29.1.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 30/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 november 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Halle — Duitsland) — Günter Fuß/Stadt Halle (Saale)

(Zaak C-429/09) (1)

(Sociale politiek - Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers - Richtlijnen 93/104/EG en 2003/88/EG - Organisatie van arbeidstijd - In overheidssector tewerkgestelde brandweermannen - Artikel 6, sub b, van richtlijn 2003/88/EG - Maximale wekelijkse arbeidstijd - Overschrijding - Vergoeding van schade wegens schending van Unierecht - Voorwaarden waarvan recht op schadevergoeding afhankelijk is gesteld - Procedureregels - Verplichting om vooraf verzoek in te dienen bij werkgever - Vorm en omvang van schadevergoeding - Extra vrije tijd of schadeloosstelling - Gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel)

2011/C 30/11

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Halle

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Günter Fuß

Verwerende partij: Stadt Halle

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Halle — Uitlegging van artikel 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 (PB L 307, blz. 18) en 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9) en met name van de artikelen 6, sub b, 16, sub b, en 19, tweede alinea, van richtlijn 2003/88/EG — Nationale regeling die, in strijd met de genoemde richtlijnen, voorziet in een arbeidstijd van meer dan 48 uur per week voor ambtenaren die in parate dienst van beroepsbrandweer werken — Recht op compensatie in vorm van vrije tijd of van financiële vergoeding voor ambtenaar die meer dan maximumarbeidstijd heeft gewerkt

Dictum

1)

Een werknemer als Fuß in het hoofdgeding, die als brandweerman, die in een interventieteam binnen de overheidssector is tewerkgesteld, een gemiddelde wekelijkse arbeidstijd heeft vervuld die de arbeidstijd waarin is voorzien in artikel 6, sub b, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, overschrijdt, kan zich beroepen op het Unierecht om de autoriteiten van de betrokken lidstaat aansprakelijk te stellen teneinde vergoeding te verkrijgen van de schade die is geleden als gevolg van de schending van die bepaling.

2)

Het Unierecht verzet zich tegen een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is

die voor het recht van een werknemer in de overheidssector om vergoeding te verkrijgen van de schade die is geleden doordat de autoriteiten van de betrokken lidstaat een regel van Unierecht, in casu artikel 6, sub b, van richtlijn 2003/88, hebben geschonden, een aan het schuldbegrip ontleende voorwaarde stelt die verder gaat dan de voldoende gekwalificeerde schending van dit recht, en

die voor het recht van een werknemer in de overheidssector om vergoeding te verkrijgen van de schade die is geleden doordat de autoriteiten van de betrokken lidstaat artikel 6, sub b, van richtlijn 2003/88 hebben geschonden, als voorwaarde stelt dat vooraf een verzoek bij zijn werkgever is ingediend teneinde de eerbiediging van die bepaling te bewerkstelligen.

3)

De ten laste van de autoriteiten van de lidstaten komende vergoeding van de schade die zij door schendingen van het Unierecht hebben toegebracht aan particulieren, moet in een passende verhouding staan tot de geleden schade. Bij het ontbreken van bepalingen van Unierecht op dat gebied, staat het aan het nationale recht van de betrokken lidstaat om, met eerbiediging van het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel, enerzijds, vast te stellen of de schade die een werknemer als Fuß in het hoofdgeding heeft geleden door schending van een regel van Unierecht, dient te worden vergoed in de vorm van de toekenning van extra vrije tijd of in de vorm van een financiële vergoeding, en, anderzijds, de regels inzake de wijze van berekening van die vergoeding te bepalen. De in de artikelen 16 tot en met 19 van richtlijn 2003/88 voorziene referentieperioden zijn in dit verband irrelevant.

4)

De antwoorden op de gestelde vragen zijn identiek, ongeacht of de feiten in het hoofdgeding vallen onder de bepalingen van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, zoals gewijzigd bij richtlijn 2000/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 2000, dan wel onder die van richtlijn 2003/88.


(1)  PB C 24 van 30.01.2010.


  翻译: