1.5.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 102/34 |
Beroep ingesteld op 4 maart 2009 — Italië / Commissie
(Zaak T-99/09)
2009/C 102/50
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: P. Gentili, avvocato dello Stato)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
nietigverklaring van brief nr. 000841 (document nr. 1) van de Europese Commissie, Directoraat-Generaal Regionaal Beleid, van 2 februari 2009, betreffende de „betaling door de Commissie van een ander bedrag dan het gevraagde”, waarin het volgende is beslist: „Bijgevolg is de datum vanaf welke de uitgaven in verband met maatregel 1.7 van ROP [regionaal operationeel programma] 2000-2006 volgens de Europese Commissie niet voor vergoeding in aanmerking komen, 29 juni 2007 en niet 17 mei 2006, zoals in bovengenoemde brief van 22 december 2008 is aangekondigd”; |
— |
nietigverklaring van brief nr. 001059 (document nr. 2) van de Europese Commissie, Directoraat-Generaal Regionaal Beleid, van 6 februari 2009, betreffende de „schorsing van de betalingen en verzoek om informatie betreffende de financiële correcties krachtens artikel 39 van verordening nr. 1260/99 — ROP Campanië”, waarin het volgende is beslist: „Bijgevolg is de datum vanaf welke de uitgaven in verband met maatregel 1.7 van ROP (regionaal operationeel programma) 2000-2006 volgens de Europese Commissie niet voor vergoeding in aanmerking komen, 29 juni 2007 en niet 17 mei 2006, zoals voorheen is aangegeven”; |
— |
nietigverklaring van brief nr. 012480 (document nr. 3) van de Europese Commissie, Directoraat-Generaal Regionaal Beleid, van 22 december 2008, betreffende ROP Campanië 2000-2006 (CCI nr. 1999 IT 16 1 PO 007) — Gevolgen van inbreukprocedure 2007/2195 voor het afvalbeheer in Campanië, waarin „de Commissie verzoekt om vanaf het volgende betalingsverzoek alle na 29 juni 2007 gemaakte uitgaven in verband met maatregel 1.7 in aftrek te brengen”. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar vordering voert verzoekster aan dat de artikelen 32, lid 3, eerste alinea, sub f, en tweede alinea, en 39, leden 2 en 3, van verordening nr. 1260/1999 (1) zijn geschonden. Zij stelt met name het volgende:
a) |
Een verzoek tot betaling van de bijdragen van een structuurfonds kan slechts niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het feit dat een inbreukprocedure hangende is indien deze procedure en het betalingsverzoek juist hetzelfde voorwerp hebben. |
b) |
In de inbreukprocedure bekritiseert de Commissie de wijze waarop het afval definitief wordt verwijderd, omdat de infrastructuur (thermische afvalverwerkers, stortplaatsen) die nodig is om het afval in dit stadium in overeenstemming met de richtlijn te verwerken, ontbreekt. Andere stadia van de afvalverwerking en andere wijzen van afvalverwerking dan de definitieve verwijdering zijn daarentegen niet specifiek aan de orde in het kader van de inbreukprocedure. Dit geldt met name voor de verschillende methoden voor nuttige toepassing van afval, die gescheiden afvalophaling impliceren. Maatregel 1.7 van het ROP Campanië 2000 en de acties (projecten) die hiervan deel uitmaken, verwijzen evenwel juist naar de nuttige toepassing van het afval en naar de hiervoor vereiste gescheiden afvalophaling. |
c) |
In een brief van 20 oktober 2008, waarnaar in de bestreden brieven wordt verwezen, heeft de Commissie bepaalde twijfels geuit over het afvalbeheerplan van 28 december 2007. Geen van de tegen het afvalbeheerplan van 28 december 2007 aangevoerde bezwaren is evenwel in het kader van inbreukprocedure 2007/2195 aan de orde, al was het maar omdat in deze procedure is uitgegaan van de situatie die bestond bij het verstrijken van de termijn die was vastgesteld in het met redenen omkleed advies, dat wil zeggen op 1 maart 2008. |
d) |
De beschikking van de Commissie waarbij de betalingsverzoeken in verband met maatregel 1.7 zijn afgewezen omdat „er onvoldoende garanties zijn dat de door het EFRO gecofinancierde acties in het kader van maatregel 1.7 correct worden uitgevoerd”, had nooit mogen worden vastgesteld op grond van artikel 32, lid 3, eerste alinea, sub f, tweede hypothese (hangende inbreukprocedure). Zij had daarentegen moeten worden vastgesteld op grond van artikel 32, lid 3, eerste alinea, sub f, eerste hypothese (schorsing van de betalingen op grond van artikel 39, lid 2, van verordening nr. 1260/99). Dat zou evenwel hebben geleid tot een tegensprekelijke behandeling, wat de Commissie heeft willen vermijden. Ten slotte voert verzoekster schending van wezenlijke vormvoorschriften — namelijk ontoereikende motivering — aan. |
(1) Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (PB L 161, blz. 1).