Zaak C‑247/09
Alketa Xhymshiti
tegen
Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Lörrach
(verzoek van het Finanzgericht Baden-Württemberg om een prejudiciële beslissing)
„Overeenkomst tussen Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over vrij verkeer van personen – Verordeningen (EEG) nrs. 1408/71 en 574/72 en verordening (EG) nr. 859/2003 – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gezinsbijslagen – Staatsburger van derde land die in Zwitserland werkt en met zijn kinderen woont in lidstaat waarvan kinderen nationaliteit bezitten”
Samenvatting van het arrest
1. Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Regeling van Unie – Personele werkingssfeer – Uitbreiding tot staatsburgers van derde staten die door hun nationaliteit niet onder deze regeling vallen
(Overeenkomst EG-Zwitserland over het vrije verkeer van personen, bijlage II, sectie A; verordeningen van de Raad nrs. 1408/71, 574/72 en 859/2003)
2. Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gezinsbijslagen – Staatsburger van derde staat die legaal in lidstaat verblijft, maar niet onder werkingssfeer van verordening nr. 859/2003 valt – Niet-toepasselijkheid van gemeenschapsregeling
(Overeenkomst EG-Zwitserland over het vrije verkeer van personen, bijlage II, sectie A; verordeningen van de Raad nr. 1408/71, art. 2, 13 en 76, en nr. 574/72, art. 10, lid 1, sub a)
1. In gevallen waarin een staatsburger van een derde land legaal in een lidstaat van de Unie verblijft en in Zwitserland werkt, is in de woonlidstaat verordening nr. 859/2003 tot uitbreiding van de bepalingen van verordening nr. 1408/71 en van verordening nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen, op hem niet van toepassing, voor zover deze verordening nr. 859/2003 niet wordt vermeld onder de communautaire besluiten die zijn genoemd in sectie A van bijlage II bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, welke de partijen bij deze Overeenkomst overeenkomen toe te passen.
Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de woonlidstaat verplicht is om verordening nr. 1408/71, in de bij verordening nr. 118/97 gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, en verordening nr. 574/72, in de bij verordening nr. 118/97 gewijzigde en bijgewerkte versie, op deze werknemer en zijn echtgenote toe te passen.
(cf. punt 39, dictum 1)
2. De artikelen 2, 13 en 76 van verordening nr. 1408/71, in de bij verordening nr. 118/97 gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, en artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72, in de bij verordening nr. 118/97 gewijzigde en bijgewerkte versie, zijn niet relevant ten aanzien van een staatsburger van een derde land die legaal in een lidstaat verblijft, maar niet onder de werkingssfeer valt van verordening nr. 859/2003 tot uitbreiding van de bepalingen van verordening nr. 1408/71 en van verordening nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen, aangezien de situatie van deze staatsburger onder de wettelijke regeling van de woonlidstaat valt. Het feit alleen dat de kinderen van deze staatsburger burgers van de Unie zijn, leidt niet ertoe dat de weigering van toekenning van gezinsbijslag in de woonlidstaat onrechtmatig is wanneer niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijke toekenning.
Het gemeenschapsrecht tast de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels te organiseren immers niet aan, en zolang in deze materie geen communautaire harmonisatie heeft plaatsgevonden, is het aan de lidstaten om in hun wetgeving de voorwaarden voor toekenning van socialezekerheidsuitkeringen vast te stellen, alsook de hoogte en de uitkeringsduur daarvan.
(cf. punten 41, 43, 45, dictum 2)
ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)
18 november 2010 (*)
„Overeenkomst tussen Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over vrij verkeer van personen – Verordeningen (EEG) nrs. 1408/71 en 574/72 en verordening (EG) nr. 859/2003 – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gezinsbijslagen – Staatsburger van derde land die in Zwitserland werkt en met zijn kinderen woont in lidstaat waarvan kinderen nationaliteit bezitten”
In zaak C‑247/09,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Finanzgericht Baden-Württemberg (Duitsland) bij beslissing van 18 juni 2009, ingekomen bij het Hof op 7 juli 2009, in de procedure
Alketa Xhymshiti
tegen
Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Lörrach,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: K. Schiemann (rapporteur), kamerpresident, L. Bay Larsen en C. Toader, rechters,
advocaat-generaal: J. Mazák,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en J. Möller als gemachtigden,
– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz als gemachtigde,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 gewijzigde en bijgewerkte versie (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 (PB L 392, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”), van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, in de bij verordening nr. 118/97 gewijzigde en bijgewerkte versie (hierna: „verordening nr. 574/72”), van verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van verordening nr. 1408/71 en van verordening nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (PB L 124, blz. 1), en van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, die op 21 juni 1999 te Luxemburg is ondertekend (PB 2002, L 114, blz. 6; hierna: „Overeenkomst EU-Zwitserland”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen mevrouw Xhymshiti, een Albanees staatsburger die legaal in Duitsland verblijft en de echtgenote is van een Kosovaars staatsburger die eveneens legaal in Duitsland verblijft en in Zwitserland werkt, en de Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Lörrach (Federaal Arbeidsbureau – Kas voor gezinsbijslagen van Lörrach; hierna: „FKL”) ter zake van de weigering door FKL om voor de twee kinderen van Xhymshiti, die Duitse staatsburgers zijn, kinderbijslag toe te kennen ter hoogte van het verschil tussen de Zwitserse kinderbijslag en de Duitse kinderbijslag.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
3 Verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 strekken ertoe, het overmaken van sociale uitkeringen tussen lidstaten mogelijk te maken, ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van personen.
4 Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71, met als opschrift „Personele werkingssfeer”, bepaalt:
„Deze verordening is van toepassing op werknemers of zelfstandigen en op studenten op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der lidstaten, dan wel op het grondgebied van een der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.”
5 Artikel 13 van deze verordening, met als opschrift „Algemene regels”, luidt als volgt:
„1. Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;
[...]”
6 Artikel 76, lid 1, van deze verordening, met het opschrift „Prioriteitsregels bij cumulatie van rechten op gezinsbijslagen krachtens de wetgeving van de bevoegde staat en krachtens de wetgeving van de lidstaat waar de gezinsleden wonen”, bepaalt:
„Wanneer gezinsbijslagen in hetzelfde tijdvak, voor hetzelfde gezinslid en wegens het uitoefenen van een beroepsactiviteit worden toegekend krachtens de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, wordt het recht op de gezinsbijslagen die krachtens de wetgeving van een andere lidstaat, in voorkomend geval uit hoofde van de artikelen 73 of 74, verschuldigd zijn, geschorst ten belope van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerstgenoemde lidstaat is vastgesteld.”
7 Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 574/72, „Voorschriften in geval van samenloop van rechten op gezins‑ of kinderbijslag voor werknemers en zelfstandigen”, bepaalt:
„1. a) Het recht op gezins‑ of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wordt geschorst wanneer tijdens eenzelfde tijdvak en voor eenzelfde gezinslid bijslag verschuldigd is enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of krachtens artikel 73, 74, 77 of 78 van de verordening, ten belope van het bedrag van die bijslag.
b) Wanneer echter op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend:
i) in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of op grond van artikel 73 of 74 van de verordening, door degene die recht heeft op gezinsbijslagen of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere lidstaat of krachtens deze artikelen, geschorst ten belope van het bedrag van de gezinsbijslagen zoals voorzien in de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont. De bijslag die wordt uitbetaald door de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont, komt ten laste van deze staat;
ii) in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of op grond van artikel 77 of 78 van de verordening, door degene die recht heeft op deze bijslag of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op deze gezins‑ of kinderbijslag, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere lidstaat of krachtens deze artikelen, geschorst; in dat geval heeft de betrokkene recht op gezins‑ of kinderbijslag van de lidstaat op het grondgebied waarvan de kinderen wonen en ten laste van deze lidstaat, alsmede, voor zover van toepassing, op andere bijslagen dan de kinderbijslag als bedoeld in artikel 77 of 78 van de verordening, ten laste van de in de zin van die artikelen bevoegde staat.”
8 Verordening nr. 859/2003 beoogt de door de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 aan Unieburgers toegekende rechten uit te breiden tot de staatsburgers van derde landen.
9 De punten 9, 11, 12, 15 en 16 van de considerans van deze verordening luiden als volgt:
„(9) Bijgevolg dienen de coördinatieregels van verordening (EEG) nr. 1408/71 en verordening (EEG) nr. 574/72 te worden toegepast op de onderdanen van derde landen die legaal in de Gemeenschap verblijven, die momenteel op grond van hun nationaliteit niet onder de bepalingen van die verordeningen vallen en die voldoen aan de andere voorwaarden waarin die verordeningen voorzien; deze uitbreiding is met name belangrijk met het oog op de aanstaande uitbreiding van de Europese Unie.
[...]
(11) De bepalingen van verordening (EEG) nr. 1408/71 en verordening (EEG) nr. 574/72 zijn krachtens deze verordening slechts van toepassing indien de betrokkene reeds legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft. Het legale karakter van het verblijf is dus een voorwaarde voor de toepassing van die bepalingen.
(12) De bepalingen van verordening (EEG) nr. 1408/71 en verordening (EEG) nr. 574/72 zijn niet van toepassing in situaties die in alle opzichten geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen. Dit is met name het geval wanneer de situatie van een onderdaan van een derde land uitsluitend aanknopingspunten heeft met één derde land en met één enkele lidstaat.
[...]
(15) Om deze doelstellingen te verwezenlijken, is het noodzakelijk en passend dat de uitbreiding van de toepassingssfeer van de regels voor de coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels geschiedt door middel van een dwingend communautair rechtsinstrument dat rechtstreeks toepasbaar is in alle lidstaten die aan de aanneming van deze verordening hebben deelgenomen.
(16) Deze verordening doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de met derde landen gesloten internationale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is en die voordelen op het gebied van de sociale zekerheid behelzen.”
10 Artikel 1 van verordening nr. 859/2003 bepaalt:
„Onverminderd het bepaalde in de bijlage van deze verordening zijn de bepalingen van verordening (EEG) nr. 1408/71 en verordening (EEG) nr. 574/72 van toepassing op de onderdanen van derde landen die alleen vanwege hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen, alsmede op hun gezinsleden en nagelaten betrekkingen, mits zij legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven en zich in een situatie bevinden die niet in alle opzichten geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat ligt.”
11 De bijlage bij verordening nr. 859/2003, die de bijzondere bepalingen zoals bedoeld in artikel 1 van deze verordening betreft, bepaalt voor Duitsland: „[v]oor wat betreft gezinstoelagen is deze verordening alleen van toepassing op onderdanen van derde landen die een volgens Duits recht geldige verblijfsvergunning hebben, zoals de ‚Aufenthaltserlaubnis’ of de ‚Aufenthaltsberechtigung’.”
12 Bijlage II bij de Overeenkomst EU-Zwitserland, die de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels betreft, bepaalt in artikel 1:
„1. De overeenkomstsluitende partijen komen overeen ten aanzien van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels onderling de communautaire besluiten toe te passen zoals vermeld in en gewijzigd bij sectie A van deze bijlage, of daarmee gelijkwaardige regels.
2. In de in deze bijlage genoemde besluiten omvat de uitdrukking ,lidstaat/lidstaten’ niet alleen de staten die vallen onder de desbetreffende communautaire besluiten, maar tevens Zwitserland.”
13 Sectie A van deze bijlage vermeldt zowel verordening nr. 1408/71 als verordening nr. 574/72.
Nationale regeling
14 § 62, lid 1, van het Einkommensteuergesetz (Duitse wet op de inkomstenbelasting; hierna: „EStG”) bepaalt:
„Voor kinderen in de zin van § 63 heeft recht op kinderbijslag overeenkomstig deze wet:
1. degene die in het binnenland zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft [...]”.
15 § 65, lid 1, EStG, met als opschrift „Andere uitkeringen voor kinderen”, bepaalt:
„Geen kinderbijslag wordt uitgekeerd voor een kind dat op een van de volgende uitkeringen recht heeft of zou kunnen hebben bij een aanvraag in die zin:
[...]
2. uitkeringen voor kinderen die in het buitenland worden toegekend en vergelijkbaar zijn met de kinderbijslag of met een van de in punt 1 vermelde uitkeringen;
[...]”
16 De verwijzende rechter preciseert dat voor het recht op Duitse kinderbijslag niet de voorwaarde van uitoefening van een economische activiteit in Duitsland geldt.
17 De verwijzende rechter wijst tevens op het feit dat de Zwitserse kinderbijslag vergelijkbaar is met de Duitse kinderbijslag.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
18 Het echtpaar Xhymshiti woont met zijn twee kinderen in Duitsland. Beide echtgenoten hebben een verblijfsvergunning als bedoeld in het op Duitsland betrekking hebbende deel van de bijlage bij verordening nr. 859/2003.
19 Mevrouw Xhymshiti, een Albanees staatsburger, verricht geen economische activiteit. Haar echtgenoot, een Kosovaars staatsburger, werkt in Zwitserland, waar hij premies afdraagt aan de ouderdoms‑ en nabestaandenverzekering. Hij ontvangt van zijn Zwitserse werkgever voor zijn kinderen – die beide de Duitse nationaliteit bezitten – kinderbijslag.
20 Sinds de geboorte van hun eerste kind, Albion, op 28 april 2005 ontving mevrouw Xhymshiti van de Duitse Staat zogeheten „Teilkindergeld”, ter hoogte van het verschil tussen de Duitse kinderbijslag en de lagere Zwitserse kinderbijslag.
21 Na de geboorte van hun tweede kind, Albiona, op 30 juni 2007 vroeg mevrouw Xhymshiti op 13 juli 2007 ook voor dit kind het Duitse Teilkindergeld aan.
22 Daarop trok de FKL op 5 september 2007 het besluit tot toekenning van kinderbijslag voor Albion in, op grond dat heer Xhymshiti voor dit kind in Zwitserland kinderbijslag ontving.
23 Op 12 oktober 2007 vroeg mevrouw Xhymshiti de FKL opnieuw om toekenning van kinderbijslag voor haar twee kinderen. De FKL, die deze aanvraag op 15 oktober 2007 heeft ontvangen, heeft deze op 25 oktober 2007 afgewezen zonder daarbij de voornaam van een kind te vermelden. Aangezien de echtgenoten Xhymshiti niet vielen onder de Overeenkomst EU-Zwitserland vanwege hun nationaliteit, kon volgens de FKL geen Teilkindergeld worden toegekend overeenkomstig de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72.
24 Op 19 februari 2008 heeft de FKL het bezwaar van mevrouw Xhymshiti tegen dit afwijzingsbesluit afgewezen. In haar bevestigend besluit heeft de FKL erop gewezen dat voor het kind Albiona vanaf juni 2007 recht op een met de Duitse kinderbijslag vergelijkbare buitenlandse uitkering bestond, zonder dat daarbij van belang is dat deze uitkering lager is dan de nationale kinderbijslag.
25 Mevrouw Xhymshiti heeft daarop bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tegen het afwijzingsbesluit van 25 oktober 2007 en het op het bezwaar vastgestelde besluit van 19 februari 2008. Zij heeft tevens verzocht om betaling van de Duitse kinderbijslag die volgens haar verschuldigd is.
26 Het Finanzgericht Baden-Württemberg, waarbij het beroep aanhangig is gemaakt, heeft twijfels over de toepasselijkheid van verordening nr. 859/2003, en bijgevolg van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72, op staatsburgers van een derde land die zich in een situatie als die van het echtpaar Xhymshiti bevinden. In deze omstandigheden heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Is in gevallen waarin een staatsburger van een derde land legaal in een lidstaat van de [...] Unie woont en in [Zwitserland] werkt, op hem en zijn echtgenote die eveneens staatsburger van een derde land is, in de woonlidstaat verordening [...] nr. 859/2003 van toepassing, met als gevolg dat de woonlidstaat de verordeningen [...] nrs. 1408/71 en 574/72 op de werknemer en zijn echtgenote moet toepassen?
2) Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt, moeten onder de in vraag 1 genoemde omstandigheden de artikelen 2, 13 en 76 van verordening nr. 1408/71 en artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 aldus worden uitgelegd dat aan een moeder die staatsburger van een derde land is, in de woonlidstaat de toekenning van gezinsbijslagen mag worden geweigerd op grond dat zij de nationaliteit van een derde land bezit, hoewel het betrokken kind Unieburger is?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
27 Met zijn eerste vraag wil de verwijzende rechter in wezen vernemen of verordening nr. 859/2003 van toepassing is op staatsburgers van een derde land die zich in een situatie als die van heer Xhymshiti en zijn echtgenote bevinden.
28 In dit verband dient te worden opgemerkt dat krachtens artikel 1 van verordening nr. 859/2003 een staatsburger van een derde land moet voldoen aan twee voorwaarden opdat de bepalingen van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 op hem en op zijn gezinsleden van toepassing zijn. Aldus moet hij legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven en voorts zich niet in een situatie bevinden die in alle opzichten geheel in de interne sfeer van één enkele lidstaat ligt. Blijkens punt 12 van de considerans van verordening nr. 859/2003, waarin deze tweede voorwaarde wordt verduidelijkt, is dit met name het geval wanneer de situatie van een staatsburger van een derde land uitsluitend aanknopingspunten heeft met één derde land en met één enkele lidstaat.
29 Wat om te beginnen de eerste voorwaarde betreft, dient te worden vastgesteld dat, gelet op de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens, zowel de heer Xhymshiti als zijn echtgenote legaal in Duitsland verblijft en voldoet aan de voorwaarde van het bezit van een Duitse verblijfsvergunning in de zin van de bijlage bij verordening nr. 859/2003. Derhalve kan de eerste voorwaarde als vervuld worden beschouwd.
30 Wat vervolgens de tweede voorwaarde betreft, merkt de Duitse regering in haar schriftelijke opmerkingen terecht op en blijkt tevens uit de verwijzingsbeslissing dat de situatie van heer Xhymshiti geen aanknopingspunt heeft met meer dan één lidstaat. Dat hij in Zwitserland een beroepswerkzaamheid uitoefent, is daarbij van geen belang.
31 Zoals de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de verwijzende rechter eensluidend aanvoeren, dient evenwel in het kader van de toepassing van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 de Zwitserse Bondsstaat te worden gelijkgesteld met een lidstaat van de Unie.
32 Dat volgt noodzakelijkerwijs uit artikel 1 van bijlage II bij de Overeenkomst EU-Zwitserland, die de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels betreft. Volgens lid 1 van dit artikel moeten de overeenkomstsluitende partijen ten aanzien van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels onderling de communautaire besluiten toepassen zoals vermeld in en gewijzigd bij sectie A van deze bijlage.
33 Verder bepaalt ditzelfde artikel 1, lid 2, dat „[i]n de in deze bijlage genoemde besluiten [...] de uitdrukking ,lidstaat/lidstaten’ niet alleen de staten die vallen onder de desbetreffende communautaire besluiten, maar tevens Zwitserland [omvat]”.
34 Zowel verordening nr. 1408/71 als verordening nr. 574/72 worden genoemd in sectie A van bijlage II, met als opschrift „Vermelde besluiten”, bij de Overeenkomst EU-Zwitserland. Hieruit volgt dat de bepalingen van deze verordeningen niet alleen gelden voor de lidstaten, maar ook voor de Zwitserse Bondsstaat.
35 Evenwel dient te worden gepreciseerd dat dit niet het geval is voor verordening nr. 859/2003, die niet wordt vermeld onder de communautaire besluiten die de partijen bij de Overeenkomst EU-Zwitserland overeenkomen toe te passen en die derhalve worden vermeld in sectie A van bijlage II bij deze overeenkomst. Vaststaat dat deze sectie A bepaalde rechtshandelingen houdende wijziging van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 opsomt, waaruit blijkt dat de partijen bij deze overeenkomst elke wijziging van deze verordeningen in de vorm van een geïndividualiseerde vermelding hebben willen opnemen in die sectie.
36 Zoals de Duitse regering in haar schriftelijke opmerkingen terecht heeft gesteld, wordt met de door deze overeenkomst ingevoerde regeling, aangezien deze beperkt is tot de toepassing van de daarin uitdrukkelijk vermelde handelingen, geen verwijzing naar de handelingen in de geactualiseerde versie ervan beoogd. Zelfs indien verordening nr. 859/2003 zou moeten worden beschouwd als een loutere wijziging van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72, zou deze dus niet kunnen worden toegepast krachtens de Overeenkomst EU-Zwitserland. Deze verordening, die werd vastgesteld na de overeenkomst EU-Zwitserland, kan dus enkel na een wijziging van de overeenkomst zelf in deze overeenkomst worden betrokken.
37 Aldus dient te worden vastgesteld dat het feit dat de heer Xhymshiti in Zwitserland een beroepswerkzaamheid uitoefent, geen factor is waardoor zijn situatie zich over de grenzen van één enkele lidstaat uitstrekt. Zijn situatie heeft immers uitsluitend aanknopingspunten met een derde land en met één enkele lidstaat, te weten respectievelijk de Zwitserse Bondsstaat en de Bondsrepubliek Duitsland.
38 Aangezien niet is voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 1 van verordening nr. 859/2003, is deze verordening dus niet van toepassing op de situatie van een persoon als heer Xhymshiti.
39 Gelet op een en ander, dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat in gevallen waarin een staatsburger van een derde land legaal in een lidstaat van de Unie verblijft en in Zwitserland werkt, op hem in de woonlidstaat verordening nr. 859/2003 niet van toepassing is, voor zover deze verordening niet wordt vermeld onder de in sectie A van bijlage II bij de overeenkomst EU-Zwitserland vermelde communautaire besluiten die de partijen bij deze Overeenkomst overeenkomen toe te passen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de woonlidstaat verplicht is om de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 op deze werknemer en zijn echtgenote toe te passen.
Tweede vraag
40 De tweede vraag strekt ertoe te vernemen of op basis van de bepalingen van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 een woonlidstaat de toekenning van gezinsbijslag kan weigeren aan een staatsburger van een derde land vanwege zijn nationaliteit, hoewel zijn kinderen Unieburgers zijn.
41 Op dit punt dient te worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit het antwoord op de eerste vraag, de echtgenoten Xhymshiti niet vallen onder de werkingssfeer van verordening nr. 859/2003, hetgeen betekent dat verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 evenmin op hen van toepassing zijn. Bijgevolg valt de toekenning van gezinsbijslag voor hun twee kinderen uitsluitend onder de wettelijke regeling van de woonlidstaat, te weten de Duitse wettelijke regeling.
42 Uit de beschrijving van de Duitse wettelijke regeling in de verwijzingsbeslissing blijkt dat voor de toekenning van Duitse kinderbijslag de voorwaarde van verblijf op het Duitse grondgebied wordt gesteld overeenkomstig § 62, lid 1, punt 1, EStG. De verwijzende rechter stelt vast dat mevrouw Xhymshiti weliswaar voldoet aan deze voorwaarde, maar zij toch op grond van § 65, lid 1, punt 1, EStG geen recht heeft op deze uitkering gelet op het feit dat haar echtgenoot in Zwitserland vergelijkbare uitkeringen ontvangt.
43 Het gemeenschapsrecht tast de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels te organiseren niet aan, en zolang in deze materie geen communautaire harmonisatie heeft plaatsgevonden, is het aan de lidstaten om in hun wetgeving de voorwaarden voor toekenning van socialezekerheidsuitkeringen vast te stellen, alsook de hoogte en de uitkeringsduur daarvan (arrest van 21 februari 2008, Klöppel, C‑507/06, Jurispr. blz. I‑943, punt 16).
44 De loutere omstandigheid dat de kinderen van het echtpaar Xhymshiti Unieburgers zijn, leidt in dit verband niet ertoe dat de weigering van toekenning van kinderbijslag in Duitsland onrechtmatig is wanneer, zoals blijkt uit de door de verwijzende rechter gedane vaststellingen, niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijke toekenning.
45 Gelet op een en ander, dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de artikelen 2, 13 en 76 van verordening nr. 1408/71 en artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 niet relevant zijn ten aanzien van een staatsburger van een derde land die zich in de situatie van verzoekster in het hoofdgeding bevindt, aangezien de situatie van deze laatste onder de wettelijke regeling van de woonlidstaat valt. Het loutere feit dat de kinderen van deze staatsburger Unieburgers zijn, leidt niet ertoe dat de weigering van toekenning van gezinsbijslag in de woonlidstaat onrechtmatig is wanneer, zoals blijkt uit de door de verwijzende rechter gedane vaststellingen, niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijke toekenning.
Kosten
46 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
1) In gevallen waarin een staatsburger van een derde land legaal in een lidstaat van de Europese Unie verblijft en in Zwitserland werkt, is op hem in de woonlidstaat verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van verordening (EEG) nr. 1408/71 en van verordening (EEG) nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen, niet van toepassing, voor zover deze verordening nr. 859/2003 niet wordt vermeld onder de communautaire besluiten die zijn genoemd in sectie A van bijlage II bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, die op 21 juni 1999 te Luxemburg is ondertekend, welke de partijen bij deze Overeenkomst overeenkomen toe te passen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de woonlidstaat verplicht is om verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, en verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, in de bij verordening nr. 118/97 gewijzigde en bijgewerkte versie, op deze werknemer en zijn echtgenote toe te passen.
2) De artikelen 2, 13 en 76 van verordening nr. 1408/71 en artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 zijn niet relevant ten aanzien van een staatsburger van een derde land die zich in de situatie van verzoekster in het hoofdgeding bevindt, aangezien de situatie van deze laatste onder de wettelijke regeling van de woonlidstaat valt. Het loutere feit dat de kinderen van deze staatsburger Unieburgers zijn, leidt niet ertoe dat de weigering van toekenning van gezinsbijslag in de woonlidstaat onrechtmatig is wanneer, zoals blijkt uit de door de verwijzende rechter gedane vaststellingen, niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijke toekenning.
ondertekeningen
* Procestaal: Duits.