27.1.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 20/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden op 27 november 2006 — Fiscale eenheid Koninklijke Ahold NV tegen Staatssecretaris van Financiën
(Zaak C-484/06)
(2007/C 20/16)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Fiscale eenheid Koninklijke Ahold NV
Verweerder: Staatssecretaris van Financiën
Prejudiciële vragen
1) |
Geldt met betrekking tot het afronden van BTW-bedragen uitsluitend het nationale recht of is dat — in het bijzonder gelet op artikel 2, eerste en de tweede alinea, van de Eerste richtlijn (1) en op artikel 11, A, lid 1, letter a, van de Zesde richtlijn alsmede op artikel 22, lid 3, letter b, eerste volzin, (tekst tot 1 januari 2004) en lid 5, van de Zesde richtlijn (2) — een zaak van communautair recht? |
2) |
Indien dit laatste het geval is: volgt uit de vermelde richtlijnbepalingen dat de lidstaten gehouden zijn de afronding per artikel naar beneden toe te laten, ook indien verscheidene transacties op één factuur worden vermeld en/of in één aangifte worden begrepen? |
(1) Eerste richtlijn 67/227/EEG van de Raad, van 11 april 1967, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 71, blz. 1301).
(2) Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad, van 17 mei 1977, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).