Zaak C‑281/22

G. K. e.a.

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht Wien)

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2023

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Europees Openbaar Ministerie – Verordening (EU) 2017/1939 – Artikel 31 – Grensoverschrijdende onderzoeken – Rechterlijke toestemming – Omvang van de toetsing – Artikel 32 – Tenuitvoerlegging van toegewezen maatregelen”

Justitiële samenwerking in strafzaken – Europees Openbaar Ministerie – Verordening 2017/1939 – Onderzoeksmaatregelen en andere maatregelen – Grensoverschrijdende onderzoeken – Toegewezen onderzoeksmaatregel waarvoor rechterlijke toestemming is vereist krachtens het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager – Omvang van de rechterlijke toetsing – Aspecten betreffende de tenuitvoerlegging van de maatregel – Toetsing in de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager – Aspecten betreffende de rechtvaardiging en de vaststelling van de maatregel – Ernstige inmenging in de grondrechten van de betrokkene – Toetsing in de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; verordening 2017/1939 van de Raad, overwegingen 12, 14, 20,60, en art. 31 en 32)

(zie punten 53‑55, 64, 65, 67‑73, 75, 78 en dictum)

Samenvatting

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) voert via de gedelegeerd Europese aanklager in Duitsland een vooronderzoek uit ten aanzien van G. K., S. L. en B. O. D. GmbH. Zij worden ervan verdacht valse douaneaangiften te hebben gedaan en daardoor voor ongeveer 1295000 EUR schade te hebben berokkend aan de financiële belangen van de Unie.

In het kader van het onderzoek dat in Duitsland plaatsvindt, moest volgens het EOM ook in andere lidstaten, waaronder Oostenrijk, bewijsmateriaal worden vergaard. Daartoe heeft de Duitse behandelende gedelegeerd Europese aanklager de doorzoeking en inbeslagneming van in Oostenrijk gelegen goederen van de beklaagden toegewezen ( 1 ) aan een Oostenrijkse assisterende gedelegeerd Europese aanklager. Op 9 november 2021 heeft deze laatste het bevel gegeven tot doorzoekingen en inbeslagnemingen in zowel de bedrijfsruimten van B. O. D. en de moedermaatschappij ervan als de woningen van G. K. en S. L., die zich alle in Oostenrijk bevinden. Voorts heeft hij de bevoegde Oostenrijkse rechterlijke instanties verzocht om deze maatregelen toe te staan ( 2 ). Nadat die toestemmingen waren verkregen, zijn de bevolen maatregelen ten uitvoer gelegd.

Op 1 december 2021 hebben G. K., B. O. D. en S. L. bij het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaten Neder-Oostenrijk, Burgenland en Wenen, Oostenrijk), de verwijzende rechter, beroepen ingesteld tegen de beslissingen van de Oostenrijkse rechterlijke instanties waarbij de betrokken maatregelen zijn toegestaan. Zij betwistten met name de rechtvaardiging van de jegens hen bevolen onderzoeksmaatregelen.

De verwijzende rechter vraagt zich af of een toegewezen onderzoeksmaatregel waarvoor rechterlijke toestemming is vereist krachtens het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager, door een rechterlijke instantie van deze lidstaat moet worden getoetst aan alle formele en materiële bepalingen van die lidstaat.

In zijn arrest verduidelijkt de Grote kamer van het Hof de omvang van de toetsing die kan worden verricht door rechterlijke instanties die zich moeten uitspreken over een verzoek van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager om een toegewezen onderzoeksmaatregel toe te staan.

Beoordeling door het Hof

Allereerst wijst het Hof erop dat artikel 31, lid 3, eerste alinea, van verordening 2017/1939 weliswaar voorschrijft dat rechterlijke toestemming wordt verkregen overeenkomstig het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager wanneer voor een toegewezen onderzoeksmaatregel rechterlijke toestemming is vereist krachtens het recht van deze lidstaat, maar dat in de artikelen 31 en 32 van deze verordening niet nader wordt toegelicht wat de omvang is van de toetsing die door de bevoegde rechterlijke instantie wordt verricht. Uit de bewoordingen van deze twee artikelen ( 3 ) blijkt echter dat de vaststelling van een toegewezen onderzoeksmaatregel, evenals de rechtvaardiging ervan, worden beheerst door het recht van de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, terwijl de tenuitvoerlegging van een dergelijke maatregel wordt beheerst door het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager. Het aldus in deze artikelen gemaakte onderscheid tussen de rechtvaardiging en de vaststelling van een toegewezen onderzoeksmaatregel enerzijds en de tenuitvoerlegging ervan anderzijds weerspiegelt de logica die ten grondslag ligt aan het stelsel van justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten, dat is gebaseerd op de beginselen van wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning. In het kader van de op deze beginselen gebaseerde justitiële samenwerking wordt de uitvoerende autoriteit niet geacht te controleren of de uitvaardigende autoriteit de voorwaarden voor uitvaardiging van het door haar uit te voeren rechterlijke beslissing heeft nageleefd.

Vervolgens herinnert het Hof eraan dat verordening 2017/1939 met de instelling van een EOM beoogt strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, doeltreffender te bestrijden ( 4 ). Hieruit volgt dat de Uniewetgever met de vaststelling van de procedures van deze verordening een mechanisme heeft willen invoeren dat een minstens even grote mate van doeltreffendheid van de grensoverschrijdende onderzoeken van het EOM garandeert als het mechanisme dat voortvloeit uit de toepassing van de procedures in het kader van het stelsel van justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten, dat is gebaseerd op de beginselen van wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning. Indien de in artikel 31, lid 3, eerste alinea, van die verordening bedoelde rechterlijke toestemming afhankelijk zou kunnen worden gesteld van een onderzoek, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager, van de aspecten betreffende de rechtvaardiging en de vaststelling van de betrokken toegewezen onderzoeksmaatregel, zou dit in de praktijk leiden tot een minder doeltreffend systeem dan het bij andere dergelijke rechtsinstrumenten ingestelde systeem en zou derhalve afbreuk worden gedaan aan het doel van verordening 2017/1939. Om te beginnen zou de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager immers met name het volledige dossier grondig moeten onderzoeken, waarbij dat dossier haar zou moeten worden toegezonden en zo nodig zou moeten worden vertaald. Voorts zou die autoriteit, om haar onderzoek te kunnen verrichten, het recht van de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager moeten toepassen, ook al kan zij niet worden geacht beter geschikt te zijn om het onderzoek te verrichten.

Het Hof komt tot de slotsom dat verordening 2017/1939 ten behoeve van de samenwerking tussen de gedelegeerd Europese aanklagers in het kader van grensoverschrijdende onderzoeken van het EOM onderscheid maakt tussen de verantwoordelijkheden in verband met de rechtvaardiging en de vaststelling van de toegewezen maatregel, die bij de behandelende gedelegeerd Europese aanklager liggen, en die in verband met de tenuitvoerlegging van die maatregel, die bij de assisterende gedelegeerd Europese aanklager liggen. Overeenkomstig deze verdeling van verantwoordelijkheden mag de toetsing in het kader van de rechterlijke toestemming die is vereist krachtens het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager enkel betrekking hebben op de aspecten betreffende de tenuitvoerlegging van deze maatregel, met uitsluiting van de aspecten betreffende de rechtvaardiging en de vaststelling van die maatregel.

Wat de aspecten betreffende de rechtvaardiging en de vaststelling van de toegewezen maatregel betreft, benadrukt het Hof niettemin dat deze vooraf moeten worden getoetst door een rechter in de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager wanneer er sprake is van ernstige inmenging in de rechten van de betrokkene die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden gewaarborgd. Overeenkomstig artikel 31, lid 2, van verordening 2017/1939 staat het namelijk aan de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager om te voorzien in een voorafgaande rechterlijke toetsing van de voorwaarden voor de rechtvaardiging en de vaststelling van een toegewezen onderzoeksmaatregel, waarbij rekening moet worden gehouden met de vereisten van het Handvest van de grondrechten. Wanneer het gaat om onderzoeksmaatregelen zoals het doorzoeken van particuliere woningen, conservatoire maatregelen met betrekking tot persoonlijke bezittingen en bevriezing van vermogensbestanddelen, dient deze lidstaat in het nationale recht te voorzien in passende en toereikende waarborgen, zoals een voorafgaande rechterlijke toetsing, om de wettigheid en de noodzaak van dergelijke maatregelen te waarborgen.


( 1 ) Krachtens artikel 31 van verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (PB 2017, L 283, blz. 1; hierna: „verordening 2017/1939”).

( 2 ) Artikel 31, lid 3, eerste alinea, van verordening 2017/1939 bepaalt dat indien voor de maatregel rechterlijke toestemming is vereist krachtens het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager, deze toestemming door laatstgenoemde wordt verkregen overeenkomstig het recht van die lidstaat.

( 3 ) Meer bepaald uit de bewoordingen van artikel 31, leden 1 en 2, en artikel 32 van verordening 2017/1939.

( 4 ) Zie overwegingen 12, 14, 20 en 60 van verordening 2017/1939.

  翻译: