24.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/33


Beroep ingesteld op 22 juli 2011 — Deutsche Post/Commissie

(Zaak T-388/11)

2011/C 282/66

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Post AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Sedemund, T. Lübbig en M. Klasse, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 10 mei 2011 in de procedure inzake staatssteun C 36/2007 — Duitsland, Deutsche Post AG [C(2011) 3081 def.] nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van besluit C(2011) 3081 def. van de Commissie van 10 mei 2011 in de procedure inzake staatssteun C 36/2007 — Duitsland, Deutsche Post AG, waarbij de Commissie heeft besloten de onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU in voornoemde zaak uit te breiden. Deze uitbreiding betreft de overheidsfinanciering van de pensioenen van de vóór de oprichting van verzoekster door de Deutsche Bundespost aangestelde ambtenaren, waarop reeds de beslissing van de Commissie van 12 september 2007 tot inleiding van de procedure in deze zaak betrekking had.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster zes middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU — kennelijk onjuiste kwalificatie als steun

De kennelijk onjuiste beoordeling van de Commissie bestaat erin dat zij de Combus-rechtspraak (arrest van 16 maart 2004, Danske Busvognmænd/Commissie, T-157/01, Jurispr. blz. II-917) niet op de onderhavige zaak heeft toegepast. Volgens deze rechtspraak vormen maatregelen die voormalige overheidsbedrijven bevrijden van pensioenlasten die de normalerwijze door particuliere bedrijven gedragen lasten te boven gaan, geen steun. Toegepast op het onderhavige geval volgt daaruit dwingend dat de overheidsfinanciering van de pensioensverplichtingen geen steun vormt.

2)

Tweede middel: schending van artikel 1, sub b, van verordening nr. 659/1999 (1), artikel 107 VWEU en artikel 108 VWEU — kennelijk onjuiste beoordeling bij de kwalificatie als „nieuwe” steun

De kennelijk onjuiste beoordeling van de Commissie bestaat erin dat zij eraan voorbij is gegaan het bij de overheidsaansprakelijkheid voor de pensioensverplichtingen — voor zover al is voldaan aan de voorwaarden voor het bestaan van steun — enkel om bestaande steun kan gaan. De voortgezette aansprakelijkheid van de Duitse staat voor de pensioensverplichtingen vloeit voort uit de Duitse grondwet en bestond derhalve reeds bij de inwerkingtreding van de Verdragen en heeft nadien geen wezenlijke wijziging ondergaan. Bovendien is de Commissie gebonden aan de vaststelling in de zaak Deutsche Post/Commissie (T-266/02), dat zij met betrekking tot de pensioenregeling reeds in haar beslissing van 19 juni 2002 had ontkend dat er sprake is van de veronderstelling van een „voordeel” in de zin van het recht inzake staatssteun, wat gelijkstaat aan een negatieve verklaring als bedoeld in het recht inzake staatssteun.

3)

Derde middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU — kennelijk onjuiste methode voor de berekening van de vermeende steun

Verzoekster voert in dit verband aan dat de Commissie de naar eigen zeggen noodzakelijke salderingsberekening van de door verzoekster daadwerkelijk voor de ambtenaren gedragen sociale prestaties onder aftrek van gestelde „toeslagen” voor sociale bijdragen die in een mededingingssituatie niet normaal zijn, in de voor de gereguleerde producten goedgekeurde vergoedingen, en van de onder normale marktvoorwaarden door particuliere marktdeelnemers te dragen sociale lasten, niet heeft gemaakt. De berekeningsmethode van de Commissie laat derhalve de omvang van de door verzoekster voor ambtenaren daadwerkelijk betaalde sociale prestaties ten onrechte volledig verdwijnen, met het gevolg dat het voor de hoogte van de door de Commissie berekende gestelde steun niet ter zake doet of en in welke mate verzoekster sociale prestaties heeft uitgekeerd. Voorts voert verzoekster aan dat de gestelde „toeslagen” in de vergoedingen niet verifieerbaar zijn en in ieder geval de sociale kosten die niet normaal zijn bij mededinging, feitelijk niet door de resultaten konden worden gedekt.

4)

Vierde middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU — kennelijk onjuiste beoordeling van de vermeende „kruissubsidiëring” van het niet-gereguleerde gebied door het gereguleerde gebied, als element voor het bestaan van steun

Verzoekster voert in dit opzicht met name aan dat de Commissie de vereiste overcompensatieberekening niet heeft gemaakt en niet heeft onderzocht of de compensatiebetalingen van de overheid de kosten die wel voor compensatie in aanmerking komen, op zich hebben overschreden.

5)

Vijfde middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU — kennelijke onjuistheid bij de bepaling van de „benchmark” van de sociale lasten die normaal zijn bij mededinging.

Verzoekster voert in dit opzicht in het bijzonder aan dat de Commissie bij de berekening van de bij mededinging normale sociale bijdragen van particuliere werkgevers de werknemersbijdragen heeft meegeteld hoewel deze moeten worden toegerekend aan het vermogen van de werknemers en niet aan de door de werkgever te dragen sociale bijdragen, alsmede dat de Commissie voor de „benchmark” uitgaat van het (bovenmatige) niveau van de salarissen van ambtenaren en niet van het niveau van de bij mededinging normale salarissen in particuliere ondernemingen. Na de noodzakelijke correctie van beide fouten is er in het geheel geen sprake meer van de vermeende steun.

6)

Zesde middel: schending van artikel 296, lid 2, VWEU — gebrekkige motivering

Ten slotte is het bestreden besluit ontoereikend gemotiveerd.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


  翻译: