7.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/6


Hogere voorziening ingesteld op 23 juni 2021 door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 14 april 2021 in zaak T-579/19, The KaiKai Company Jaeger Wichmann GbR / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-382/21 P)

(2022/C 64/08)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Hanf, D. Gája, E. Markakis, V. Ruzek, Bevollmächtigte)

Andere partij in de procedure: The KaiKai Company Jaeger Wichmann GbR

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

het bestreden arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 14 april 2021 in zaak T-579/19, The KaiKai Company Jaeger Wichmann / EUIPO (gymnastiek- en sportapparatuur en -uitrusting) in zijn geheel te vernietigen;

het door verzoekster in eerste aanleg ingestelde beroep tegen de bestreden beslissing van de derde kamer van beroep in zaak R 573/2019-3 in zijn geheel te verwerpen;

verzoekster in eerste aanleg te verwijzen in de kosten die rekwirant in de onderhavige procedure en in de procedure voor het Gerecht heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant (EUIPO) voert in hogere voorziening schending aan van artikel 41, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 (1), waarbij een vraag aan de orde wordt gesteld die van belang is voor de eenheid, de samenhang en de ontwikkeling van het recht van de Unie in de zin van artikel 58 bis, lid 3, van het Statuut van het Hof van Justitie.

Het bestreden arrest schendt volgens rekwirant artikel 41, lid 1, van verordening nr. 6/2002 doordat daarin, in strijd met de duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen van deze bepaling, wordt verklaard dat deze bepaling niet de situatie regelt (lacuna legis) waarin de voorrang van een ingeschreven gemeenschapsmodel berust op een ouder “octrooi”. Aldus is het Gerecht voorbijgegaan aan de in deze bepaling tot uitdrukking gebrachte duidelijke en ondubbelzinnige beslissing van de Uniewetgever om octrooien uit te sluiten als grondslag voor aanspraken op voorrang met betrekking tot ingeschreven gemeenschapsmodellen en dergelijke aanspraken te beperken tot oudere modellen of gebruiksmodellen.

Het bestreden arrest schendt artikel 41, lid 1, van verordening nr. 6/2002 eveneens doordat daarin, in plaats van de uitdrukkelijke en uitputtende regeling van deze bepaling toe te passen, rechtstreeks wordt teruggegrepen naar artikel 4 van het Verdrag van Parijs (2). Het toekennen van rechtstreekse werking aan artikel 4 van het Verdrag van Parijs — die daar noodzakelijkerwijs uit voortvloeit — is in strijd met de vaste rechtspraak van het Hof volgens welke noch het Verdrag van Parijs noch de TRIPs-Overeenkomst (3) rechten kunnen doen ontstaan waarop particulieren zich voor de rechterlijke instanties van de Europese Unie kunnen beroepen op grond van het Unierecht.

Ten slotte schendt het bestreden arrest artikel 41, lid 1, van verordening nr. 6/2002 ook doordat daarin de uitdrukkelijke en uitputtende regeling waarin deze bepaling voorziet, moet wijken voor een onjuiste uitlegging van artikel 4 van het Verdrag van Parijs. Het Verdrag van Parijs bevat geen juridische grondslag voor de door het Gerecht verrichte vaststelling dat de aanspraak op voorrang voor een ingeschreven gemeenschapsmodel gedurende een voorrangstermijn van twaalf maanden op een octrooi kan worden gebaseerd.

De grondbeginselen van de verhouding tussen het volkenrecht en het Unierecht, die in het bestreden arrest worden miskend, dienen onder meer ter bescherming van het institutionele evenwicht en de autonomie van de rechtsorde van de Unie en spelen een belangrijke, voor deze rechtsorde constitutieve rol. Het bestreden arrest heeft niet alleen gevolgen voor de vraag van de voorrangsrechten bij de registratie van intellectuele-eigendomsrechten, maar schept ook een precedent voor alle regelgevingen die binnen de werkingssfeer van de TRIPs-overeenkomst vallen.

Toelating van de hogere voorziening

Bij beschikking van het Hof (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) van 10 december 2021 is de hogere voorziening in haar geheel toegelaten.


(1)  Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1).

(2)  Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, ondertekend te Parijs op 20 maart 1883, laatstelijk herzien te Stockholm (Zweden) op 14 juli 1967 en gewijzigd op 28 september 1979 (United Nations Treaty Series, deel 828, nr. 11851, blz. 305; hierna: “Verdrag van Parijs”).

(3)  Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (PB 1994, L 336, blz. 214) (hierna: “TRIPs-overeenkomst”).


  翻译: