ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 71E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
18 maart 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

RAAD

2008/C 071E/01

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 3/2008 van 20 december 2007, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG, 86/280/EEG en 2000/60/EG

1

2008/C 071E/02

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 4/2008 van 20 december 2007, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen

16

NL

 


III Voorbereidende handelingen

RAAD

18.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 71/1


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 3/2008

door de Raad vastgesteld op 20 december 2007

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG, 86/280/EEG en 2000/60/EG

(2008/C 71 E/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Chemische verontreiniging van het oppervlaktewater levert een bedreiging op voor het aquatisch milieu, waarbij effecten optreden als acute en chronische toxiciteit voor in het water levende organismen, accumulatie in het ecosysteem en verlies van habitats en biodiversiteit, en vormt tevens een bedreiging voor de gezondheid van de mens. De oorzaken van de verontreiniging moeten bij voorrang in kaart worden gebracht en de emissies moeten bij de bron worden aangepakt op de economisch en vanuit milieuoogpunt meest effectieve manier.

(2)

In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (3) wordt gesteld dat milieu en gezondheid en de levenskwaliteit van het bestaan cruciale milieuprioriteiten voor dat programma zijn, terwijl met name wordt benadrukt dat er specifiekere wetgeving op het gebied van het waterbeleid moet worden vastgesteld.

(3)

In Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (4) wordt een strategie ter bestrijding van waterverontreiniging geformuleerd en wordt bepaald dat er verdere specifieke maatregelen voor emissiebeheersing en milieukwaliteitsnormen (MKN) moeten worden vastgesteld. In overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG legt deze richtlijn MKN vast.

(4)

In overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG en met name lid 1, onder a), dienen de lidstaten de nodige maatregelen ten uitvoer te leggen overeenkomstig artikel 16, leden 1 en 8, van die richtlijn, met de bedoeling de verontreiniging door prioritaire stoffen geleidelijk te verminderen en emissies, lozingen en verliezen van prioritaire gevaarlijkse stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen.

(5)

Sinds 2000 zijn er vele besluiten van de Gemeenschap vastgesteld die emissiebeheersingsmaatregelen in de zin van artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG voor individuele prioritaire stoffen inhouden. Bovendien vallen veel maatregelen voor milieubescherming binnen het toepassingsgebied van andere bestaande communautaire wetgeving. Daarom dient in plaats van de vaststelling van nieuwe beheersingsmaatregelen prioriteit te worden gegeven aan de toepassing en herziening van bestaande instrumenten.

(6)

Ten aanzien van de emissiebeheersing van prioritaire stoffen uit puntbronnen en diffuse bronnen, zoals bedoeld in artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG, lijkt het kosteneffectiever en evenrediger als de lidstaten waar nodig naast de uitvoering van andere bestaande communautaire wetgeving conform artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG adequate beheersingsmaatregelen opnemen in het maatregelenprogramma dat krachtens artikel 11 van die richtlijn voor elk stroomgebiedsdistrict moet worden ontwikkeld.

(7)

Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (5) bevat de eerste lijst met 33 stoffen of groepen stoffen die prioriteit hebben gekregen voor maatregelen op communautair niveau. Sommige van deze prioritaire stoffen zijn aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof waarvoor de lidstaten de noodzakelijke maatregelen ten uitvoer moeten leggen met de bedoeling de emissies, lozingen en verliezen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen. Voor sommige stoffen werd een evaluatie uitgevoerd en deze dienen nog te worden geclassificeerd. De Commissie moet de lijst van prioritaire stoffen blijven toetsen en stoffen prioriteren waarvoor actie moet worden ondernomen op basis van overeengekomen criteria waaruit het risico voor, of via, het aquatisch milieu, blijkt, overeenkomstig het tijdschema in artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG, en in voorkomend geval voorstellen indienen.

(8)

Gelet op het communautaire belang en met het oog op een effectieve regelgeving van de bescherming van oppervlaktewateren dienen MKN te worden vastgesteld voor verontreinigende stoffen die op communautair niveau als prioritaire stoffen zijn ingedeeld en dient aan de lidstaten te worden overgelaten om waar nodig voor de overige verontreinigende stoffen op nationaal niveau voorschriften vast te stellen, zulks met toepassing van de relevante communautaire voorschriften worden toegepast. Desalniettemin zijn acht verontreinigende stoffen die vallen binnen de werkingssfeer van Richtlijn 86/280/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG (6) vallende gevaarlijke stoffen en die behoren tot de groep van stoffen waarvoor de lidstaten maatregelen ten uitvoer moeten leggen met de bedoeling uiterlijk in 2015 een goede chemische toestand te bereiken onverminderd de artikelen 2 en 4 van Richtlijn 2000/60/EG niet in de lijst van prioritaire stoffen opgenomen. De voor deze verontreinigende stoffen vastgestelde gemeenschappelijke normen bleken echter nuttig te zijn en de regelgeving van hun normen op communautair niveau dient te worden gehandhaafd.

(9)

Dit betekent dat de bepalingen voor de huidige milieukwaliteitsdoelstellingen, die zijn vastgesteld in Richtlijn 82/176/EEG van de Raad van 22 maart 1982 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van de sector elektrolyse van alkalichloriden (7), Richtlijn 83/513/EEG van de Raad van 26 september 1983 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium (8), Richtlijn 84/156/EEG van de Raad van 8 maart 1984 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van andere sectoren dan de elektrolyse van alkalichloriden (9), Richtlijn 84/491/EEG van de Raad van 9 oktober 1984 betreffende de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor de lozing van hexachloorcyclohexaan (10) en Richtlijn 86/280/EEG, overbodig zullen worden en dienen te worden geschrapt.

(10)

Het aquatisch milieu kan zowel op korte als op lange termijn nadelige effecten van chemische verontreiniging ondervinden en derhalve dienen gegevens over zowel acute als chronische effecten als basis voor de vaststelling van MKN te worden gebruikt. Om ervoor te zorgen dat het aquatisch milieu en de gezondheid van de mens afdoende worden beschermd, dienen MKN in de vorm van jaargemiddelden te worden vastgesteld op een niveau dat bescherming biedt tegen langdurige blootstelling en dienen maximaal aanvaardbare concentraties te worden vastgesteld als bescherming tegen kortdurende blootstelling.

(11)

Overeenkomstig de in afdeling 1.3.4 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG neergelegde voorschriften, kunnen de lidstaten, bij de monitoring van de naleving van de MKN, ook indien uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie, statistische methodes invoeren, zoals een percentielberekening, om iets te doen aan uitschieters (zeer sterke afwijkingen van het gemiddelde) en foute uitlezingen, teneinde een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid te waarborgen. Om ervoor te zorgen dat de monitoring tussen de lidstaten vergelijkbaar is, verdient het aanbeveling voor deze statistische methoden gedetailleerde regels op te stellen via de comitéprocedure.

(12)

De vaststelling van MKN-waarden op communautair niveau dient in deze fase voor de meeste stoffen uitsluitend tot oppervlaktewateren beperkt te blijven. Voor hexachloorbenzeen, hexachloorbutadieen en kwik kan de bescherming tegen indirecte effecten en secundaire vergiftiging op communautair niveau echter niet uitsluitend door MKN voor oppervlaktewateren worden gewaarborgd. Daarom is het dienstig voor die drie stoffen op communautair niveau MKN voor biota vast te stellen. Om de lidstaten afhankelijk van hun monitoringstrategie flexibiliteit te geven, dienen zij te kunnen kiezen tussen monitoring en toepassing van deze MKN voor biota of voor de vaststelling van strengere MKN voor oppervlaktewateren, die hetzelfde beschermingsniveau bieden.

(13)

Voorts moeten lidstaten op nationaal niveau MKN voor sediment en/of biota kunnen vaststellen en die MKN toepassen in plaats van de MKN voor water van deze richtlijn. Dergelijke MKN moeten worden vastgesteld via een transparante procedure met kennisgeving aan de Commissie en andere lidstaten, ten einde een beschermingsniveau te garanderen dat gelijkwaardig is aan dat van de MKN voor water die op communautair niveau zijn vastgesteld. De Commissie moet die kennisgevingen samenvatten in haar rapporten over de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG. Aangezien sedimenten en biota belangrijke matrixen blijven voor de monitoring van bepaalde stoffen door de lidstaten teneinde de effecten van activiteiten van de mens op lange termijn, alsmede trends te bepalen, dienen de lidstaten bovendien met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de huidige verontreinigingsniveaus in biota en sedimenten niet significant zullen stijgen.

(14)

De lidstaten moeten voldoen aan Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (11) en de voor de winning van drinkwater gebruikte oppervlaktewateren overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2000/60/EG beheren. Deze richtlijn dient derhalve te worden toegepast onverminderd de voorschriften waarvoor strengere normen kunnen nodig zijn.

(15)

In de omgeving van lozingen uit puntbronnen zijn de concentraties van verontreinigende stoffen meestal hoger dan de concentraties in het water in de omgeving. Daarom moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van mengzones, mits dit geen gevolgen heeft voor de naleving van de toepasselijke MKN in de rest van het desbetreffende oppervlaktewaterlichaam. De omvang van de mengzones moet beperkt worden tot de directe omgeving van het lozingspunt en moet proportioneel zijn.

(16)

De naleving van de doelstellingen voor stopzetting of geleidelijke beëindiging en vermindering, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/60/EG, moet worden gecontroleerd en de vaststelling of deze verplichtingen worden nageleefd moet transparant worden gemaakt, met name ten aanzien van de beoordeling van significante emissies, lozingen en verliezen door menselijke activiteiten. Bovendien is voor een tijdschema voor stopzetting of geleidelijke beëindiging en vermindering een inventarisatie nodig. Tevens dient te kunnen worden bepaald of artikel 4, leden 4 tot en met 7, van Richtlijn 2000/60/EG wordt toegepast. Daarnaast is een geschikt instrument nodig voor de kwantificering van verliezen van stoffen die in de natuur voorkomen of ontstaan uit natuurlijke processen, aangezien in dat geval een volledige stopzetting of geleidelijke beëindiging uit alle potentiële bronnen onmogelijk is. Teneinde in deze behoeften te voorzien dient elke lidstaat een inventaris van de emissies, lozingen en verliezen voor elk (deel van een) stroomgebiedsdistrict op zijn grondgebied op te stellen.

(17)

Teneinde te voorkomen dat bij de opstelling van deze inventarissen werkzaamheden worden herhaald en om de samenhang van deze inventarissen met andere bestaande instrumenten op het gebied van de bescherming van oppervlaktewateren te waarborgen, dienen de lidstaten gebruik te maken van informatie die is verzameld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG en in het kader van Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (12).

(18)

Voor een betere aansluiting op hun behoeften dienen de lidstaten een geschikte referentieperiode van één jaar te kunnen kiezen om de basisinformatie van de inventaris te meten. Er dient echter rekening te worden gehouden met het feit dat de verliezen bij de toepassing van bestrijdingsmiddelen vanwege verschillen in de gebruikte hoeveelheden, bijvoorbeeld door verschillen in de klimatologische omstandigheden, van jaar tot jaar aanzienlijk kunnen verschillen. Daarom moeten de lidstaten voor bepaalde stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (13) vallen, kunnen kiezen voor een referentieperiode van drie jaar.

(19)

Teneinde het gebruik van de inventaris te optimaliseren dient aan de Commissie een termijn te worden gesteld om te controleren of de emissies, lozingen en verliezen vorderingen maken wat betreft de naleving van de in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/60/EG vermelde doelstellingen, behoudens artikel 4, lid 4, van die richtlijn.

(20)

Verscheidene lidstaten worden getroffen door verontreiniging waarvan de bron buiten hun rechtsmacht gelegen is. Derhalve moet duidelijk worden gemaakt dat overschrijding van een MKN ten gevolge van een dergelijke grensoverschrijdende verontreiniging niet inhoudt dat een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet nakomt, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan en de lidstaat, in voorkomend geval, de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG heeft benut.

(21)

Op basis van de verslagen van de lidstaten moet de Commissie beoordelen of bijkomende specifieke, voor de gehele Gemeenschap geldende maatregelen nodig zijn en, indien passend, relevante voorstellen indienen.

(22)

Criteria voor de identificatie van stoffen die persistent, bioaccumuleerbaar en toxisch zijn en van stoffen die anderszins even zorgwekkend zijn, met name zeer persistente en zeer bioaccumuleerbare stoffen, zoals bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG, worden vastgesteld in de technische leidraad voor risicobeoordeling ter ondersteuning van Richtlijn 93/67/EEG van de Commissie van 20 juli 1993 tot vaststelling van de beginselen die gelden bij de beoordeling van de risico's voor mens en milieu van stoffen die zijn aangegeven krachtens Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (14), Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie van 28 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen voor de beoordeling van de risico's voor mens en milieu van bestaande stoffen krachtens Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad (15) en Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (16). Teneinde de verenigbaarheid van wetgevingsinstrumenten van de Gemeenschap te waarborgen, dienen uitsluitend deze criteria te worden toegepast op de stoffen die overeenkomstig Beschikking nr. 2455/2001/EG worden getoetst en dient bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG dienovereenkomstig te worden vervangen.

(23)

De verplichtingen die zijn vastgelegd in de in bijlage IX van Richtlijn 2000/60/EG vermelde richtlijnen, zijn reeds opgenomen in Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (17) en in Richtlijn 2000/60/EG en als de MKN worden gehandhaafd of herzien, wordt minimaal hetzelfde beschermingsniveau gewaarborgd. Teneinde een consistente aanpak van de chemische verontreiniging van oppervlaktewateren te waarborgen en de bestaande communautaire wetgeving op dat gebied te vereenvoudigen en te verduidelijken, dienen Richtlijn 82/176/EEG, Richtlijn 83/513/EEG, Richtlijn 84/156/EEG, Richtlijn 84/491/EEG en Richtlijn 86/280/EEG overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG met ingang van 22 december 2012 te worden ingetrokken.

(24)

De in Richtlijn 2000/60/EG bedoelde aanbevelingen, met name die van het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu zijn in aanmerking genomen.

(25)

Overeenkomstig punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (18) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(26)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verwezenlijken van een goede chemische toestand van het oppervlaktewater door middel van de vaststelling van MKN voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve met het oog op de handhaving van hetzelfde beschermingsniveau voor oppervlaktewateren in de hele Gemeenschap beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(27)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (19).

(28)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om punt 3 van deel B van bijlage I te wijzigen. Daar het een maatregel van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, of ter aanvulling van deze richtlijn met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moet de maatregel worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Met de bedoeling een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken, en in overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, worden in deze richtlijn overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG milieukwaliteitsnormen (MKN) voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van Richtlijn 2000/60/EG.

Artikel 3

Milieukwaliteitsnormen

1.   Overeenkomstig artikel 1 van deze richtlijn en artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG passen de lidstaten de MKN zoals vastgesteld in deel A van bijlage I, van deze richtlijn toe op oppervlaktewaterlichamen.

De lidstaten passen de MKN op oppervlaktewaterlichamen toe overeenkomstig de in deel B van bijlage I vastgestelde voorschriften.

2.   In bepaalde categorieën oppervlaktewateren kunnen de lidstaten ervoor kiezen om MKN voor sediment en/of biota toe te passen in plaats van de in deel A van bijlage I vastgestelde normen. De lidstaten die voor deze optie kiezen:

a)

passen voor kwik en zijn verbindingen een MKN toe van 20 μg/kg en/of voor hexachloorbenzeen een MKN van 10 μg/kg en/of voor hexachloorbutadieen een MKN van 55 μg/kg; deze MKN gelden voor weefsel van prooidieren (nat gewicht), waarbij uit vissen, weekdieren, schaaldieren en andere biota de meest passende indicator wordt gekozen;

b)

stellen, wat sediment en/of biota betreft, voor bepaalde stoffen andere dan de onder a) genoemde MKN vast en passen die toe. Die MKN bieden ten minste hetzelfde beschermingsniveau als de in bijlage I, deel A, vastgelegde MKN voor water;

c)

stellen voor de onder a) en b) genoemde stoffen de meetfrequentie in biota en/of sediment vast. De monitoring geschiedt evenwel minstens eenmaal per jaar, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenpoos rechtvaardigen; en

d)

stellen de Commissie en de andere lidstaten via het in artikel 21 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde comité in kennis van de stoffen waarvoor MKN overeenkomstig punt b) zijn vastgesteld, vermelden de motivering en de uitgangspunten voor de toepassing van deze aanpak, de vastgestelde alternatieve MKN, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee zij zijn afgeleid, de categorieën oppervlaktewateren waarvoor zij zouden gelden alsmede de geplande monitoringfrequentie en de motivering van die frequentie.

De Commissie neemt in de conform artikel 18 van Richtlijn 2000/60/EG gepubliceerde verslagen een overzicht op van de overeenkomstig punt d) van dit lid en noot viii bij bijlage I, deel A, gedane kennisgevingen.

3.   De lidstaten treffen regelingen voor de analyse van langetermijntendensen met betrekking tot de concentraties van de in deel A van bijlage I vermelde prioritaire stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota (en schenken daarbij bijzondere aandacht aan de stoffen 2, 5, 6, 7, 12, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 26, 28 en 30) op basis van de monitoring van de watertoestand, uitgevoerd overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG. Zij nemen, met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, maatregelen die erop gericht zijn dat dergelijke concentraties niet significant toenemen in sediment en/of de betrokken biota.

De lidstaten stellen de meetfrequentie in sediment en/of biota zodanig vast dat zij voldoende gegevens voor een betrouwbare analyse van langetermijntendensen oplevert. Als richtsnoer geldt dat de monitoring elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenpoos rechtvaardigen.

4.   De Commissie onderzoekt de vooruitgang van techniek en wetenschap, met inbegrip van de uitkomst van de in artikel 16, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde risicobeoordelingen en de informatie uit de registratie van stoffen die overeenkomstig artikel 119 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 openbaar wordt gemaakt, en dient indien nodig voorstellen in voor de herziening van de in de deel A van bijlage I bij deze richtlijn vastgestelde MKN, overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag en in overeenstemming met het tijdsschema van artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG.

5.   Punt 3 van deel B van bijlage I bij deze richtlijn kan worden gewijzigd volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

Artikel 4

Mengzones

1.   De lidstaten kunnen aan lozingspunten grenzende mengzones aanwijzen. In die mengzones mogen de concentraties van een of meer verontreinigende stoffen de desbetreffende MKN overschrijden, mits dit geen gevolgen heeft voor de naleving van deze normen in de rest van het betrokken oppervlaktewaterlichaam.

2.   De lidstaten die mengzones aanwijzen, nemen in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedsbeheersplannen een beschrijving op van de aanpak en de methoden die zijn toegepast om zulke zones af te leiden.

3.   De lidstaten die mengzones aanwijzen, waarborgen dat de omvang van elke mengzone:

a)

beperkt is tot de nabijheid van het lozingspunt;

b)

proportioneel is, rekening houdend met de concentraties van de verontreinigende stoffen op het lozingspunt en de voorwaarden voor de emissies van verontreinigende stoffen in de voorafgaande reguleringen, zoals toestemming en/of vergunningen, als bedoeld in artikel 11, lid 3, onder g), van Richtlijn 2000/60/EG en andere toepasselijke communautaire regelgeving met betrekking tot de toepassing van de best beschikbare technieken en artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG, met name nadat die voorafgaande reguleringen zijn herzien.

Artikel 5

Inventaris van emissies, lozingen en verliezen

1.   Gebruikmakend van de overeenkomstig de artikelen 5 en 8 van Richtlijn 2000/60/EG en krachtens Verordening (EG) nr. 166/2006 verzamelde informatie stellen de lidstaten voor elk stroomgebiedsdistrict of het op hun grondgebied gelegen deel daarvan een inventaris op van de emissies, lozingen en verliezen van alle in de deel A van bijlage I vermelde prioritaire stoffen en verontreinigende stoffen.

2.   De referentieperiode voor de schatting van de waarden van verontreinigende stoffen die in de in lid 1 bedoelde inventarissen worden opgenomen, is één jaar tussen 2008 en 2010.

Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG vallen, kunnen deze waarden echter worden berekend als gemiddelde over de jaren 2008, 2009 en 2010.

3.   De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig de rapporteringsverplichtingen uit hoofde van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG, in kennis van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel opgestelde inventarissen met inbegrip van de desbetreffende referentieperioden.

4.   De lidstaten actualiseren hun inventarissen als onderdeel van de toetsing van de in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde analyses.

De referentieperiode voor de vaststelling van de waarden in de bijgestelde inventarissen is het jaar voor de afronding van die analyse. Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG vallen, mogen de waarden worden berekend als het gemiddelde van de drie jaren vóór de afronding van die analyse.

De lidstaten publiceren de geactualiseerde inventarissen in hun geactualiseerde stroomgebiedsbeheersplannen zoals bepaald in artikel 13, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG.

5.   De Commissie controleert uiterlijk in 2025 of er met de emissies, lozingen en verliezen zoals die in de inventaris zijn vermeld, vorderingen worden gemaakt wat betreft de naleving van de in artikel 4, lid 1, onder a), punt iv), van Richtlijn 2000/60/EG genoemde doelstellingen van vermindering of stopzetting, met inachtneming van artikel 4, leden 4 en 5, van genoemde richtlijn.

Artikel 6

Grensoverschrijdende verontreiniging

1.   Een lidstaat maakt geen inbreuk op zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn in geval van een overschrijding van een MKN indien hij kan aantonen dat:

a)

de overschrijding te wijten is aan een buiten zijn rechtsmacht gelegen verontreinigingsbron; en

b)

hij ten gevolge van die grensoverschrijdende verontreiniging niet in staat was effectieve maatregelen te nemen om de betrokken MKN na te leven; en

c)

hij de in artikel 3 van Richtlijn 2000/60/EG bepaalde coördinatiemechanismen heeft toegepast en in voorkomend geval de bepalingen van artikel 4, leden 4, 5 en 6, van die richtlijn heeft gebruikt voor de door de grensoverschrijdende verontreiniging getroffen waterlichamen.

2.   De lidstaten gebruiken het in artikel 12 van Richtlijn 2000/60/EG bepaalde mechanisme om de Commissie in de in lid 1 van dit artikel bedoelde omstandigheden de nodige informatie te verstrekken en een overzicht te geven van de maatregelen die in verband met de grensoverschrijdende verontreiniging in het betrokken stroomgebiedsbeheersplan zijn genomen, in overeenstemming met de rapporteringsverplichtingen uit hoofde van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG.

Artikel 7

Evaluatie

Op basis van rapporten van de lidstaten, waaronder de rapporten overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2000/60/EG, en in het bijzonder die over grensoverschrijdende verontreiniging, beoordeelt de Commissie of er behoefte is aan bijkomende specifieke maatregelen voor de gehele Gemeenschap, zoals emissiebeheersingsmaatregelen. Zij brengt over haar conclusies verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad in de context van het verslag dat zij opstelt overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG, en doet dat, indien passend, vergezeld gaan van toepasselijke voorstellen.

Artikel 8

Wijziging van Richtlijn 2000/60/EG

Bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 9

Wijziging van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG

1.   In de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG en 84/491/EEG wordt bijlage II geschrapt.

2.   In de delen I tot en met XI van bijlage II van Richtlijn 86/280/EEG wordt rubriek B geschrapt.

Artikel 10

Intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG

1.   De Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG worden met ingang van 22 december 2012 ingetrokken.

2.   Voor 22 december 2012 kunnen de lidstaten hun monitoring en rapportage uitvoeren overeenkomstig de artikelen 5, 8 en 15 van Richtlijn 2000/60/EG, in plaats van overeenkomstig de in lid 1 van deze richtlijn vermelde richtlijnen.

Artikel 11

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk … (20) aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 97 van 28.4.2007, blz. 3.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 22 mei 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 20 december 2007 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(5)  PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1.

(6)  PB L 181 van 4.7.1986, blz. 16. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

(7)  PB L 81 van 27.3.1982, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG.

(8)  PB L 291 van 24.10.1983, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG.

(9)  PB L 74 van 17.3.1984, blz. 49. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG.

(10)  PB L 274 van 17.10.1984, blz. 11. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG.

(11)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 2005.

(12)  PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1.

(13)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/50/EG van de Commissie (PB L 202 van 3.8.2007, blz. 15).

(14)  PB L 227 van 8.9.1993, blz. 9.

(15)  PB L 161 van 29.6.1994, blz. 3.

(16)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(17)  PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

(18)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(19)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(20)  18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


BIJLAGE I

Milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen

DEEL A: MILIEUKWALITEITSNORMEN (MKN)

JG: jaargemiddelde

MAC: maximaal aanvaardbare concentratie

Eenheid: [μg/l]

Nr.

Naam van de stof

CAS-nummer (1)

JG-MKN (2)

Landoppervlaktewateren (3)

JG-MKN (2)

Andere oppervlaktewateren

MAC-MKN (4)

Landoppervlaktewateren (3)

MAC-MKN (4)

Andere oppervlaktewateren

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

(1)

Alachloor

15972-60-8

0,3

0,3

0,7

0,7

(2)

Antraceen

120-12-7

0,1

0,1

0,4

0,4

(3)

Atrazine

1912-24-9

0,6

0,6

2,0

2,0

(4)

Benzeen

71-43-2

10

8

50

50

(5)

Gebromeerde difenylethers (5)

32534-81-9

0,0005

0,0002

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(6)

Cadmium en zijn verbindingen

(afhankelijk van de waterhardheidsklasse) (6)

7440-43-9

≤ 0,08 (klasse 1)

0,08 (klasse 2)

0,09 (klasse 3)

0,15 (klasse 4)

0,25 (klasse 5)

0,2

≤ 0,45 (klasse 1)

0,45 (klasse 2)

0,6 (klasse 3)

0,9 (klasse 4)

1,5 (klasse 5)

 

(6 bis)

Tetrachloorkoolstof (7)

56-23-5

12

12

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(7)

C10-13-chlooralkanen

85535-84-8

0,4

0,4

1,4

1,4

(8)

Chloorfenvinfos

470-90-6

0,1

0,1

0,3

0,3

(9)

Chloorpyrifos (chloorpyriphosethyl)

2921-88-2

0,03

0,03

0,1

0,1

(9 bis)

Cyclodieenbestrijdingsmiddelen:

Aldrin (7)

Dieldrin (7)

Endrin (7)

Isodrin (7)

309-00-2

60-57-1

72-20-8

465-73-6

Σ = 0,01

Σ = 0,005

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(9 ter)

DDT totaal (8)  (7)

Niet van toepassing

0,025

0,025

Niet van toepassing

Niet van toepassing

p.p.-DDT (7)

50-29-3

0,01

0,01

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(10)

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

10

10

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(11)

Dichloormethaan

75-09-2

20

20

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(12)

Di(2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP)

117-81-7

1,3

1,3

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(13)

Diuron

330-54-1

0,2

0,2

1,8

1,8

(14)

Endosulfan

115-29-7

0,005

0,0005

0,01

0,004

(15)

Fluoranteen

206-44-0

0,1

0,1

1

1

(16)

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,01 (9)

0,01 (9)

0,05

0,05

(17)

Hexachloorbutadieen

87-68-3

0,1 (9)

0,1 (9)

0,6

0,6

(18)

Hexachloor-cyclohexaan

608-73-1

0,02

0,002

0,04

0,02

(19)

Isoproturon

34123-59-6

0,3

0,3

1,0

1,0

(20)

Lood en zijn verbindingen

7439-92-1

7,2

7,2

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(21)

Kwik en zijn verbindingen

7439-97-6

0,05 (9)

0,05 (9)

0,07

0,07

(22)

Naftaleen

91-20-3

2,4

1,2

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(23)

Nikkel en zijn verbindingen

7440-02-0

20

20

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(24)

Nonylfenolen

(4-nonylfenol)

104-40-5

0,3

0,3

2,0

2,0

(25)

Octylfenolen

(4-(1,1',3,3'-tetramethylbutyl)-fenol)

140-66-9

0,1

0,01

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(26)

Pentachloorbenzeen

608-93-5

0,007

0,0007

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(27)

Pentachloorfenol

87-86-5

0,4

0,4

1

1

(28)

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) (10)

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Benzo(a)pyreen

50-32-8

0,05

0,05

0,1

0,1

Benzo(b)fluoranteen

205-99-2

Σ = 0,03

Σ = 0,03

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Benzo(k)fluoranteen

207-08-9

Benzo(g,h,i)-peryleen

191-24-2

Σ = 0,002

Σ = 0,002

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Indeno(1,2,3-cd)pyreen

193-39-5

(29)

Simazine

122-34-9

1

1

4

4

(29 bis)

Tetrachloorethyleen (7)

127-18-4

10

10

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(29 ter)

Trichloorethyleen (7)

79-01-6

10

10

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(30)

Tributyltinverbindingen (Tributyl-tinkation)

36643-28-4

0,0002

0,0002

0,0015

0,0015

(31)

Trichloorbenzenen

12002-48-1

0,4

0,4

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(32)

Trichloormethaan (chloroform)

67-66-3

2,5

2,5

Niet van toepassing

Niet van toepassing

(33)

Trifluraline

1582-09-8

0,03

0,03

Niet van toepassing

Niet van toepassing

DEEL B: TOEPASSING VAN DE MILIEUKWALITEITSNORMEN

1.

Kolommen 4 en 5 van de tabel: Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder toepassing van de JG-MKN verstaan dat voor elk representatief meetpunt in dit waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt.

De berekening van het rekenkundig gemiddelde en de te gebruiken analysemethode dienen in overeenstemming te zijn met Besluit …/… van de Commissie van … houdende technische specificaties voor de chemische controle en kwaliteit van analytische resultaten overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), met inbegrip van de wijze waarop een MKN wordt toegepast indien geen passende analysemethode bestaat die voldoet aan de minimale prestatiekenmerken.

2.

Kolommen 6 en 7 van de tabel: Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder de toepassing van de MAC-MKN verstaan dat de gemeten concentratie op enig representatief meetpunt in het waterlichaam niet boven de norm ligt.

Overeenkomstig punt 1.3.4 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG kunnen de lidstaten evenwel statistische methoden invoeren, zoals een percentielberekening, zodat een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid wordt gewaarborgd wanneer wordt bepaald of aan de MAC-MKN is voldaan. Indien zij dat doen, moeten die statistische methoden voldoen aan overeenkomstig de procedure van artikel 21, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde gedetailleerde regels.

3.

Met uitzondering van cadmium, lood, kwik en nikkel (hierna „metalen” genoemd) worden de in deze bijlage vastgestelde MKN uitgedrukt als totale concentratie in het volledige watermonster. Voor metalen hebben de MKN betrekking op de opgeloste concentratie, d.w.z. de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 μm of een gelijkwaardige voorbehandeling.

Wanneer de lidstaten de meetresultaten vergelijken met de MKN, kunnen zij rekening houden met:

a)

natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, indien deze de naleving van de MKN beletten; en

b)

de hardheid, de pH of andere waterkwaliteitsparameters die de biologische beschikbaarheid van metalen beïnvloeden.


(1)  CAS: Chemical Abstracts Service.

(2)  Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle isomeren.

(3)  Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.

(4)  Deze parameter is de milieukwaliteitsnorm uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN). Wanneer voor de MAC-MKN „Niet van toepassing” wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde.

(5)  Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder gebromeerde difenylethers (nr. 5), vermeld in Beschikking nr. 2455/2001/EG, wordt alleen voor de conegeren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154 een MKN vastgesteld.

(6)  Voor cadmium en zijn verbindingen (nr. 6) zijn de MKN-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen (klasse 1: < 40 mg CaCO3/l, klasse 2: 40 tot < 50 mg CaCO3/l, klasse 3: 50 tot < 100 mg CaCO3/l, klasse 4: 100 tot < 200 mg CaCO3/l en klasse 5: ≥ 200 mg CaCO3/l).

(7)  Deze stof is geen prioritaire stof, maar een van de andere verontreinigende stoffen waarvoor de MKN identiek zijn aan die welke zijn vastgelegd in de wetgeving die voor de inwerkingtreding van deze richtlijn van toepassing was.

(8)  DDT totaal omvat de som van de isomeren 1,1,1-trichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29 3), EU-nummer 200-024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789-02-6), EU-nummer 212-024-332); 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72-55-9) EU-nummer 200-784-6); en 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72-54-8). EU-nummer 200-783-0).

(9)  Wanneer lidstaten niet de MKN voor biota toepassen, dienen zij striktere MKN voor water in te voeren teneinde hetzelfde beschermingsniveau te bieden als de in artikel 3, lid 2 bis, bedoelde MKN voor biota. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten via het in artikel 21 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde comité in kennis van de motivering en de uitgangspunten voor de toepassing van deze aanpak, de vastgestelde alternatieve MKN voor water, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee zij zijn afgeleid en de categorieën oppervlaktewateren waarvoor zij zouden gelden.

(10)  Op de groep prioritaire stoffen die onder polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) vallen (nr. 28), is elke afzonderlijke MKN van toepassing, hetgeen betekent dat de MKN voor benzo(a)pyreen en de MKN voor de som van benzo(b)fluorantheen en benzo(k)fluorantheen en de MKN voor de som van benzo(g,h,i)peryleen en indeno (1,2,3-cd)pyreen moeten worden nageleefd.

(11)  PB L …


BIJLAGE II

Bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG wordt vervangen door:

„BIJLAGE X

Lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid

Nummer

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

Naam van de prioritaire stof (3)

Aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof

(1)

15972-60-8

240-110-8

Alachloor

 

(2)

120-12-7

204-371-1

Antraceen

X

(3)

1912-24-9

217-617-8

Atrazine

 

(4)

71-43-2

200-753-7

Benzeen

 

(5)

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Gebromeerde difenylethers (4)

X (5)

 

32534-81-9

Niet van toepassing

Pentabroomdifenylether (congeneren 28, 47, 99, 100, 153 en 154) (3)

 

(6)

7440-43-9

231-152-8

Cadmium en zijn verbindingen

X

(7)

85535-84-8

287-476-5

Chlooralkanen, C10-13  (4)

X

(8)

470-90-6

207-432-0

Chloorfenvinfos

 

(9)

2921-88-2

220-864-4

Chloorpyrifos

(chloorpyriphosethyl)

 

(10)

107-06-2

203-458-1

1,2-Dichloorethaan

 

(11)

75-09-2

200-838-9

Dichloormethaan

 

(12)

117-81-7

204-211-0

Bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)

 

(13)

330-54-1

206-354-4

Diuron

 

(14)

115-29-7

204-079-4

Endosulfan

X

(15)

206-44-0

205-912-4

Fluorantheen (6)

 

(16)

118-74-1

204-273-9

Hexachloorbenzeen

X

(17)

87-68-3

201-765-5

Hexachloorbutadieen

X

(18)

608-73-1

210-158-9

Hexachloorcyclohexaan

X

(19)

34123-59-6

251-835-4

Isoproturon

 

(20)

7439-92-1

231-100-4

Lood en zijn verbindingen

 

(21)

7439-97-6

231-106-7

Kwik en zijn verbindingen

X

(22)

91-20-3

202-049-5

Naftaleen

 

(23)

7440-02-0

231-111-14

Nikkel en zijn verbindingen

 

(24)

25154-52-3

246-672-0

Nonylfenolen

X

 

104-40-5

203-199-4

(4-nonylfenol) (3)

X

(25)

1806-26-4

217-302-5

Octylfenolen

 

 

140-66-9

Niet van toepassing

(4-(1,1',3,3'-tetramethylbutyl)fenol) (3)

 

(26)

608-93-5

210-172-5

Pentachloorbenzeen

X

(27)

87-86-5

231-152-8

Pentachloorfenol

 

(28)

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

X

 

50-32-8

200-028-5

(Benzo(a)pyreen)

X

 

205-99-2

205-911-9

(Benzo(b)fluoranteen)

X

 

191-24-2

205-883-8

(Benzo(g,h,i)peryleen)

X

 

207-08-9

205-916-6

(Benzo(k)fluoranteen)

X

 

193-39-5

205-893-2

(Indeno(1,2,3-cd)pyreen)

X

(29)

122-34-9

204-535-2

Simazine

 

(30)

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Tributyltinverbindingen

X

 

36643-28-4

Niet van toepassing

Tributyltin-kation

X

(31)

12002-48-1

234-413-4

Trichloorbenzenen

 

(32)

67-66-3

200-663-8

Trichloormethaan (chloroform)

 

(33)

1582-09-8

216-428-8

Trifluraline

 


(1)  CAS: Chemical Abstract Services.

(2)  EU-nummer: European Inventory of Existing Commercial Chemical Substances: EINECS of de European List of Notified Chemical Substances: ELINCS.

(3)  Wanneer groepen stoffen zijn geselecteerd, zijn typische voorbeelden daarvan als indicatieve parameter vermeld (tussen haakjes en zonder nummer). Voor deze groepen stoffen moeten de indicatieve parameters worden bepaald door de analysemethodes.

(4)  Deze groepen stoffen omvatten meestal een groot aantal verschillende verbindingen. Adequate indicatieve parameters kunnen op dit moment niet worden vermeld.

(5)  Alleen pentabroomdifenylether (CAS-nummer 32534-81-9).

(6)  Fluoranteen is in de lijst opgenomen als indicator voor andere, gevaarlijker poly-aromatische koolwaterstoffen.”.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

De Commissie heeft haar voorstel voor een richtlijn inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG in juli 2006 aangenomen.

Het Europees Parlement heeft in mei 2007 zijn advies in eerste lezing aangenomen.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft zijn advies in april 2007 aangenomen (1). Het Comité van de Regio's heeft geen advies uitgebracht.

De Raad heeft zijn gemeenschappelijk standpunt op 20 december 2007 vastgesteld.

II.   DOEL

De voorgestelde richtlijn heeft ten doel, overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG (de „kaderrichtlijn water”) milieukwaliteitsnormen (MKN) voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen vast te leggen.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1.   Algemeen

In het gemeenschappelijk standpunt zijn verscheidene amendementen van het Europees Parlement in eerste lezing letterlijk, ten dele of naar de geest overgenomen. De meeste amendementen zijn echter niet overgenomen, omdat de Raad het met de Commissie eens is dat ze onnodig en/of niet wenselijk zijn.

Het gemeenschappelijk standpunt bevat tevens een aantal andere wijzigingen, die niet in het advies in eerste lezing van het Europees Parlement zijn opgenomen. De inhoudelijke wijzigingen worden hieronder beschreven. Daarnaast zijn er redactionele wijzigingen aangebracht om de tekst te verduidelijken of de algemene samenhang van de richtlijn te waarborgen.

2.   Onderwerp en definities (artikelen 1 en 2)

Artikel 1 komt ten dele overeen met amendement 20, voor zover het verduidelijkt dat in de richtlijn MKN worden vastgelegd teneinde een goede chemische toestand te bereiken in overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van de kaderrichtlijn water. Er is in het gemeenschappelijk standpunt een nieuw artikel 2 opgenomen om te verduidelijken dat de definities van de kaderrichtlijn water van toepassing zijn.

3.   Milieukwaliteitsnormen (artikel 3 en bijlage I)

Artikel 3 komt ten dele overeen met de amendementen 21 en 66 voor zover in lid 1 duidelijk de samenhang met de kaderrichtlijn water wordt aangegeven. Het artikel komt ook ten dele overeen met amendement 26, voor zover het nieuwe lid 2 de lidstaten toestaat om de monitoring onder bepaalde voorwaarden in biota of sediment uit te voeren.

In artikel 3, lid 3, is duidelijk gemaakt dat de lidstaten, naast de toepassing van de MKN, analyses moeten uitvoeren van langetermijntendensen met betrekking tot prioritaire stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en biota.

Artikel 3, lid 4, omvat een verwijzing naar de REACH-verordening, en is dus volledig in overeenstemming met amendement 29.

In artikel 3, lid 5, is de regelgevingsprocedure met toetsing voorgeschreven, aangezien wijzigingen van de gedetailleerde regels inzake de monitoring van metalen een wijziging van het dispositief van de richtlijn zou vormen.

Bijlage I, deel A, beantwoordt aan het doel van de amendementen 50 en 51 voor zover de tabel met MKN voor andere verontreinigende stoffen is samengevoegd met die voor prioritaire stoffen. Er is echter duidelijk gemaakt dat de samenvoeging van de tabellen de andere verontreinigende stoffen niet tot prioritaire stoffen maakt, want dat zou de bij Beschikking nr. 2455/2001/EG door het Europees Parlement en de Raad overeengekomen indeling doorkruisen.

Bijlage I, deel B, beantwoordt ten dele aan het doel van amendement 30 en in grote lijnen aan het doel van amendement 52, voor zover het de mogelijkheden om rekening te houden met achtergrondconcentraties van metalen verruimt, en die regels via de comitéprocedure kunnen worden aangepast. Er staan verduidelijkingen in met betrekking tot de toe te passen analysemethodes en statistische methodes.

4.   Mengzones (artikel 4)

Artikel 4 beantwoordt ten dele aan het doel van de amendementen 35 en 36, voor zover het verduidelijkt dat de omvang van mengzones proportioneel moet zijn en geregeld opnieuw moet worden bezien. Het gemeenschappelijk standpunt geeft de voorkeur aan de kortere en duidelijker term „mengzones” boven „overgangsgebieden voor overschrijding”.

Het gemeenschappelijk standpunt behelst geen bepaling inzake het gebruik van een comitéprocedure. De Commissie zal echter richtsnoeren voor de toepassing van het artikel opstellen.

5.   Inventaris van emissies, lozingen en verliezen (artikel 5)

In artikel 5 is amendement 40 ten dele overgenomen. De Raad kan de andere amendementen betreffende de inventaris niet aanvaarden, omdat die zijns inziens te veel extra administratieve lasten voor de lidstaten meebrengen, niet in overeenstemming met de kaderrichtlijn water zijn, of overbodig zijn.

Het gemeenschappelijk standpunt voorziet ook hier geen bepalingen voor het gebruik van een comitéprocedure. De Commissie zal echter richtsnoeren voor de toepassing van het artikel opstellen.

6.   Grensoverschrijdende verontreiniging (artikel 6)

Het gemeenschappelijk standpunt behelst een nieuw artikel om de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot grensoverschrijdende verontreiniging te verduidelijken. Het komt ten dele overeen met de amendementen 24 en 47.

7.   Evaluatie (artikel 7)

In het nieuwe artikel 7 wordt bepaald dat de Commissie beoordeelt of er behoefte is aan bijkomende specifieke maatregelen, zoals emissiebeheersing, voor de gehele Gemeenschap. Dit komt, ten dele of in beginsel, overeen met de amendementen 20, 32, 33 en 45.

8.   Bijlage II — Wijzigingen van bijlage X van de kaderrichtlijn water

De Raad kan de amendementen 53 tot en met 63 en amendement 70, waarmee een aantal prioritaire stoffen en andere verontreinigende stoffen zouden worden aangewezen als prioritaire gevaarlijke stoffen, niet aanvaarden. Ook amendement 65, waarmee aan de kaderrichtlijn water een lijst van stoffen zou worden toegevoegd die moeten worden getoetst met het oog op de eventuele aanwijzing als prioritaire stof of prioritaire gevaarlijke stof, kan hij niet aanvaarden. Artikel 16 van de kaderrichtlijn water voorziet al in een geregelde herziening van bijlage X. De Raad is het eens met de Commissie dat die herziening op louter wetenschappelijke gronden moet plaatsvinden.

Er wordt momenteel een toetsing van de lijst van prioritaire stoffen, met inbegrip van de mogelijkheden voor opneming van bijkomende stoffen en de criteria voor prioritering, uitgevoerd in het kader van de gemeenschappelijke strategie ter uitvoering van de kaderrichtlijn water, opdat de Commissie zo nodig voorstellen tot wijziging van de lijst kan doen overeenkomstig het tijdschema voor toetsing als vastgelegd in artikel 16, lid 4, van de kaderrichtlijn water.

9.   Overige punten

Voorts is in het gemeenschappelijk standpunt:

een tekst inzake transponeringstabellen opgenomen die in overeenstemming is met punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven”;

een aantal, uit het bovenstaande voortvloeiende, wijzigingen in de overwegingen aangebracht, en zijn daarin de amendementen 1, 4, 7 (ten dele), 14 (in beginsel) en 73 (ten dele) opgenomen.

IV.   CONCLUSIE

De Raad is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt een evenwichtig geheel vormt, dat strookt met de bepalingen en doelstellingen van de kaderrichtlijn water. De Raad zou graag een opbouwend debat met het Europees Parlement aangaan met het oog op een spoedige aanneming van de richtlijn.


(1)  PB C 97 van 28.4.2007, blz. 3.


18.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 71/16


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 4/2008

door de Raad vastgesteld op 20 december 2007

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen

(2008/C 71 E/02)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (4) stelt het wetgevingskader inzake de behandeling van afval in de Gemeenschap vast. In die richtlijn worden kernbegrippen zoals afvalstoffen, nuttige toepassing en verwijdering gedefinieerd en worden de essentiële voorwaarden geschapen voor het beheer van afvalstoffen, met name door een vergunnings- of registratieplicht voor inrichtingen of ondernemingen die handelingen in het kader van afvalbeheer uitvoeren en door een verplichting voor de lidstaten om afvalbeheerplannen op te stellen, en worden basisbeginselen vastgesteld zoals de verplichting om afvalstoffen te behandelen zonder dat negatieve milieueffecten of negatieve effecten op de menselijke gezondheid optreden, het aanmoedigen van de toepassing van de afvalhiërarchie en, conform het beginsel de vervuiler betaalt, het beginsel dat vereist dat de kosten van de afvalverwijdering worden gedragen door de huidige of de vorige houder van de afvalstoffen of door de producent van het product waaruit het afval voortkomt.

(2)

In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (5) wordt aangedrongen op uitwerking of herziening van de wetgeving inzake afvalstoffen, daaronder mede begrepen verduidelijking van het onderscheid tussen wat wel en wat geen afval is, en op de vaststelling van maatregelen inzake afvalpreventie.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 27 mei 2003„Naar een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling” wordt gewezen op de noodzaak de huidige definities van nuttige toepassing en verwijdering te evalueren, alsmede op de behoefte aan een algemeen toepasselijke definitie van recycling en een debat over de definitie van afvalstoffen.

(4)

In zijn resolutie van 20 april 2004 over de bovengenoemde mededeling (6) heeft het Europees Parlement de Commissie uitgenodigd om te onderzoeken of Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (7) tot de hele afvalsector kan worden uitgebreid. Het heeft de Commissie ook gevraagd een duidelijk onderscheid te maken tussen nuttige toepassing en verwijdering en het onderscheid tussen afvalstoffen en niet-afvalstoffen te verduidelijken.

(5)

In zijn conclusies van 1 juli 2004 heeft de Raad de Commissie opgeroepen een voorstel in te dienen om bepaalde aspecten van Richtlijn 75/442/EEG, die inmiddels is ingetrokken en vervangen door Richtlijn 2006/12/EG, te herzien, teneinde het onderscheid tussen wat wel en wat geen afval is en tussen nuttige toepassing en verwijdering te verduidelijken.

(6)

Bijgevolg moet Richtlijn 2006/12/EG worden herzien, teneinde de definities van basisbegrippen zoals afvalstof, nuttige toepassing en verwijdering te verduidelijken, de inzake afvalpreventie te nemen maatregelen te versterken, een benadering te introduceren die rekening houdt met de hele levenscyclus van producten en materialen en niet uitsluitend met de afvalfase, en de aandacht te richten op een vermindering van de milieueffecten van afvalproductie en afvalbeheer, zodat de economische waarde van afvalstoffen wordt vergroot. Voorts dient de nuttige toepassing van afvalstoffen en het gebruik van door nuttige toepassing verkregen materialen te worden bevorderd teneinde de natuurlijke hulpbronnen te beschermen. Ten behoeve van de duidelijkheid en de leesbaarheid dient Richtlijn 2006/12/EG te worden ingetrokken en door een nieuwe richtlijn te worden vervangen.

(7)

Aangezien de meeste belangrijke handelingen bij afvalbeheer thans onder de communautaire milieuwetgeving vallen, is het van belang dat deze richtlijn op die aanpak wordt afgestemd. Door de nadruk te leggen op de milieudoelstellingen van artikel 174 van het Verdrag wordt het mogelijk de milieueffecten van afvalproductie en afvalbeheer gedurende de hele levenscyclus van hulpbronnen duidelijker op de voorgrond te plaatsen. Bijgevolg dient artikel 175 van het Verdrag de rechtsgrond voor deze richtlijn te vormen.

(8)

Een doeltreffende en samenhangende regeling inzake de verwerking van afvalstoffen zou, onder voorbehoud van bepaalde uitzonderingen, moeten worden toegepast op roerende goederen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

(9)

De afvalstatus van niet-verontreinigde afgegraven bodem en andere van nature voorkomende materialen die worden gebruikt op andere terreinen dan waar ze zijn afgegraven, wordt bepaald door de definitie van afval in deze richtlijn en door hetgeen zij voorschrijft omtrent bijproducten en omtrent niet langer als afvalstof aan te merken stoffen.

(10)

Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 stelt gezondheidsvoorschriften vast inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (8). Zij voorziet onder andere in evenredige controles op het inzamelen, het vervoer, de verwerking, het gebruik en de verwijdering van alle dierlijke bijproducten met inbegrip van afvalstoffen van dierlijke oorsprong en zorgt ervoor dat deze geen risico opleveren voor de gezondheid van dieren of voor de volksgezondheid. Het verband met die verordening moet dus worden verduidelijkt; tegelijk moet overlapping worden vermeden en moeten dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor toepassingen die niet als handelingen met betrekking tot afvalstoffen worden aangemerkt daarom buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn blijven.

(11)

In het licht van de ervaring die met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1774/2002 is verkregen, dient het toepassingsgebied van de afvalstoffenwetgeving en haar voorschriften inzake gevaarlijke afvalstoffen duidelijker te worden afgebakend ten aanzien van onder Verordening (EG) nr. 1774/2002 vallende dierlijke bijproducten. Voor de bestrijding van aan dierlijke bijproducten mogelijk verbonden gezondheidsrisico's, is Verordening (EG) nr. 1774/2002 het passende rechtsinstrument; onnodige overlapping met de afvalstoffenwetgeving dient te worden vermeden.

(12)

Bij de indeling van een afvalstof als gevaarlijke afvalstof moet onder meer worden uitgegaan van de communautaire wetgeving inzake chemische stoffen, meer bepaald met betrekking tot de indeling van preparaten als gevaarlijk, inclusief de daartoe gehanteerde grenswaarden. Voorts moet het systeem waarbij afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen zijn ingedeeld conform de laatstelijk bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie (9) opgestelde lijst van afvalstoffen worden gehandhaafd, teneinde een geharmoniseerde indeling van afvalstoffen aan te moedigen en te komen tot een geharmoniseerde definitie van gevaarlijke afvalstoffen binnen de Gemeenschap.

(13)

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de voorlopige opslag van afvalstoffen voorafgaand aan inzameling, de inzameling van afvalstoffen en de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwerking. Inrichtingen of ondernemingen waarvan de activiteiten afvalstoffen voortbrengen, dienen niet te worden beschouwd als zijnde actief in afvalbeheer noch als vergunningplichtig voor de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan inzameling.

(14)

Voorlopige opslag van afval in de zin van de definitie van inzameling is te beschouwen als opslag in afwachting van de inzameling in voorzieningen waar afvalstoffen worden uitgeladen ter voorbereiding van verder transport voor nuttige toepassing of verwijdering elders. Gelet op het oogmerk van deze richtlijn, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de voorlopige opslag van afvalstoffen voorafgaand aan inzameling en de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwerking, naargelang van het soort afvalstoffen, de omvang en de duur van de opslag en het doel van de inzameling. Dit onderscheid moet worden gemaakt door de lidstaten. Er zij op gewezen dat de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan nuttige toepassing voor een periode van ten minste 3 jaar en de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering voor een periode van ten minste 1 jaar onderworpen zijn aan Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (10).

(15)

Voor regelingen waarbij afvalstoffen op niet-professionele basis worden ingezameld, hoeft geen registratieplicht te gelden omdat zij een geringer risico inhouden en tot gescheiden afvalinzameling bijdragen. Voorbeelden van dergelijke regelingen zijn door apothekers ingezameld medicijnenafval, regelingen waarbij winkeliers consumentengoederen terugnemen en afvalinzameling voor goede doelen in scholen.

(16)

In deze richtlijn moeten de definities van preventie, hergebruik, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling worden opgenomen, om de inhoud van die begrippen te verduidelijken.

(17)

De definities van nuttige toepassing en verwijdering moeten worden gewijzigd, om een duidelijk onderscheid te maken tussen beide begrippen op basis van het reële verschil in milieueffect, in de vorm van de vervanging van natuurlijke hulpbronnen in de economie. Daarbij moeten de mogelijke voordelen voor het milieu en de menselijke gezondheid van het gebruik van afval als grondstof onderkend worden. Bovendien kunnen richtsnoeren worden opgesteld ter verduidelijking van de gevallen waarin dit onderscheid in de praktijk moeilijk te maken valt of waarin de indeling van een activiteit als nuttige toepassing niet in overeenstemming is met de reële milieueffecten van de handeling.

(18)

In deze richtlijn dient te worden verduidelijkt in welke gevallen de verbranding van vast stedelijk afval energie-efficiënt is en kan worden beschouwd als een nuttige toepassing.

(19)

Verwijdering bestaande in het lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief het inbrengen in de zeebodem, is eveneens geregeld bij internationale verdragen en overeenkomsten, met name het op 13 november 1972 te Londen gesloten Verdrag inzake de voorkoming en verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen en het Protocol daarbij van 1966, zoals gewijzigd in 2006.

