1.5.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/16 |
Beroep ingesteld op 20 januari 2010 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Denemarken
(Zaak C-33/10)
2010/C 113/24
Procestaal: Deens
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro, H. Støvlbæk, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Denemarken
Conclusies
— |
vaststellen dat het Koninkrijk Denemarken, door niet alle maatregelen te nemen die nodig zijn om op uiterlijk 30 oktober 2007 alle vergunningen te toetsen en, zo nodig, aan te passen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/1/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, |
— |
het Koninkrijk Denemarken verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens artikel 5, lid 1, van de richtlijn treffen de lidstaten maatregelen om op uiterlijk 30 oktober 2007 op de bestaande installaties een procedure tot vergunning en/of toetsing toe te passen. De termijn geldt zonder uitzondering en de richtlijn staat de lidstaten dus niet toe zich te beroepen op bijzondere omstandigheden ter rechtvaardiging van niet-nakoming van hun verplichting.
Het volstaat niet dat Denemarken maatregelen heeft genomen tot afsluiting van alle uitstaande zaken inzake nakoming van artikel 5, lid 1, van de richtlijn tegen eind 2009. Vertragingen als gevolg van de gemeentelijke hervorming van 1 januari 2007 kunnen evenmin een rol spelen bij de beoordeling of Denemarken zijn verplichtingen krachtens artikel 5, lid 1, is nagekomen. De termijn voor aanpassing van de installaties aan de desbetreffende regeling verstreek op 30 oktober 2007 en werd reeds op 22 september 2005 ter kennis van de lidstaten gebracht. Denemarken had dus verschillende jaren om de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om aan de richtlijn te voldoen.
Denemarken heeft niet betwist dat het de voorwaarden voor de vergunningen voor bestaande installaties niet heeft toegepast. Dus werkt ontegenzeggelijk een niet onaanzienlijk deel van alle acht Deense installaties zonder vergunning op grond van de richtlijn, hetgeen in strijd is met artikel 5, lid 1, van de richtlijn.
(1) PB L 24, blz. 8.