2000/308/: Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 308/2000/COL van 30 oktober 2001 tot herziening van de richtsnoeren voor de toepassing van de EER-regels inzake staatssteun en risicokapitaal en houdende de negenentwintigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun
Publicatieblad Nr. L 140 van 30/05/2002 blz. 0027 - 0037
Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 308/2000/COL van 30 oktober 2001 tot herziening van de richtsnoeren voor de toepassing van de EER-regels inzake staatssteun en risicokapitaal en houdende de negenentwintigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA, Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte(1), en met name op de artikelen 61 tot en met 63, Gelet op de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie(2), en met name op artikel 24 en artikel 1 van Protocol 3, Overwegende dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge artikel 24 van Toezichtovereenkomst uitvoering geeft aan de bepalingen van de EER-overeenkomst inzake overheidssteun; Overwegende dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst kennisgevingen en richtsnoeren doet uitgaan over aangelegenheden die in de EER-overeenkomst worden behandeld, indien die Overeenkomst of de Toezichtovereenkomst zulks uitdrukkelijk voorschrijft, of indien de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dit nodig acht; Wijzend op de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun(3), op 19 januari 1994 vastgesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (PB L 231 van 3.9.1994, EER-supplement nr. 32); Overwegende dat op 23 mei 2001 de Europese Commissie een mededeling over staatssteun en risicokapitaal heeft goedgekeurd (PB C 235 van 21.8.2001, blz. 3); Overwegende dat deze mededeling tevens voor de Europese Economische Ruimte relevant is; Overwegende dat een uniforme toepassing van de EER-regels inzake overheidssteun in de gehele Europese Economische Ruimte dient te worden gewaarborgd; Overwegende dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge punt II onder de titel "ALGEMEEN" aan het einde van bijlage XV bij de EER-overeenkomst, na overleg met de Commissie van de Europese Gemeenschappen, besluiten dient vast te stellen teneinde ervoor te zorgen dat gelijke mededingingsvoorwaarden blijven bestaan; Na overleg met de Europese Commissie; Overwegende dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op een multilaterale bijeenkomst met de EVA-staten over de kwestie heeft beraadslaagd, HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: 1. De richtsnoeren inzake staatssteun worden gewijzigd door de invoeging van een nieuw hoofstuk 10A Staatssteun en risicokapitaal, vervat in bijlage I bij dit besluit. 2. Het onderhavige besluit wordt, met inbegrip van bijlage I, bekendgemaakt in het EER-deel van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en het bijbehorende EER-supplement. 3. De EVA-staten worden van dit besluit in kennis gesteld door middel van een afschrift van het besluit, met inbegrip van bijlage I. 4. De Europese Commissie wordt overeenkomstig Protocol 27, onder d), van de EER-overeenkomst van dit besluit in kennis gesteld door toezending van een afschrift van het besluit, met inbegrip van bijlage I. 5. Dit besluit is authentiek in de Engelse taal. Gedaan te Brussel, 30 oktober 2001. Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA De voorzitter Knut Almestad (1) Hierna: "EER-overeenkomst". (2) Hierna: "Toezichtovereenkomst". (3) Hierna: "Richtsnoeren inzake staatssteun". BIJLAGE I "10A. STAATSSTEUN EN RISICOKAPITAAL(1) 10A.1. Inleiding (1) In de mededeling over staatssteun en risicokapitaal(2) zet de Europese Commissie uiteen hoe zij de regels inzake staatssteun zal toepassen op maatregelen waarmee wordt beoogd risicokapitaal te bevorderen. Eerder al had de Commissie een algemeen beleid ter bevordering van risicokapitaal(3) in de Gemeenschap uitgestippeld. In dat verband heeft zij onder meer haar bezorgdheid geuit over het feit dat de ondernemingen in de Gemeenschap te veel op financiering met vreemd vermogen zijn aangewezen(4), en de nadruk gelegd op het grote groei- en werkgelegenheidseffect dat van expansie van de risicokapitaalmarkten mag worden verwacht(5). De Commissie is van mening dat bepaalde categorieën ondernemingen of ondernemingen in bepaalde stadia van hun ontwikkeling beter af zijn met financiering in de vorm van aandelenkapitaal of quasi-aandelenkapitaal dan met leningen alleen, gelet op de kosten van de schuldendienst en de risicomijdende ingesteldheid van vele kredietinstellingen. (2) Volgens de Commissie verkeren de Europese kleine en middelgrote ondernemingen (hierna: 'KMO's'), als gevolg van een gebrek aan aandelenkapitaal dat wijst op een hardnekkige tekortkoming van de kapitaalmarkt die belet dat het aanbod voldoet aan de vraag tegen een voor beide partijen aanvaardbare prijs, in een nadelige positie ten opzichte van hun tegenhangers in Noord-Amerika. Dit gebrek aan aandelenkapitaal doet zich vooral gevoelen bij innoverende en veelal jonge hightechondernemingen met een groot groeipotentieel, alsook bij een breed scala aan ondernemingen van variërende ouderdom en uit uiteenlopende sectoren die een geringer groeipotentieel hebben en die zonder extern risicokapitaal geen financiering voor hun expansieprojecten kunnen aantrekken. (3) De Commissie wijst er ook op dat de verstrekking van risicokapitaal in essentie een commerciële activiteit is waarbij commerciële beslissingen worden genomen. De economische en begrotingsomstandigheden zijn van dien aard dat met overheidsgelden alleen niet kan worden volstaan en ook niet moet worden getracht om de nagestreefde verhoging van de risicokapitaalactiviteit te bewerkstelligen. De voornaamste uitdaging bestaat erin om dusdanige voorwaarden te scheppen dat de grote reserves van particulier kapitaal die in Europa voorhanden zijn, voor het doen van dergelijke investeringen worden aangewend. Het komt er derhalve op aan zowel de vraag naar kapitaal door ondernemers als de verstrekking van kapitaal door investeerders te bevorderen. De Commissie heeft ook erkend dat de rol voor overheidsfinanciering van risicokapitaalmaatregelen beperkt is tot een middel om identificeerbaar marktfalen aan te pakken(6). (4) De Autoriteit deelt het standpunt van de Commissie. Financiering van risicokapitaalmaatregelen door de overheid roept onvermijdelijk de vraag op of er sprake is van verenigbaarheid met de regels inzake staatssteun uit de EER-overeenkomst. 10A.2. Doel en draagwijdte van deze richtsnoeren en verband met andere teksten (1) Met deze richtsnoeren worden de volgende twee hoofddoelstellingen nagestreefd: - uiteenzetten hoe de Autoriteit de definitie van staatssteun van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst zal toepassen op maatregelen waarmee wordt beoogd risicokapitaal te verstrekken of te bevorderen ('risicokapitaalmaatregelen'); - nieuwe criteria vast te stellen op grond waarvan de Autoriteit dergelijke maatregelen toch kan toestaan, ook al gaat het om staatssteun en zijn deze maatregelen niet verenigbaar met de andere hoofdstukken uit de richtsnoeren inzake staatssteun die zij heeft uitgevaardigd. (2) Voorts beogen deze richtsnoeren te verklaren waarom op dit terrein controle op steunmaatregelen van de staten noodzakelijk is, te beschrijven welke moeilijkheden zich voordoen wanneer de bestaande richtsnoeren op dergelijke maatregelen worden toegepast, en aan te tonen waarom de Autoriteit de nieuwe verenigbaarheidscriteria noodzakelijk en wenselijk acht. (3) Deze richtsnoeren hebben geenszins ten doel de verenigbaarheid in twijfel te trekken van steunmaatregelen die voldoen aan de criteria van andere richtsnoeren uit de huidige richtsnoeren inzake staatssteun. (4) Dit document wijkt op geen enkele wijze af van de huidige richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden. (5) De Autoriteit zal er in het bijzonder op toezien dat deze mededeling niet wordt aangegrepen om de in de bestaande hoofdstukken van de huidige richtsnoeren inzake staatssteun neergelegde beginselen te omzeilen. 10A.3. Redenen voor de uitoefening van controle op overheidsfinanciering van risicokapitaalmaatregelen (1) Afgezien van het feit dat de Autoriteit uit hoofde van de EER-overeenkomst en de Toezichtovereenkomst verplicht is controle uit te oefenen op steunmaatregelen van de staten in de EVA-staten, dienen, net als bij andere vormen van overheidsinterventie, de nationale autoriteiten, alvorens zij besluiten overheidsgelden uit te trekken of toe te kennen voor maatregelen ter bevordering van risicokapitaal, de volgende drie onderscheiden, doch met elkaar samenhangende soorten risico's tot een minimum te beperken: - het risico dat de voordelen die aan de begunstigden (investeerders of ondernemingen) worden toegekend, in een ongewenste verstoring van de concurrentieverhoudingen ten opzichte van hun concurrenten in de Europese Economische Ruimte resulteren; - het risico dat van de overheidsfinanciering geen stimulerend effect uitgaat (risico van 'deadweight'). Omdat bepaalde bedrijven die uit hoofde van steunmaatregelen van de staten financiering ontvangen, zich hoe dan ook onder dezelfde voorwaarden zouden hebben weten te financieren. Het is bewezen dat dit effect zich inderdaad voordoet, maar dit bewijs is onvermijdelijk anekdotisch. In dat geval wordt onnodig van overheidsgelden gebruikgemaakt; - het risico dat overheidsmaatregelen particulier initiatief verdringen ('crowding out'). Met overheidsgeld gefinancierde maatregelen kunnen andere potentiële investeerders ontmoedigen om kapitaal te verstrekken. (2) Niet alle overheidsmaatregelen die ten gunste van risicokapitaalprogramma's worden genomen, vallen onder de definitie van staatssteun van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst en derhalve onder de controle op steunmaatregelen van de staten door de Autoriteit. In het volgende deel wordt uiteengezet hoe de Autoriteit de definitie van staatssteun interpreteert wanneer zij deze op risicokapitaalmaatregelen toepast. 10A.4. Toepasselijkheid van artikel 61, lid 1, op risicokapitaalmaatregelen (1) Bij een maatregel in de vorm van een subsidie of een lening is het voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van staatssteun normaalgesproken duidelijk wie de potentiële begunstigde is. Sommige constructies die zijn uitgewerkt om risicokapitaal te bevorderen, zijn echter complexer van aard omdat overheden stimuleringsmaatregelen nemen die een bepaalde categorie marktdeelnemers (investeerders) ertoe moeten aanzetten financiering te verstrekken aan een andere categorie (bijvoorbeeld kleinere ondernemingen). Afhankelijk van de opzet van de maatregel en ondanks het feit dat de overheid de bedoeling kan hebben om alleen de laatstgenoemde groep te steunen(7), kan het voorkomen dat ondernemingen op één van de twee of op beide 'niveaus' de begunstigden zijn van de staatssteun. Daar komt nog bij dat dergelijke maatregelen in sommige gevallen voorzien in de instelling van fondsen of andere investeringsconstructies die juridisch los staan van de investeerders en de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd. In dergelijke gevallen moet tevens worden onderzocht of het fonds of de constructie moet worden aangemerkt als een onderneming die staatssteun geniet. (2) Bij het beoordelen van risicokapitaalmaatregelen moet de Autoriteit derhalve rekening houden met de mogelijkheid dat met de maatregel op ten minste drie verschillende niveaus staatssteun kan worden verleend, namelijk aan: - investeerders, - een fonds of een andere constructie via welke de maatregel ten uitvoer wordt gelegd (wanneer het gaat om een dakfonds, kan er sprake zijn van meer dan één begunstigde op dat niveau), - de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd. (3) Een maatregel valt binnen het toepassingsgebied van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst wanneer aan elk van de volgende vier criteria is voldaan: - de maatregel moet met staatsmiddelen bekostigd zijn: bij een directe financiële deelneming door overheden in risicokapitaalmaatregelen of fiscale stimuleringsmaatregelen voor investeerders spreekt dit meestal voor zich; - de maatregel moet de concurrentie verstoren door de begunstigde een voordeel te bieden: in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet de Autoriteit aannemen dat er naar alle waarschijnlijkheid sprake is van staatssteun in alle gevallen waarin staatsmiddelen worden aangewend op een wijze die niet aanvaardbaar zou zijn voor een particuliere investeerder die in normale omstandigheden in een markteconomie actief is. Wanneer de voorwaarden waaronder de overheid investeert, daarentegen wel aanvaardbaar zijn voor een dergelijke investeerder, dan wordt er geen voordeel toegekend en is er derhalve ook geen sprake van staatssteun(8). Hieruit volgt dat wanneer staatsmiddelen tegen dezelfde voorwaarden beschikbaar worden gesteld als die waartegen particuliere investeerders opereren (pari passu-beginsel), over het algemeen kan worden geconcludeerd dat de maatregel geen voordeel oplevert. Indien de staatsmiddelen echter tegen gunstiger voorwaarden worden verstrekt, is er normaalgesproken wel sprake van een voordeel; - het voordeel moet selectief van aard zijn, in die zin dat het beperkt moet blijven tot bepaalde ondernemingen: indien een maatregel zonder beperking of zonder sectoraal of geografisch onderscheid van toepassing is op alle ondernemingen op het gehele grondgebied van een EVA-staat, is deze niet selectief(9). Maatregelen die, wegens hun aard, alleen van toepassing zijn op een beperkt aantal ondernemingen, zijn selectief van aard. Evenzo is een maatregel selectief van aard indien deze alleen voorziet in investeringen in bepaalde ondernemingen, die bijvoorbeeld tot een specifieke sector of regio behoren. Vermeld zij dat een maatregel die algemeen van aard is wat de investeerders betreft (dat wil zeggen op alle investeerders van toepassing is), niettemin selectief kan zijn wat de ondernemingen betreft waarin wordt geïnvesteerd(10); - de maatregel moet het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst ongunstig beïnvloeden: aangezien het verrichten van kapitaalinvesteringen een activiteit is waarin zeer omvangrijk handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst plaatsvindt, en aangezien elke maatregel die investeerders een voordeel oplevert, per definitie ten doel heeft hun investeringsbeslissingen te beïnvloeden, zal de Autoriteit normaalgesproken oordelen dat risicokapitaalmaatregelen ten gunste van investeerders aan dit criterium voldoen. Bij het beoordelen van de eventuele invloed op het handelsverkeer moet de Autoriteit rekening houden met het effect van de maatregel op de kapitaalmarkten in het algemeen en niet uitsluitend met de gevolgen ervan voor de investeerders die voordien al dan niet actief waren op de markt voor het verstrekken van aandelenkapitaal aan de ondernemingen waarvoor de maatregel is bedoeld. Tenzij kan worden aangetoond dat alle investeringen worden verricht in ondernemingen die actief zijn op terreinen waarop geen handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst bestaat, zal de Autoriteit aannemen dat aan dit criterium is voldaan op alle niveaus waarop de overige criteria zijn vervuld(11). (4) Ook in andere hoofdtakken van de huidige richtsnoeren inzake staatssteun wordt ingegaan op de vraag of bepaalde specifieke maatregelen onder de definitie van staatssteun vallen. Deze teksten kunnen ook relevant zijn voor risicokapitaalmaatregelen. Het gaat hierbij onder meer om de hoofdstukken over kapitaalinbreng door de overheid in ondernemingen, over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen, en over overheidsgaranties(12). De Autoriteit zal deze teksten in de toekomst blijven toepassen bij het beoordelen van de vraag of risicokapitaalmaatregelen al dan niet als staatssteun moeten worden aangemerkt. (5) In overeenstemming met de bovenstaande beginselen zal de Autoriteit de volgende elementen in aanmerking nemen bij het beantwoorden van de vraag of er op elk van de verschillende niveaus sprake is van staatssteun. (I) Steun aan investeerders Wanneer een maatregel investeerders in staat stelt een participatie te nemen in het vermogen van een onderneming of een groep ondernemingen tegen gunstiger voorwaarden dan marktinvesteerders, of dan wanneer zij dergelijke investeringen zouden doen zonder de maatregel, genieten deze investeerders een voordeel(13). Dit is ook nog het geval, wanneer de investeerders er in het kader van de maatregel toe worden aangespoord een voordeel toe te kennen aan de betrokken onderneming of ondernemingen. Het feit dat investeerders zonder de maatregel wegens marktfalen niet bereid zouden zijn geweest dergelijke investeringen te doen, volstaat op zichzelf niet om het vermoeden weg te nemen dat er sprake is van een voordeel. De investeerders genieten immers gunstiger voorwaarden om hen te compenseren voor de factoren die aan het marktfalen ten grondslag liggen, en de Autoriteit is van oordeel dat een dergelijke compensatie moet worden beschouwd als een voordeel dat als staatssteun moet worden aangemerkt indien de investeerders ondernemingen zijn en indien de andere hiervoor beschreven criteria, en met name het selectiviteitscriterium, zijn vervuld. Blijft het voordeel evenwel beperkt tot het bedrag dat noodzakelijk is om het effect op te vangen van de factoren die aan het marktfalen ten grondslag liggen, dan kan dit niettemin wegens het beperkte effect ervan als verenigbaar met de EER-overeenkomst worden beschouwd, mits aan de in deel 10A.8 beschreven beginselen is voldaan. (II) Steun aan intermediaire constructies of fondsen In het algemeen neigt de Autoriteit naar het standpunt dat een fonds een middel is tot overdracht van steun aan investeerders en/of de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd. Het fonds wordt derhalve zelf niet als de begunstigde beschouwd. In bepaalde gevallen, met name bij maatregelen waarbij financiële middelen worden overgemaakt naar bestaande fondsen met talrijke en uiteenlopende investeerders, kan het fonds de aard van een onafhankelijke onderneming hebben. In dat geval is er gewoonlijk sprake van staatssteun, behalve wanneer de investering wordt gedaan tegen voorwaarden die voor normale ondernemers in een markteconomie aanvaardbaar zijn en de begunstigde derhalve geen voordeel verschaffen. (III) Steun aan de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd Het belangrijkste criterium is wederom of de onderneming de investering ontvangt tegen voorwaarden die aanvaardbaar zijn voor een particuliere investeerder die in een markteconomie actief is. Aan dit criterium kan bijvoorbeeld zijn voldaan wanneer de uit hoofde van de risicokapitaalmaatregel verrichte investering op gelijke voet (pari passu) met een dergelijke investeerder of investeerders wordt gedaan. Indien zulks niet het geval is, is het feit dat de investeringsbeslissingen worden genomen door commerciële beheerders van risicokapitaalfondsen, dan wel door vertegenwoordigers van investeerders, die er belang bij hebben een maximaal rendement voor het fonds te behalen, een belangrijke indicator, maar op zichzelf niet voldoende. De Autoriteit moet ook rekening houden met de mogelijkheid dat voordelen die aan investeerders in de fondsen worden verschaft, aan de begunstigde ondernemingen worden doorgegeven wanneer het fonds de investeringen niet op gelijke voet (pari passu) met een particuliere marktinvesteerder verricht. Indien een risicokapitaalmaatregel leidt tot een vermindering van de risico's en/of een toename van de inkomsten voor de investeerders bij een gegeven investering, kan worden gesteld dat zij niet langer als een normale ondernemer handelen(14). (6) Of een maatregel als staatssteun moet worden beschouwd, en zo ja op welk niveau, hangt af van de opzet ervan. Een aantal maatregelen die op het niveau van de investeerders als algemene maatregelen kunnen worden beschouwd, moeten op het niveau van de afzonderlijke ondernemingen als staatssteun worden aangemerkt(15), terwijl andere maatregelen die op grond van de toepassing van het hierboven beschreven pari passu-beginsel(16), kunnen voorzien in staatssteun aan investeerders, maar niet aan de ondernemingen waarin werd geïnvesteerd, en weer andere maatregelen kunnen tot staatssteun op meer dan één niveau leiden(17). (7) Wanneer alle aan de begunstigden uitgekeerde staatssteun moet worden aangemerkt als de-minimissteun in de zin van de de-minimisregel en de toepassing daarvan, wordt deze steun geacht niet aan alle criteria van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst te voldoen. Bij risicokapitaalmaatregelen wordt de toepassing van de de-minimisregel bemoeilijkt door berekeningsproblemen (zie ook deel 10A.5), alsmede door het feit dat maatregelen niet alleen kunnen voorzien in steun aan de doelondernemingen, maar ook aan andere investeerders. Waar deze moeilijkheden kunnen worden overwonnen, blijft deze regel echter toepasselijk. Bij steunregelingen waarbij elke begunstigde onderneming over een periode van drie jaar 100000 EUR of minder aan overheidskapitaal ontvangt, staat het vast dat alle steun aan de betrokken ondernemingen binnen de grenzen valt van de de-minimisbepalingen uit de richtsnoeren. 10A.5. Beoordeling van de verenigbaarheid van risicokapitaalmaatregelen aan de hand van de regels inzake staatssteun: toepassing van bestaande teksten (1) Indien maatregelen als staatssteun worden aangemerkt, moet de Autoriteit beoordelen of deze op grond van artikel 61, leden 2 en 3, van de EER-overeenkomst verenigbaar kunnen worden verklaard met de werking van de EER-overeenkomst. Het merendeel van de risicokapitaalmaatregelen zou alleen uit hoofde van lid 3, onder a) (voor maatregelen die uitsluitend van toepassing zijn in de streken die in aanmerking komen voor de in die alinea gemaakte uitzondering), of lid 3, onder c), als verenigbaar kunnen worden beschouwd. (2) De rechtstreekse doelstellingen van risicokapitaalmaatregelen omvatten veelal de bevordering van KMO's, in het bijzonder nieuwe of innoverende ondernemingen of ondernemingen met een hoog groeipotentieel, en/of de bevordering van de ontwikkeling van een bepaalde regio. De Autoriteit heeft reeds teksten goedgekeurd uit hoofde waarvan staatssteun met dergelijke doelstellingen op grond van artikel 61, lid 3, onder a) of c), van de EER-overeenkomst kan worden toegestaan(18). De overheden kunnen er met dergelijke maatregelen ook naar streven meer investeerders ertoe aan te zetten dit type financiering te verstrekken. Er bestaat nog geen tekst over staatssteun op dit gebied en tot op heden wordt een dergelijke financieringswijze nog niet uitdrukkelijk erkend als een doelstelling welke op zichzelf volstaat om staatssteun te rechtvaardigen. Dit belet echter geenszins dat een maatregel die aan de voorwaarden van andere kaderregelingen of richtsnoeren voldoet, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd. (3) Eén van de kenmerken van de bestaande kaderregelingen en richtsnoeren waarbij staatssteun wordt toegestaan uit hoofde van artikel 61, lid 3, onder a) of c), van de EER-overeenkomst is dat de steun wordt toegestaan tot het niveau van een 'subsidie-equivalent' ten belope van een vast percentage van bepaalde kosten van de begunstigde. Deze 'subsidiabele kosten' zijn in principe investeringen in grond, gebouwen, nieuwe productieapparatuur en immateriële activa (octrooien, knowhow enz.), arbeidskosten in verband met investeringen in vaste activa en de kosten voor adviesverlening. De ervaring heeft echter geleerd dat risicokapitaalmaatregelen op grond van deze regels vaak niet verenigbaar kunnen worden geacht, en wel om alle of een aantal van de onderstaande redenen: - de moeilijkheid om een 'subsidie-equivalent' van aandelenkapitaal te bepalen. De Autoriteit heeft weliswaar regels opgesteld voor het bepalen van dergelijke equivalenten voor leningen en garanties(19), maar een soortgelijke formule voor aandelenkapitaal is niet voorhanden. De Autoriteit is niettemin van oordeel dat een technisch berekeningsprobleem op zichzelf geen grond voor de onverenigbaarheid van een maatregel met de werking van de EER-overeenkomst mag zijn. Momenteel onderzoekt zij mogelijke methoden voor het verrichten van een dergelijke berekening en intussen staat zij open voor alle berekeningsmethoden die in de aanmeldingen van risicokapitaalmaatregelen worden voorgesteld(20); - de moeilijkheid om een verband met de subsidiabele kosten vast te stellen, met name bij stimuleringsmaatregelen voor investeerders en zeker bij maatregelen in de vorm van fondsen. Een dergelijk verband is niet gemakkelijk te verenigen met het commerciële beheer van het fonds dat zal worden verlangd door de investeerders die in fondsen deelnemen, en kan problemen met de verificatie en het toezicht op de naleving met zich brengen; - voor maatregelen die voorzien in steun op het niveau van de investeerders, het feit dat er thans geen enkele tekst bestaat die een grondslag biedt voor het toestaan van dergelijke steun. (4) De Autoriteit is van oordeel dat er in het algemeen goede redenen zijn voor het volgen van de 'subsidiabele kosten'-benadering. Deze biedt zekerheid, voorspelbaarheid en een grondslag voor het beperken van de steun en het verzekeren van een gelijke behandeling van regio's en EVA-staten. Deze benadering heeft in het verleden reeds goede diensten bewezen en zal in de toekomst wellicht de basis blijven vormen voor de controle op het merendeel van de steunmaatregelen van de staten. De Autoriteit is van mening dat alleen op grond van zeer goede redenen eventueel van deze methode zou kunnen worden afgeweken. (5) Het afwijken van bovengenoemde benadering houdt in het bijzonder het risico in dat staatssteun wordt toegestaan die louter 'exploitatiesteun' is, dat wil zeggen steun voor het dekken van de normale lopende uitgaven van een onderneming. De Autoriteit is van oordeel dat dergelijke steun, waardoor de begunstigde van de effecten van een gebrek aan commerciële levensvatbaarheid kan worden afgeschermd, tot de meest verstorende categorieën staatssteun behoort en slechts in een beperkt aantal gevallen kan worden toegestaan. (6) De Autoriteit is evenwel ook de mening toegedaan dat het feit dat risicokapitaalmaatregelen op grond van bestaande richtsnoeren en in het bijzonder in het licht van de hierboven beschreven moeilijkheden, niet als verenigbaar kunnen worden aangemerkt, op zichzelf geen reden is om de maatregelen onverenigbaar te verklaren met de werking van de EER-overeenkomst. Met betrekking tot de hierboven opgesomde moeilijkheden heeft de Autoriteit het volgende opgemerkt: - de kosten die uit hoofde van bestaande kaderregelingen subsidiabel worden geacht, zijn minder relevant voor vele jonge of innoverende ondernemingen. Het ligt hoe dan ook meer voor de hand dergelijke kosten te financieren via een lening; de behoefte aan aandelenkapitaal hangt over het algemeen niet alleen samen met activa, maar ook met de behoefte aan werkkapitaal gedurende de start- of ontwikkelingsfase van een onderneming; - het ontbreken van een verband met subsidiabele kosten zoals gedefinieerd in de bestaande teksten vormt niet noodzakelijkerwijze een bewijs dat er sprake is van exploitatiesteun in de betekenis van steun ter dekking van de normale lopende uitgaven van een onderneming, die geen ander doel dient dan deze in staat te stellen haar activiteiten voort te zetten. Steun waarvan een duidelijk stimulerend effect op de oprichting of ontwikkeling van een onderneming uitgaat, kan in deze zin niet als exploitatiesteun worden beschouwd en kan bijgevolg onder bepaalde omstandigheden als aanvaardbaar worden aangemerkt; - wat de steun aan investeerders betreft: een maatregel kan niet louter onverenigbaar worden geacht omdat deze, wegens de betrokkenheid van particuliere of marktinvesteerders, zowel voor hen als voor de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd, een vorm van staatssteun behelst. In het algemeen is de Autoriteit van mening dat, wanneer een overdracht van middelen door de staat met de regels inzake staatssteun verenigbaar is, een maatregel welke een minimale impuls geeft aan andere marktdeelnemers om tot eenzelfde overdracht van middelen over te gaan, eveneens moet worden toegestaan, ook al is er in technisch opzicht sprake van steun aan deze marktdeelnemers. 10A.6. Grondslag voor het toestaan van risicokapitaalmaatregelen op basis van artikel 61, lid 3, onder a) en c), van de EER-overeenkomst (1) Ofschoon risicokapitaalmaatregelen buiten het toepassingsgebied van de bestaande regels vallen, zou de Autoriteit deze toch kunnen toestaan op grond van het feit dat de moeilijke toegang tot kapitaal en krediet één van de voornaamste handicaps is voor KMO's in het algemeen en voor kleine en startende ondernemingen in het bijzonder. De voornaamste oorzaken van deze moeilijke toegang zijn gebrekkige informatie, de risicomijdende aard van investeerders en kredietinstellingen en de beperkte garanties die KMO's te bieden hebben(21). Een bijzondere belemmering voor de verstrekking van aandelenkapitaal kan zijn gelegen in de omstandigheid dat de transactie- en evaluatiekosten hoog zijn in vergelijking met het bedrag aan kapitaal dat wordt verstrekt. (2) De Autoriteit erkent dat de rol voor overheidsfinanciering van risicokapitaalmaatregelen beperkt is tot een middel om identificeerbaar marktfalen aan te pakken. Marktfalen kan worden gedefinieerd als een situatie waarin geen economische efficiëntie wordt bereikt wegens onvolkomenheden in het marktmechanisme. Marktfalen kan tot uiting komen in het feit dat het systeem niet in staat blijkt goederen te produceren waar vraag naar bestaat (in dit geval een risicokapitaalmarkt), dan wel in een slechte middelenallocatie die zodanig kan worden verbeterd dat sommige consumenten beter af zijn en geen enkele consument slechter af is. Zo leiden de externe effecten van zowel opleiding als onderzoek en ontwikkeling tot marktfalen dat staatssteun op deze terreinen rechtvaardigt. (3) Aangezien volgens de economische theorie mag worden verwacht dat de markten normaalgesproken in zekere zin 'falen', behalve wanneer er volkomen concurrentie heerst, wordt de term 'marktfalen' uitsluitend gebruikt in gevallen waarin wordt aangenomen dat er sprake is van een zeer slechte middelenallocatie. Wat de risicokapitaalmarkten betreft, zijn er twee belangrijke oorzaken voor marktfalen die met name de toegang tot kapitaalfinanciering door KMO's en door ondernemingen die zich in de aanloopfase van hun ontwikkeling bevinden, ongunstig beïnvloeden en die een overheidsoptreden kunnen rechtvaardigen: - gebrekkige of asymmetrische informatie: voor potentiële investeerders is het moeilijker om betrouwbare informatie te verzamelen over de bedrijfsvooruitzichten van een KMO of een nieuwe onderneming. Vooral indien deze onderneming betrokken is bij zeer innoverende of risicovolle projecten, zal gebrekkige informatie die risicobeoordeling bemoeilijken; - transactiekosten: kleinere transacties zijn minder aantrekkelijk voor investeringsfondsen omdat de kosten voor de beoordeling van de investering en de overige transactiekosten relatief hoog zijn. (4) De Autoriteit is van mening dat al deze factoren kunnen leiden tot marktfalen dat staatssteun kan rechtvaardigen. Voorzichtigheid is echter geboden. Het feit dat verzoeken om financiering, in de vorm van zowel krediet als kapitaal, worden afgewezen, duidt op zichzelf nog niet op marktfalen. De Autoriteit is namelijk van oordeel dat er in de Europese Economische Ruimte geen sprake is van veralgemeend marktfalen op de risicokapitaalmarkt. Wel erkent zij dat er voor sommige typen investeringen in bepaalde stadia van de ontwikkeling van ondernemingen sprake is van lacunes in de markt die opvulling behoeven. Tevens erkent zij dat er bijzondere problemen rijzen in regio's die overeenkomstig artikel 61, lid 3, onder a) en c), van de EER-overeenkomst voor steun in aanmerking komen ('steungebieden'). Met deze lacunes en problemen wordt tot op zekere hoogte reeds rekening gehouden in de bestaande kaderregelingen voor staatssteun; de Autoriteit is dan ook bereid deze kaderregelingen op risicokapitaalmaatregelen te blijven toepassen waar zulks mogelijk is. (5) Alvorens in te stemmen met risicokapitaalmaatregelen die buiten het toepassingsgebied van de bestaande regels vallen, zal de Autoriteit derhalve verlangen dat wordt aangetoond dat er sprake is van marktfalen. Zij kan evenwel bereid zijn aan te nemen dat dit het geval is wanneer elke financieringstranche voor een onderneming uit hoofde van risicokapitaalmaatregelen die op hun beurt geheel of gedeeltelijk met staatssteun zijn gefinancierd, niet meer bedraagt dan hetzij 500000 EUR, hetzij 750000 EUR in steungebieden ex artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst, hetzij 1 miljoen EUR in steungebieden ex artikel 61, lid 3, onder a), van de EER-overeenkomst(22). Het argument dat er sprake is van marktfalen ten gevolge van hoge transactiekosten is immers overtuigender wanneer het om kleine transacties gaat. Dat het marktfalen wordt erkend, doet echter niets af aan het feit dat een bepaalde maatregel een vorm van steun inhoudt en evenmin aan het feit dat de verenigbaarheid van de maatregel moet worden getoetst aan met name de criteria van deel 10A.8. (6) Wanneer wordt erkend dat er sprake is van marktfalen, zal de Autoriteit onderzoeken of een steunmaatregel van de staat in verhouding staat tot het vermeende marktfalen dat door de maatregel moet worden gecompenseerd, en zal zij ernaar streven elke verstoring tot een minimum te beperken. Dit kan volgens de Autoriteit het best worden bereikt door maatregelen die net voldoende zijn om marktinvesteerders ertoe aan te zetten kapitaal te verstrekken en die resulteren in investeringsbeslissingen op grond van commerciële overwegingen en tegen voorwaarden die zo dicht mogelijk aansluiten bij die welke in een normale markteconomie gelden. (7) Gezien de diversiteit van de mogelijke risicokapitaalmaatregelen en het betrekkelijk nieuwe karakter van enkele van de constructies die door de EVA-staten zijn uitgewerkt, verkeert de Autoriteit niet in een positie om strikte criteria te formuleren om de toelaatbaarheid van deze maatregelen te toetsen. Wel heeft zij bepaalde elementen onderscheiden die zij als positief of negatief zal beschouwen bij het beoordelen van dergelijke maatregelen. Deze worden in deel 10A.8 besproken. Het feit dat de criteria op deze manier zijn geformuleerd, vergroot het belang van voorafgaande aanmelding bij de Autoriteit overeenkomstig artikel 1, lid 3, van het Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst van alle risicokapitaalmaatregelen die als staatssteun worden of kunnen worden aangemerkt, tenzij deze maatregelen van de aanmeldingsplicht zijn vrijgesteld op grond van een soortgelijke vrijstelling als die welke in punt 10A.4 (7) is vermeld. Wanneer de Autoriteit in het bezit is van een volledige aanmelding waaruit blijkt dat een maatregel tal van positieve en geen negatieve aspecten heeft, zal zij er in beginsel naar streven de aanmelding zo snel mogelijk te beoordelen met inachtneming van de termijnen vastgesteld in het procedurele gedeelte van de huidige richtsnoeren inzake staatssteun. 10A.7. Vorm van de steunmaatregel (1) De Autoriteit stelt zich op het standpunt dat de keuze van de vorm van de steunmaatregel in het algemeen bij de EVA-staat berust. Dit geldt ook voor risicokapitaalmaatregelen. Zoals nader wordt toegelicht in deel 10A.8, zal de Autoriteit bij het beoordelen van dergelijke maatregelen ook bekijken of zij marktinvesteerders stimuleren om risicokapitaal te verstrekken aan de 'doelondernemingen' en of verwacht mag worden dat deze maatregelen zullen resulteren in op commerciële basis genomen investeringsbeslissingen (dat wil zeggen waarbij winstmaximalisatie wordt nagestreefd). De Autoriteit is van mening dat de volgende stimuleringsmaatregelen een dergelijk resultaat teweeg kunnen brengen en derhalve positief kunnen worden beoordeeld op grond van de in deel 10A.8 beschreven criteria wanneer deze maatregelen als staatssteun worden aangemerkt: - de oprichting van investeringsfondsen ('durfkapitaalfondsen') waarin de staat een partner, investeerder of deelnemer is, zelfs tegen minder gunstige voorwaarden dan de overige investeerders; - de verlening van subsidies aan durfkapitaalfondsen ter dekking van een gedeelte van hun administratieve en beheerskosten; - andere financiële instrumenten ten gunste van investeerders van risicokapitaal of durfkapitaalfondsen waarmee wordt beoogd het verstrekken van extra kapitaal voor investeringen aan te moedigen; - de verlening van garanties aan verstrekkers van risicokapitaal of durfkapitaalfondsen ter dekking van een deel van de investeringsverliezen, dan wel de verlening van garanties voor leningen aan investeerders/fondsen voor investeringen in risicokapitaal(23); - het nemen van fiscale stimuleringsmaatregelen om investeerders aan te moedigen in risicokapitaal te investeren. (2) De Autoriteit is niet voornemens de onderstaande criteria te hanteren ter beoordeling van maatregelen waarbij aan een onderneming uitsluitend kapitaal wordt verstrekt in de vorm van leningen (met inbegrip van achtergestelde en participatieleningen) of andere instrumenten die de investeerder/geldschieter een vaste minimumopbrengst opleveren, ongeacht of hierbij gebruik wordt gemaakt van een fonds of van een andere mechanisme. Op een dergelijke wijze verstrekt kapitaal is immers geen 'risicokapitaal' in de zin van de in voetnoot 3 geformuleerde definitie. De Autoriteit is van mening dat de bestaande regels, met name die inzake de berekening van het steunelement en het aandeel in de subsidiabele kosten, afdoende zijn om dergelijke maatregelen te beoordelen. (3) De Autoriteit is evenmin van plan zich op de onderstaande criteria te baseren ter goedkeuring van een ad-hocmaatregel waarbij kapitaal aan een specifieke onderneming wordt verstrekt. 10A.8. Criteria voor de toetsing van de verenigbaarheid van de maatregelen (1) Zoals reeds in deel 10A.6 is uiteengezet, zijn de criteria geformuleerd in de vorm van 'positieve en negatieve elementen'. Deze elementen hebben niet alle hetzelfde gewicht; in de onderstaande lijst zijn de belangrijkste elementen als eerste vermeld. Geen enkel element is doorslaggevend en er is geen combinatie van elementen die op zichzelf voldoende kan worden geacht om verenigbaarheid aan te nemen. In sommige gevallen kan de toepasselijkheid van onderstaande criteria en het gewicht dat eraan wordt toegekend, afhankelijk zijn van de vorm van de maatregel. De Autoriteit zal bij haar beoordeling rekening houden met de specifieke regionale kenmerken van de maatregel en nagaan of deze in het algemeen in verhouding staat tot het nagestreefde doel. De maatregelen zullen op elk niveau worden beoordeeld. Wanneer aan de verstrekking van risicokapitaal aan een onderneming kosten verbonden zijn die uit hoofde van een bestaand richtsnoer voor steun in aanmerking komen, mag de steun aan de betrokken onderneming overeenkomstig de punten 10A.2 (3) en 10A.5 (2) op grond van dat richtsnoer worden beoordeeld in plaats van op basis van de onderstaande beginselen. Wanneer de desbetreffende maatregel eveneens in steun aan investeerders voorziet, moet deze steun echter ook op basis van de onderstaande beginselen worden beoordeeld. (2) Wanneer de omvang van de transactie onder de in punt 10A.6 (5) vermelde maximumbedragen blijft en wanneer in het kader van de maatregel alleen aan investeerders (of aan een investeringsconstructie) staatssteun wordt verleend, is deze staatssteun verenigbaar voorzover hij in verhouding staat tot de kostennadelen die hij beoogt te verhelpen, zoals bijvoorbeeld de hogere relatieve kosten voor de evaluatie en het beheer van kleine investeringen. Bij de beoordeling of dit wel degelijk het geval is, zullen de in punt 10A.8 (3) opgesomde criteria worden gehanteerd. Wanneer de in punt 10A.6 (5) vermelde maximumbedragen voor de omvang van de transactie worden overschreden, zal de Autoriteit verlangen dat marktfalen wordt aangetoond. (3) Zodra marktfalen is geconstateerd, zal de Autoriteit bij de toetsing van een risicokapitaalmaatregel aan de staatssteunartikelen van de EER-overeenkomst nagaan of er sprake is van de volgende elementen: Bekeken wordt of de investeringen, in hun geheel of voor het merendeel, beperkt blijven tot: - kleine(24) of zelfs 'micro'-onderneming, en/of - middelgrote ondernemingen die zich in hun start- of een andere aanloopfase bevinden(25) of in steungebieden zijn gevestigd. Dit zal als een positief element worden beschouwd. De toegang tot financiering voor middelgrote ondernemingen die hun start- of aanloopfase achter de rug hebben, dient te worden begrensd door te voorzien in een beperking van de totale financiering waarop deze ondernemingen uit hoofde van de maatregel een beroep kunnen doen. Ook beperking tot kleinere transacties (dat wil zeggen tot transacties van minder dan hetzij 500000 EUR, hetzij 750000 EUR in steungebieden ex artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst, hetzij 1 miljoen EUR in steungebieden ex artikel 61, lid 3, onder a), van de EER-overeenkomst) of tot een bepaald niveau van het aangetoonde marktfalen, wordt als een positief element beschouwd. De maatregelen moeten bedoeld zijn ter compensatie van marktfalen op de risicokapitaalmarkt. Indien een maatregel voorziet in de financiering van ondernemingen die hoofdzakelijk plaatsvindt in de vorm van verstrekking van aandelenkapitaal of quasi-aandelenkapitaal, zal dit als een positief element worden aangemerkt. Wanneer maatregelen voorzien in het verstrekken van aanzienlijke bedragen aan financiering in andere vormen, of wanneer er onvoldoende prikkels vanuit lijken te gaan (met andere woorden, wanneer risicokapitaalinvesteringen worden gesteund die ook zonder de maatregelen zouden zijn verricht), zal dit als negatief worden beoordeeld. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij maatregelen die voorzien in de verstrekking van verdere financiering aan een onderneming die reeds een kapitaalinjectie heeft ontvangen in het kader van een andere steunmaatregel. De investeringsbeslissingen moeten worden genomen met het oog op het behalen van winst. Het wordt als een positief element beschouwd indien er sprake is van een verband tussen de investeringsresultaten en de beloning van degenen die verantwoordelijk zijn voor het nemen van de investeringsbeslissingen. Dit wordt geacht het geval te zijn: - bij maatregelen waarbij al het kapitaal dat in de doelondernemingen wordt geïnvesteerd, afkomstig is van marktinvesteerders, die ook de investeringsbeslissing nemen, en waarbij alleen steun wordt verleend om deze investeerders ertoe aan te sporen dit te doen, en tevens - bij andere maatregelen die voorzien in een aanzienlijke inbreng van kapitaal van marktinvesteerders, dat direct of indirect(26) op commerciële basis (dat wil zeggen met het oog op het behalen van winst) in het vermogen van de 'doelondernemingen' wordt geïnvesteerd. Hoewel elke maatregel op zijn merites zal worden beoordeeld en er ook andere aspecten bij de beoordeling door de Autoriteit een rol zullen spelen, zal bij fondsen een investering ten belope van ten minste 50 % van het kapitaal van het fonds als een 'aanzienlijke inbreng' worden beschouwd, en 30 % in het geval van maatregelen in steungebieden. Andere elementen die ook als positief worden aangemerkt, zijn: - het bestaan van een overeenkomst tussen een professionele fondsbeheerder en de deelnemers in het fonds, waarin is vastgelegd dat de beloning van de beheerder gerelateerd is aan de resultaten en waarin de doelstellingen van het fonds en een tijdschema voor de investeringen zijn vastgelegd; - het feit dat de marktinvesteerders bij de besluitvorming zijn betrokken, en tevens - de toepassing van optimale werkwijzen bij en de uitoefening van toezicht op het beheer van het fonds. Het ontbreken van dergelijke elementen waaruit blijkt dat de investeringsbeslissingen op commerciële basis zullen worden genomen, zal als negatief worden beschouwd. Dit geldt tevens voor maatregelen van een dermate geringe reikwijdte dat zij slechts tot een klein aantal projecten beperkt blijven en economisch niet rendabel zijn, en voor maatregelen waarmee uitsluitend of hoofdzakelijk wordt beoogd financiering te verstrekken aan een specifieke onderneming die van tevoren bekend is. De concurrentie tussen investeerders en tussen investeringsfondsen dient zo min mogelijk te worden verstoord. De Autoriteit zal een openbare aanbesteding voor de vaststelling van de 'preferentiële voorwaarden' die aan de investeerders worden toegekend, of de toekenning van dergelijke voorwaarden aan andere investeerders in de vorm van hetzij een openbare oproep aan investeerders om een investeringsfonds op te richten, hetzij een regeling (zoals een garantieregeling) die gedurende een langere periode voor nieuwe deelnemers blijft openstaan, gunstig beoordelen. De wijze waarop dit positieve element kan worden verwezenlijkt, zal noodzakelijkerwijze afhangen van de vorm van de betrokken maatregel. Indien een dergelijk tegenwicht voor eventuele overcompensatie aan investeerders ontbreekt of indien de risico's van een maatregel uitsluitend voor rekening van de overheidssector komen en/of de baten uitsluitend naar de andere investeerders vloeien, zal voor de Autoriteit sprake zijn van een negatief element. Sectorgerichtheid. Aangezien tal van fondsen in de particuliere sector zich toespitsen op specifieke innoverende technologieën of zelfs sectoren (zoals gezondheidszorg, informatietechnologie en cultuur), kan de Autoriteit een zekere sectorgerichtheid aanvaarden indien hieraan uit commercieel oogpunt en uit het oogpunt van het algemeen belang een zekere logica ten grondslag ligt. Daar de Autoriteit echter stelselmatig een minder welwillend standpunt inneemt ten aanzien van sectorale steunmaatregelen van de staten, vooral in gevoelige sectoren welke met overcapaciteit kampen, moet specifiek worden uitgesloten dat steun wordt verleend aan ondernemingen in de scheepsbouw en de EGKS-sectoren. Investeringen op basis van ondernemingsplannen. Het opstellen, per investering, van een ondernemingsplan met nadere gegevens omtrent het product, de verwachte omzet, de winstvooruitzichten en de verwachte levensvatbaarheid van het project is algemeen gebruikelijk in het professionele fondsbeheer op commerciële basis en zal als een positief element worden aangemerkt. Wanneer maatregelen niet voorzien in een 'uitstapmechanisme' voor de directe of indirecte deelneming van de staat in afzonderlijke ondernemingen, zal dit als een negatief element worden aangemerkt. Voorkoming van de cumulering van steunmaatregelen ten gunste van één en dezelfde onderneming. Indien een maatregel steun inhoudt aan de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd, kan de Autoriteit verlangen dat een EVA-staat toezegt onderzoek te zullen doen naar andere vormen van staatssteun, met inbegrip van steun in het kader van goedgekeurde regelingen, aan ondernemingen die financiering ontvangen uit hoofde van de risicokapitaalmaatregel, en zo nodig daaraan beperkingen stelt. Voorzover de betrokken EVA-staat niet toezegt dat deze ondernemingen geen andere staatssteun dan de-minimissteun zullen ontvangen, dient hij ter beoordeling en ter goedkeuring een passende evaluatie van het steunelement van de maatregel aan de Autoriteit over te leggen, die voor de toepassing van de cumuleringsregels zal worden gehanteerd. Wanneer het uit hoofde van een dergelijke risicokapitaalmaatregel verstrekte kapitaal door een onderneming wordt gebruikt ter financiering van initiële investeringen, kosten voor onderzoek en ontwikkeling of andere kosten die uit hoofde van andere kaderregelingen voor steun in aanmerking kunnen komen, dient de EVA-staat bij de toepassing van de desbetreffende steunplafonds rekening te houden met het steunelement van de risicokapitaalmaatregel. 10A.9. Slotopmerkingen De Autoriteit is voornemens de in deze richtsnoeren vervatte voorwaarden gedurende vijf jaar toe te passen. Aangezien de in deze richtsnoeren geschetste benadering afwijkt van de bestaande methoden voor uitoefening van controle op staatssteun en bovendien betrekking heeft op een terrein van de economie van de Europese Economische Ruimte dat aan snelle verandering onderhevig is, behoudt de Autoriteit zich evenwel het recht voor deze benadering aan te passen in het licht van de opgedane ervaring. Waar nodig en nuttig, kan zij ook specifieke punten van de door haar gevolgde benadering verder verduidelijken." (1) Dit hoofdstuk stemt grotendeels overeen met de mededeling van de Europese Commissie over staatssteun en risicokapitaal (PB C 235 van 21.8.2001, blz. 3). De Europese Commissie had, vóór ze deze mededeling over staatssteun en risicokapitaal heeft goedgekeurd, een aantal beschikkingen gegeven in verband met staatssteun en risicokapitaal. De Autoriteit verwijst in de onderhavige richtsnoeren naar dezelfde beschikkingen als in de mededeling van de Europese Commissie. (2) PB C 235 van 21.8.2001, blz. 3. (3) In haar mededeling 'Risicokapitaal: Sleutel voor de schepping van werkgelegenheid in de Europese Unie' (SEC(1998) 552 def. van 31.3.1998) definieerde de Europese Commissie risicokapitaal als aandelenfinanciering die wordt verstrekt aan ondernemingen die zich in hun start- en ontwikkelingsfase bevinden; in deze betekenis wordt deze term ook in de huidige richtsnoeren gebruikt. De term 'durfkapitaal' (venture capital) verwijst in essentie naar risicokapitaal dat wordt verschaft door speciaal daartoe opgerichte investeringsfondsen (durfkapitaalfondsen). Deze fondsen verstrekken een combinatie van aandelenkapitaal, mezzanine financing en achtergestelde leningen; de term 'durfkapitaal' verwijst naar het geheel van deze financieringsvormen. (4) 'Economische hervorming: verslag over de werking van de communautaire product- en kapitaalmarkten', COM(1999) 10 def. van 20.1.1999. (5) 'Risicokapitaal: Sleutel voor de schepping van werkgelegenheid in de Europese Unie', SEC(1998) 552 def. van 31.3.1998. (6) 'Voortgangsverslag over het actieplan voor risicokapitaal', COM(2000) 658 def. van 18.10.2000, deel 3.4. (7) Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verklaard dat artikel 87 van het EG-Verdrag geen onderscheid maakt naar de oorzaken of doeleinden der bedoelde maatregelen (inzake staatssteun), doch ziet naar hun gevolgen; zaak 173/73, Italië/Commissie, Jurispr. 1974, blz. I-709. (8) Zie beschikking van de Commissie van 4 oktober 2000 in zaak N 172/2000 (Ierland), Seed and Venture Capital Fund Scheme (PB C 37 van 3.2.2001, blz. 48). (9) Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij een fiscale maatregel ter bevordering van investeringen in een bepaalde categorie financiële instrumenten. (10) Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zaak C-156/98, Duitsland/Commissie, Jurispr. 2000, blz. I-6857. (11) In dit verband heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verklaard: 'In het geval van een steunprogramma behoeft de Commissie slechts de kenmerken van dit programma te onderzoeken om te kunnen beoordelen of dit programma op grond van de hoge steunbedragen of -percentages, de kenmerken van de gesteunde investeringen of andere daarin vastgelegde modaliteiten, de begunstigden een merkbaar voordeel verschaft ten opzichte van hun concurrenten en naar zijn aard voornamelijk ten goede komt aan ondernemingen die deelnemen aan het handelsverkeer tussen lidstaten'. Zaak 248/84, Duitsland/Commissie, Jurispr. 1987, blz. 4013, punt 18 (cursivering toegevoegd). (12) Opgemerkt dient echter te worden dat de kans groter is dat bij garanties door de staat ten behoeve van investeringen in risicokapitaal sprake is van steun aan de investeerder, dan dat zulks het geval is bij traditionele leninggaranties, die normaliter beschouwd worden als steun voor de ontlener in plaats van de leninggever. (13) Dit kan het geval zijn bij maatregelen waarbij investeerders financiering ontvangen om in dergelijke participaties te investeren wanneer deze financiering tegen gunstiger voorwaarden dan de marktvoorwaarden wordt verstrekt. (14) Zie bijvoorbeeld Beschikking 98/476/EG van de Commissie (PB L 212 van 30.7.1998, blz. 50). Deze zaak maakte het voorwerp uit van het arrest van het Hof in zaak C-156/98, reeds genoemd in voetnoot 10. (15) Zie voetnoot 11. (16) Zie bijvoorbeeld de beschikking van de Commissie in zaak N 705/99, UK Technology Fund. (17) Zie Beschikking 2001/406/EG van de Commissie in zaak C 46/2000, Viridian Growth Fund (Noord-Ierland) (PB L 144 van 30.5.2001, blz. 23). (18) Zie de huidige richtsnoeren inzake staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen en inzake regionale steunmaatregelen. (19) Bijvoorbeeld in de huidige richtsnoeren inzake staatssteun, de hoofdstukken over de-minimissteun, overheidsgaranties en regionale steunmaatregelen. (20) Zoals bijvoorbeeld een methode gebaseerd op de kosten voor het verstrekken van een bijzondere waarborg. Zie de beschikking van de Commissie van 28 februari 2001 in zaak N 551/2000 (Duitsland), BTU - Beteiligungskapital für kleine Technologieunternehmen (PB C 117 van 21.4.2001, blz. 17). (21) Zie het hoofdstuk van de huidige richtsnoeren inzake staatssteun dat handelt over steun aan kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's). (22) Afzonderlijke kapitaalinjecties die binnen een termijn van zes maanden plaatsvinden, worden als onderdeel van dezelfde tranche beschouwd. Hetzelfde geldt voor verschillende injecties die over een langere periode plaatsvinden, maar die in het kader van één enkele transactie zijn toegezegd. (23) Het verlenen van de tweede categorie garanties is één van de interventiemogelijkheden van de US Small Business Administration ten gunste van zogenoemde Small Business Investment Companies. (24) In de zin van de definitie die door de Autoriteit gegeven is in het hoofdstuk van de huidige richtsnoeren inzake staatssteun dat handelt over steun aan kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's). (25) De European Venture Capital Association definieert financiering tijdens de startfase (startup financing) als financiering die wordt verstrekt aan ondernemingen voor productontwikkeling en initiële marketing. Ondernemingen kunnen in oprichting zijn of sinds korte tijd bestaan, maar hun product nog niet op commerciële basis hebben verkocht. Financiering tijdens een andere aanloopfase (early-stage) wordt gedefinieerd als financiering aan ondernemingen die zich nog in de onderzoeks- of ontwikkelingsstadia bevinden of de productontwikkelingsfase hebben afgerond en verdere middelen nodig hebben om de commerciële productie en verkoop op te starten, waarbij nog geen winst wordt gemaakt. (26) Met 'indirect' wordt bedoeld: investeringen via fondsen of andere investeringsconstructies.