30.8.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 349/5 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juli 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — B.K./Republika Slovenija (Ministrstvo za obrambo)
(Zaak C-742/19) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers - Organisatie van de arbeidstijd - Leden van de strijdkrachten - Toepasselijkheid van het Unierecht - Artikel 4, lid 2, VEU - Richtlijn 2003/88/EG - Werkingssfeer - Artikel 1, lid 3 - Richtlijn 89/391/EEG - Artikel 2, lid 2 - Activiteiten van militairen - Begrip “arbeidstijd” - Wachtdienst - Geschil inzake het loon van de werknemer)
(2021/C 349/05)
Procestaal: Sloveens
Verwijzende rechter
Vrhovno sodišče Republike Slovenije
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: B. K.
Verwerende partij: Republika Slovenija (Ministrstvo za obrambo)
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, gelezen in het licht van artikel 4, lid 2, VEU, moet aldus worden uitgelegd dat een door een militair uitgeoefende bewakingsdienst is uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn:
|
2) |
Artikel 2 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een wachtdienst gedurende welke een militair verplicht is om in de kazerne te blijven waar hij is gestationeerd, maar daar geen daadwerkelijke arbeid verricht, op een andere wijze wordt bezoldigd dan een wachtdienst gedurende welke hij daadwerkelijk arbeid verricht. |