28.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 182/24


Beroep ingesteld op 5 maart 2018 — Szegedi / Parlement

(Zaak T-135/18)

(2018/C 182/29)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Szegedi Csanád (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: Bodó Kristóf, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

Debetnota nr. 2017-1635 van de secretaris-generaal van het Europees Parlement nietig verklaren;

het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 30 november 2017 tot terugvordering van 264 196,11 EUR nietig verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: in het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement zijn de conclusies betreffende de vergoeding van de reiskosten en van kosten van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers in strijd met de objectieve realiteit. Verzoeker vraagt alleen vergoeding van de reiskosten in de gevallen waarin hij daarop recht had overeenkomstig het bepaalde in besluit nr. 2009/C 159/01 van het Bureau van het Europees Parlement houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement.

De geaccrediteerde parlementaire medewerkers naar wie wordt verwezen in het besluit, die in een contractuele verhouding tot het Europees Parlement staan, voeren ondersteunende taken uit om verzoekers functie van parlementslid in Brussel en in Straatsburg te verlichten.

2.

Tweede middel: schending van het beginsel van beginsel van equality of arms

Verzoeker had geen toegang tot de bewijzen die de feiten in het besluit van de secretaris-generaal staven. Hoewel hij schriftelijk daarom had verzocht, heeft de secretaris-generaal die bewijzen niet toegezonden, waardoor hij op geen enkel moment opmerkingen over de inhoud ervan heeft kunnen maken. Voor zover het besluit van de secretaris-generaal is gebaseerd op de debetnota, als rechtshandeling die verzoeker raakt, is dit vastgesteld in strijd met de beginselen van een onpartijdige en billijke procedure, van equality of arms en met de rechten van verweer van verzoeker.

3.

Derde middel: het besluit van de secretaris-generaal geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de bewijslast. Anders dan in het besluit van de secretaris-generaal is gesteld, kunnen de argumenten die zijn uiteengezet in punt 54 van het arrest van het Gerecht van 10 oktober 2014, Marciani/Parlament (T-479/13), niet relevant worden beschouwd in deze zaak, juist omdat in het geval van het parlementslid Marciani de zogeheten KV-regeling [regeling betreffende de kosten en vergoedingen van de leden van het Parlement] moest worden toegepast, terwijl tijdens het mandaat van verzoeker als parlementslid verordening (EG) nr. 160/2009 van de Raad reeds van kracht was.

4.

Vierde middel: ontbreken van een rechtsgrondslag voor de terugvordering van de aan de geaccrediteerde parlementaire medewerkers betaalde vergoeding. Dit middel bestaat uit twee onderdelen:

Het eerste onderdeel van het vierde middel is erop gebaseerd dat er geen juridisch verband bestaat tussen verzoeker en het Europees Parlement. Sinds de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 160/2009 staat het Europees Parlement, en niet het parlementslid, in een rechtsverhouding met de geaccrediteerde parlementaire medewerker en het Europees Parlement vergoedt niet de kosten maar betaalt een bezoldiging. Wat de overeenkomstige arbeidsverhouding met de geaccrediteerde parlementaire medewerkers betreft, staat verzoeker in geen enkele contractuele verhouding met het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft verzoeker niet de desbetreffende bezoldiging voor de geaccrediteerde parlementaire medewerker betaald. Bij het ontbreken van een rechtsverhouding en een rechtsgrondslag, kan er op verzoeker geen enkele verplichting tot terugbetaling aan het Europees Parlement rusten.

Het tweede onderdeel van het vierde middel is erop gebaseerd dat de activiteiten buiten de dienstverrichting van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers niet tot een recht op terugvordering van de betaalde bezoldiging leiden. Artikel 12 van het Ambtenarenstatuut van de Europese Unie verbiedt niet dat activiteiten worden verricht buiten de dienst, maar vereist alleen dat daarvoor toestemming wordt verkregen van de tot aanstelling bevoegde autoriteit. Voor het geval echter niet om toestemming is verzocht, bevat de regeling geen sancties in de vorm van volledige terugbetaling van de betaalde bezoldiging.

5.

Vijfde middel: verbod om met terugwerkende kracht een voorschrift toe te passen waarbij een verplichting wordt ingesteld. Punt 8 van het besluit van de secretaris-generaal verwijst als rechtsgrondslag voor de bereikte conclusie naar artikel 39 bis van de uitvoeringsbepalingen, hoewel besluit nr. 2015/C 397/03 van het bureau van het Europees Parlement tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, van toepassing is vanaf 1 januari 2016, zodat het niet relevant kan zijn in het onderhavige geding.

6.

Zesde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van het evenredigheidsbeginsel wat betreft de bepaling van het bedrag. De omvang van het teruggevorderde bedrag is niet in detail gerechtvaardigd, ook niet middels een berekeningsmethode, en veronderstelt dat de parlementaire medewerker helemaal niet voor verzoeker heeft gewerkt.

7.

Zevende middel: de beoordeling van het bewijsstuk voor de datum van de reis, gevoegd bij de vergoeding van de reiskosten, is gemaakt los van het doel ervan, en daaruit is een ongefundeerde conclusie getrokken.


  翻译: