4.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 300/2


ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 5 oktober 2004

in de gevoegde zaken C-397/01 tot en met C-403/01 (verzoeken van het Arbeitsgericht Lörrach om een prejudiciële beslissing): Bernhard Pfeiffer (C-397/01), Wilhelm Roith (C-398/01), Albert Süß (C-399/01), Michael Winter (C-400/01), Klaus Nestvogel (C-401/01), Roswitha Zeller (C-402/01), Matthias Döbele (C-403/01) tegen Deutsches Rotes Kreuz, Kreisverband Waldshut eV (1)

(Sociale politiek - Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers - Richtlijn 93/104/EG - Werkingssfeer - Hulpverleners die ambulance bemannen in kader van door Deutsches Rotes Kreuz georganiseerde dienst voor medische spoedhulp - Strekking van begrip „wegvervoer” - Maximale wekelijkse arbeidstijd - Beginsel - Rechtstreekse werking - Afwijking - Voorwaarden)

(2004/C 300/03)

Procestaal: Duits

In de gevoegde zaken C-397/01 tot en met C-403/01, betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Arbeitsgericht Lörrach (Duitsland) bij beslissingen van 26 september 2001, ingekomen bij het Hof op 12 oktober 2001, in de procedures: Bernhard Pfeiffer (C-397/01), Wilhelm Roith (C-398/01), Albert Süß (C-399/01), Michael Winter (C-400/01), Klaus Nestvogel (C-401/01), Roswitha Zeller (C-402/01), Matthias Döbele (C-403/01) tegen Deutsches Rotes Kreuz, Kreisverband Waldshut eV, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, C. Gulmann, J.-P. Puissochet en J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresidenten, R. Schintgen (rapporteur), F. Macken, N. Colneric, S. von Bahr en K. Lenaerts, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 5 oktober 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

a)

Artikel 2 van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk, en artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, moeten aldus worden uitgelegd dat de werkzaamheid van ambulancehulpverlener die wordt uitgeoefend in het kader van een dienst voor medische spoedhulp zoals die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, binnen de werkingssfeer van deze richtlijnen valt.

b)

Het begrip „wegvervoer” in de zin van artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/104 moet aldus worden uitgelegd, dat het niet geldt voor de activiteit van een dienst voor medische spoedhulp, ook al bestaat deze activiteit – althans gedeeltelijk – in het gebruik van een voertuig en de begeleiding van de patiënt tijdens de rit naar het ziekenhuis.

2)

Artikel 18, lid 1, sub b-i, eerste streepje, van richtlijn 93/104 moet aldus worden uitgelegd, dat een overschrijding van de bij artikel 6 van deze richtlijn vastgestelde maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur slechts rechtsgeldig is indien iedere werknemer daarmee individueel, uitdrukkelijk en vrijelijk heeft ingestemd. In dit verband volstaat het niet dat de arbeidsovereenkomst van de belanghebbende verwijst naar een cao die een dergelijke overschrijding toestaat.

3)

Artikel 6, punt 2, van richtlijn 93/104 moet aldus worden uitgelegd, dat het zich in omstandigheden zoals die van de hoofdgedingen verzet tegen de regeling van een lidstaat die met betrekking tot perioden van dienstwaarneming/permanentie („Arbeitsbereitschaft”) die worden verricht door ambulancehulpverleners in het kader van een dienst voor medische spoedhulp van een instelling als het Deutsche Rote Kreuz, ertoe leidt dat, in voorkomend geval middels een cao of een bedrijfsakkoord op basis van een dergelijke cao, wordt toegestaan dat de bij deze bepaling vastgestelde maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur wordt overschreden;

deze bepaling voldoet aan alle voorwaarden voor rechtstreekse werking;

wanneer de nationale rechter uitspraak moet doen in een geding tussen uitsluitend particulieren, moet hij bij de toepassing van nationale voorschriften die ter uitvoering van de uit een richtlijn voortvloeiende verplichtingen zijn vastgesteld, het gehele nationale recht in beschouwing nemen en dit zoveel mogelijk in het licht van de bewoordingen en de doelstelling van deze richtlijn uitleggen om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel. In de hoofdgedingen moet de verwijzende rechter dus binnen zijn bevoegdheid al het mogelijke doen om te voorkomen dat de maximale wekelijkse arbeidstijd, die bij artikel 6, punt 2, van richtlijn 93/104 op 48 uur is vastgesteld, wordt overschreden.


(1)  PB C 3 van 5.1.2002.


  翻译: