18.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 437/33 |
Beroep ingesteld op 21 september 2017 — Alkarim for Trade and Industry / Raad
(Zaak T-667/17)
(2017/C 437/41)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Alkarim for Trade and Industry LLC (Tal Kurdi, Syrië) (vertegenwoordigers: J.-P. Buyle en L. Cloquet, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2017/1245 van 10 juli 2017 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, voor zover dit verzoekster betreft; |
— |
nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2017/1241 van de Raad van 10 juli 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, voor zover deze verzoekster betreft, en |
— |
verwijzing van de Raad in alle kosten van het geding, daaronder begrepen die van verzoekster. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.
1. |
Eerste middel: kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de feiten, daar de Raad niet het minste bewijs heeft geleverd voor het feit dat verzoekende partij een internationaal erkend Syrisch conglomeraat zou zijn. Volgens verzoekende partij toont deze bewering, die in haar geheel volledig onjuist is, de talrijke inhoudelijke onnauwkeurigheden aan in de benadering van de Raad. Bovendien meent verzoekende partij aan te tonen dat zij geen grote onderneming is, maar voldoet aan de definitie van midden- en kleinbedrijf conform de Europese wetgeving en internationaal geen enkele bekendheid geniet. Zij is tevens van mening dat de Raad geen rekening heeft gehouden met het arrest van 6 april 2017, Alkarim for Trade and Industry/Raad (T-35/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:262), en ook niet met het arrest van 11 mei 2017, Abdulkarim/Raad (T-304/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:327), waarin het Gerecht wegens kennelijke beoordelingsfouten van de Raad de sancties heeft opgeheven tegen respectievelijk verzoekende partij en Wael Abdulkarim. |
2. |
Tweede middel: schending van het algemene beginsel van evenredigheid, aangezien
|
3. |
Derde middel: onevenredige schending van het eigendomsrecht en het recht om een beroepsactiviteit te mogen uitoefenen, aangezien door de vastgestelde sancties de Raad onvermijdelijk inbreuk heeft gepleegd op het eigendomsrecht van verzoekende partij alsmede op haar recht om economische activiteiten uit te oefenen, en hij hiermee het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft geschonden. Verzoekende partij is van mening dat zij niet mag worden gehinderd in het rustig genot van haar bezittingen en haar economische vrijheid, hetgeen de nietigverklaring van de bestreden maatregelen rechtvaardigt, voor zover zij haar betreffen. |
4. |
Vierde middel: misbruik van bevoegdheid, aangezien de door de Raad vastgestelde maatregelen geen enkel effect zouden hebben op het Syrische bewind en aangezien verzoekende partij de gehele tijd onafhankelijk is gebleven van de zittende macht. Zo is verzoekende partij van mening dat de door de Raad opgelegde sancties ongegrond zijn en er ook geen bewijs voor is, en niet tot doel hebben zich tegen het Syrische bewind te richten, maar alleen tegen verzoekende partij, om redenen die zij niet kent. |
5. |
Vijfde middel: schending van de motiveringplicht van artikel 296, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In dat verband voert verzoekende partij aan dat de motivering van de Raad ter ondersteuning van de bestreden maatregelen onvolledig is en naar geen enkel relevant concreet punt verwijst dat haar in staat zou stellen te weten te komen waarom zij wordt beschouwd als „een internationaal erkend Syrisch conglomeraat dat gelieerd is aan Wael Abdulkarim, die als belangrijk zakenman in Syrië wordt vermeld”. |