obama een grootscheeps, permanent programma voor nieuwe technologieën, met name ICT, waar het bedrijfsleven, onderzoeksinstellingen en universiteiten in het hele land bij werden betrokken. |
2.6. |
Zoals gewoonlijk zullen projecten in de particuliere sector substantieel profiteren van nieuwe technologieprogramma’s die onlangs door federale instanties van de VS zijn aangekondigd. |
2.7. |
De VS zijn van plan om de digitale transformatie te gebruiken om terrein terug te winnen en daarbij te profiteren van de Amerikaanse „vrijheid om te ondernemen” en van de dominantie van wereldspelers in ICT en big data, zoals Google, Amazon, Microsoft, Cisco en andere (10). |
2.8. |
Een consortium van toonaangevende industriële ondernemingen werkt aan eenzelfde doel. Een lijst van de tien meest innovatieve ondernemingen in 2014 laat zien dat zeven van de tien leidende ondernemingen in de VS zijn gevestigd (11). |
2.9. |
De Chinese autoriteiten gebruiken de digitale transformatie om de positie van China in de wereld te versterken. In officiële documenten wordt onderstreept dat het doel erin bestaat om op gelijke hoogte met de VS te komen. |
2.10. |
Deze doelbewuste ambitie van China komt goed tot uiting in een horizontaal staatsprogramma getiteld Made in China 2025, dat is gebaseerd op de doelstellingen van het Duitse programma Industrie 4.0. Dit is voor de Chinese economische en productieprocessen een totaal nieuw concept, dat een hoge mate van coördinatie tussen besluitvormers, economische actoren en innovatieve krachten vereist. |
2.11. |
Hiervoor zijn enorme hoeveelheden financiële middelen gereserveerd. Aan deze specifieke programma’s wordt niet geraakt, ondanks de economische recessie. |
B. Stand van zaken in Europa
2.12. |
De belangstelling voor Industrie 4.0 is enorm toegenomen. Digitalisering is dan ook een hoge prioriteit voor de Commissie-Juncker. Dit proces zal optimale coördinatie tussen de diensten van de Commissie vereisen. |
2.13. |
Een duidelijke focus in de Raad Concurrentievermogen is van cruciaal belang om een gemeenschappelijk gevoel van richting te ontwikkelen onder besluitvormers op Commissie-, nationaal en regionaal niveau. Digitalisering van het bedrijfsleven en big data moeten in de toekomst voor een sterke positie van de Europese productie-industrie zorgen. Dit is in essentie een bottom-upproces, waarbij alle belanghebbende partijen zijn betrokken. De publieke sector heeft daarbij het voortouw als regelgever, facilitator en verlener van financiële ondersteuning. |
2.14. |
Sinds 2011 heeft Duitsland het initiatief, dankzij de gecombineerde inspanningen van de federale overheid, de academische wereld en het bedrijfsleven. Na de lancering van Industrie 4.0 in 2013 is het proces gestroomlijnd aan de hand van Plattform 4.0 en een samenwerkingsovereenkomst tussen de overheid, het bedrijfsleven en de vakbonden. Het bedrijfsleven is in toenemende mate betrokken bij sectoroverschrijdende initiatieven, vaak in samenwerking met regionale overheden. |
2.15. |
Ondertussen zijn er soortgelijke initiatieven genomen in Oostenrijk (Industrie 4.0), Frankrijk (L’Industrie du Futur), het Verenigd Koninkrijk (Catapult) Nederland (Smart Industry), en andere. Het landschap is divers, waarbij elke lidstaat zijn eigen visie op 4.0 en de toekomst van de industrie ontwikkelt. De intensiteit van de samenwerking en het gevoel van urgentie verschilt echter sterk per lidstaat. |
2.16. |
Nationale, regionale en lokale (stedelijke) initiatieven zijn complementair. De Commissie wijst terecht op het belang van grensoverschrijdende regelingen en partnerschappen en de uitwisseling van goede praktijken. |
2.17. |
Grote gespecialiseerde middelgrote ondernemingen nemen de leiding. Belangrijke zorgen zijn de grote verschillen tussen landen, achterstanden of onvoldoende bewustzijn bij kmo’s en een traag op gang komende betrokkenheid van het publiek. Een bijzonder groot probleem is de fragmentatie van de Europese markt en het gebruikelijke, droevig stemmende beeld van 28 lidstaten met allemaal hun eigen industrie- en digitaliseringsbeleid. |
2.18. |
De digitalisering van het bedrijfsleven en Industrie 4.0 behelzen meer dan alleen technologie. Bedrijven moeten zich voorbereiden op radicale veranderingen die het gevolg zijn van een reeks factoren: de snelheid, schaal en onvoorspelbaarheid van de productie en een verdere fragmentering en heroriëntatie van waardeketens, nieuwe relaties tussen onderzoeksinstellingen, hoger onderwijs en de private sector, nieuwe bedrijfsmodellen, nieuwe verbanden tussen grote en kleinere ondernemingen, nieuwe manieren van samenwerking tussen alle niveaus in het bedrijfsleven (ontwerp, productie, verkoop, logistiek, onderhoud), de noodzaak van geactualiseerde en nieuwe vaardigheden samen met nieuwe manieren van werken, en nauwere banden tussen bedrijven en de gebruiker. Met name traditionele industrieën moeten zich instellen op geheel nieuwe concepten (12). |
2.19. |
De consument kan een belangrijkere stem krijgen dan ooit tevoren. Door productieactiviteiten en diensten met elkaar te combineren maakt digitalisering afstemming en op de klant toegesneden productie mogelijk tegen dezelfde of lagere kosten dan bij productie in serie, vaak ook in een nieuwe setting. Tegelijkertijd moeten consumenten de kans krijgen om de juiste informatie te krijgen over de sociale en milieueffecten van producten, zodat zij zich een goed beeld kunnen vormen van wat zij willen kopen. |
3. Industriebeleid en huidige en gewenste acties
3.1. |
Bij het ondersteunen van Industrie 4.0 en de belanghebbende partijen daarbij — ondernemers, personeel, sociale partners, leveranciers en klanten, en onderwijsaanbieders — heeft de EU een industriële strategie nodig waarin wordt gezorgd voor een passende arbeidsverdeling tussen alle betrokken partijen. De rol van de Raad Concurrentievermogen is cruciaal. Zoals in elk industriebeleid gaat het om gedeelde competenties. |
3.2. |
De Europese Raad (13) heeft de doelstelling geformuleerd dat de Europese industrie in 2020 goed moet zijn voor 20 % van het Europese bnp in plaats van de huidige 12 %. Terughoudendheid bij investeerders en een gebrek aan (Europese) sturing resulteren echter in een verdere achteruitgang van de productie-industrie. |
3.3. |
Ter onderstreping van de noodzaak van samenhangend beleid ontwikkelen de diensten van de Commissie momenteel een indrukwekkend werkprogramma — wetgeving, standaardisering, O&O en financiële middelen — in nauwe samenwerking met de lidstaten en het bedrijfsleven. |
3.4. |
Het EESC merkt met voldoening op dat de meeste van de 17 aanbevelingen die het in zijn advies van 2014 (14) heeft gepresenteerd momenteel onderwerp van discussie zijn. |
3.5. |
De Commissie, overheden, het bedrijfsleven en belanghebbenden zullen terecht samen deelnemen aan beleidsvergaderingen over Industrie 4.0. Europese ppp’s moeten worden aangemoedigd (15) en ook het geplande belangrijke project van gemeenschappelijk Europees belang voor elektronica met een laag vermogen voor het internet van dingen. Een gedetailleerde routekaart voor het bedrijfsleven en overheden is een noodzaak. |
3.6. |
Een grote zorg is dat alle 28 lidstaten nog steeds hun eigen afzonderlijke digitaliseringsbeleid voeren. Dit is fundamenteel contraproductief in verband met de noodzaak om de schaal te vergroten, en een belangrijk argument om de totstandbrenging van een digitale eengemaakte markt te bespoedigen. |
3.7. |
De digitale eengemaakte markt moet integraal deel uitmaken van een vernieuwde interne markt. Op het gebied van slimme wet- en regelgeving moet een acceleratie worden ingezet. De agenda behelst:
|
3.8. |
Het EESC dringt erop aan dat in raadplegingen wordt gestreefd naar het vinden van een goede balans tussen wetgevingsbepalingen en manoeuvreerruimte voor economische actoren. |
3.9. |
Europa moet ernaar streven om wereldwijde normen vast te stellen, in nauwe samenwerking met niet-Europese actoren. |
3.10. |
De algemene verordening gegevensbescherming is heel flexibel voor de lidstaten. Deze verordening mag er niet toe leiden dat de toegang tot en het hergebruik van gegevens wordt beperkt en aldus het evenwicht op de EU-markt verder wordt verstoord. |
3.11. |
Het belang van cyberbeveiliging wordt nog steeds onderschat door bedrijven en door staten. Cybercriminaliteit breidt zich uit over de wereld. Het is evident dat de EU op dit gebied een rol moet spelen. |
3.12. |
Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om specifiek aandacht te besteden aan statistieken die nog steeds stelselmatig over het hoofd worden gezien. Meer gedetailleerd statistisch bewijs met betrekking tot diensten is van essentieel belang voor bedrijven en beleidsmakers. |
4. Nationale en regionale maatregelen
4.1. |
Een toenemend aantal landen en regio’s werkt inmiddels serieus aan digitalisering. |
4.2. |
De steeds grotere verschillen tussen landen en het ongelijk verdeelde bewustzijn in het bedrijfsleven in de verschillende landen vormen echter een grote bron van zorgen. Een belangrijk punt is interoperabiliteit tussen bedrijven en leveranciers. |
4.3. |
Landen zijn bewustmakingsprogramma’s voor bedrijven en andere belanghebbenden aan het opzetten. Elk land ontwikkelt zijn eigen methoden. Platforms, vaak op regionaal niveau, zijn van groot belang voor het versterken van de samenwerking tussen grote en kleine bedrijven, evenals tussen deze en onderzoeksinstellingen en universiteiten. |
4.4. |
Verbreding van regionale en nationale ppp’s zou moeten worden aangemoedigd. Deze brengen partners met verschillende achtergronden bij elkaar en bevorderen de kruisbestuiving. Ook bevorderen ze samenwerking en kunnen ze een welkome bron van zeer gewenste financiële steun vormen. |
4.5. |
Platforms, centra van excellentie en veldlaboratoria concentreren zich vaak op specifieke onderdelen van de digitalisering, bijvoorbeeld op veranderende waardeketens, nieuwe bedrijfsmodellen en sociale innovatie en innovatie op de werkplek (16), met actieve deelname van werknemers en vakbonden. Het gebruik van één loket („one-stop-shops”) moet worden aangemoedigd. Sectorale organisaties spelen een rol bij het oplossen van sectorspecifieke problemen. |
4.6. |
Ook (technische) universiteiten waaromheen zich clusters van incubators vormen — bedrijvencampussen — spelen een proactieve rol. Het concept van de ondernemersuniversiteit, dat zich over het continent verspreidt, is bijzonder nuttig (17). |
4.7. |
Netwerken van ondernemingen, platforms, sectorale organisaties en universiteiten intensiveren gewenste trends. De digitale eengemaakte markt zou de voorwaarden voor grensoverschrijdende samenwerking moeten verbeteren. Economische en juridische voorwaarden voor het delen van waardecreatie door middel van digitalisering in de industrie kunnen nodig zijn om de samenwerking tussen spelers van (zeer) verschillende omvang te voeden. De focus moet in het bijzonder op kmo’s en start-ups liggen. De meeste van deze bedrijven beschikken niet over gerichte informatie en veel ervan ook niet over de instrumenten om zich te verbeteren. |
4.8. |
In vergelijking met de VS zijn start-ups en scaled-ups nogal een zwak punt in Europa. Kruisbestuiving tussen grote en kleine en netwerken van (grensoverschrijdende) incubators levert goede resultaten op. Coaches, zoals ervaren, in deeltijd werkende of gepensioneerde ondernemers en mentoren, kunnen een zeer ondersteunende rol spelen. |
5. Financiering
5.1. |
Digitalisering is voor Europese fondsen (Horizon 2020, regionale en andere fondsen) een prioriteit aan het worden. Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek in Sevilla en opkomende innovatiehubs met wereldwijde ervaring kunnen bijzonder nuttig werk verrichten. |
5.2. |
Volgens het EESC is het een stuk ingewikkelder om alle noodzakelijke investeringen te bekostigen dan de Commissie in de mededeling doet voorkomen. Het lijkt erop dat daarvoor substantiële aanvullende financiële middelen nodig zullen zijn. De Commissie spreekt over 35 miljard EUR alleen al aan ICT-investeringen. Dit impliceert nauwe samenwerking tussen EU-, nationale en regionale financieringsinstrumenten, evenals actieve betrokkenheid van de industrie via platforms en ppp’s. De wijze waarop deze financiële voorzieningen binnen een redelijke termijn zullen worden uitgevoerd, moet worden verduidelijkt. De gebruikelijke vraag kan worden gesteld: wie moet wat betalen en waarvoor? |
5.3. |
Europese financiering wordt vaak terecht bekritiseerd als te traag en te bureaucratisch, waardoor er doorgaans hoge kosten mee gepaard gaan en kleine ondernemingen worden ontmoedigd. Kijk naar de VS. Aangepaste procedures en minder bureaucratie, met behoud van billijkheid, zijn van fundamenteel belang. Een vermindering van het aantal verplichte partners in O&O-consortia kan bijzonder behulpzaam zijn (18). |
5.4. |
De University Business Incubation Rankings voor kleine ondernemingen kunnen een nuttig instrument zijn voor het meten van veelbelovende start-ups en het versnellen van bureaucratische procedures van de EU. |
5.5. |
Innovatieve digitale bedrijfsprocessen worden aangedreven door start-ups en scaled-ups, zoals de zogeheten „eenhoorns” (19). De Amerikanen lopen voorop. Bovendien zijn Amerikaanse innovatiewatchers zeer actief in Europa om te zoeken naar winstgevende overnames. |
5.6. |
Naast de bankensector is ook private equity actief bij een en ander betrokken. Private banking is zelf ook aan het digitaliseren. FinTech werkt langs dezelfde lijnen. Als afgeleide van de digitale wereld bevordert dit de snelheid, de efficiëntie en de transparantie en ook een veranderende opstelling jegens klanten. Een toename van het aantal FinTech-hotspots in Europa, naast Londen, zou helpen. |
5.7. |
Banken en FinTech-ondernemingen moeten belangrijke partners van de digitale eengemaakte markt worden, met een hoger prestatieniveau en een betere waardecreatie. Banken moeten worden aangespoord om als strategische partner voor het bedrijfsleven op te treden door hun professionele capaciteiten in te zetten voor het beoordelen van de economische, sociale en milieubaten van projecten. Radicaal nieuwe vormen van onderling verbonden platforms en diensten met toegevoegde waarde kunnen helpen. |
5.8. |
Financiële regulering (of de herziening daarvan) zou de bankensector niet mogen belemmeren om gecalculeerde risico’s te nemen door te investeren in Industrie 4.0. |
5.9. |
Een volledig functionerende Europese kapitaalmarkt is nodig om een gelijk financieel speelveld te creëren dat de vergelijking met de VS kan doorstaan. |
6. De samenleving en de arbeidsmarkt
A. Samenleving
6.1. |
Industrie 4.0 en de digitale samenleving gaan iedereen aan. Er moet aan bewustmaking worden gedaan. Risico’s voor en onzekerheid over de toekomst, maar ook kansen, maatschappelijke voorwaarden en aanvaarding zijn onderwerp van discussie. |
6.2. |
In Noordwest-Europa is de digitale revolutie reeds elke dag zichtbaar in de media (tv, pers, sociale media). In sommige lidstaten is het grote publiek redelijk goed geïnformeerd, maar elders in Europa moet dit aanzienlijk worden verbeterd. |
6.3. |
Gebruikers en consumenten zullen veel baat hebben bij producten op maat tegen massaproductieprijzen. Op de volgende gebieden kunnen substantieel hogere prestaties worden verwacht:
|
B. Arbeidsmarkt
6.4. |
Industrie 4.0 grijpt diep in op alle beroepen in de arbeidsmarkt. Dit betekent dat arbeidsmarktbeleid centraal moet staan in toekomstige ontwikkelingen. In dit opzicht is het betoog in de mededeling teleurstellend beknopt en nogal vlak. |
6.5. |
In 2015 heeft het EESC een breed scala aan effecten van digitalisering op de dienstensector en de werkgelegenheid behandeld (21). De veranderingen vinden onder meer plaats op het gebied van functiebeschrijvingen, vaardigheden en kwalificaties, onderwijs en opleiding, werkomgevingen en procesorganisaties, contractuele relaties tussen bedrijven en werknemers, werkmethoden, loopbaanplanning enz. |
6.6. |
Hoe om te gaan met technologische ontwikkelingen die zullen voortrazen, maar door sommige (en eventueel veel) mensen niet zullen kunnen worden bijgehouden, is een van de grootste uitdagingen van onze tijd (22). De politiek en de samenleving als geheel, het bedrijfsleven, vakbonden, non-profitorganisaties en de publieke sector, sectorale organisaties en ngo’s moeten zich daar allemaal voor engageren. |
6.7. |
In het digitale tijdperk zal sociale cohesie vooral een kwestie van onderwijs zijn. Onderwijs op alle niveaus en opleidingsstelsels overal in Europa moeten dringend zorgen voor geactualiseerde vaardigheden en kwalificaties als mensen de ontwikkelingen willen kunnen bijhouden en willen kunnen inspelen op de noodzaak van (internationale) mobiliteit. Creativiteit en een cultuur van ondernemerschap moeten worden bevorderd (23). |
6.8. |
Opdat de beroepsbevolking van de EU de vaardigheden kan verwerven die in het digitale tijdperk vereist zijn, moeten publieke en particuliere investeringen in beroepsopleidingen worden bevorderd en moet worden nagegaan of Europese maatregelen nodig zijn om goede ervaringen van de lidstaten met educatief verlof in de hele EU te veralgemeniseren (24). |
6.9. |
De EU heeft behoefte aan een vaardighedenagenda op basis van een lijst van essentiële competenties. Een EU-forum voor het onderwijs en het bedrijfsleven en de sociale partners zal uitstekende ondersteuning kunnen geven. De sociale partners van gebruikerssectoren zouden ook moeten worden betrokken bij het bepalen van digitale vaardigheden voor het bedrijfsleven. De grote coalitie voor ICT-banen van de Europese Unie en soortgelijke nationale coalities moeten goed worden gecoördineerd. |
6.10. |
De digitalisering genereert kansen en biedt meer keuzemogelijkheden voor mensen op het gebied van persoonlijke verantwoordelijkheid en vrijheid (bijvoorbeeld met betrekking tot werktijden en -plekken). Zeer veel mensen profiteren hiervan, hetzij in bestaande bedrijven, hetzij door over te stappen naar nieuwe bedrijven of als zelfstandige aan het werk te gaan. Onderzocht moet worden hoe de nationale sociale partners conform nationale praktijken en de nationale wetgeving verschillende vormen van flexibiliteit kunnen toepassen om een eerlijk evenwicht te vinden tussen de belangen van werknemers en werkgevers (25). |
6.11. |
Voornamelijk als gevolg van robotisering worden grote groepen werknemers, waaronder bepaalde rangen van managers, momenteel overbodig gemaakt. De lagere middenklasse wordt hard getroffen, evenals de oudere generatie. De samenleving heeft een duidelijke verantwoordelijkheid jegens personen die vanwege hun leeftijd of ontoereikende kwalificaties niet langer aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen. |
6.12. |
Om de werkgelegenheid ondanks de dalende vraag op de arbeidsmarkt te bevorderen, is het zaak om in overleg met alle betrokkenen mogelijke problemen in kaart te brengen en naargelang van wat er in de afzonderlijke lidstaten nodig is, oplossingsgerichte strategieën uit te werken (bijv. ook op het gebied van openbare investeringen, werkgelegenheid scheppende innovatie, arbeidsverdeling en arbeidstijdverkorting) (26). |
6.13. |
Parallel daaraan moeten mismatches op de arbeidsmarkt worden gecorrigeerd. Verbetering van de vaardigheden van iedereen die daartoe in staat wordt geacht moet worden vergemakkelijkt. De technische en ICT-sectoren hebben honderdduizenden vacatures in heel Europa. Dit vereist passende communicatie. |
6.14. |
Bedrijven en vakbonden hebben met dezelfde problemen te maken. Een goed opgeleide en gemotiveerde beroepsbevolking met fatsoenlijke inkomens en goede banen is in ieders belang. Een zich verzettende publiek opinie zou schadelijke spanningen kunnen veroorzaken indien dit niet goed wordt gemanaged. |
6.15. |
Op alle niveaus — EU, nationaal, regionaal, bedrijven — is sociale dialoog noodzakelijk. De toestand van de economie en de sociale omgeving, tradities en cultuur variëren van land tot land. Het is essentieel dat alle belanghebbende partijen gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen. |
6.16. |
Op EU-niveau zou de sociale dialoog in het kader van Industrie 4.0 moeten gaan over:
|
6.17. |
De sociale dialoog vindt ook plaats op sectorniveau. Een voorbeeld hiervan is de dialoog tussen Ceemet en industriAll in de metaal-, de engineering- en op technologie gebaseerde sectoren. De Europese Bankfederatie (EBF), de verzekeringssector en de centrale banken voeren een gelijksoortige dialoog met Uni-Europa Finance. Voorts werken de EBF en Uni-Europa aan een Europabreed omscholingsproject voor 40 000 werknemers. |
6.18. |
Eenzelfde aanpak wordt toegepast of zou moeten worden toegepast op nationaal niveau, rekening houdend met enorme cultuur-, agenda- en praktijkverschillen tussen landen en ongelijkheden in de sociale dialoog zelf en de betrokkenheid daarbij van de overheid als wetgever en facilitator. |
6.19. |
Op regionaal en bedrijfsniveau zal de sociale dialoog zich concentreren op verschuivingen in bedrijfsmodellen en op specifieke situaties voor individuele personen, regionale specialisaties en kruisbestuiving tussen bedrijven, scholen en hogeronderwijs- en bedrijvencampussen. Nationale en regionale platforms kunnen op al deze gebieden nuttig werk verrichten (27). |
6.20. |
Samenvattend kan worden gesteld dat een goed geleide sociale dialoog van essentieel belang is om een gemeenschappelijke houding van en gemeenschappelijke doelstellingen voor de samenleving, bedrijven en de direct betrokken belanghebbenden te genereren op een gebied dat nog vele economische en sociale valkuilen kent. |
Brussel, 14 juli 2016.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Georges DASSIS
(1) COM(2016) 180 final.
(2) Verwijzen naar de andere onderdelen van het pakket, zoals het Cloudinitiatief.
(3) Zoals omschreven in artikel 107, lid 3, onder b), VWEU en nader gespecificeerd in de mededeling van de Commissie over de criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (PB C 188 van 20.6.2014, blz. 4).
(4) Zie het EESC-advies over de gevolgen van digitalisering voor de dienstensector en de werkgelegenheid (PB C 13 van 15.1.2016, blz. 161, punt 1.2).
(5) Algemene verordening gegevensbescherming.
(6) Zie het EESC-advies in PB C 13 van 15.1.2016, blz. 161, punt 6.3.
(7) Zie het EESC-advies over de impact van zakelijke diensten in het bedrijfsleven (PB C 12 van 15.1.2015, blz. 23), en met name punt 1.15.
(8) Zie het EESC-advies in PB C 13 van 15.1.2016, blz. 161.
(9) Kunstmatige intelligentie en machineleren, robotica, nanotechnologie, 3D-printen en genetica en biotechnologie.
(10) De marktkapitalisatie van de „Digital Big 5” in de VS is groter dan die van alle dertig ondernemingen die de Duitse beursindex Dax 30 uitmaken bij elkaar.
(11) Analyse van de Boston Consulting Group.
(12) Zie bijvoorbeeld de zelfrijdende auto in de auto-industrie of FinTech in de bankensector.
(13) Europese Raad, 11 december 2013.
(14) Zie voetnoot 7, en meer specifiek hoofdstuk 1 „Conclusies en aanbevelingen”.
(15) Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan FoF (Factory of the Future) of SPIRE.
(16) Zoals het European Workforce Innovation Network (Euwin).
(17) Zie ook het EESC-advies over de bijdrage van geëngageerde universiteiten aan de vormgeving van Europa (PB C 71 van 24.2.2016, blz. 11).
(18) Dit is reeds gerealiseerd in enkele delen van Horizon 2020.
(19) Een eenhoorn is een volwassen geworden start-up met een waarde van ten minste 1 miljard USD.
(20) Zie het Nederlandse initiatief BIM, een driedimensionaal bouwwerkinformatiemodel waarbij verschillende partijen — architect, bouwbedrijf, installateurs en aannemer — via één gemeenschappelijke database met elkaar samenwerken.
(21) Zie het in voetnoot 4 genoemde EESC-advies.
(22) Zie Digitalisation of the economy and its impact on labour markets, één van een groot aantal studies en analyses over dit onderwerp.
(23) Zie, onder meer, het EESC-advies over de bijdrage van geëngageerde universiteiten aan de vormgeving van Europa (PB C 71 van 24.2.2016, blz. 11).
(24) Zie het EESC-advies in PB C 13 van 15.1.2016, blz. 161, punt 1.5.1.
(25) Zie het in voetnoot 4 genoemde EESC-advies (PB C 13 van 15.1.2016, blz. 161), en met name punten 1.5.6, 1.5.8 en 1.5.9).
(26) Zie het EESC-advies in PB C 13 van 15.1.2016, blz. 161, punt 1.5.9.
(27) Een interessant voorbeeld is een Nederlands veldlaboratorium voor sociale innovatie in Ypenburg.