10.4.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 112/46 |
Beroep ingesteld op 17 februari 2017 — HSBC Holdings e.a./Commissie
(Zaak T-105/17)
(2017/C 112/65)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: HSBC Holdings plc (Londen, Verenigd Koninkrijk), HSBC Bank plc (Londen), HSBC France (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: K. Bacon, QC, D. Bailey, Barrister, M. Simpson, Solicitor, Y. Anselin en C. Angeli, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van artikel 1 van het besluit van de Europese Commissie van 7 december 2016, waarvan kennis is gegeven op 9 december 2016, in zaak AT.39914 — Rentederivaten in euro — C(2016) 8530 final (hierna: „bestreden besluit”); |
— |
subsidiair: nietigverklaring van artikel 1, onder b), van het bestreden besluit; |
— |
meer subsidiair: gedeeltelijke nietigverklaring van artikel 1, onder b), van het bestreden besluit voor zover daarin is vastgesteld dat de verzoekende partijen hebben deelgenomen aan één enkele en voortdurende inbreuk; |
— |
nietigverklaring van artikel 2, onder b), van het bestreden besluit; |
— |
subsidiair: aanzienlijke verlaging van de ingevolge artikel 2, onder b), van het bestreden besluit aan de verzoekende partijen opgelegde geldboete tot een door het Gerecht passend geacht bedrag, en |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten of, subsidiair, in een passend deel van de kosten van de verzoekende partijen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen zes middelen aan.
1. |
Eerste middel: verweerster is ten onrechte tot de slotsom gekomen dat de gedragingen van verzoekende partijen ertoe strekten de mededinging te beperken en/of te vervalsen, in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU. |
2. |
Tweede middel: verweerster heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting van de feiten en van het recht en/of heeft onvoldoende redenen gegeven waarom ze tot het oordeel is gekomen dat de gedragingen waarop het bestreden besluit betrekking heeft één economisch doel nastreefden, namelijk vervalsing van de mededinging. Het oordeel van verweerster dat sprake is van één enkele en voortdurende inbreuk („EVI”), is bijgevolg fundamenteel onjuist. |
3. |
Derde middel: het oordeel van verweerster dat de verzoekende partijen opzettelijk hebben bijgedragen tot de EVI zoals omschreven in het bestreden besluit, berust op kennelijke beoordelingsfouten en/of geeft blijk van een gebrek aan motivering. |
4. |
Vierde middel: het oordeel van verweerster dat de verzoekende partijen op de hoogte waren of hadden moeten zijn van de gedragingen van de andere vermeende deelnemers aan de EVI, berust op kennelijke beoordelingsfouten en/of geeft blijk van een gebrek aan motivering. |
5. |
Vijfde middel: verweerster heeft essentiële procedurele vereisten geschonden in het proces dat tot de vaststelling van het bestreden besluit heeft geleid. In het bijzonder heeft verweerster, door een stapsgewijze administratieve procedure te volgen, de rechten van verdediging van de verzoekende partijen, het beginsel van het vermoeden van onschuld en het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden. |
6. |
Zesde middel, subsidiair: verweerster heeft de aan de verzoekende partijen opgelegde geldboete verkeerd berekend, waardoor de boete onrechtmatig en onevenredig is. |