(20)

Er mag geen verwarring bestaan over de diverse aspecten van de definitie van afvalstoffen en indien nodig moeten er passende procedures worden toegepast op bijproducten die geen afvalstoffen zijn enerzijds en op afvalstoffen die niet langer afvalstoffen zijn anderzijds. De definitie van afvalstoffen dient in bepaalde opzichten te worden gespecificeerd, en daarom moet in deze richtlijn duidelijk worden gemaakt:

in welke gevallen stoffen of voorwerpen die het resultaat zijn van een productieproces dat niet in de eerste plaats op het vervaardigen van die stoffen of voorwerpen gericht is, bijproducten en geen afvalstoffen zijn. De beslissing dat een stof geen afvalstof is, kan alleen worden genomen op grond van een gecoördineerde, op gezette tijden te actualiseren beleidslijn, en mag niet strijdig zijn met de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid. Indien het gebruik van een bijproduct is toegestaan krachtens een milieuvergunning of algemene milieuvoorschriften, kan dit door de lidstaten worden gebruikt als instrument om te besluiten dat er al met al geen negatieve gevolgen voor het milieu of de menselijke gezondheid te verwachten zijn; en

in welke gevallen een bepaalde stof niet langer een afvalstof is, door vaststelling van ter zake dienende criteria die een hoge mate van milieubescherming en economische en milieuvoordelen bieden; categorieën afvalstoffen waarvoor „einde-afvalfase”-specificaties en -criteria dienen te worden bepaald, zijn, onder meer, bouw- en sloopafval, bepaalde soorten as en slakken, metaalschroot, compost, papier- en glasafval. Een nuttige toepassing voor het bereiken van de einde-afvalfase-status kan beperkt blijven tot een controle van de afvalstof, waarbij wordt nagegaan of zij voldoet aan de criteria om niet langer als afvalstof te gelden.

(21)

Om te kunnen nagaan of te berekenen of de in Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (11), Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (12), Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (13), Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's (14), en in andere toepasselijke communautaire wetgeving vastgestelde streefcijfers inzake recycling en nuttige toepassing worden gehaald, dienen de hoeveelheden afvalstoffen die niet langer als afvalstof worden aangemerkt, te worden geboekt als gerecycleerde afvalstoffen en afvalstoffen die nuttig zijn toegepast.

(22)

Ter wille van de zekerheid en de samenhang mag de Commissie op basis van de definitie van afvalstoffen richtsnoeren vaststellen aan de hand waarvan in bepaalde gevallen wordt bepaald wanneer stoffen of voorwerpen afvalstoffen worden. Dergelijke richtsnoeren kunnen onder andere voor elektrische en elektronische apparatuur en voor voertuigen worden vastgesteld.

(23)

De kosten dienen zo te worden berekend dat zij de reële milieukosten van de productie en het beheer van het afval weergeven.

(24)

Het beginsel „de vervuiler betaalt” is een leidend beginsel op Europees en internationaal niveau. De producent en de houder van de afvalstoffen moeten het afval beheren op een manier die een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu waarborgt.

(25)

De invoering van het begrip „uitgebreide verantwoordelijkheid voor producenten” bij deze richtlijn is een van de middelen die ertoe moeten bijdragen dat bij het ontwerpen en produceren van goederen het efficiënte gebruik van grondstoffen gedurende de gehele levenscyclus van de goederen, met inbegrip van reparatie, hergebruik, demontage en recycling, ten volle in aanmerking wordt genomen en wordt gefaciliteerd, zonder dat het vrij verkeer van goederen in de interne markt in het gedrang komt.

(26)

Deze richtlijn moet ertoe bijdragen de EU meer tot een „recyclingmaatschappij” te maken, waarbij gepoogd wordt de productie van afval te voorkomen en afvalstoffen als grondstof te gebruiken. Met name in het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap wordt aangedrongen op maatregelen, die scheiding aan de bron, inzameling en recycling van prioritaire afvalstromen beogen. Conform die doelstelling en als middel om het potentieel van nuttige toepassing te faciliteren of te verbeteren moeten afvalstoffen, indien zulks uitvoerbaar is op technisch, milieu- en economisch gebied, voorafgaand aan handelingen van nuttige toepassing die over de hele linie het beste milieuresultaat opleveren, gescheiden worden ingezameld.

(27)

Om te voldoen aan het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, omschreven in artikel 174, lid 2, van het Verdrag, moeten algemene milieudoelstellingen voor afvalbeheer binnen de Gemeenschap worden vastgesteld. Op grond van die beginselen dienen de Gemeenschap en de lidstaten de bronnen van vervuiling en overlast van meet af aan te voorkomen, te verminderen en, voor zover mogelijk, op te heffen door maatregelen vast te stellen die bekende risico's kunnen opheffen.

(28)

De afvalhiërarchie is doorgaans over het geheel genomen de beste milieuoptie in de afvalwetgeving en het afvalbeleid, maar voor specifieke afvalstromen kan het noodzakelijk zijn ervan af te wijken, als zulks gerechtvaardigd wordt door overwegingen van onder meer technische uitvoerbaarheid, economische haalbaarheid en milieubescherming.

(29)

Teneinde de Gemeenschap als geheel in staat te stellen om zelfvoorzienend te worden op het gebied van afvalverwijdering en de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld bij particuliere huishoudens, en de lidstaten in staat te stellen om ieder voor zich dat doel te benaderen, is het noodzakelijk dat wordt voorzien in een samenwerkingsnetwerk voor verwijderingsinstallaties en van installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld bij particuliere huishoudens, rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan gespecialiseerde installaties voor bepaalde types afvalstoffen.

(30)

Voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (15) blijft gemengd stedelijk afval als bedoeld in artikel 3, lid 5, van die verordening, gemengd stedelijk afval, zelfs wanneer het een afvalverwerkingsoperatie heeft ondergaan dat de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd.

(31)

Het is van belang dat gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig de internationale en communautaire normen worden gekenmerkt. Gescheiden inzameling van deze afvalstoffen bij de huishoudens mag evenwel niet met zich meebrengen dat de huishoudens verplicht zijn de vereiste documentatie in te vullen.

(32)

Overeenkomstig de afvalhiërarchie, en om broeikasgasemissies van afvalstortplaatsen terug te dringen, is het van belang gescheiden inzameling en een goede verwerking van biologisch afval te faciliteren, met het doel milieuveilige compost en ander materiaal op basis van bio-afval te produceren. De Commissie zal na een beoordeling van het beheer van bio-afval in voorkomend geval wetgevingsmaatregelen voorstellen.

(33)

Er kunnen technische minimumnormen worden opgesteld voor afvalverwerkingsactiviteiten die niet onder Richtlijn 96/61/EG vallen, wanneer kan worden bewezen dat die minimumnormen voordeel kunnen opleveren wat betreft de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu en wanneer een gecoördineerde aanpak van de uitvoering van de richtlijn de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu kan garanderen.

(34)

Het is noodzakelijk om de werkingssfeer en de inhoud van de verplichting tot planning van het afvalbeheer nader te specificeren, en te bepalen dat bij de ontwikkeling of herziening van de afvalbeheerplannen rekening moet worden gehouden met de milieueffecten van de productie en het beheer van afval. Waar passend moet ook rekening worden gehouden met de eisen ten aanzien van de afvalbeheerplannen overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG en de in artikel 5 van Richtlijn 1999/31/EG bedoelde strategie voor de vermindering van de naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbare afvalstoffen.

(35)

De lidstaten mogen voor bepaalde afvalproducenten milieuvergunningen of algemene milieuvoorschriften doen gelden, zonder de goede werking van de interne markt in het gedrang te brengen.

(36)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten de nodige maatregelen treffen om overbrenging van afvalstoffen die niet in overeenstemming is met hun afvalbeheerplannen te verhinderen. In afwijking van die verordening dienen de lidstaten binnenkomende overbrengingen van afval, bestemd voor als nuttige toepassing ingedeelde verbranding, te kunnen beperken indien vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in het binnenland ontstaan afval moet worden verwijderd of dat afval zou zijn verwerkt op een wijze die niet in overeenstemming is met hun afvalbeheerplannen. Erkend wordt dat sommige lidstaten mogelijk niet kunnen voorzien in een netwerk dat op hun grondgebied alle faciliteiten voor definitieve nuttige toepassing omvat.

(37)

Om de manier waarop afvalpreventieacties in de lidstaten worden ondernomen te verbeteren en verspreiding van de beste praktijken op dit gebied te vergemakkelijken, is het noodzakelijk de bepalingen inzake afvalpreventie aan te scherpen en van de lidstaten te verlangen dat zij afvalpreventieprogramma's ontwikkelen die zijn toegespitst op de belangrijkste milieueffecten en rekening houden met de hele levenscyclus van producten en materialen. Dergelijke maatregelen moeten erop gericht zijn economische groei los te koppelen van door afvalproductie veroorzaakte milieueffecten. Overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu (16) moeten de belanghebbende partijen en de gewone burger inspraak hebben bij het opstellen van de programma's en moeten zij deze na het opstellen ervan kunnen raadplegen.

(38)

Economische instrumenten kunnen een essentiële rol spelen bij het verwezenlijken van de doelstellingen inzake afvalpreventie en -beheer. Afvalstoffen hebben vaak waarde als grondstof, en de verdere toepassing van economische instrumenten kan de voordelen voor het milieu maximaliseren. Die toepassing op het juiste niveau moet daarom worden aangemoedigd, maar beklemtoond moet worden dat de lidstaten individueel kunnen besluiten van dergelijke instrumenten gebruik te maken.

(39)

Sommige bepalingen met betrekking tot de behandeling van afvalstoffen die zijn opgenomen in Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (17) moeten worden gewijzigd om achterhaalde bepalingen te schrappen en de tekst te verduidelijken. Met het oog op de vereenvoudiging van de Gemeenschapswetgeving dienen zij in deze richtlijn te worden verwerkt. Teneinde de toepassing van het verbod op het vermengen van afvalstoffen waarin Richtlijn 91/689/EEG voorziet, te verduidelijken en het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen, dienen de afwijkingen van het mengverbod bovendien te worden uitgevoerd volgens de beste beschikbare technieken in de zin van Richtlijn 96/61/EG. Richtlijn 91/689/EEG dient daarom te worden ingetrokken.

(40)

Ter vereenvoudiging van de communautaire wetgeving en om rekening te houden met milieuvoordelen, moeten de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie (18) in de onderhavige richtlijn worden verwerkt. Richtlijn 75/439/EEG moet derhalve worden ingetrokken. Afgewerkte olie moet worden beheerd conform het leidende beginsel van de afvalhiërarchie en de voorkeur moet worden gegeven aan opties die over de hele linie het beste milieuresultaat opleveren. Gescheiden inzameling van afgewerkte olie blijft van cruciaal belang voor het correcte beheer ervan alsook voor de voorkoming van schade aan het milieu als gevolg van ongecontroleerde verwijdering.

(41)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd aan natuurlijke en rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor afvalbeheer, zoals afvalproducenten, houders, makelaars, handelaars, vervoerders en inzamelaars, inrichtingen of ondernemingen die afvalverwerkingshandelingen verrichten en afvalbeheerregelingen uitvoeren, indien zij de bepalingen van deze richtlijn overtreden. Onverminderd Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (19) kunnen de lidstaten ook maatregelen nemen om de kosten ingevolge de niet-naleving en de herstelmaatregelen terug te vorderen.

(42)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld volgens Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (20).

(43)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om criteria vast te stellen op bepaalde punten zoals de voorwaarden waaronder iets als een bijproduct wordt beschouwd, niet langer als afvalstoffen aan te merken stoffen en het bepalen van de afvalstoffen die als gevaarlijk worden aangemerkt. Voorts moet de Commissie, naar gelang van de technische en wetenschappelijke vooruitgang, de bevoegdheid worden verleend om de bijlagen aan te passen en nader te bepalen hoe de in bijlage II, R 1 bedoelde formule voor verbrandingsinstallaties moet worden toegepast. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen en tot aanvulling ervan met niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(44)

Overeenkomstig punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (21) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(45)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van de richtlijn, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door preventie of beperking van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen, ter beperking van gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en ter verbetering van de efficiëntie van het gebruik ervan.

Artikel 2

Uitsluitingen van het toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten;

b)

bodem (in situ) met inbegrip van niet-uitgegraven verontreinigde grond en vast met de bodem verbonden gebouwen;

c)

niet-verontreinigde grond en ander van nature voorkomend materiaal, afgegegraven bij bouwactiviteiten, indien vaststaat dat het materiaal in natuurlijke staat zal worden gebruikt voor bouwdoeleinden op de lokatie waar het werd afgegraven;

d)

radioactieve afvalstoffen;

e)

afgedankte explosieven;

f)

uitwerpselen, indien niet vallend onder lid 2, punt b), stro en ander natuurlijk, niet-gevaarlijk materiaal rechtstreeks afkomstig uit de land- of bosbouw dat wordt gebruikt in de landbouw, de bosbouw of voor de productie van energie uit die biomassa door middel van processen of methoden die onschadelijk zijn voor het milieu en die de menselijke gezondheid niet in gevaar brengen.

2.   Het volgende is uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn, voor zover reeds vallend onder andere communautaire wetgeving:

a)

afvalwater;

b)

dierlijke bijproducten inclusief verwerkte producten die onder Verordening (EG) nr. 1774/2002 vallen, behalve die welke bestemd zijn om te worden verbrand of gestort of voor gebruik in een biogas- of composteerinstallatie;

c)

kadavers van dieren die niet door slachting zijn gestorven, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden verwijderd;

d)

onder Richtlijn 2006/21/EG vallende afvalstoffen die ontstaan bij opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven.

3.   Sediment dat binnen oppervlaktewater wordt verplaatst met het oog op het beheer van water en waterwegen of om overstromingen te voorkomen of de gevolgen van overstromingen en droogte te verminderen, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn, indien bewezen is dat het sediment ongevaarlijk is en onverminderd de nakoming van verplichtingen uit hoofde van andere toepasselijke communautaire wetgeving.

4.   Bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen kunnen in afzonderlijke richtlijnen worden vastgesteld.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„afvalstof”: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

2.

„gevaarlijke afvalstof”: een afvalstof die een of meer van de in bijlage III genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit;

3.

„afvaloliën”: alle soorten minerale of synthetische smeerolie of industriële olie die ongeschikt is geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk bestemd was, zoals gebruikte olie van verbrandingsmotoren en versnellingsbakken, alsmede smeerolie, olie voor turbines en hydraulische oliën;

4.

„bio-afval”: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens, restaurants, cateringfaciliteiten en winkels en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie;

5.

„afvalstoffenproducent”: eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die leiden tot een wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;

6.

„afvalstoffenhouder”: de afvalstoffenproducent dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft;

7.

„handelaar”: iedere onderneming die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;

8.

„makelaar”: iedere onderneming die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;

9.

„afvalstoffenbeheer”: inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars;

10.

„inzameling”: het verzamelen van afvalstoffen, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;

11.

„preventie”: maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van:

a)

de hoeveelheid afvalstoffen, inclusief via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten;

b)

de negatieve gevolgen van de gegenereerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid; of

c)

het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten;

12.

„hergebruik”: elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren ontworpen;

13.

„verwerking”: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen;

14.

„nuttige toepassing”: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. Bijlage II bevat een niet-limitatieve lijst van nuttige toepassingen;

15.

„voorbereiding voor hergebruik”: elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten, die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze zullen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is;

16.

„recycling”: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als heropvulmateriaal;

17.

„regeneratie van afvaloliën”: iedere recyclingshandeling waardoor basisoliën kunnen worden geproduceerd door raffinage van afvaloliën, in het bijzonder door uit die olie de verontreinigende stoffen, oxidatieproducten en additieven te verwijderen;

18.

„verwijdering”: iedere handeling die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen. Bijlage I bevat een niet-limitatieve lijst van verwijderingshandelingen;

19.

„beste beschikbare technieken”: beste beschikbare technieken in de zin van artikel 2, punt 11, van Richtlijn 96/61/EG.

Artikel 4

Bijproducten

1.   Een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, kan alleen als een bijproduct en niet als een afvalstof in de zin van artikel 3, punt a), worden aangemerkt, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a)

het is zeker dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt;

b)

de stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder verdere andere behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is;

c)

de stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces; en

d)

verder gebruik is rechtmatig, m.a.w. de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en en zal niet leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.

2.   Uitgaande van de in lid 1 gestelde voorwaarden kunnen maatregelen worden vastgesteld om te bepalen volgens welke criteria een stof of een voorwerp kan worden aangemerkt als bijproduct en niet als afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 36, lid 1 bis, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 5

Niet langer als afvalstof aan te merken stoffen

1.   Sommige specifieke afvalstoffen zijn niet langer afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt a), wanneer zij een behandeling voor nuttige toepassing hebben ondergaan en voldoen aan specifieke criteria die opgesteld moeten worden onder de volgende voorwaarden:

a)

de stof of het voorwerp wordt vaak gebruikt voor een specifiek doel;

b)

er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp;

c)

de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor het onder a) bedoelde specifieke doel en aan de voor producten geldende wetgeving en normen; en tevens

d)

het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.

De criteria omvatten, indien nodig, grenswaarden voor verontreinigende stoffen.

2.   De maatregelen betreffende het aannemen van die criteria en de omschrijving van de afvalstoffen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 36, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.   Afvalstoffen die, onder de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden en specifieke criteria niet langer als afvalstoffen gelden, gelden ook niet langer als afvalstoffen voor het halen van de in de Richtlijnen 94/62/EG, 2000/53/EG, 2002/96/EG en 2006/66/EG en andere toepasselijke communautaire wetgeving vastgestelde doelstellingen voor nuttige toepassing en recycling.

4.   Indien er geen volgens de in de leden 1 en 2 bedoelde procedure op communautair niveau bepaalde criteria bestaan, kunnen de lidstaten, met inaanmerkingneming van de toepasselijke rechtspraak, per geval beslissen of een bepaalde afvalstof niet langer een afvalstof is. Zij stellen de Commissie overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (22) van dergelijke beslissingen in kennis, voor zover die richtlijn zulks voorschrijft.

Artikel 6

Lijst van afvalstoffen

1.   De maatregelen ter actualisering van de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie opgestelde lijst van afvalstoffen, tot wijziging van niet-essentiële elementen van deze richtlijn, wordt volgens de in artikel 36, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing vastgesteld. In de lijst van afvalstoffen worden gevaarlijke afvalstoffen opgenomen en wordt rekening gehouden met de oorsprong en samenstelling van de afvalstoffen en,waar nodig, de concentratiegrenswaarden voor gevaarlijke stoffen. De lijst van afvalstoffen is bindend waar het erom gaat te bepalen welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangemerkt. De opneming van een stof of een voorwerp in de lijst betekent niet dat die stof of dat voorwerp in alle omstandigheden een afvalstof is. Een stof of een voorwerp wordt alleen als afvalstof aangemerkt indien het gaat om een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1.

2.   Een lidstaat kan een afvalstof die niet als gevaarlijke afvalstof in de lijst van afvalstoffen is opgenomen, toch als gevaarlijke afvalstof aanmerken indien zij een of meer van de in bijlage III genoemde eigenschappen bezit. De lidstaat brengt dergelijke gevallen steeds ter kennis van de Commissie middels het in artikel 34, lid 1, bedoelde verslag, en verstrekt de Commissie alle relevante informatie. In het licht van de ontvangen kennisgevingen wordt de lijst opnieuw bezien met het oog op een besluit tot aanpassing daarvan.

3.   Indien een lidstaat over gegevens beschikt waaruit blijkt dat een specifieke afvalstof die als gevaarlijke afvalstof in de lijst is opgenomen, geen van de in bijlage III genoemde eigenschappen bezit, mag hij die afvalstof als niet-gevaarlijke afvalstof aanmerken. De lidstaat brengt dergelijke gevallen steeds ter kennis van de Commissie middels het in artikel 34, lid 1, bedoelde verslag, en verstrekt de Commissie de vereiste gegevens. In het licht van de ontvangen kennisgevingen wordt de lijst opnieuw bezien met het oog op een besluit tot aanpassing daarvan.

4.   De maatregelen betreffende de herziening van de lijst met het oog op een besluit over de aanpassing ervan overeenkomstig de leden 2 en 3, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 36, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

HOOFDSTUK II

Algemene voorschriften

Artikel 7

Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

1.   Ter stimulering van preventie en nuttige toepassing van afvalstoffen kunnen de lidstaten wettelijke of andere maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig producten ontwikkelt, vervaardigt, behandelt, verwerkt of verkoopt (producent van het product) een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid draagt.

Die maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het aanvaarden van teruggebrachte producten en de van gebruikte producten afkomstige afvalstoffen, alsmede het daaropvolgende beheer van de afvalstoffen, en de financiële verantwoordelijkheid voor die activiteiten.

2.   De lidstaten kunnen passende maatregelen nemen die stimuleren om producten zodanig te ontwerpen dat de milieueffecten en de afvalproductie zowel bij de vervaardiging als bij het latere gebruik van de producten worden verminderd, en om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing en verwijdering van producten die afval zijn geworden, geschieden overeenkomstig de artikelen 10 en 11.

Dergelijke maatregelen kunnen onder meer aanmoedigen tot het ontwikkelen, vervaardigen en in de handel brengen van producten die geschikt zijn voor meervoudig gebruik, technisch duurzaam zijn en, eenmaal afval geworden, geschikt zijn voor een passende en veilige nuttige toepassing en milieuvriendelijke verwijdering.

3.   Bij de toepassing van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid houden de lidstaten rekening met de technische uitvoerbaarheid en de economischehaalbaarheid, de effecten in hun totaliteit op het milieu, de menselijke gezondheid en de maatschappij, met in achtneming van de noodzaak een goede werking van de interne markt te garanderen.

4.   De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt toegepast onverminderd de verantwoordelijkheid voor afvalbeheer als bedoeld in artikel 13, lid 1.

Artikel 8

Nuttige toepassing

1.   De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat afval overeenkomstig artikel 10 en artikel 11 handelingen voor nuttige toepassing ondergaat.

2.   Met het oog op de naleving van het bepaalde in lid 1 en om nuttige toepassing te faciliteren of te verbeteren, worden afvalstoffen gescheiden ingezameld indien zulks uitvoerbaar is op technisch, milieu- en economisch gebied, en niet gemengd met afvalstoffen of materialen die niet dezelfde eigenschappen hebben.

Artikel 9

Verwijdering

De lidstaten zorgen ervoor dat afvalstoffen in gevallen waarin nuttige toepassing overeenkomstig artikel 5, lid 1, niet plaatsvindt, verwijderingshandelingen ondergaan.

Artikel 10

Bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het afvalstoffenbeheer geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu, met name:

a)

zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora;

b)

zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken; en tevens

c)

zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon of bezienswaardigheden.

Artikel 11

Afvalhiërarchie

1.   Bij het opstellen van wetgeving en beleidsinitiatieven voor de preventie en het beheer van afvalstoffen wordt als een uitgangspunt de volgende afvalhiërarchie gehanteerd:

a)

preventie;

b)

voorbereiding voor hergebruik;

c)

recycling;

d)

andere nuttige toepassing, bv. energieterugwinning; en tevens

e)

verwijdering.

2.   Bij het toepassen van de in lid 1 bedoelde afvalhiërarchie nemen de lidstaten maatregelen om de opties te stimuleren die over het geheel genomen het beste milieuresultaat opleveren. Dit kan betekenen dat voor bepaalde specifieke afvalstromen van de hiërarchie moet worden afgeweken indien dit op grond van het levenscyclusdenken met betrekking tot de effecten van het produceren en beheren van dergelijke afvalstoffen gerechtvaardigd is.

De lidstaten dienen rekening te houden met de algemene milieubeschermingsprincipes zoals het voorzorgs- en duurzaamheidsbeginsel, de technische uitvoerbaarheid en economische haalbaarheid, en de bescherming van hulpbronnen, alsook met de effecten voor milieu en menselijke gezondheid in het algemeen en op economisch en maatschappelijk gebied, overeenkomstig de artikelen 1 en 10.

Artikel 12

Kosten

1.   Overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt” moeten de kosten van het afvalbeheer worden gedragen door de eerste afvalproducent, de huidige of de vorige houders van afvalstoffen.

2.   De lidstaten kunnen besluiten de kosten van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen, en de distributeurs van een dergelijke product in deze kosten te laten delen.

HOOFDSTUK III

Beheer van afvalstoffen

Artikel 13

Verantwoordelijkheid voor het beheer van afvalstoffen

1.   De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een eerste afvalproducent of andere houder van afvalstoffen zelf de afvalverwerking verricht, die verwerking laat verrichten door een handelaar, een inrichting of een onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht, of daartoe regelingen laat treffen door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen, met inachtneming van de artikelen 10 en 11.

2.   Indien het afval van de eerste producent of houder voor voorafgaande behandeling wordt overgebracht naar een van de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen wordt in de regel geen ontheffing verleend voor de verantwoordelijkheid voor de nuttige toepassing of verwijdering in haar geheel.

Onverminderd Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten de voorwaarden voor de verantwoordelijkheid nader bepalen en besluiten in welke gevallen de eerste producent de verantwoordelijkheid voor de gehele verwerkingsketen behoudt of in welke gevallen de verantwoordelijkheid van de eerste producent en de houder kan worden gedeeld met of overgedragen aan de actoren van de verwerkingsketen.

3.   De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 7 besluiten de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer, geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen en de distributeurs van een dergelijk product aan deze regelingen te laten deelnemen.

4.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, op hun grondgebied, de inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren, het ingezamelde en vervoerde afval in overeenstemming met de verplichtingen van artikel 10 afleveren bij de juiste verwerkingsinstallaties.

Artikel 14

Beginselen van zelfverzorging en nabijheid

1.   De lidstaten nemen passende maatregelen, in samenwerking met andere lidstaten wanneer zulks noodzakelijk of wenselijk is, om een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand te brengen van afvalverwijderingsinstallaties en van installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, rekening houdend met de beste beschikbare technieken.

In afwijking van Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten, om hun netwerk te beschermen, binnenkomende overbrengingen van afval, bestemd voor als nuttige toepassing ingedeelde verbranding, beperken indien vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in het binnenland ontstaan afval moet worden verwijderd of dat afval zou zijn verwerkt op een wijze die niet consistent is met hun afvalbeheerplan. De betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van het desbetreffende besluit. De lidstaten kunnen tevens uitgaande overbrengingen van afval om milieuredenen beperken, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1013/2006.

2.   Dit netwerk moet zo worden opgezet dat de Gemeenschap als geheel hierdoor zelfverzorgend kan worden zowel voor afvalverwijdering als voor nuttige toepassing van afval als bedoeld in lid 1, en dat elke lidstaat afzonderlijk naar dat doel toe kan groeien, rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan speciale installaties voor bepaalde soorten afval.

3.   Dit netwerk moet het mogelijk maken afval te verwijderen of afval als bedoeld in lid 1 nuttig toe te passen in een van de meest nabijgelegen daartoe geschikte installaties, met behulp van de meest geschikte methoden en technologieën, om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen.

4.   De beginselen van nabijheid en zelfverzorging betekenen niet dat iedere lidstaat zelf over alle faciliteiten voor definitieve nuttige toepassing moet beschikken.

Artikel 15

Verbod op het mengen van gevaarlijke afvalstoffen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen niet worden gemengd met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen, noch met andere afvalstoffen, stoffen of materialen. Onder mengen wordt ook het verdunnen van gevaarlijke stoffen verstaan.

2.   In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten toestaan dat er wordt gemengd, op voorwaarde dat:

a)

er wordt gemengd door een inrichting of onderneming die over een vergunning overeenkomstig artikel 20 beschikt;

b)

de in artikel 10 gestelde voorwaarden worden nageleefd en de negatieve gevolgen van het afvalbeheer op de menselijke gezondheid en het milieu niet wordenvergroot; en tevens

c)

de handeling in kwestie in overeenstemming is met de beste beschikbare technieken.

3.   moet, Indien gevaarlijke afvalstoffen in strijd met lid 1 gemengd zijn zal, afhankelijk van technische en economische haalbaarheidscriteria, een scheiding moetenworden uitgevoerd waar dat mogelijk is en voor de naleving van artikel 10 nodig is.

Artikel 16

Aanduiding van gevaarlijke afvalstoffen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen bij inzameling, vervoer en tijdelijke opslag overeenkomstig de geldende internationale en communautaire normen worden verpakt en aangeduid.

2.   Telkens wanneer gevaarlijke afvalstoffen binnen een lidstaat worden overgebracht, dienen zij vergezeld te gaan van een identificatiedocument, al dan niet in elektronische vorm, met de toepasselijke gegevens, voorgeschreven in bijlage IB van Verordening (EG) nr. 1013/2006.

Artikel 17

Gevaarlijke afvalstoffen uit huishoudens

De artikelen 15, 16 en 32 gelden niet voor door huishoudens geproduceerd gemengd afval.

De artikelen 16 en 32 gelden niet voor afzonderlijke fracties van gevaarlijke afvalstoffen van huishoudens totdat deze stoffen worden aanvaard voor inzameling, verwijdering of nuttige toepassing door een inrichting of een onderneming die een vergunning heeft gekregen of is geregistreerd overeenkomstig artikel 20 of artikel 23.

Artikel 18

Afvalolie

1.   Onverminderd de voorschriften inzake het beheer van gevaarlijke afvalstoffen van de artikelen 15 en 16, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

a)

afvalolie gescheiden wordt ingezameld, indien technisch haalbaar;

b)

afvalolie overeenkomstig de artikelen 10 en 11 wordt verwerkt.

c)

indien technisch haalbaar en economisch rendabel, afvaloliën met uiteenlopende eigenschappen niet worden gemengd en dat afvalolie niet wordt gemengd met andere soorten afvalstoffen of stoffen, indien dit de verwerking ervan verhindert.

2.   Ten behoeve van de gescheiden inzameling van afvalolie en de goede verwerking ervan, mogen de lidstaten, overeenkomstig hun nationale voorwaarden, aanvullende maatregelen hanteren zoals bijvoorbeeld technische eisen, producentenverantwoordelijkheid, economische instrumenten of vrijwillige overeenkomsten.

3.   Indien voor afgewerkte olie volgens de nationale wetgeving regeneratie-eisen gelden, mogen de lidstaten voorschrijven dat dergelijke olie moet worden geregenereerd indien dit technisch haalbaar is, en mogen zij, indien artikel 11 of artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van toepassing is, de grensoverschrijdende overbrenging van afgewerkte olie vanaf hun grondgebied naar verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties beperken, teneinde voorrang te geven aan de regeneratie van afgewerkte olie.

Artikel 19

Bio-afval

De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn, overeenkomstig de artikelen 10 en 11, voor de stimulering van:

a)

het gescheiden inzamelen van bio-afval;

b)

de verwerking van bio-afval op een wijze die een hoge mate van milieubescherming biedt;

c)

het gebruik van met biologisch afval geproduceerd milieuveilig materiaal.

De Commissie zal een beoordeling maken over het beheer van bio-afval, opdat zij in voorkomend geval een voorstel kan indienen.

HOOFDSTUK IV

Vergunning en registratie

Artikel 20

Afgifte van vergunningen

1.   De lidstaten bepalen dat alle inrichtingen en ondernemingen die voornemens zijn afval te verwerken, daarvoor van de bevoegde instantie een vergunning dienen te verkrijgen.

In die vergunningen worden in elk geval de volgende elementen gespecificeerd:

a)

soort en hoeveelheid van de afvalstoffen die kunnen worden verwerkt;

b)

voor elk type toegestane handeling, de technische en andersoortige voorschriften die op de betrokken locatie van toepassing zijn;

c)

de te nemen veiligheids- en voorzorgsmaatregelen;

d)

de voor elk type handeling toe te passen methode;

e)

eventueel noodzakelijke monitoring- en controlehandelingen;

f)

eventueel noodzakelijke bepalingen inzake sluiting en nazorg.

2.   Vergunningen kunnen worden verleend voor een gespecificeerde periode en zijn eventueel hernieuwbaar.

3.   Wanneer de bevoegde instantie van mening is dat de voorgenomen verwerkingsmethode vanuit milieubeschermingsoogpunt onaanvaardbaar is, in het bijzonder wanneer de methode niet strookt met artikel 10, weigert zij een vergunning af te geven.

4.   Elke vergunning die verbranding of medeverbranding met terugwinning van energie betreft, bevat de voorwaarde dat de terugwinning van energie dient plaats te vinden met hoge energie-efficiëntie.

5.   Mits aan de voorschriften van dit artikel wordt voldaan, mogen uit hoofde van andere nationale of communautaire wetgeving verleende vergunningen met de op grond van lid 1 vereiste vergunning worden gecombineerd tot één vergunning, wanneer dit onnodige duplicering van informatie en dubbel werk van de exploitant of de bevoegde instantie voorkomt.

Artikel 21

Vrijstelling van de vergunningsvereisten

De lidstaten kunnen inrichtingen en ondernemingen vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 20, lid 1, voor onderstaande handelingen:

a)

verwijdering van hun eigen niet-gevaarlijke afvalstoffen op de plaats van productie; of

b)

nuttige toepassing van afvalstoffen.

Artikel 22

Voorwaarden voor vrijstelling

1.   Wanneer een lidstaat vrijstellingen wenst te verlenen overeenkomstig artikel 21, legt hij voor elk type activiteit algemene voorschriften vast waarin wordt gespecificeerd op welke soort en hoeveelheid afvalstoffen een vrijstelling betrekking mag hebben en welke verwerkingsmethode moet worden gebruikt.

Deze voorschriften zijn erop gericht te garanderen dat afval overeenkomstig artikel 10 wordt verwerkt. In het geval van verwijderingshandelingen, bedoeld in artikel 21, onder a), moet in deze voorschriften de beste beschikbare technieken in aanmerking worden genomen.

2.   Naast de algemene voorschriften waarin lid 1 voorziet, stellen de lidstaten specifieke voorwaarden vast voor vrijstellingen met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen, inclusief types activiteiten, alsook alle andere noodzakelijke eisen met betrekking tot de uitvoering van verschillende vormen van nuttige toepassing en waar dit relevant is, grenswaarden voor het gehalte aan gevaarlijke stoffen in de afvalstoffen en emissiegrenswaarden.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens de leden 1 en 2 vastgestelde algemene voorschriften.

Artikel 23

Registratie

Wanneer in de hierna volgende gevallen geen vergunningsvereisten gelden, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde instantie een register bijhoudt van

a)

inrichtingen of ondernemingen die op beroepsmatige basis afval inzamelen of vervoeren,

b)

handelaars of makelaars, en tevens

c)

inrichtingen en ondernemingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsvereisten overeenkomstig artikel 21.

Artikel 24

Minimumnormen

1.   Er kunnen technische minimumnormen worden vastgesteld voor verwerkingsactiviteiten waarvoor volgens artikel 20 een vergunning nodig is, wanneer kan worden bewezen dat zulke minimumnormen voordeel kunnen opleveren qua bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn moeten wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 36, lid 2.

2.   Deze minimumnormen dienen uitsluitend betrekking te hebben op afvalverwerkingsactiviteiten die niet vallen onder Richtlijn 96/61/EG of waarvoor deze richtlijn niet passend is.

3.   Deze minimumnormen:

a)

hebben betrekking op de voornaamste milieu-effecten van de afvalverwerkingsactiviteit;

b)

zorgen ervoor dat het afval overeenkomstig artikel 10 wordt behandeld;

c)

houden rekening met de beste beschikbare technieken; en

d)

bevatten eventueel elementen inzake de kwaliteit van de verwerking en eisen aan het proces.

4.   Minimumnormen voor activiteiten waarvoor volgens artikel 23, onder a) en b), registratie nodig is, worden vastgesteld wanneer kan worden bewezen dat zulke minimumnormen voordeel kunnen opleveren voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu of ter voorkoming van verstoring van de interne markt, inclusief elementen inzake de technische kwalificatie van inzamelaars, vervoerders, handelaars of makelaars.

Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 36, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

HOOFDSTUK V

Plannen en programma's

Artikel 25

Afvalbeheerplannen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde instanties overeenkomstig de artikelen 1, 10, 11 en 14, één of meer afvalbeheerplannen vaststellen.

Die plannen bestrijken, afzonderlijk of gezamenlijk, het hele geografische grondgebied van de betrokken lidstaat.

2.   De afvalbeheerplannen bevatten een analyse van de bestaande situatie inzake afvalbeheer in het betrokken geografisch gebied, alsook de maatregelen die moeten worden genomen voor voorbereiding voor hergebruik, recycling, andere vormen van nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen op een milieuvriendelijkere wijze en een evaluatie van de vraag hoe het plan de uitvoering van de doelstellingen en de bepalingen van de richtlijn zal ondersteunen.

3.   De afvalbeheerplannen bevatten ten minste de volgende elementen, al naar gelang en gelet op het geografische niveau en de geografische dekking van het planningsgebied:

a)

soort, hoeveelheid en bron van de op het grondgebied geproduceerde afvalstoffen, van de afvalstoffen die naar verwachting vanaf of naar het nationaal grondgebied zullen worden overgebracht, en een evaluatie van de ontwikkeling van de afvalstromen in de toekomst;

b)

bestaande regelingen voor afvalinzameling en grote verwijderingsinstallaties en installaties voor nuttige toepassing inclusief speciale regelingen voor afvaloliën, gevaarlijke afvalstoffen of afvalstromen waarvoor specifieke communautaire wetgeving bestaat;

c)

een beoordeling van de behoefte aan nieuwe inzamelingsregelingen, sluiting van bestaande afvalinstallaties, extra afvalinstallatie-infrastructuur overeenkomstig artikel 14 en, indien nodig, de daarmee samenhangende investeringen;

d)

voldoende informatie over locatiecriteria voor de keuze van locaties en capaciteit van toekomstige verwijderingsinstallaties of belangrijke installaties voor nuttige toepassing, indien nodig;

e)

algemeen afvalbeheerbeleid, inclusief geplande afvalbeheersingstechnologieën en -methoden of beleid voor afval dat specifieke beheersproblemen oplevert.

4.   De afvalbeheerplannen kunnen de volgende elementen bevatten, gelet op het geografische niveau en de geografische dekking van het planningsgebied:

a)

organisatorische aspecten in verband met afvalbeheer, zoals een beschrijving van de verdeling van verantwoordelijkheden tussen publieke en particuliere actoren die het afvalbeheer uitvoeren;

b)

een evaluatie van het nut en de geschiktheid van economische en andersoortige instrumenten voor het aanpakken van diverse afvalproblemen, rekening houdend met de noodzaak om de goede werking van de interne markt te garanderen;

c)

gebruik van bewustmakingscampagnes en verstrekking van informatie ten behoeve van het brede publiek of specifieke categorieën consumenten;

d)

historisch verontreinigde afvalverwijderingslocaties en de maatregelen om deze te saneren.

5.   De afvalbeheerplannen dienen in overeenstemming te zijn met de eisen inzake afvalbeheerplanning van artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG en de in artikel 5 van Richtlijn 1999/31/EG bedoelde strategie voor de vermindering van de naar stortplaatsen overgebrachte biologisch afbreekbare afvalstoffen.

Artikel 26

Afvalpreventieprogramma's

1.   De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 1 en artikel 11 uiterlijk op … (23) afvalpreventieprogramma's vast.

Die programma's worden — al naargelang — ofwel geïntegreerd in de in artikel 25 bedoelde afvalbeheerplannen, ofwel geïntegreerd in andere milieubeleidsprogramma'sofzijn op zichzelf staande programma's. Indien zo'n programma wordt geïntegreerd in het afvalbeheerplan of in andere programma's, moeten de afvalpreventiemaatregelen duidelijk worden aangegeven.

2.   In de in lid 1 bedoelde programma's worden afvalpreventiedoelstellingen vastgesteld. De lidstaten beschrijven bestaande preventiemaatregelen en evalueren het nut van de voorbeelden van maatregelen in bijlage IV of andere passende maatregelen.

Die doelstellingen en maatregelen moeten erop gericht zijn economische groei los te koppelen van de milieueffecten die samenhangen met de productie van afvalstoffen.

3.   De lidstaten stellen passende specifieke kwalitatieve of kwantitatieve benchmarks voor de door hen vastgestelde afvalpreventiemaatregelen vast teneinde de voortgang van de maatregelen te bewaken en te evalueren, en mogen voor hetzelfde doel andere dan de in lid 4 bedoelde specifieke kwalitatieve of kwantitatieve streefcijfers en indicatoren vaststellen.

4.   Indicatoren voor afvalpreventiemaatregelen mogen volgens de in artikel 36, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure worden vastgesteld.

5.   De Commissie zal richtsnoeren opstellen om de lidstaten te helpen bij het opstellen van de programma's.

Artikel 27

Evaluatie en toetsing van plannen en programma's

De lidstaten zorgen ervoor dat de afvalbeheerplannen en de afvalpreventieprogramma's ten minste eens in de zes jaar worden geëvalueerd en, zo nodig, bijgesteld.

Artikel 28

Inspraak van het publiek

De lidstaten zorgen ervoor dat de belanghebbende partijen en instanties en het brede publiek inspraak hebben bij het opstellen van de afvalbeheerplannen en de afvalpreventieprogramma's, en dat zij deze, na het opstellen ervan, kunnen raadplegen overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG of, in voorkomend geval, Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (24). Zij zetten de plannen en programma's op een voor iedereen toegankelijke website.

Artikel 29

Samenwerking

De lidstaten werken op passende wijze samen met de andere betrokken lidstaten en de Commissie bij het opstellen van de afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma's overeenkomstig de artikelen 25 en 26.

Artikel 30

Aan de Commissie te verstrekken informatie

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma's, genoemd in de artikelen 25 en 26, zodra ze zijn aangenomen, en van belangrijke wijzigingen van de plannen en programma's.

2.   De vorm van de kennisgeving over de aanneming en de belangrijke wijzigingen van deze plannen en programma's wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 36, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure.

HOOFDSTUK VI

Inspecties en registers

Artikel 31

Inspecties

1.   Inrichtingen of ondernemingen die afvalverwerkingshandelingen verrichten, inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren, makelaars en handelaars, en inrichtingen of ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen produceren, worden door de bevoegde instanties aan passende periodieke inspecties onderworpen.

2.   Inspecties betreffende inzamelings- en vervoershandelingen hebben eveneens betrekking op de oorsprong, de aard, de hoeveelheid en de bestemming van de ingezamelde en vervoerde afvalstoffen.

3.   De lidstaten mogen rekening houden met registraties die zijn verkregen volgens de EMAS-regeling, in het bijzonder wat betreft de frequentie en de intensiteit van de inspecties.

Artikel 32

Bijhouden van registers

1.   De in artikel 20, lid 1, bedoelde inrichtingen of ondernemingen, de producenten van gevaarlijke afvalstoffen en de inrichtingen en ondernemingen die beroepsmatig gevaarlijke afvalstoffen inzamelen of vervoeren of optreden als handelaar of makelaar in gevaarlijke afvalstoffen, houden een register bij van de hoeveelheid, aard, oorsprong en, voor zover van toepassing, bestemming, inzamelingsfrequentie, wijze van vervoer en geplande methode van verwerking van de afvalstoffen en stellen die informatie desgevraagd ter beschikking van de bevoegde instanties.

2.   Voor gevaarlijke afvalstoffen worden de registers ten minste drie jaar lang bewaard, behalve in het geval van inrichtingen of ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren, die deze registers ten minste twaalf maanden lang dienen te bewaren.

De bewijsstukken omtrent het beheer van de afvalstoffen worden op verzoek van de bevoegde instanties of van een voorgaande houder overgelegd.

3.   De lidstaten mogen van de producenten van niet-gevaarlijk afval verlangen dat zij de bepalingen van de leden 1 en 2 naleven.

Artikel 33

Handhaving en controle

1.   De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om het achterlaten, dumpen en ongecontroleerd beheren van afvalstoffen te verbieden.

2.   De lidstaten stellen voorwaarden voor de sancties vast die van toepassing zijn op overtreding van de bepalingen van deze richtlijn en nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

HOOFDSTUK VII

Slotbepalingen

Artikel 34

Verslaglegging en toetsing

1.   Elke drie jaar verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de uitvoering van deze richtlijn in de vorm van een sectoraal verslag in elektronische vorm. Dit verslag gaat ook over het beheer van afvalolie en over de vorderingen met de uitvoering van de afvalpreventieprogramma's.

Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, vastgesteld door de Commissie volgens de procedure bedoeld in artikel 36, lid 4 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde Richtlijnen op milieugebied (25). Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na het verstrijken van de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

2.   De Commissie zendt de vragenlijst of het schema zes maanden voor de aanvang van de verslagperiode aan de lidstaten toe.

3.   De Commissie publiceert binnen een termijn van negen maanden na de ontvangst van de verslagen van de lidstaten overeenkomstig lid 1, een verslag over de uitvoering van deze richtlijn.

4.   In het eerste verslag dat uiterlijk op … (26) wordt uitgebracht, evalueert de Commissie de uitvoering van de richtlijn en neemt zij, indien passend, een voorstel tot wijziging op. In het verslag worden, op basis van de op grond van artikel 30 verstrekte informatie, de bestaande afvalpreventieprogramma's, doelen en indicatoren in de lidstaat geëvalueerd, en wordt de mogelijkheid om programma's, doelen en indicatoren op Gemeenschapsniveau te hanteren nader bezien.

Artikel 35

Interpretatie en aanpassing aan de technische vooruitgang

1.   De Commissie kan richtsnoeren opstellen voor de interpretatie van de definities van nuttige toepassing en verwijdering in artikel 3, onder 14 en 18.

Zo nodig wordt de toepassing van de formule voor verbrandingsinstallaties waarnaar in bijlage II onder R 1 verwezen wordt, gespecificeerd. Er kan rekening worden gehouden met plaatselijke klimaatomstandigheden, zoals de koudegraad en de behoefte aan verwarming, voor zover deze de hoeveelheid energie die in de vorm van elektriciteit, verwarming, koeling of stoomproductie kan worden verbruikt, beïnvloeden. De plaatselijke omstandigheden van de ultraperifere gebieden, zoals onderkend in artikel 299, lid 2, vierde alinea, van het Verdrag, en van de gebieden die in artikel 25 van de Toetredingsakte van 1985 zijn vermeld, kunnen ook in aanmerking worden genomen. Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 36, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.   De bijlagen kunnen worden gewijzigd in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 36, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 36

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 37

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … (27) aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 38

Intrekking

De Richtlijnen 75/439/EEG, 91/689/EEG en 2006/12/EG worden per … (27) ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage V opgenomen concordantietabel.

Artikel 39

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 40

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 309 van 16.12.2006, blz. 55.

(2)  Advies van 14 juni 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van het Europees Parlement van 13 februari 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 20 december 2007 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.

(5)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(6)  PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 401.

(7)  PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/87/EG (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(8)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 829/2007 van de Commissie (PB L 191 van 21.7.2007, blz. 1).

(9)  PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.

(10)  PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(11)  PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/20/EG (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 17).

(12)  PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2005/673/EG van de Raad (PB L 254 van 30.9.2005, blz. 69).

(13)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24.

(14)  PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.

(15)  PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.

(16)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

(17)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).

(18)  PB L 194 van 25.7.1975, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/76/EG (PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91).

(19)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2006/21/EG (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15).

(20)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(21)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(22)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/96/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81).

(23)  Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(24)  PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

(25)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(26)  Zes jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(27)  24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.


BIJLAGE I

Verwijderingshandeling

D 1

Storten op of in de bodem (bv. op een vuilstortplaats, enz.)

D 2

Uitrijden (bv. biologische afbraak van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.)

D 3

Injectie in de diepe ondergrond (bv. injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of van nature voorkomende holten, enz.)

D 4

Opslag in waterbekkens (bv. het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen, enz.)

D 5

Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (bv. in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen die van elkaar en van de omgeving afgeschermd zijn, enz.)

D 6

Lozen/storten in wateren, behalve zeeën en oceanen

D 7

Lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de zeebodem

D 8

Biologische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde manieren

D 9

Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze, waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde manieren (bv. verdampen, drogen, calcineren, enz.)

D 10

Verbranding op het land

D 11

Verbranding op zee (1)

D 12

Permanente opslag (bv. plaatsen van houders in mijnen, enz.)

D 13

Vermengen voorafgaand aan een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde behandelingen (2)

D 14

Herverpakken voorafgaand aan een van de onder D 1 tot en met D 13 vermelde behandelingen

D 15

Opslag in afwachting van een van de onder D 1 tot en met D 14 vermelde behandelingen (met uitsluiting van tijdelijke opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie) (3)


(1)  Verboden op grond van EU-wetgeving en internationale verdragen en overeenkomsten.

(2)  Indien er geen andere passende D-code voorhanden is, kan dit voorbereidende handelingen voorafgaand aan verwijdering omvatten inclusief voorbehandeling, zoals sorteren, verbrijzelen, verdichten, pelletiseren, drogen, versnipperen, conditioneren of scheiden voorafgaand aan een van de onder D 1 tot en met D 12 genoemde handelingen.

(3)  Tijdelijke opslag betekent voorlopige opslag overeenkomstig artikel 3, onder 10.


BIJLAGE II

Handelingen van nuttige toepassing

R 1

Hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking (1)

R 2

Terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen

R 3

Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddel worden gebruikt (met inbegrip van compostering en andere biologische omzettingsprocessen) (2)

R 4

Recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen

R 5

Recycling/terugwinning van andere anorganische materialen (3)

R 6

Terugwinning van zuren of basen

R 7

Terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan

R 8

Terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren

R 9

Herraffinage van olie en ander hergebruik van olie

R 10

Uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering

R 11

Gebruik van afvalstoffen die bij een van de onder R 1 tot en met R 10 genoemde handelingen vrijkomen

R 12

Uitwisseling van afvalstoffen voor een van de onder R 1 tot en met R 11 genoemde handelingen (4)

R 13

Opslag van afvalstoffen bestemd voor een van de onder R 1 tot en met R 12 genoemde handelingen (met uitsluiting van tijdelijke opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie) (5)


(1)  Hieronder vallen ook verbrandingsinstallaties die specifiek bestemd zijn om vast stedelijk afval te verwerken, mits hun energie-efficiëntie ten minste:

0,60 bedraagt in het geval van installaties die voor 1 januari 2009 in bedrijf zijn en over een vergunning beschikken overeenkomstig het toepasselijke Gemeenschapsrecht;

0,65 bedraagt in het geval van installaties waarvoor na 31 december 2008 een vergunning wordt afgegeven;

zoals berekend met de volgende formule:

Energie-efficiëntie = (Ep – (Ef + Ei))/(0,97 × (Ew + Ef))

waarin:

Ep = de hoeveelheid energie die jaarlijks als warmte of elektriciteit wordt geproduceerd. Bij de berekening wordt energie in de vorm van elektriciteit vermenigvuldigd met een factor 2,6 en warmte die wordt geproduceerd voor commerciële toepassingen met een factor 1,1 (in GJ/jaar)

Ef = de jaarlijkse energie-input in het systeem afkomstig van brandstoffen die voor de productie van stoom worden gebruikt (in GJ/jaar)

Ew = de hoeveelheid energie die is besloten in de jaarlijks verwerkte hoeveelheid afvalstoffen, berekend aan de hand van de netto calorische onderwaarde van de afvalstoffen (in GJ/jaar)

Ei = de hoeveelheid energie die jaarlijks wordt geïmporteerd, Ew en Ef niet meegerekend (in GJ/jaar)

0,97 = correctiefactor om rekening te houden met energieverliezen via bodemas en straling

Deze formule wordt toegepast overeenkomstig het referentiedocument over de beste beschikbare technieken voor afvalverbranding.

(2)  Hieronder vallen ook vergassing en pyrolyse waarbij de componenten worden gebruikt als chemicaliën.

(3)  Hieronder valt ook bodemreiniging die resulteert in terugwinning van de bodem en het recycleren van anorganisch bouwmateriaal.

(4)  Indien er geen andere passende R-code voorhanden is, kan dit voorbereidende handelingen voorafgaand aan nuttige toepassing omvatten inclusief voorbehandeling, zoals demonteren, sorteren, verbrijzelen, verdichten, pelletiseren, drogen, versnipperen, conditioneren, herverpakken, scheiden of mengen voorafgaand aan een van de onder R 1 tot en met R 11 genoemde handelingen.

(5)  Tijdelijke opslag betekent voorlopige opslag overeenkomstig artikel 3, punt 10.


BIJLAGE III

Gevaarlijke eigenschappen van afvalstoffen

H1

„Ontplofbaar”: stoffen en preparaten die bij aanraking met een vlam kunnen ontploffen of voor stoten of wrijving gevoeliger zijn dan dinitrobenzeen.

H2

„Oxiderend”: stoffen en preparaten die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm kunnen reageren.

H3-A

„Licht ontvlambaar”:

vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt beneden 21 °C hebben (zeer licht ontvlambare vloeistoffen inbegrepen); of

stoffen en preparaten die, bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie in temperatuur kunnen stijgen en ten slotte kunnen ontbranden; of

vaste stoffen en preparaten die, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kunnen worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien; of

gasvormige stoffen en preparaten die bij normale druk met lucht ontvlambaar zijn; of

stoffen en preparaten die bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen.

H3-B

„Ontvlambaar”: vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt van ten minste 21 °C en ten hoogste 55 °C hebben.

H4

„Irriterend”: niet-corrosieve stoffen en preparaten die door directe, langdurige, of herhaalde aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kunnen veroorzaken.

H5

„Schadelijk”: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid gevaren van beperkte aard kunnen opleveren.

H6

„Vergiftig”: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid ernstige, acute of chronische gevaren en zelfs de dood kunnen veroorzaken (zeer giftige stoffen en preparaten inbegrepen).

H7

„Kankerverwekkend”: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid kanker veroorzaken of de frequentie van kanker kunnen doen toenemen.

H8

„Corrosief”: stoffen en preparaten die bij aanraking een vernietigende werking op levende weefsels kunnen uitoefenen.

H9

„Infectueus”: stoffen en preparaten die levensvatbare micro-organismen of hun toxinen bevatten waarvan bekend is of waarvan sterk wordt vermoed dat zij ziekten bij de mens of bij andere levende organismen veroorzaken.

H10

„Vergiftig voor de voortplanting”: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid niet-erfelijke misvormingen veroorzaken of de frequentie daarvan kunnen doen toenemen.

H11

„Mutageen”: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid erfelijke genetische schade veroorzaken of de frequentie daarvan kunnen doen toenemen.

H12

Afvalstoffen die in contact met water, lucht of zuur vergiftig of zeer vergiftig gas ontwikkelen.

H13 (1)

„Sensibiliserend”: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de huid aanleiding kunnen geven tot een zodanige reactie van hypersensibilisatie dat latere blootstelling aan de stof of het preparaat karakteristieke nadelige effecten veroorzaakt.

H14

„Ecotoxisch”: afvalstoffen waarvan het gebruik onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor één of meer sectoren van het milieu oplevert of kan opleveren.

H15

Afvalstoffen die na verwijdering op de een of andere wijze een andere stof doen ontstaan (bij voorbeeld een uitlogingsproduct) die een van de bovengenoemde eigenschappen bezit.

N.B.

1.

De gevaarlijke eigenschappen „vergiftig” (en „zeer vergiftig”), „schadelijk”, „corrosief”, „irriterend”, „kankerverwekkend”, „vergiftig voor de voortplanting”, „mutageen” en „ecotoxisch” worden toegeschreven volgens de criteria van bijlage VI van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (2).

2.

Waar dit relevant is, gelden de grenswaarden die zijn vermeld in de bijlagen II en III van Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (3) betreffende gevaarlijke preparaten.

Testmethoden

De te gebruiken methoden zijn omschreven in bijlage V van Richtlijn 67/548/EEG en in andere relevante CEN-nota's.


(1)  Voor zover er testmethoden voorhanden zijn.

(2)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/102/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 241).

(3)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1). Gecorrigeerde versie in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.


BIJLAGE IV

Voorbeelden van afvalpreventiemaatregelen, bedoeld in artikel 26

Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de randvoorwaarden met betrekking tot de productie van afvalstoffen

1.

Toepassing van planningsmaatregelen of andere economische instrumenten die een efficiënt gebruik van grondstoffen bevorderen.

2.

Bevordering van onderzoek en ontwikkeling ter verwezenlijking van schonere en minder verspilling veroorzakende technologieën en producten, alsmede de verspreiding en toepassing van de resultaten van onderzoek en ontwikkeling op dat gebied.

3.

Ontwikkeling van relevante en doeltreffende indicatoren voor de milieudruk als gevolg van de productie van afvalstoffen, die moeten bijdragen aan de preventie van afvalproductie op alle niveaus, van productvergelijkingen op communautair niveau tot acties die door plaatselijke instanties worden ondernomen.

Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de ontwerp- en distributiefase

4.

Bevordering van „eco-ontwerpen” (de systematische integratie van milieuaspecten in het ontwerp van een product, teneinde de milieuprestaties van het product gedurende de hele levenscyclus ervan te verbeteren).

5.

Verstrekking van informatie over afvalpreventietechnieken teneinde de toepassing van de beste beschikbare technieken door het bedrijfsleven te vergemakkelijken.

6.

Opleiding van het personeel van de bevoegde instanties met betrekking tot de opneming van afvalpreventie-eisen in vergunningen uit hoofde van deze richtlijn en Richtlijn 96/61/EG.

7.

Invoering van afvalpreventiemaatregelen in installaties waarop Richtlijn 96/61/EG niet van toepassing is. Waar passend, kunnen deze maatregelen afvalpreventie-evaluaties of -plannen omvatten.

8.

Gebruik van bewustmakingscampagnes of verlening van financiële, besluitvormings- of andere steun aan bedrijven. Het laat zich aanzien dat dit soort maatregelen vooral doeltreffend zal zijn als zij worden afgestemd op en aangepast aan het MKB, en gebruik maken van de bestaande netwerken van bedrijven.

9.

Gebruik vanvrijwillige overeenkomsten, consumenten-/producentenpanels of sectoraal overleg om ervoor te zorgen dat de betrokken bedrijven of industriële sectoren eigen afvalpreventieplannen of -doelstellingen vaststellen, c.q. maatregelen nemen om door producten of verpakkingen veroorzaakte verspilling een halt toe te roepen.

10.

Bevordering van geloofwaardige milieumanagementsystemen, bijvoorbeeld EMAS en ISO 14001.

Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de consumptie- en gebruikfase

11.

Economische instrumenten zoals de beloning van „schoon” aankoopgedrag of de instelling van een door de consument betaalde vergoeding voor een verpakkingsartikel of -element dat anders gratis ter beschikking zou worden gesteld.

12.

Gebruik van bewustmakingscampagnes en verstrekking van informatie ten behoeve van het brede publiek of specifieke categorieën consumenten.

13.

Bevordering van geloofwaardige milieukeurmerken.

14.

Overeenkomsten met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld het gebruik van productpanels zoals die welke in het kader van het geïntegreerd productbeleid in het leven zijn geroepen, of met de detaillisten met betrekking tot de beschikbaarheid van afvalpreventie-informatie en van producten met een minder groot milieueffect.

15.

In het kader van aankopen door de overheid en bedrijven, integratie van milieu- en afvalpreventiecriteria in aanbestedingen en contracten, overeenkomstig het op 29 oktober 2004 door de Commissie gepubliceerde „Handbook on environmental public procurement” (Handboek inzake milieuvriendelijke overheidsopdrachten).

16.

Bevordering van hergebruik en/of herstelling van daartoe in aanmerking komende afgedankte producten of hun componenten, met name via educatieve, economische, logistieke of andere maatregelen zoals het ondersteunen of opzetten van erkende herstellings- en kringloopcentra en -netwerken, in het bijzonder in dichtbevolkte gebieden.


BIJLAGE V

Concordantietabel

Richtlijn 2006/12/EG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1, onder a)

Artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 1, onder b)

Artikel 3, lid 5

Artikel 1, lid 1, onder c)

Artikel 3, lid 6

Artikel 1, lid 1, onder d)

Artikel 3, lid 9

Artikel 1, lid 1, onder e)

Artikel 3, lid 18

Artikel 1, lid 1, onder f)

Artikel 3, lid 14

Artikel 1, lid 1, onder g)

Artikel 3, lid 10

Artikel 1, lid 2

Artikel 6

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder b)

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 1, onder b), punt i)

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt ii)

Artikel 2, lid 2, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt iii)

Artikel 2, lid 1, onder f), en lid 2, onder c)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt iv)

Artikel 2, lid 2, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt v)

Artikel 2, lid 1, onder e)

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 4

Artikel 3, lid 1

Artikel 11

Artikel 4, lid 1

Artikel 10

Artikel 4, lid 2

Artikel 33, lid 1

Artikel 5

Artikel 14

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 25

Artikel 8

Artikel 13

Artikel 9

Artikel 20

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 11

Artikelen 21 en 22

Artikel 12

Artikel 23

Artikel 13

Artikel 31

Artikel 14

Artikel 32

Artikel 15

Artikel 12

Artikel 16

Artikel 34

Artikel 17

Artikel 35

Artikel 18, lid 1

Artikel 36, lid 1

Artikel 36, lid 2

Artikel 18, lid 2

Artikel 36, lid 4

Artikel 18, lid 3

ARtikel 36, lid 3

Artikel 19

Artikel 37

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 39

Artikel 22

Artikel 40

Bijlage I

Bijlage IIA

Bijlage I

Bijlage IIB

Bijlage II

Richtlijn 75/439/EEG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1

Artikel 3, lid 17

Artikel 2

Artikelen 10 en 18

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 10

Artikel 4

Artikel 10

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 4

Artikelen 23 en 31

Artikel 6

Artikel 20

Artikel 7, onder a)

Artikel 10

Artikel 7, onder b)

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2, onder a)

Artikel 8, lid 2, onder b)

Artikel 8, lid 3

Artikel 9

Artikel 10, lid 1

Artikel 15

Artikel 10, lid 2

Artikel 10

Artikel 10, leden 3 en 4

Artikel 10, lid 5

Artikelen 16, 18, 22 31 en 32

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 32

Artikel 13, lid 1

Artikel 31

Artikel 13, lid 2

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 34

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Bijlage I

Richtlijn 91/689/EEG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 4

Artikel 3, lid 2 en artikel 6

Artikel 1, lid 5

Artikel 17

Artikel 2, lid 1

Artikel 20

Artikel 2, leden 2 tot en met 4

Artikel 15

Artikel 3

Artikelen 21, 22 en 23

Artikel 4, lid 1

Artikel 31, lid 1

Artikel 4, leden 2 en 3

Artikel 32

Artikel 5, lid 1

Artikel 16, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 31, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 16, lid 2

Artikel 6

Artikel 25

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Bijlagen I en II

Bijlage III

Bijlage III


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

1.

De Commissie heeft het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen op 26 december 2005 aan de Raad toegezonden (1). Het voorstel is gebaseerd op artikel 175, lid 1, van het Verdrag.

2.

Het Europees Parlement heeft op 13 februari 2007 advies in eerste lezing uitgebracht.

Het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben op respectievelijk 19 en 14 juni 2006 advies uitgebracht (2).

3.

De Raad heeft op 20 december 2007 zijn gemeenschappelijk standpunt overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag vastgesteld.

II.   DOELSTELLINGEN

De doelstellingen van de ontwerp-richtlijn zijn de volgende:

vereenvoudiging en modernisering van de huidige wetgeving;

invoering van een ambitieuzer en doeltreffender afvalpreventiebeleid;

stimulering van hergebruik en recycling van afval.

De ontwerp-richtlijn voorziet in:

invoering van een milieudoelstelling;

verduidelijking van de begrippen nuttige toepassing en verwijdering;

verduidelijking van de voorwaarden waaronder gevaarlijke afvalstoffen mogen worden vermengd;

invoering van een procedure ter verduidelijking van de voorwaarden waaronder afvalstoffen die deel uitmaken van bepaalde categorieën afvalstromen, ophouden afvalstoffen te zijn;

een procedure tot vaststelling van technische minimumnormen voor een reeks afvalbeheerhandelingen;

een nieuwe eis tot opstelling van nationale afvalpreventieprogramma's.

Het voorstel heeft de vorm van een herziening van de Kaderrichtlijn 2006/12/EG afvalstoffen. Het verenigt in zich de Richtlijn 91/689/EEG gevaarlijke afvalstoffen en het specifieke inzamelingsvoorschrift van de Richtlijn 75/439/EEG afgewerkte olie. Deze richtlijnen worden derhalve ingetrokken.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1.   Algemeen

Het Europees Parlement heeft tijdens de stemming in de plenaire vergadering van 13 februari 2007 120 amendementen goedgekeurd (die vervolgens zijn samengevoegd tot 104 amendementen). In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn verscheidene van deze amendementen geheel, ten dele of in beginsel, in vergelijkbare bewoordingen, overgenomen. Ten opzichte van het oorspronkelijke Commissievoorstel bevat het gemeenschappelijk standpunt met name wijzigingen waarmee de toepassing van de afvalhiërarchie wordt aangescherpt, de problematiek van biologisch afval en afgewerkte olie wordt aangepakt, en het begrip „uitgebreide verantwoordelijkheid voor producenten” wordt ingevoerd, teneinde afvalpreventie en de nuttige toepassing van afvalstoffen te bevorderen. Wat betreft de definitie van afvalstoffen en de bepalingen die oorspronkelijk waren bedoeld voor secundaire producten, worden bepalingen ingevoerd om enerzijds stoffen of voorwerpen die aan specifieke criteria en maatregelen voldoen als bijproducten en niet als afval te kunnen beschouwen en om anderzijds vast te stellen welke specifieke afvalstoffen onder specifieke voorwaarden niet langer als afvalstof worden aangemerkt en resulteren in stoffen of voorwerpen die overeenkomstig de voor producten en stoffen geldende voorschriften op de markt kunnen worden gebracht.

Het gemeenschappelijk standpunt omvat tevens andere, niet door het Europees Parlement voorziene wijzigingen die tegemoetkomen aan een aantal bedenkingen die de lidstaten tijdens de onderhandelingen hebben gemaakt.

De Commissie heeft het door de Raad vastgestelde gemeenschappelijk standpunt aanvaard.

2.   Amendementen van het Europees Parlement

De Raad:

a)

heeft in het gemeenschappelijk standpunt 55 amendementen volledig, gedeeltelijk of in beginsel overgenomen, zoals hierna wordt uiteengezet:

Overwegingen:

Amendement 1 en amendement 4 inzake de doelstellingen zijn gedeeltelijk in de overwegingen 1 en 6 overgenomen, met name door te verwijzen naar de afvalhiërarchie en naar de bescherming van natuurlijke hulpbronnen.

Amendement 5 inzake de noodzaak een definitie van „hergebruik” toe te voegen, is gedeeltelijk overgenomen (overwegingen 13 en 16). Het gemeenschappelijk standpunt voorziet tevens in een extra definitie van „voorbereiding voor hergebruik”, teneinde gemakkelijker een onderscheid te kunnen maken tussen preventiehandelingen en handelingen voor nuttige toepassing, dit wil zeggen tussen het hergebruik van producten of componenten die geen afval zijn (die hergebruikt worden ter voorkoming van afval) en het hergebruik van producten of componenten die afval zijn geworden (die voor „hergebruik” moeten worden voorbereid, hetgeen een handeling voor nuttige toepassing is).

Amendement 6 betreffende de noodzaak de definities van nuttige toepassing en verwijdering te verduidelijken, is gedeeltelijk overgenomen in overweging 17, waarin ook wordt verwezen naar de voordelen van nuttige toepassing voor de gezondheid van de mens.

Amendement 7 betreffende de noodzaak de definitie van afvalstoffen te verduidelijken, is gedeeltelijk en inhoudelijk weergegeven in overweging 20 en de artikelen 4 en 5 van het gemeenschappelijk standpunt.

Amendement 8 betreffende het beginsel „de vervuiler betaalt” en de verantwoordelijkheid van de producent is opgenomen in de overwegingen 24 en 25 van het gemeenschappelijk standpunt.

Amendement 13 inzake afgewerkte olie is ten dele en naar de geest overgenomen in overweging 40 en artikel 18. Het gemeenschappelijk standpunt voorziet weliswaar in de intrekking van Richtlijn 75/439/EEG inzake afgewerkte olie, maar artikel 18 is sterk uitgewerkt en laat met name toe dat de lidstaten regeneratie handhaven als een nationale prioriteit.

Amendement 168 over de aan de Commissie verleende bevoegdheden is ten dele weergegeven in overwegingen 42 en 43, hoewel de mogelijkheden voor de toepassing van de nieuwe comitologieprocedure in het gemeenschappelijk standpunt ruimer zijn.

Artikelen:

Amendementen 14 en 101 over het toepassingsgebied en de afvalhiërarchie zijn voornamelijk weergegeven in artikel 1 en artikel 11, in samenhang met de overwegingen 27 en 28. Het gemeenschappelijk standpunt verschilt echter enigszins van deze amendementen, aangezien in het gemeenschappelijk standpunt met name wordt gesteld dat het subsidiariteitsbeginsel moet worden toegepast op procedures om voor bepaalde afvalstromen af te wijken van de hiërarchie.

Amendementen 15-134-102-123-126 betreffende uitsluitingen van het toepassingsgebied van de richtlijn zijn gedeeltelijk overgenomen in artikel 2 voor wat betreft niet-verontreinigde bodem en ander van nature voorkomend materiaal dat wordt gebruikt voor bouwdoeleinden op de locatie waar het werd afgegraven, dierlijke bijproducten (voor gebruiksdoeleinden die niet als handelingen met betrekking tot afvalstoffen worden aangemerkt), alsmede ongevaarlijk sediment (dat binnen het oppervlaktewater wordt verplaatst), alsook de verwijzing naar verdere Commissievoorstellen (artikel 2, lid 4), maar niet voor wat betreft de verwijzing naar zuiveringsslib dat in de landbouw wordt gebruikt.

Amendement 19 over de toevoeging van een definitie van „preventie” is weergegeven in artikel 3, punt 11. Acties die betrekking hebben op de preventie van risico's tijdens afvalbeheerhandelingen vallen hier echter niet onder, aangezien deze definitie enkel slaat op maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afval is geworden.

Amendement 20 inzake de definitie van „hergebruik” kan in beginsel worden teruggevonden in artikel 3, punt 12, voor zover deze definitie nu duidelijk betrekking heeft op producten of componenten die geen afvalstoffen zijn en die opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren ontworpen.

Amendement 21 over de definitie van „recycling” is inhoudelijk overgenomen in artikel 3, punt 16.

Amendement 23 over de definitie van „afgewerkte olie” is in beginsel verwerkt in artikel 3, punt 3, dat betrekking heeft op alle soorten industriële afgewerkte olie en alle soorten minerale of synthetische smeerolie.

Amendement 24 over de definitie van „verwerking” is weergegeven in artikel 3, punt 13, dat moet worden gelezen in samenhang met de bijlagen I en II inzake handelingen voor verwijdering of nuttige toepassing. In deze bijlagen zijn toelichtingen toegevoegd om de situatie met betrekking tot voorlopige/voorbereidende handelingen te verduidelijken.

Amendement 25 betreffende de definitie van „verwijdering” wordt gedeeltelijk en inhoudelijk overgenomen in artikel 3, punt 18. Het meer operationele gedeelte van de voorgestelde definitie, namelijk dat bij verwijderingshandelingen een hoge prioriteit moet worden toegekend aan de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, komt aan bod in artikel 10 (bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu) en artikel 11 (afvalhiërarchie) van het gemeenschappelijk standpunt.

Amendementen 27, 28, 30, 31 en 34, waarin definities worden voorgesteld voor „handelaar”, „makelaar”, „bio-afval”, „best beschikbare technieken” en „regeneratie”, zijn weergegeven in artikel 3, onder respectievelijk de punten 7, 8, 4, 19 en 17).

Amendementen 107 en 121 over het onderscheid tussen bijproducten en afvalstoffen zijn gedeeltelijk en inhoudelijk weergegeven in artikel 4 over bijproducten, dat moet worden gelezen in samenhang met overweging 20 (eerste streepje).

Amendement 35 betreffende de verantwoordelijkheid van de producent is gedeeltelijk en inhoudelijk overgenomen in artikel 7 van het gemeenschappelijk standpunt, hoewel dit artikel niet verplicht is voor de lidstaten en niet voorziet in een follow-upprocedure voor de uitvoering ervan. Algemene verslagleggingsverplichtingen en follow-up door de Commissie zijn vastgesteld in artikel 34 van het gemeenschappelijk standpunt.

Amendementen 169 en 36 inzake de lijst van afvalstoffen zijn gedeeltelijk opgenomen in artikel 6, waarin voor een aanpassing van de betrokken lijst thans specifiek wordt verwezen naar Beschikking 2000/532/EG van de Commissie en naar de regelgevingsprocedure met toetsing. Op andere punten neemt het gemeenschappelijk standpunt de amendementen niet over. Zo wordt er met name bepaald dat de lijst alleen bindend is voor de bepaling van gevaarlijke afvalstoffen.

Amendementen 38, 108, 157, 140 en 141 inzake nuttige toepassing zijn gedeeltelijk overgenomen. Meer specifiek: lid 1 is verwerkt in artikel 8, lid 1 (verwijzing naar de doelstellingen en de afvalhiërarchie) en in artikel 3, punt 14, inzake de definitie van nuttige toepassing; lid 2 is tot op zekere hoogte overgenomen in artikel 24 over technische minimumnormen, waarin is bepaald dat de Commissie, rekening houdend met onder meer de beste beschikbare technieken, technische minimumnormen kan vaststellen voor verwerkingsactiviteiten (nuttige toepassing en verwijdering), wanneer bewezen is dat dit voordeel kan opleveren qua bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu; lid 2 ter is ten dele overgenomen in bijlage IV inzake voorbeelden van afvalpreventiemaatregelen (voor de in artikel 26 bedoelde afvalpreventieprogramma's) voor wat betreft economische instrumenten, aanbestedingscriteria en erkende kringloop- en herstellingsnetwerken.

Wat betreft lid 2 quinquies inzake recycling van hoge kwaliteit, is er een verwijzing naar gescheiden inzameling toegevoegd aan artikel 8, lid 2, terwijl de bestaande verplichting voor het gescheiden inzamelen van gevaarlijke afvalstoffen en afgewerkte olie wordt gehandhaafd in de artikelen 15 tot en met 18. Andere delen van deze amendementen, met name die waarin streefcijfers op EU-niveau voor hergebruik en recycling worden vastgesteld, zijn niet overgenomen aangezien deze, gelet op de bestaande lacunes in het gegevensmateriaal, onrealistisch en/of voorbarig worden geacht.

Tot slot zijn de wijzigingen in verband met de amendementen voor bijlage II inzake terugwinningshandelingen niet overgenomen, aangezien deze bijlage (alsook bijlage I) niet eenzijdig kan worden gewijzigd vanwege de internationale verplichtingen van de EU in het kader van de OESO (3) en het Verdrag van Bazel (4).

Amendementen 39 en 158 inzake verwijdering zijn ten dele verwerkt in artikel 9 (verwijzing naar artikel 8, lid 1), in bijlage I, waaraan een noot is toegevoegd ter verduidelijking dat verwijderingshandeling D 11 verboden is op grond van EU-wetgeving en internationale overeenkomsten, en in overweging 19 inzake verwijderingshandeling D 7 bestaande in het lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief het inbrengen in de zeebodem.

Amendement 40 is ten dele weergegeven in artikel 10 inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu (inleidende zin).

Amendement 41 inzake vereisten voor nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen en voor niet langer lidstaat afvalstof aan te merken stoffen is weergegeven in artikel 24 betreffende technische minimumnormen (die door de Commissie via het comité worden aangenomen) en ten dele en in beginsel in artikel 22, lid 1, betreffende voorwaarden voor vrijstellingen (die door de lidstaten worden vastgesteld voor handelingen voor nuttige toepassing en voor bepaalde verwijderingshandelingen van ongevaarlijke afvalstoffen op de plaats van productie), en in artikel 5 betreffende niet langer als afvalstof aan te merken stoffen. Het gemeenschappelijk standpunt neemt echter het begrip beste beschikbare technieken inzake afvalbeheer niet over, en verschilt van het amendement voor wat betreft de te volgen procedure (comitologie in plaats van aanneming van afzonderlijke richtlijnen).

Amendement 43 is inhoudelijk overgenomen in artikel 13, lid 1 inzake verantwoordelijkheid, en in artikel 13, lid 2 (nieuw) betreffende de toewijzing van verantwoordelijkheid voor afvalstoffenbeheer in geval van voorafgaande behandeling wordt dit nader gepreciseerd.

Amendement 44 is inhoudelijk overgenomen in artikel 12 betreffende de kosten.

Amendement 45 is ten dele verwerkt in artikel 5 inzake niet langer als afvalstof aan te merken stoffen, in samenhang met overweging 20 (tweede streepje) waarin de mogelijke categorieën afvalstoffen worden vermeld waarvoor criteria moeten worden ontwikkeld volgens welke stoffen niet langer als afvalstof worden aangemerkt. Zoals hierboven verschilt het gemeenschappelijk standpunt van het amendement, met name wat betreft de procedure die moet worden gevolgd voor de opstelling van dergelijke criteria.

Amendementen 46, 131 en 47 inzake het verdunnen en vermengen van gevaarlijke afvalstoffen en inzake gevaarlijke afvalstoffen van huishoudens zijn ten dele en in beginsel overgenomen in respectievelijk artikel 15, lid 1, artikel 15, lid 2, en artikel 17.

Amendement 56 inzake afgewerkte olie is inhoudelijk weergegeven in artikel 18, hoewel artikel 38 van het gemeenschappelijk standpunt erin voorziet dat de in de gehele EU geldende prioriteit van regeneratie door de intrekking van Richtlijn 75/439/EEG zal komen te vervallen.

Amendementen 112 en 138 over de invoering van een nieuw hoofdstuk over bio-afval zijn ten dele en in beginsel weergegeven in artikel 19, in samenhang met overweging 32. De ontwikkeling van specificaties en criteria voor compost is tevens opgenomen in overweging 20, tweede streepje, betreffende het niet langer aanmerken als afvalstof. Het gemeenschappelijk standpunt verschilt evenwel over de aard van de voorgenomen voorschriften, bijvoorbeeld ten aanzien van de gescheiden inzameling en de behandeling voordat verspreiding op het land plaatsvindt.

Amendement 59 inzake vergunningen is inhoudelijk overgenomen in artikel 20, lid 5.

Amendement 60 inzake minimumnormen voor vergunningen is ten dele en in beginsel weergegeven in artikel 24, hoewel het gemeenschappelijk standpunt van het amendement verschilt voor wat betreft de procedure die moet worden gevolgd voor de opstelling van deze normen (comitéprocedure in plaats van aanneming van afzonderlijke richtlijnen).

Amendementen 62 en 64 inzake registratievoorschriften voor inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afval inzamelen of vervoeren, zijn ten dele overgenomen in artikel 22, overweging 33 en artikel 24, lid 2 (minimumnormen voor activiteiten waarvoor registratie is vereist).

Amendement 66 inzake de verwijzing naar de hiërarchie en naar richtsnoeren voor plannen en programma's is ten dele weergegeven in artikel 25, lid 2, en artikel 26, lid 5, terwijl de amendementen 67 en 151 inzake maatregelen ter voorkoming van het overbrengen van afvalstoffen zijn verwerkt in overweging 36, in samenhang met artikel 14, lid 1.

Amendement 69 inzake afvalpreventieprogramma's is ten dele en in beginsel weergegeven in de artikelen 26 en 28, hoewel het gemeenschappelijk standpunt de vermelding van streefdata voor de stabilisatie en vermindering van afvalproductie, zoals aangegeven in het amendement, niet overneemt.

Amendement 71 inzake de periodieke evaluatie van afvalpreventieprogramma's is ten dele overgenomen in artikel 27; het gemeenschappelijk standpunt bepaalt echter dat deze evaluaties om de zes jaar moeten plaatsvinden (in plaats van om de vijf jaar), en het voorziet niet in de betrokkenheid van het Europees Milieuagentschap bij dergelijke evaluaties.

Amendement 115 inzake verslagen van de lidstaten en evaluaties door de Commissie is ten dele weergegeven in artikel 34.

Amendement 173 inzake de aanpassing van de bijlagen III en IV aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang is ten dele overgenomen in artikel 35, waarin is bepaald dat deze aanpassing zal plaatsvinden overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing. In het gemeenschappelijk standpunt wordt echter geoordeeld dat dit voor alle bijlagen bij de richtlijn moet gelden.

Amendement 77 inzake sancties voor niet-naleving wordt grotendeels overgenomen in artikel 33 inzake handhaving en sancties, in samenhang met artikel 37, lid 2, inzake omzettingsmaatregelen.

Amendement 78 betreffende de nieuwe regelgevingsprocedure met toetsing is verwerkt in artikel 36, lid 2.

Bijlagen:

Amendementen 81 en 82 betreffende bepaalde verwijderingshandelingen zijn in beginsel overgenomen in overweging 19 (lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de zeebodem) en in bijlage I, eerste asterisk (verbranding op zee).

Amendement 86 is gedeeltelijk overgenomen in bijlage II, derde asterisk (recycleren van anorganisch bouwmateriaal).

Amendement 89 inzake bijlage II bis (nieuw) met toepassingen waarvoor afvalstoffen als een secundair product, materiaal of stof kunnen worden gebruikt, is in beperkte mate verwerkt in overweging 20, tweede streepje, waarin de mogelijke categorieën afvalstoffen worden vermeld waarvoor specificaties en criteria inzake het niet langer aanmerken van stoffen als afvalstof moeten worden bepaald, tezamen met artikel 5 inzake niet langer als afvalstof aan te merken stoffen, waarin de voorwaarden en andere toepasselijke criteria worden vermeld die moeten worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing.

Amendement 90 inzake de eigenschappen van gevaarlijke afvalstoffen is verwerkt in bijlage IV (H 14 en H 15), en amendement 94 is als zodanig verwerkt in bijlage IV.

b)

heeft 49 amendementen niet overgenomen in het gemeenschappelijk standpunt.

Met betrekking tot de amendementen 2, 3, 153, 9, 10, 12, 103, 17, 127, 26, 29, 32, 37, 109, 48 en 170, 50, 171, 51 en 172, 52, 53, 54, 98 en 113, 58, 61, 161, 188, 65, 68, 70, 72, 79, 80, 83, 84, 85, 87, 88, 91, 93, heeft de Raad het standpunt van de Commissie overgenomen.

In verband met de amendementen 11, 104, 33, 49, 63, 74, 92, 95, 96, 97, die door de Commissie gedeeltelijk of in beginsel zijn aanvaard maar die niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen, wordt het volgende opgemerkt:

Amendement 11 betreffende de invoering van een nieuwe overweging inzake gevaarlijke afvalstoffen (ter vervanging van overweging 19 uit het Commissievoorstel) gaat met name over onjuist beheer, de noodzaak van speciaal aangepaste verwerkingsmodaliteiten, waaronder de traceerbaarheid, en over de veiligheid en de kwalificaties van exploitanten. Hoewel de Raad in beginsel niet tegen is, heeft hij besloten dit amendement niet over te nemen omdat het een premisse vormt voor de amendementen 50, 51 en 172, 52, 53, 54, 58, 161, 188 op de artikelen, die door de Commissie niet werden aanvaard en derhalve door de Raad niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn overgenomen.

Amendement 104 inzake de definitie van „gescheiden inzameling” is niet overgenomen aangezien deze term adequaat is beschreven in artikel 8, lid 2, dat een bepaling over gescheiden inzameling bevat.

Amendement 33 inzake de definitie van „reiniging” is niet weergegeven om overlapping te voorkomen met de definitie van „voorbereiding voor hergebruik” die van toepassing is op producten of productcomponenten die afvalstoffen zijn geworden.

Amendement 49 inzake de lijst van afvalstoffen is niet overgenomen. De Raad wenst de status-quo te handhaven met betrekking tot de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de samenstelling van de lijst; deze lijst — zoals duidelijk wordt aangegeven in artikel 6 — is de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie opgestelde lijst, zoals voorgesteld door het Europees Parlement.

Amendement 63 betreffende zo weinig mogelijk bureaucratie voor de registratie, is niet overgenomen omdat dit onder het subsidiariteitsbeginsel valt.

Amendement 74 betreffende het verruimen van het toepassingsgebied van de voorschriften voor het bijhouden van registers in artikel 32, waardoor dit artikel rechtstreeks toepasselijk zou worden op niet-gevaarlijke afvalstoffen, is niet overgenomen omdat de Raad van oordeel is dat het de administratieve lasten onnodig zou verzwaren en het gedeeltelijk de voorschriften voor het bijhouden van gegevens in de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen (Verordening (EG) nr. 1013/2006, artikel 20) overlapt. Als alternatief voorziet het gemeenschappelijk standpunt in artikel 32, lid 3, in de mogelijkheid voor de lidstaten om dezelfde voorschriften inzake het bijhouden van registers toe te passen op producenten van niet-gevaarlijke afvalstoffen.

Amendement 92, waarmee de omschrijving van criteria voor projectfinanciering in het kader van de Structuurfondsen en het Regionaal Fonds zou worden toegevoegd aan de maatregelen voor afvalpreventie in de nationale programma's (bijlage IV), werd als niet relevant beschouwd voor de werkingssfeer van de richtlijn en derhalve niet opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt.

Amendementen 95, 96 en 97 betreffende bijlage IV, waarmee bepaalde details aan de afvalpreventiemaatregelen zouden worden toegevoegd, zijn niet verwerkt in het gemeenschappelijk standpunt, mede gezien het feit dat deze bijlage een niet-uitputtende lijst van voorbeelden is, en dat in de richtlijn wordt verduidelijkt dat de lidstaten eventueel andere maatregelen in hun nationale programma's kunnen opnemen (artikel 26, lid 2).

3.   Andere door de Raad ingevoerde nieuwe elementen

Andere belangrijke wijzigingen die in het gemeenschappelijk standpunt worden ingevoerd, betreffen het volgende:

de uitsluitingen van het toepassingsgebied in artikel 2, waarin onder meer de situatie met betrekking tot niet-afgegraven bodem (in situ), met inbegrip van niet-uitgegraven verontreinigde grond en vast met de bodem verbonden gebouwen, wordt verduidelijkt;

de definities in artikel 3, waar met name een definitie van „gevaarlijke afvalstof” is toegevoegd; er is tevens een nieuwe definitie inzake „voorbereiding voor hergebruik” toegevoegd, teneinde verwarring te voorkomen met betrekking tot de term „hergebruik”, die zowel voor preventiemaatregelen (voor producten of componenten die geen afvalstof zijn) als voor nuttige toepassingen van afvalstoffen relevant is. Deze nieuwe definitie zal betrekking hebben op bepaalde nuttige toepassingen van producten die afvalstof zijn geworden. Hiermee zal de toepassing van de afvalhiërarchie met vijf trappen als bedoeld in artikel 11 worden vergemakkelijkt doordat een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de eerste en de tweede trap van de hiërarchie. In het gemeenschappelijk standpunt is „preventie” nu aangemerkt als de eerste trap (om de productie van afvalstoffen te voorkomen) en „voorbereiding voor hergebruik” als de tweede trap (toepasselijk op afvalstoffen, net zoals de daaropvolgende trappen);

de uitbreiding van het in artikel 14 bedoelde netwerk van verwijderingsinstallaties tot installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, met inachtneming van de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid. Voorts kunnen de lidstaten, in afwijking van Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, binnenkomende overbrengingen onder bepaalde voorwaarden beperken. Met deze wijzigingen wordt tegemoetgekomen aan verscheidene bezwaren om energie-efficiënte verbrandingsinstallaties voor de behandeling van vast stedelijk afval (zie formule in bijlage II, handeling R 1) in te delen bij nuttige toepassingen, zoals door de Commissie is voorgesteld en door de Raad is goedgekeurd. In dit verband is tevens een nieuw lid 1 betreffende toekomstige specificaties voor de formule voor verbrandingsinstallaties toegevoegd aan artikel 35 (interpretatie en aanpassing aan de technische vooruitgang).

IV.   CONCLUSIES

De Raad is van oordeel dat zijn gemeenschappelijk standpunt op evenwichtige en realistische wijze een antwoord biedt op een aantal bedenkingen van de lidstaten bij het Commissievoorstel, waarbij in hoge mate rekening is gehouden met het advies van het Europees Parlement. De Raad zou graag een opbouwend debat met het Europees Parlement aangaan met het oog op een spoedige aanneming van de richtlijn.


(1)  PB C 286 E van 23.11.2006, blz. 1.

(2)  PB C 229 van 22.9.2006, blz. 1.

(3)  OESO-Besluit C(2001) 107 def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(1992) 39 def. betreffende het toezicht op het grensoverschrijdende transport van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing.

(4)  Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan.


  翻译: