20.1.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 22 oktober 2019 – AV/BNP Paribas Personal Finance SA, Procureur de la République
(Zaak C-779/19)
(2020/C 19/27)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal de grande instance de Paris
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: AV
Verwerende partijen: BNP Paribas Personal Finance SA, Procureur de la République
Prejudiciële vragen
1) |
Verzet richtlijn 93/13 (1), uitgelegd in het licht van het doeltreffendheidsbeginsel, zich in een zaak als in het hoofdgeding tegen toepassing van de verjaringsregels in de volgende gevallen: (a) bij de vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding, (b) bij eventuele terugbetalingen, (c) wanneer de consument de verzoeker is en (d) wanneer de consument de verweerder is, ook bij een tegenvordering? |
2) |
Indien de eerste vraag geheel of ten dele ontkennend wordt beantwoord, verzet richtlijn 93/13, uitgelegd in het licht van het doeltreffendheidsbeginsel, zich dan in een geval als in het hoofdgeding tegen toepassing van nationale rechtspraak waarin is verklaard dat de verjaringstermijn ingaat op de datum van aanvaarding van de aanbieding van de lening, in plaats van op de datum waarop ernstige financiële problemen zijn ontstaan? |
3) |
Vallen bedingen als aan de orde in het hoofdgeding, waarin in het bijzonder is vastgelegd dat de Zwitserse frank de rekenmunt en de euro de betaalmunt is, wat tot gevolg heeft dat het wisselkoersrisico bij de kredietnemer komt te liggen, onder het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, in de zin van artikel 4, [lid] 2, van richtlijn 93/13, wanneer het bedrag van de wisselkosten niet wordt betwist en er bedingen zijn opgenomen waarin is bepaald dat de kredietnemer er op gezette tijden voor kan kiezen de lening volgens een vooraf vastgestelde formule in euro om te zetten? |
4) |
Verzet richtlijn 93/13, uitgelegd in het licht van het beginsel van doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht, zich tegen nationale rechtspraak op grond waarvan een beding of een geheel van bedingen als in het hoofdgeding op de volgende gronden „duidelijk en begrijpelijk” in de zin van de richtlijn wordt geacht:
|
5) |
Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord, verzet richtlijn 93/13, uitgelegd in het licht van het beginsel van doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht, zich dan tegen nationale rechtspraak waarin wordt verklaard dat een beding of een geheel van bedingen als in het hoofdgeding „duidelijk en begrijpelijk” is in de zin van de richtlijn, wanneer in een overeenkomst met een aanvankelijke looptijd van 25 jaar, naast de in de vierde vraag genoemde elementen, enkel een simulatie is opgenomen van een daling van 5,29 % van de betaalmunt ten opzichte van de rekenmunt, en daarin verder geen termen als „risico” of „moeilijkheid” voorkomen? |
6) |
Rust de bewijslast voor de „duidelijke en begrijpelijke” formulering van een beding in de zin van richtlijn 93/13, met inbegrip van de omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, op de verkoper of op de consument? |
7) |
Indien de bewijslast voor de duidelijkheid en begrijpelijkheid van de formulering van het beding op de verkoper rust, verzet richtlijn 93/13 zich dan tegen nationale rechtspraak waarin wordt verklaard dat het, wanneer sprake is van documenten betreffende verkooptechnieken, aan de kredietnemers staat om ten eerste te bewijzen dat zij de in die documenten vervatte informatie hebben ontvangen, en ten tweede dat de bank die documenten aan hen heeft doen toekomen, of vereist deze richtlijn daarentegen dat deze elementen een vermoeden opleveren dat de in deze documenten vervatte informatie, ook mondeling, aan de kredietnemers is verstrekt, welk vermoeden de verkoper, die verantwoordelijk is voor de informatie die de door hem gekozen tussenpersonen verstrekken, moet weerleggen? |
8) |
Kan er sprake zijn van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht in een overeenkomst als die in het hoofdgeding, waarin beide partijen een wisselkoersrisico lopen, wanneer ten eerste de verkoper over betere middelen dan de consument beschikt om te anticiperen op het wisselkoersrisico en, ten tweede, het door de verkoper gedragen risico aan een bovengrens is gebonden, terwijl dit laatste bij de consument niet het geval is? |
(1) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).