19.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 16/43 |
Beroep ingesteld op 24 oktober 2014 — VTB Bank/Raad
(Zaak T-734/14)
(2015/C 016/67)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: VTB Bank OAO (Sint-Petersburg, Rusland) (vertegenwoordigers: M. Lester, barrister, C. Claypoole, solicitor, en J. Ruiz Calzado, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
besluit 2014/512/GBVB van de Raad van 31 juli 2014 (1), verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 (2), besluit 2014/659/GBVB van de Raad van 8 september 2014 (3) en verordening (EU) nr. 960/2014 van de Raad van 8 september 2014 (4) krachtens artikel 263 VWEU nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoekster; |
— |
artikel 1 van besluit 2014/512/GBVB, artikel 5 van verordening nr. 833/2014, artikel 1 van besluit 2014/659/GBVB en artikel 1, punt 5, van verordening nr. 960/2014 krachtens artikel 277 VWEU onrechtmatig en niet-toepasselijk verklaren. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.
1. |
Eerste middel: de Raad heeft niet naar behoren en genoegzaam onderbouwd waarom verzoekster op de lijst is geplaatst van besluit 2014/512/GBVB, verordening nr. 833/2014, besluit 2014/659/GBVB en verordening nr. 960/2014 (hierna: „bestreden handelingen”). De Raad dient specifiek aan te geven waarom een bepaalde financiële instelling is opgenomen in de betrokken beperkende maatregelen. De Raad heeft zijn besluit om de bestreden handelingen op verzoekster toe te passen geenszins onderbouwd. Subsidiair wordt gesteld dat geen voldoende en behoorlijke onderbouwing is gegeven en verzoekster zelfs niet op de hoogte is gesteld van haar plaatsing op de lijst, zodat niet voldaan is aan de motiveringseisen. |
2. |
Tweede middel: de Raad heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door ervan uit te gaan dat verzoekster voldeed aan de criteria voor plaatsing op de lijst van de bestreden handelingen. Verzoekster wordt niet beheerd door de Russische overheid en heeft niet „expliciet tot taak […] het concurrentievermogen van de Russische economie, de diversifiëring ervan of investeringen te bevorderen”. |
3. |
Derde middel: de Raad heeft ten aanzien van verzoekster de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming geschonden. Dat verzoekster niet op de hoogte is gesteld van haar plaatsing op de lijst van de bestreden handelingen, dat geen onderbouwing is gegeven voor die plaatsing of geen ondersteunend bewijs is overgelegd, en dat verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld ter zake opmerkingen te maken, levert schending op van de rechten van de verdediging en van het recht op effectieve rechterlijke bescherming door het Gerecht. |
4. |
Vierde middel: er is sprake van een ongerechtvaardigde en onevenredige schending van verzoeksters fundamentele rechten, waaronder haar recht op bescherming van haar eigendom, activiteiten en reputatie. Met name levert verzoeksters plaatsing op de lijst van de bestreden handelingen een ongerechtvaardigde en onevenredige beperking op van het recht op ongestoord genot en gebruik van eigendom als bedoeld in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en wordt verzoekster hierdoor geschaad in haar reputatie. |
5. |
Wat de onrechtmatigverklaring betreft, eerste middel: artikel 1 van besluit 2014/512/GBVB, artikel 5 van verordening nr. 833/2014, artikel 1 van besluit 2014/659/GBVB en artikel 1, punt 5, van verordening nr. 960/2014 zijn onrechtmatig omdat zij niet noodzakelijk of evenredig zijn ter bereiking van de doelen die met de bestreden handelingen beweerdelijk worden beoogd, namelijk het onder druk zetten van de Russische regering, zodat het beleid jegens Oekraïne verandert. |
6. |
Wat de onrechtmatigverklaring betreft, tweede middel: de bestreden handelingen zijn strijdig met internationale verplichtingen van de Europese Unie, waaronder de verplichtingen die op de Unie rusten krachtens de artikelen II, lid 1, XVI en XVII van de GATS en een aantal bepalingen van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds. Bovendien hebben de bestreden handelingen tot gevolg dat de lidstaten niet voldoen aan hun verplichtingen ingevolge vriendschaps-, handels- en scheepvaartverdragen en soortgelijke overeenkomsten. |