19.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/81


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Jaarlijks werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie voor 2016

(COM(2015) 686 final)

(2016/C 303/10)

Rapporteur:

Patrick LIÉBUS

De Commissie heeft op 5 februari 2016 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

„Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Jaarlijks werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie voor 2016”

COM(2015) 686 final.

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 mei 2016 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 25 en 26 mei 2016 gehouden 517e zitting (vergadering van 25 mei 2016) onderstaand advies uitgebracht, dat met 141 stemmen vóór, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Centraal thema van dit advies is het inclusieve karakter van het Europese normalisatiesysteem (ENS). De keuze voor dit thema volgt uit het feit dat de organisaties ANEC, ECOS, EVV, SBS, bekend onder de naam „organisaties van bijlage III” van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad, alle vertegenwoordigd worden door het EESC. Het EESC wil zich, als „huis” van het maatschappelijk middenveld, dan ook toespitsen op transparantie en inclusiviteit van het ENS.

1.2

Het EESC waardeert tevens de wil van de Europese Commissie om de strategische aspecten van het Europese normalisatiesysteem aan te pakken in het kader van de jaarlijkse werkprogramma's.

1.3

Wat de betrekkingen tussen de organisaties van bijlage III en het ENS betreft, verzoekt het EESC de Europese normalisatieorganisaties (ENO’s) aan de organisaties van bijlage III een bijzondere status van leden/partners toe te kennen, met specifieke rechten en plichten. Concreet zou aan de organisaties van bijlage III een onbeperkt recht van beroep en raadgevende bevoegdheid moeten worden verleend, met name wanneer het gaat om normen van openbaar belang.

1.4

Aangezien nationale delegatie een van de grondbeginselen van de Europese normalisatie is, wijst het EESC op het belang van een betere toegang tot het normalisatieproces voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) en maatschappelijk belanghebbenden, alsook hun vertegenwoordigers op nationaal niveau. In dit verband stelt het EESC voor om op nationaal niveau gratis toegang te verlenen aan de „spiegelcomités” voor het mkb en maatschappelijk belanghebbenden alsook hun respectieve representatieve verenigingen.

1.5

Het EESC onderstreept de belangrijke rol van de „deskundigen nieuwe benadering” en is ingenomen met hun bijdrage aan de evaluatie van de afstemming van de normen op de EU-wetgeving in het kader van de geharmoniseerde normalisatie. Het EESC verheugt zich dus over het voornemen van de Commissie om hun activiteiten op de lange termijn te handhaven.

1.6

Tot slot zou het EESC graag zien dat een grondige follow-up plaatsvindt van de inspanningen van de belangrijkste actoren van de normalisatie, teneinde het inclusieve karakter van het ENS te versterken. Het EESC zou voor een dergelijke follow-up kunnen zorgen door een ad-hocforum inzake inclusiviteit van het ENS op te richten. Deze instantie zou ermee belast worden een jaarlijkse openbare hoorzitting te organiseren om de vorderingen ter zake te beoordelen.

2.   Samenvatting van de mededeling

2.1

De Commissie heeft haar strategische visie op Europese normalisatie in een mededeling uiteengezet en het rechtskader daarvoor beschreven in Verordening (EU) nr. 1025/2012 betreffende Europese normalisatie, die sinds 1 januari 2013 van kracht is. Een van de nieuwe punten in deze verordening is de verplichting voor de Commissie om een jaarlijks werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie op te stellen.

2.2

Het jaarlijkse werkprogramma is een hulpmiddel om, via een uiteenzetting van de visie en de plannen van de Commissie op het gebied van normalisatie voor het komende jaar, de samenwerking tussen de Commissie en het Europese normalisatiesysteem (ENS) te verbeteren. De Commissie is voornemens haar partnerschap met het ENS te herzien, teneinde de passende deelname van alle belanghebbenden (industrie, midden- en kleinbedrijf (mkb), consumenten, milieuorganisaties, vakbonden, …) te waarborgen.

2.3

De strategische prioriteiten voor Europese normalisatie zijn o.m. gericht op de goedkeuring van een plan voor prioritaire normen op ICT-gebied, en op de normalisatie van diensten. Het plan voor prioritaire normen op ICT-gebied vormt een aanvulling op het jaarlijkse werkprogramma van de Unie.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het EESC is ingenomen met de presentatie door de Commissie van het jaarlijkse werkprogramma 2016 voor normalisatie en wijst op de fundamentele bijdrage van normen aan de structurering van de interne markt en het concurrentievermogen van de ondernemingen. Zoals uiteengezet in zijn advies INT/590 van september 2011 (1), vormt het jaarprogramma voor normalisatie een echte troef wat betreft transparantie, planning en prognose, met name voor actoren en belanghebbenden van het Europese normalisatiesysteem (ENS).

3.2

Het EESC is ingenomen met dit jaarprogramma 2016 omdat aldus een stand van zaken van de lopende besprekingen kan worden opgemaakt, maar vooral ook omdat het programma een reële meerwaarde biedt met het oog op de toekomstige programmering. Het EESC verzoekt de Commissie dus om toekomstige jaarprogramma’s beter voor te bereiden door over de strategische en technische aspecten met de belanghebbenden te overleggen, en het werkprogramma in juli van het voorafgaande jaar te publiceren. Het EESC onderschrijft de prioriteiten in de verschillende sectoren.

3.3    Prioriteit voor inclusiviteit

3.3.1

Belanghebbenden die van oudsher kampen met moeilijke en beperkte toegang tot het ENS, namelijk consumenten, milieuorganisaties, werknemers en mkb — vertegenwoordigd door de organisaties ANEC, ECOS, EVV, SBS, bekend onder de naam „organisaties van bijlage III” bij Verordening (EU) nr. 1025/2012, alsmede hun nationale leden —, worden alle vertegenwoordigd door het EESC. Het EESC is zich goed bewust van de cruciale bijdrage van andere belanghebbenden aan de ontwikkeling van de normen, alsook van de problemen i.v.m. hun deelname aan dat proces, en wil dan ook, als „huis” van het maatschappelijk middenveld, zijn inspanningen grotendeels toespitsen op de transparantie en inclusiviteit van het ENS.

3.3.2

Er moet in dit verband dan ook bijzondere aandacht worden geschonken aan de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1025/2012, zoals de Commissie in haar mededeling terecht benadrukt. Zo moet met name werk worden gemaakt van een betere verspreiding en publicatie van de verslagen zoals bedoeld in artikel 24 van de Verordening, en van de communicatie en informatie daarover.

3.3.3

Het EESC verheugt zich over het voornemen van de Commissie om nauwlettend toe te zien op de vorderingen die elk van de ENS-actoren maken, en op de inspanningen die zij leveren om het systeem inclusiever te maken. Om dit doel te bereiken zou het EESC graag zien dat de Commissie een proactieve rol speelt, met name als medefinancieringsorgaan van het ENS.

3.3.4

Het Comité is ook ingenomen met de voltooiing van het financieringsproces voor organisaties van bijlage III en pleit voor verdere administratieve vereenvoudiging en goedkeuring van langeretermijnvooruitzichten om de tenuitvoerlegging van een meerjarenstrategie door deze entiteiten te garanderen.

3.4    Het gemeenschappelijk initiatief voor normalisatie

3.4.1

Het Comité is ingenomen met het voorstel voor een gemeenschappelijk normalisatie-initiatief en verheugt zich erover dat de belanghebbenden, met name de organisaties van bijlage III, aan het systeem deelnemen; dit is immers een belangrijke aanwijzing van het herstel van het publiek-private partnerschap, dat aan het ENS ten grondslag liggen. In dit verband benadrukt het Comité dat het van groot belang is dat de voorgestelde maatregelen in de definitieve versie van het gemeenschappelijke normalisatie-initiatief gericht zijn op en een duidelijke bijdrage leveren aan een grotere inclusiviteit, met het oog op een grotere betrokkenheid van alle belanghebbenden, met name de organisaties van bijlage III.

3.4.2

Het Comité steunt de in dit verband voorgestelde actie m.b.t. een analyse die erop gericht is een beter inzicht te verkrijgen in de kansen en uitdagingen die kosteloze terbeschikkingstelling van normen met zich meebrengt en die bijvoorbeeld zou kunnen worden verricht in het kader van een studie over de economische en maatschappelijke gevolgen van normen.

3.5    Het optreden van Europese normalisatieorganisaties

3.5.1

Het EESC verwelkomt en waardeert de rol van CEN, CENELEC en ETSI als neutrale en onafhankelijke beroepsorganisaties, met eigen regels en procedures waarmee de eerbiediging van de grondbeginselen van de WTO op het gebied van normalisatie, alsmede de beginselen van Verordening (EU) nr. 1025/2012 wordt verzekerd.

3.5.2

Met het oog op een grotere deelname van alle actoren aan het normalisatieproces verzoekt het EESC de Europese normalisatieorganisaties (ENO’s) aan de organisaties van bijlage III een bijzondere status van leden/partners toe te kennen, met specifieke rechten en plichten, overeenkomstig hun respectieve status en rol, en hun met name onbeperkt toegang te geven tot de technische organen en de ontwerpnormen in voorbereiding, met inachtneming van een vertrouwelijkheidsbeleid dat rekening houdt met de noodzaak van raadpleging. Het EESC zou graag zien dat over deze gratis toegang een discussie op gang wordt gebracht, in het licht van de bijdrage die de Unie levert aan de financiering van de ENO’s en de organisaties van bijlage III.

3.5.3

Het EESC stelt tevens voor te voorzien in een onbeperkt recht van beroep voor de organisaties van bijlage III, ook wat de werkzaamheden betreft waarbij zij niet van meet af aan rechtstreeks betrokken zijn, en hun raadgevende bevoegdheid te verlenen bij ratificatie van de normen.

3.5.4

Het EESC beklemtoont het belang van een inclusieve en kwaliteitsvolle normalisatie. Het wijst erop dat snelle productie en publicatie van normen niet als een doelstelling op zich mag worden beschouwd, vooral indien dit gevolgen heeft voor de EESC-doelstelling om de organisaties van bijlage III in het ENS op te nemen. Het EESC waarschuwt het ENS tegen elk besluit dat, onder het mom van snelheid, de betrokkenheid en openheid in het gedrang zou brengen.

3.5.5

Het EESC wijst erop dat inclusie van belanghebbenden slechts mogelijk is mits zij kunnen deelnemen in een transparant kader. Teneinde het beginsel van nationale delegatie te beklemtonen, te versterken en ten uitvoer te leggen wijst het EESC op het belang van een betere toegang tot het normalisatieproces voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en hun vertegenwoordigers op nationaal niveau; zoals vermeld in punt 4 van de mededeling is dit tot dusver nog een hele uitdaging.

3.5.6

In dit verband stelt het EESC voor om op nationaal niveau gratis toegang te verlenen aan de „spiegelcomités” voor het midden- en kleinbedrijf en maatschappelijk belanghebbenden alsook hun respectieve representatieve verenigingen. Het is tevens van bijzonder belang dat gemakkelijk kan worden deelgenomen en bijgedragen aan de openbare raadpleging, die door geen praktische of technische obstakels mag worden belemmerd.

3.6    Het nieuwe vademecum inzake normalisatie en de richtsnoeren voor organisaties van bijlage III

3.6.1

In het kader van de tenuitvoerlegging van het nieuwe vademecum inzake Europese normalisatie is het Comité ermee ingenomen dat de Commissie de ENO’s heeft uitgenodigd om de vorming van hun organen en technisch personeel af te stemmen op de inhoud en maatregelen die in dit document zijn opgenomen.

3.6.2

Het EESC zou graag zien dat de Commissie erop toeziet dat alle diensten van de Commissie die gebruik willen maken van normalisatie voor de tenuitvoerlegging van Europese maatregelen, dit vademecum ter beschikking krijgen, begrijpen en hanteren. Het zou ook van nut zijn dit vademecum samen met de nodige informatie via de website van de Europese Commissie te verspreiden.

3.6.3

Bovenal is het van belang dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de technische ENO-organen, kennis hebben van de verschillende handleidingen van CEN-CENELEC voor het opstellen van normen en dat zij rekening houden met de behoeften van de maatschappelijk belanghebbenden en de kmo’s (zie de CEN-CENELEC-handleidingen 2, 5 en 17 en CEN-handleiding 4). Het Comité is in dit verband ingenomen met de CEN-CENELEC-werkzaamheden die reeds samen met de werkgroep kmo’s (SME Working Group) en de werkgroep maatschappelijke belanghebbenden (Societal Stakeholders Working group) zijn aangevat en verzoekt deze verder te vertalen in concrete en ingrijpende maatregelen. Opgemerkt zij dat de CEN-CENELEC-handleidingen zouden moeten worden gebruikt tijdens het hele normalisatieproces, vanaf het overleg over de opportuniteit van het ontwikkelen van een norm, tot de publicatie ervan.

3.7    ICT-normalisatie en IER bij normalisatie

3.7.1

Het EESC heeft bedenkingen bij de meerwaarde van het „plan voor prioritaire ICT-normen” dat in hoofdstuk 3.1 van de mededeling wordt voorgesteld. Dit plan lijkt een niet-noodzakelijke aanvulling op het „voortschrijdend plan voor ICT-normalisatie” en het jaarlijkse normalisatieprogramma. Een en ander dreigt te leiden tot een verdubbeling van bronnen en niveaus van prioriteiten, hetgeen de follow-up en de deelname van de verschillende belanghebbenden kan bemoeilijken.

3.7.2

Wat de intellectuele-eigendomsrechten (IER) betreft, waarschuwt het Comité voor het huidige gebrek aan evenwicht tussen gebruikers en houders van een standaard-essentieel octrooi, met name in gevallen waarin een innovatieve kmo onmogelijk kan weten hoeveel octrooien zij geacht wordt in acht te nemen en wie ze bezit. Het EESC stelt het ETSI derhalve voor een praktische handleiding op te stellen voor het onderhandelen over licentieovereenkomsten betreffende standaard-essentiële octrooien, ten behoeve van kmo’s en met toepassing van eerlijke, redelijke en niet-discriminerende FRAND-voorwaarden („fair, reasonable and non-discriminatory”).

3.7.3

Wat de FRAND-criteria betreft, dringt het Comité aan op een betere definitie van deze beginselen, teneinde de draagwijdte en praktische toepassing ervan te verduidelijken.

3.7.4

In dit verband dringt het EESC er bij het ETSI tevens op aan de kwaliteit en transparantie van de databank met alle IER-verklaringen te verbeteren. Dit is van cruciaal belang om de gebruikers van standaard-essentiële octrooien een zekere voorspelbaarheid te garanderen en innovatieve kmo’s gerust te stellen ten aanzien van de kosten en voorwaarden voor het onderhandelen over de bovengenoemde licentieovereenkomsten.

3.8    „Deskundigen nieuwe benadering”

3.8.1

Het EESC onderstreept de belangrijke rol van de „deskundigen nieuwe benadering”, die in hoofdstuk 7.2 van de mededeling worden vermeld en die een onontbeerlijke bijdrage leveren aan een betrouwbare evaluatie van de afstemming van de normen op de EU-wetgeving en -maatregelen in het kader van de geharmoniseerde normalisatie.

3.8.2

Het EESC stelt met genoegen vast dat de Commissie in par. 7.2 van haar mededeling het voornemen uit om de beschikbaarheid van deze evaluatie op lange termijn te garanderen. Het wijst erop dat deze onafhankelijke evaluatie belangrijker is dan eender welke andere interne evaluatie die door de ENO’s wordt verricht.

3.8.3

Het Comité zou graag zien dat de onafhankelijkheid van deze deskundigen nog wordt versterkt, eventueel via het rechtstreeks contracteren van „deskundigen nieuwe benadering” door de Europese Commissie.

3.9    Normalisatieverzoeken en mandaten

3.9.1

Het EESC wijst erop dat het van belang is dat de Europese mandaten die de Commissie de ENO’s toestuurt met het oog op de opstelling van een norm, goed worden voorbereid. Het verzoekt de Commissie dit proces nog transparanter en inclusiever te maken, met name voor organisaties van bijlage III.

3.9.2

Het is van belang dat wordt nagegaan of de resulterende norm in overeenstemming is met het oorspronkelijke doel; daarbij moet met name ook worden gegarandeerd dat het toepassingsgebied tijdens de werkzaamheden niet werd uitgebreid.

3.9.3

Het Comité beklemtoont het belang van de werkzaamheden ter voorbereiding van de normalisatie, met name om de sociaaleconomische impact van de normen te beoordelen en om de belanghebbende partijen te definiëren en hen bij de normalisatiewerkzaamheden te betrekken.

3.10

Wat internationale samenwerking betreft, wijst het EESC op de grote problemen waarmee organisaties van bijlage III nog te kampen hebben wanneer zij deze werkzaamheden willen volgen. Het verzoekt de ENO’s en de nationale normalisatie-instellingen dan ook alles in het werk te stellen om in het kader van hun samenwerkingsovereenkomsten met ISO en IEC transparantie, deelname en betrokkenheid van alle belanghebbenden te garanderen, in het bijzonder wanneer de werkzaamheden verband houden met normalisatieverzoeken van de Commissie.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1

Het EESC zou een ad-hocforum over de inclusiviteit van het ENS kunnen opzetten. Dit forum, dat regelmatig en ten minste eenmaal per jaar zou bijeenkomen, zou de leden van het Comité bijeenbrengen die ervoor willen ijveren dat belanghebbenden — met name maatschappelijke belanghebbenden en kmo’s — kunnen participeren en gehoord worden. De organisaties van bijlage III zouden regelmatig voor bijeenkomsten van dit forum worden uitgenodigd.

4.1.1

Het forum zou o.a. worden belast met de organisatie van een jaarlijkse openbare hoorzitting over de inclusiviteit van het ENS. In het kader van dit evenement zou het EESC de actoren van het ENS en de Europese Commissie uitnodigen voor een openbare hoorzitting in het kader van de jaarverslagen zoals bedoeld in artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1025/2012, met het oog op verbetering van de kennis en verspreiding ervan. Het zou deze gelegenheid aangrijpen om het Europees Parlement bij deze activiteit te betrekken.

4.1.2

Het forum zou tevens een studie kunnen financieren over de samenstelling van de nationale „spiegelscomités”, teneinde de representativiteit en inclusiviteit ervan te beoordelen.

Brussel, 25 mei 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 69.


  翻译: