26.7.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 297/35 |
Arrest van het Gerecht van 9 juni 2021 — DI / ECB
(Zaak T-514/19) (1)
(“Openbare dienst - Personeel van de ECB - Vergoeding van ziekte- en schoolkosten - Vervalsing - Tuchtprocedure - Ontslag - Strafprocedure - Seponering - Vrijspraak - Bevoegdheid van de directie - Rechtszekerheid - Verjaring van de tuchtrechtelijke maatregel - Beginsel van schorsing van de tuchtprocedure in afwachting van de uitkomst van de strafzaak - Vermoeden van onschuld - Onpartijdigheid van het tuchtcomité - Onjuiste rechtsopvatting - Bewijskracht van het bewijs - Redelijke termijn - Evenredigheid van de sanctie - Mate van rechterlijk toezicht - Aansprakelijkheid”)
(2021/C 297/41)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: DI (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: F. Malfrère en F. von Lindeiner, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie strekkende tot, ten eerste, nietigverklaring van de besluiten van de ECB van 7 mei 2019 om verzoeker zonder opzegtermijn tuchtrechtelijk ontslag te verlenen en van 25 juni 2019 houdende weigering om de procedure te heropenen, ten tweede gelasting van zijn herplaatsing met ingang van 11 mei 2019 en, ten derde, vergoeding van de immateriële schade die hij als gevolg van die besluiten en de duur van de tuchtprocedure heeft geleden
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
DI draagt zijn eigen kosten alsmede drie kwart van de kosten van de Europese Centrale Bank (ECB), die de rest van haar kosten zal dragen. |