ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
47e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing |
Bladzijde |
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
|
|
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie |
|
|
* |
||
|
* |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 1321/2004 VAN DE RAAD
van 12 juli 2004
inzake de beheersstructuren van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Aan het Europese beleid inzake radionavigatie per satelliet wordt thans uitvoering gegeven door de programma's Egnos en Galileo. |
(2) |
Galileo is het eerste Europese ruimtevaartprogramma dat door de Europese Unie, samen met het Europees Ruimteagentschap (ESA), wordt gefinancierd en beheerd. De verwachting is dat het zal bijdragen aan tal van toepassingen op gebieden die direct of indirect verband houden met het communautaire beleid, zoals vervoer (mobiele plaatsbepaling en snelheidsmeting), verzekeringen, tolheffing op autowegen, wetshandhaving (volgen van verdachten, bestrijding van criminaliteit), douane en accijnzen (veldonderzoek, enz.), landbouw (aanpassing van doses meststoffen of bestrijdingsmiddelen aan de staat van het veld, enz.) of visserij (toezicht op verplaatsingen van boten). |
(3) |
Egnos is een tripartiet programma tussen de Europese Gemeenschap, het ESA en Eurocontrol, dat tot doel heeft in een groot geografisch gebied de Amerikaanse GPS- en de Russische Glonass-signalen te versterken ten behoeve van de betrouwbaarheid. Het staat los van het programma Galileo en vormt daar een aanvulling op. |
(4) |
Bij de Europese Raden van Keulen (3 en 4 juni 1999), Feira (19 en 20 juni 2000), Nice (7 t/m 11 december 2000), Stockholm (23 en 24 maart 2001), Laken (14 en 15 december 2001), Barcelona (15 en 16 maart 2002) en Brussel (20 en 21 maart 2003) is gewezen op het strategische karakter van Galileo. |
(5) |
Aangezien de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet van strategisch belang zijn, en er zorg voor moet worden gedragen dat de essentiële openbare belangen naar behoren worden verdedigd en vertegenwoordigd, is het absoluut noodzakelijk dat er toezicht wordt uitgeoefend op de volgende fasen van de invoering van het systeem en het gebruik van de voor de programma's uitgetrokken communautaire fondsen overeenkomstig de desbetreffende politieke richtsnoeren van de Raad en de financiële besluiten van de begrotingsinstanties; derhalve dient er een Europese toezichtautoriteit te worden opgericht voor het wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS), hierna de Autoriteit te noemen. |
(6) |
De Raad heeft herhaaldelijk, en met name in zijn conclusies van 5 april 2001 en 26 maart 2002, onderstreept dat substantiële deelname van de particuliere sector een fundamentele voorwaarde voor het welslagen van het programma Galileo in zijn stationerings- en exploitatiefase is. |
(7) |
Daartoe dient de Autoriteit een concessieovereenkomst te sluiten met het consortium dat na afloop van de ontwikkelingsfase van het Galileo-programma zal worden geselecteerd, en erop toe te zien dat het consortium de hieruit voortvloeiende verplichtingen, met name inzake de openbare dienstverlening, nakomt. |
(8) |
De Autoriteit is, wat de frequenties betreft, de enige onderhandelingspartner van de concessiehouder. |
(9) |
Lidstaten die bij de Internationale Unie voor Telecommunicatie dossiers hebben neergelegd betreffende het gebruik van de frequenties die nodig zijn voor het functioneren van het systeem, dienen, aansluitend bij het bovenstaande, de Autoriteit te machtigen het exclusieve gebruiksrecht voor de duur van de concessie aan de concessiehouder over te dragen, zodat deze de in het lastenboek vereiste diensten kan leveren. |
(10) |
De Autoriteit zorgt voor het beheer van en het toezicht op het gebruik van de middelen die haar specifiek voor de programma's zullen worden toegewezen. |
(11) |
De Autoriteit staat de Commissie bij op gebieden die raakpunten hebben met radionavigatie per satelliet, met name indien er wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen nodig blijken te zijn. |
(12) |
De Autoriteit maakt gebruik van de lopende activiteiten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en technologische evaluatie, met name die welke worden uitgevoerd door het ESA. Rekening houdend met de resolutie van de Raad van 16 november 2000 over de Europese Ruimtevaartstrategie (2), dienen bij de samenwerking met het ESA, waar mogelijk, ten volle de mogelijkheden te worden benut die worden geboden door de kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het ESA. |
(13) |
De Autoriteit beschermt de reeds verrichte communautaire investeringen in ruimtevaarttechnologie en -infrastructuur en maakt deze ten nutte. |
(14) |
Bij de opheffing van de gemeenschappelijke Galileo-onderneming dient deze krachtens de desbetreffende bepalingen van haar statuten alle door haar verworven eigendommen aan de Autoriteit over te dragen. Alle door de concessiehouder tijdens de stationeringsfase ontwikkelde activa moeten aan de Autoriteit worden overgedragen, tenzij van tevoren anderszins is overeengekomen, aangezien de ontwerp-, de ontwikkelings- en de valideringsfase van het programma bijna geheel met openbare middelen zijn gefinancierd, en alle vruchten van dit ontwikkelingsproces ter beschikking van de concessiehouder moeten worden gesteld. |
(15) |
De rechtspositie van de Autoriteit moet van dien aard zijn dat zij bij de uitvoering van haar taken als rechtspersoon kan handelen. |
(16) |
Met het oog op een doeltreffende uitvoering van de taken van de Autoriteit zijn de lidstaten en de Commissie vertegenwoordigd in een raad van bestuur, die de noodzakelijke bevoegdheden heeft om de begroting op te stellen, de uitvoering ervan te controleren, de vereiste financiële voorschriften aan te nemen, een transparante werkprocedure voor de besluitvorming door de Autoriteit in te voeren, haar werkprogramma goed te keuren en de uitvoerend directeur te benoemen. |
(17) |
De vlotte werking van de Autoriteit vereist dat haar uitvoerend directeur wordt benoemd op grond van verdiensten en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook relevante bekwaamheid en ervaring, en dat hij zijn taken totaal onafhankelijk en soepel verricht met betrekking tot de organisatie van de interne werking van de Autoriteit. De uitvoerend directeur dient alle stappen voor te bereiden en te nemen die nodig zijn om de goede uitvoering van het werkprogramma van de Autoriteit te garanderen, dient elk jaar een ontwerp van een algemeen verslag voor de raad van bestuur op te stellen, dient een ontwerp-raming van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit op te stellen en de begroting uit te voeren. |
(18) |
De procedures voor de benoeming van ambtsdragers moeten transparant zijn. |
(19) |
De raad van bestuur moet over de mogelijkheid beschikken een wetenschappelijk en technisch comité op te richten dat de Autoriteit bijstaat bij technische kwesties en bij de modernisering van het systeem. |
(20) |
Er dient een comité voor de veiligheid en beveiliging van het systeem te worden opgericht om de Autoriteit bij te staan bij alle aspecten welke verband houden met de veiligheid en de beveiliging van het systeem. |
(21) |
Het wordt noodzakelijk geacht de volledige autonomie en onafhankelijkheid van de Autoriteit te waarborgen en deze, met het oog hierop, een autonome begroting te verlenen waarvan de inkomsten hoofdzakelijk uit een bijdrage van de Gemeenschap komen. De communautaire begrotingsprocedure blijft van toepassing, voorzover het gaat om subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Europese Unie. Voorts dient de Rekenkamer de rekeningen te controleren. |
(22) |
De Autoriteit dient in het kader van haar werkingssfeer, haar doelstellingen en de uitvoering van haar taken inzonderheid te voldoen aan de op communautaire instellingen toepasselijke voorschriften. |
(23) |
De Autoriteit dient het Gemeenschapsrecht betreffende de toegang van het publiek tot documenten en de bescherming van personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens toe te passen. Tevens dient zij zich te houden aan de beveiligingsbeginselen die van toepassing zijn op de Raad en de Commissiediensten. |
(24) |
Derde landen moeten, op voorwaarde dat zij vooraf een overeenkomst in deze zin hebben gesloten met de Gemeenschap, kunnen deelnemen aan de Autoriteit, vooral wanneer deze landen aan de voorafgaande fasen van Galileo hebben deelgenomen door bij te dragen aan het Galileosat-programma van het ESA. |
(25) |
Het Europees GNSS moet worden beschouwd als een uit het oogpunt van veiligheid en betrouwbaarheid gevoelige infrastructuur. |
(26) |
De veiligheid en betrouwbaarheid van het systeem moeten worden beschermd tegen (al dan niet) kwaadwillige aanslagen, om te voorkomen dat het gebruikt wordt voor doeleinden die gevolgen kunnen hebben voor de beveiliging van de Europese Unie en haar lidstaten. |
(27) |
De in Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 ten aanzien van aspecten van de exploitatie van het Europees systeem voor radionavigatie per satelliet die betrekking hebben op de veiligheid van de Europese Unie (3) vervatte procedure is van toepassing indien een lidstaat van oordeel is dat de nationale veiligheid wordt bedreigd. |
(28) |
Het Verdrag bevat geen andere bepalingen dan die van artikel 308 voor de vaststelling van deze verordening, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel
Bij deze verordening wordt een communautair bureau opgericht, genaamd Europese GNSS-toezichtautoriteit „de Autoriteit”), Galileo, met als doel de openbare belangen in verband met de Europese GNSS-programma's voor radionavigatie per satelliet te behartigen en daarvoor de regelgevende instantie te zijn.
Artikel 2
Taken
1. De Autoriteit heeft de volgende taken:
a) |
Zij is de concessieverlenende instantie voor de particuliere concessiehouder die belast is met de uitvoering en het beheer van de stationerings- en de exploitatiefase van Galileo („de concessiehouder”); in dit kader sluit zij met laatstgenoemde de concessieovereenkomst; zij ziet erop toe dat de concessiehouder de concessieovereenkomst naleeft en zich aan het daarbij gevoegde lastenboek houdt, en treft alle passende maatregelen om de continuïteit van de dienstverlening te garanderen wanneer de concessiehouder in gebreke blijft; zij verleent de concessiehouder voor de duur van de concessie het recht van de in artikel 3, lid 1, bedoelde materiële en immateriële activa gebruik te maken. |
b) |
Zij beheert de haar specifiek voor de Europese GNSS-programma's toegewezen middelen, en houdt toezicht op het algemeen financieel beheer teneinde over de bijdragen van de openbare sector te adviseren. |
c) |
De Autoriteit krijgt de — van de gemeenschappelijke onderneming Galileo overgenomen — verantwoordelijkheid om de overeenkomst te beheren met de economische actor die belast wordt met de exploitatie van Egnos, en om een kader voor te leggen voor de toekomstige beleidsopties inzake Egnos, zulks met inachtneming van de adviezen van de partijen die hebben bijgedragen aan de financiering van de ontwikkelings- en stationeringsfase van Egnos. |
d) |
Zij coördineert de activiteiten van de lidstaten met betrekking tot de frequenties die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het systeem; zij is houder van het gebruiksrecht voor al die frequenties, waar zij ook gevestigd is; zij is de gesprekspartner van de concessiehouder waar het de gebruikmaking van deze frequenties betreft. |
e) |
Teneinde de Commissie bij te staan bij het voorbereiden van de bij het Europees Parlement en de Raad in te dienen voorstellen voor de Europese GNSS-programma's en bij het aannemen van de uitvoeringsvoorschriften, stelt zij ontwerpen daarvan op. |
f) |
Zij is verantwoordelijk voor de modernisering en ontwikkeling van nieuwe generaties van het systeem. |
g) |
Zij kan de taken ter uitvoering van de begroting vervullen die haar door de Commissie worden toegewezen in verband met de Europese GNSS-programma's overeenkomstig het bepaalde in artikel 54, lid 2, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4). |
h) |
Zij ziet erop toe dat de onderdelen van het systeem naar behoren worden gecertificeerd; zij machtigt de passende bevoegde certificeringsorganen tot het afgeven van de desbetreffende certificaten en het toezicht op de naleving van de daarmee samenhangende normen en technische specificaties. |
i) |
Zij handhaaft en toetst de naleving door de concessiehouder van de krachtens Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB uitgevaardigde instructies. |
j) |
Onverminderd artikel 22 beheert de Autoriteit alle aspecten in verband met de veiligheid en de beveiliging van het systeem. Dit houdt met name het volgende in:
|
2. De ESA wordt verzocht de autoriteit technische en wetenschappelijke ondersteuning te verlenen.
Artikel 3
Eigendom
1. De Autoriteit is eigenares van alle materiële en immateriële activa die haar door de gemeenschappelijke onderneming Galileo na afloop van de ontwikkelingsfase worden overgedragen, en die door de concessiehouder gedurende de stationeringsfase en de exploitatiefase zullen worden gecreëerd of ontwikkeld.
2. Hoe de eigendomsoverdrachten in hun werk gaan, wordt, wat de gemeenschappelijke onderneming aangaat, vastgesteld tijdens de ontbindingsprocedure als bedoeld in artikel 21 van de statuten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo, die zijn gehecht aan Verordening (EG) nr. 876/2002 (5) en, wat de concessiehouder aangaat, in de concessieovereenkomst.
3. De Autoriteit is eigenares van alle materiële en immateriële Egnos-activa met inachtneming van de overeenkomst met de Egnos-investeerders over de voorwaarden voor de overdracht door het ESA van de eigendom van alle Egnos-faciliteiten en -apparatuur, of een deel daarvan.
Artikel 4
Rechtspersoonlijkheid, plaatselijke kantoren
1. De Autoriteit is een orgaan van de Gemeenschap. Zij heeft rechtspersoonlijkheid.
2. In elk van de lidstaten geniet de Autoriteit de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid welke aan rechtspersonen krachtens de wetgeving in de betreffende lidstaat wordt verleend. Zij kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.
3. De Autoriteit kan besluiten in de lidstaten — met hun toestemming — of in andere landen die overeenkomstig artikel 21 aan het programma deelnemen, plaatselijke kantoren te vestigen.
4. De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door haar uitvoerend directeur.
Artikel 5
De raad van bestuur
1. Er wordt een raad van bestuur ingesteld die met de in artikel 6 opgesomde taken wordt belast.
2. De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en één vertegenwoordiger die wordt aangewezen door de Commissie. De duur van de ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
3. In voorkomend geval worden de deelneming van vertegenwoordigers van derde landen en de voorwaarden daarvoor vastgesteld in de in artikel 21 bedoelde regelingen.
4. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter. De vice-voorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten. De ambtstermijn van zowel de voorzitter als de vice-voorzitter bedraagt tweeënhalf jaar en loopt af wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur ten einde loopt. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
5. De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.
De uitvoerend directeur van de Autoriteit neemt deel aan de beraadslagingen.
De raad van bestuur houdt tweemaal per jaar een gewone vergadering. Daarnaast komt de raad van bestuur, op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van ten minste eenderde van zijn leden, bijeen.
De raad van bestuur kan elkeen wiens advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. Wanneer beveiligingskwesties worden besproken, wonen een vertegenwoordiger van de SG/HV en de voorzitter van het Comité voor de veiligheid en beveiliging van het systeem de vergadering als waarnemer bij. De leden van de raad van bestuur kunnen zich laten bijstaan door adviseurs of deskundigen, met inachtneming van de bepalingen van het reglement van orde.
Het secretariaat van de raad van bestuur wordt verzorgd door de Autoriteit.
6. Tenzij in de verordening anders is bepaald, neemt de raad van bestuur besluiten bij tweederde meerderheid van zijn leden.
7. Elk lid heeft één stem. De uitvoerend directeur van de Autoriteit neemt niet aan de stemming deel.
Het reglement van orde bepaalt de nadere bijzonderheden van de stemprocedure, en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen.
Artikel 6
Taken van de raad van bestuur
De raad van bestuur:
a) |
benoemt overeenkomstig artikel 7, lid 2, de uitvoerend directeur; |
b) |
keurt uiterlijk op 30 november van elk jaar en na ontvangst van het advies van de Commissie, het werkprogramma van de Autoriteit voor het komende jaar goed en zendt het toe aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Dit werkprogramma wordt onverminderd de jaarlijkse communautaire begrotingsprocedure goedgekeurd; |
c) |
verricht de taken met betrekking tot de begroting van de Autoriteit die hem overeenkomstig de artikelen 11 en 12 toevallen; |
d) |
is verantwoordelijk voor alle besluiten in verband met de in artikel 2, onder j), genoemde taken, die steeds zullen worden genomen na overleg met of op basis van voorstellen van het Comité voor de veiligheid en beveiliging van het systeem; |
e) |
treedt als tuchtraad op ten aanzien van de uitvoerend directeur; |
f) |
keurt de bijzondere bepalingen goed die nodig zijn voor de uitoefening van het recht van toegang tot de documenten van de Autoriteit overeenkomstig artikel 19; |
g) |
keurt een jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van de Autoriteit goed, en zendt dit uiterlijk op 15 juni toe aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Rekenkamer. De Autoriteit zendt de begrotingsautoriteit alle informatie toe die voor de evaluatieprocedures van belang is; |
h) |
stelt zijn reglement van orde vast. |
Artikel 7
De uitvoerend directeur
1. De Autoriteit wordt geleid door de uitvoerend directeur, die volledig onafhankelijk is bij de uitoefening van zijn taken, onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur.
2. De uitvoerend directeur wordt op grond van verdiensten en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook relevante bekwaamheid en ervaring, door de raad van bestuur benoemd aan de hand van een door de Commissie voorgestelde lijst van ten minste drie kandidaten. De raad van bestuur neemt een besluit met een meerderheid van drievierde van zijn leden.
De bevoegdheid om de uitvoerend directeur te ontslaan berust bij de raad van bestuur, die daarvoor dezelfde procedure volgt.
De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
3. Het Europees Parlement of de Raad kunnen de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.
Artikel 8
Taken van de uitvoerend directeur
De uitvoerend directeur
a) |
treedt als vertegenwoordiger van de Autoriteit op en is met het beheer ervan belast; |
b) |
bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur voor. Hij neemt, zonder stemrecht, deel aan de werkzaamheden van de raad van bestuur; |
c) |
is onder toezicht van de raad van bestuur verantwoordelijk voor de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma van de Autoriteit; |
d) |
neemt alle noodzakelijke stappen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om het functioneren van de Autoriteit in overeenstemming met deze verordening te waarborgen; |
e) |
stelt overeenkomstig artikel 11 ramingen van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit op, en voert overeenkomstig artikel 12 de begroting uit; |
f) |
stelt elk jaar een ontwerp van algemeen verslag op dat hij aan de raad van bestuur voorlegt; |
g) |
stelt de organisatiestructuur van de Autoriteit vast, die hij ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorlegt. Hij stelt een passende permanente structuur vast voor de uitvoering van met beveiliging verband houdende besluiten en onderhoudt de nodige operationele contacten die verband houden met beveiliging; |
h) |
oefent met betrekking tot het personeel de in artikel 16 genoemde bevoegdheden uit; |
i) |
kan na instemming van de raad van bestuur de vereiste maatregelen nemen om overeenkomstig artikel 4 plaatselijke kantoren in de lidstaten te vestigen. |
Artikel 9
Het Wetenschappelijk en Technisch Comité
1. Onverminderd artikel 2 kan de raad van bestuur een Wetenschappelijk en Technisch Comité samenstellen, waarvan zij de leden en de voorzitter, afkomstig uit lidstaten en van de Commissie, benoemt onder erkende deskundigen, die daartoe door de lidstaten en de Commissie worden voorgedragen. Indien wenselijk, wordt de deelname van vertegenwoordigers van derde landen in het comité en de voorwaarden daarvoor, vastgelegd in de in artikel 21 bedoelde regelingen.
2. Het Wetenschappelijk en Technisch Comité kan opdracht krijgen:
a) |
adviezen uit te brengen over technische vraagstukken, of over voorstellen die een grote conceptuele verandering in het Europees GNSS-systeem impliceren; |
b) |
aanbevelingen te doen over de modernisering van het systeem; |
c) |
iedere andere taak te verrichten die nodig is voor de verdieping van de kennis op het gebied van radionavigatie per satelliet. |
3. Onder voorbehoud van goedkeuring door de raad van bestuur, stelt het Wetenschappelijk en Technisch Comité zijn reglement van orde vast.
Artikel 10
Comité voor de veiligheid en beveiliging van het systeem
1. De raad van bestuur richt een Comité voor de veiligheid en beveiliging van het systeem op. Het is samengesteld uit één vertegenwoordiger per lidstaat en één voor de Commissie, gekozen onder erkende beveiligingsdeskundigen. Een vertegenwoordiger van de SG/HV woont de vergaderingen van het comité als waarnemer bij.
2. Het comité wordt geraadpleegd over en kan met voorstellen komen voor de in artikel 2, onder j), genoemde veiligheids- en beveiligingsvraagstukken.
3. Het comité kiest een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter onder zijn leden, en stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 11
Begroting
1. De inkomsten van de Autoriteit omvatten, onverminderd andere vast te stellen activa en passiva, een in de algemene begroting van de Europese Unie opgenomen subsidie van de Gemeenschap waarmee de ontvangsten en de uitgaven in evenwicht worden gehouden.
2. De uitgaven van de Autoriteit omvatten de uitgaven voor personeel, administratie en infrastructuur, de werkingskosten en de uitgaven in verband met de werkzaamheden van het Wetenschappelijk en Technisch Comité en het Comité voor de veiligheid en beveiliging van het systeem, alsmede de uitgaven in verband met de contracten en overeenkomsten die door de Autoriteit zijn gesloten met het oog op de uitvoering van de Europese GNSS-programma's.
3. De uitvoerend directeur stelt een ontwerp-raming op van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar, en zendt deze tezamen met een ontwerp-personeelsformatie aan de raad van bestuur.
4. De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.
5. De raad van bestuur stelt jaarlijks, op basis van de ontwerp-staat van de ontvangsten en uitgaven, de raming van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast.
6. Deze raming, die tevens een ontwerp-personeelsformatie bevat, wordt samen met het voorlopig werkprogramma uiterlijk op 31 maart door de raad van bestuur toegezonden aan de Commissie en aan de landen waarmee de Gemeenschap de in artikel 21 bedoelde overeenkomsten heeft gesloten.
7. De raming wordt samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad „de begrotingsautoriteit”).
8. Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.
9. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan de Autoriteit goed en stelt de personeelsformatie van de Autoriteit vast.
10. De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt, zo nodig, dienovereenkomstig aangepast.
11. De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting heeft, met name onroerendgoedprojecten, zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte.
12. Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.
Artikel 12
Uitvoering en controle van de begroting
1. De uitvoerend directeur voert de begroting van de Autoriteit uit.
2. Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van de Autoriteit de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.
3. Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van de Autoriteit met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag wordt eveneens toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
4. Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Autoriteit overeenkomstig artikel 129 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, maakt de uitvoerend directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de Autoriteit op en legt deze voor advies aan de raad van bestuur voor.
5. De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Autoriteit.
6. Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
7. De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.
8. De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. Hij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.
9. De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement desgevraagd, overeenkomstig artikel 146, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.
10. Vóór 30 april van het jaar n + 2 verleent het Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n.
Artikel 13
Financiële bepalingen
De financiële regeling die van toepassing is op de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling mag alleen afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6) indien de specifieke vereisten van de werking van de Autoriteit dit noodzakelijk maken, en mits de Commissie hiermee heeft ingestemd.
Artikel 14
Fraudebestrijding
1. Ter bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale handelingen zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (7) onverminderd van toepassing.
2. De Autoriteit treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (8) en stelt onverwijld passende voorschriften vast die op het gehele personeel van de Autoriteit van toepassing zijn.
3. De financieringsbesluiten, alsmede alle contracten en uitvoeringsinstrumenten die uit die besluiten voortvloeien, bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en het OLAF, indien nodig, bij de begunstigden van middelen van de Autoriteit en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, tot controle ter plaatse kunnen overgaan.
Artikel 15
Voorrechten en immuniteiten
Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op de Autoriteit.
Artikel 16
Personeel
1. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Gemeenschap zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van de Autoriteit. De raad van bestuur stelt, in overleg met de Commissie, de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast.
2. Onverminderd artikel 8 oefent de Autoriteit met betrekking tot haar personeel de bevoegdheden uit die het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekennen aan het tot aanstelling bevoegde gezag.
3. Het personeel van de Autoriteit bestaat uit personeelsleden die door de Autoriteit worden aangeworven naargelang haar werkzaamheden zulks vereisen, maar kan ook ambtenaren omvatten die door de Commissie of de lidstaten tijdelijk worden toegewezen of gedetacheerd.
Artikel 17
Aansprakelijkheid
1. De contractuele aansprakelijkheid van de Autoriteit wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het desbetreffende contract. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules die in een door de Autoriteit gesloten contract zijn opgenomen.
2. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Autoriteit in overeenstemming met de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, alle door haar afdelingen of door haar personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.
3. Het Hof van Justitie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 2 bedoelde schade.
4. De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens de Autoriteit wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.
Artikel 18
Talen
1. Op de Autoriteit zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (9) van toepassing.
2. De voor het functioneren van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.
Artikel 19
Toegang tot documenten en bescherming van persoonsgegevens
1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (10) is van toepassing op de documenten die bij de Autoriteit berusten.
2. Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de raad van bestuur de toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.
3. Tegen de beslissingen van de Autoriteit uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan beroep worden ingesteld door middel van een klacht bij de Ombudsman of door middel van een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het EG-Verdrag.
4. Bij het verwerken van gegevens met betrekking tot personen is de Autoriteit onderworpen aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (11).
Artikel 20
Veiligheidsvoorschriften
De Autoriteit past de veiligheidsbeginselen van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (12) toe. Dit behelst onder meer bepalingen inzake de uitwisseling, de verwerking en de opslag van gerubriceerde gegevens.
Artikel 21
Deelname van derde landen
1. De Autoriteit staat open voor deelname van derde landen die met de Europese Gemeenschap overeenkomsten in die zin hebben gesloten.
2. Krachtens de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomsten worden regelingen uitgewerkt voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van deze landen aan de werkzaamheden van de Autoriteit, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van de Autoriteit, alsmede betreffende financiële en personele bijdragen.
3. Deelname van een derde land aan de Autoriteit wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad.
Artikel 22
Aspecten in verband met de veiligheid van de Europese Unie en haar lidstaten
In gevallen waarin de werking van het systeem gevolgen heeft voor de veiligheid van de Unie of haar lidstaten, stelt Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB de verantwoordelijkheden en de bevoegdheid van de Europese Unie vast, ook voor uitzonderlijke gevallen waarin de urgentie van de situatie een onmiddellijk optreden vereist.
Artikel 23
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de tiende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2004.
Voor de Raad
De voorzitter
B. BOT
(1) Advies uitgebracht op 31 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB C 371 van 23.12.2000, blz. 2.
(3) Zie bladzijde 30 van dit Publicatieblad.
(4) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(5) PB L 138 van 28.5.2002, blz. 1.
(6) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.
(7) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.
(8) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.
(9) PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(10) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(11) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(12) PB L 137 van 3.12.2001, blz. 1.
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/10 |
VERORDENING (EG) Nr. 1322/2004 VAN DE RAAD
van 16 juli 2004
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/97 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit, onder meer, Rusland en Roemenië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (hierna de „basisverordening” genoemd) (1), en met name op artikel 9 en artikel 11, leden 2 en 3,
Gezien het voorstel dat de Commissie na advies van het in de basisverordening bedoelde Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
(1) |
De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 2320/97 (2) definitieve antidumpingrechten ingesteld op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit Hongarije, Polen, Rusland, Tsjechië, Roemenië en Slowakije. Bij Besluit 97/790/EG (3) werden door producenten/exporteurs in Hongarije, Polen, Tsjechië, Roemenië en Slowakije aangeboden verbintenissen aanvaard, terwijl bij Besluit 2000/70/EG van de Commissie (4) de door producenten/exporteurs in Rusland aangeboden verbintenissen werden aanvaard. |
(2) |
Op 1 mei 2004 is de Europese Unie uitgebreid met tien nieuwe lidstaten. Vanaf die datum werden de in de Gemeenschap van 15 lidstaten geldende antidumpingmaatregelen automatisch uitgebreid tot de invoer uit derde landen in de nieuwe lidstaten. Maatregelen ten aanzien van de nieuwe lidstaten zijn op dezelfde datum automatisch komen te vervallen. |
(3) |
De thans geldende maatregelen zijn van toepassing bij invoer uit Rusland (antidumpingrecht van 26,8 % en drie prijsverbintenissen) en bij invoer uit Roemenië (antidumpingrechten variërend van 9,8 tot 38,2 % en vier prijsverbintenissen). |
2. Tussentijdse onderzoeken en onderzoeken bij het vervallen van maatregelen
(4) |
Op 23 november 2002 heeft de Commissie de inleiding bekendgemaakt van een tussentijdse herzieningsprocedure en van een herzieningsprocedure bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van naadloze buizen en pijpen, van ijzer of niet-gelegeerd staal, uit Polen, Rusland, Tsjechië, Roemenië en Slowakije (5). |
(5) |
De herzieningsprocedures werden ingeleid op verzoek van het „Defence Committee of the Seamless Steel Tube Industry of the European Union” namens producenten die een groot deel van de totale EG-productie van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal vertegenwoordigen. |
(6) |
De herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen was aangevraagd omdat de invoer met dumping zou worden voortgezet of opnieuw zou optreden en de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor schade zou lijden. Het verzoek om de tussentijdse herzieningsprocedure berustte op de motivering dat vorm en niveau van de maatregelen ongeschikt waren om schadeveroorzakende dumping tegen te gaan. |
(7) |
De herzieningsonderzoeken lopen nog steeds wat Rusland en Roemenië betreft. |
3. Betrokken product
(8) |
De herzieningsprocedure bij het vervallen van maatregelen en de tussentijdse herzieningsprocedure (artikel 11, leden 2 en 3, van de basisverordening) hebben betrekking op dezelfde producten als die waarop Verordening (EG) nr. 2320/97 betrekking heeft, namelijk
ingedeeld onder de GN-codes ex 7304 10 10, ex 7310 10 30, 7304 31 99, 7304 39 91 en 7304 39 93. Deze GN-codes worden slechts ter informatie vermeld. |
B. VERBAND TUSSEN BESCHIKKING 2003/382/EG EN VERORDENING (EG) Nr. 2320/97
1. Procedure inzake een concurrentiebeperkende gedraging krachtens artikel 81 van het EG-Verdrag
(9) |
Bij Beschikking 2003/382/EG (hierna de „mededingingsbeschikking” genoemd) (6) werden verschillende EG-producenten beboet vanwege hun betrokkenheid bij twee gevallen van inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag. |
(10) |
Na de goedkeuring van de mededingingsbeschikking werd aanvankelijk geoordeeld dat een verband met Verordening (EG) nr. 2320/97, zo er al een verband was, niet van dien aard was dat een heronderzoek van de bevindingen van die verordening noodzakelijk was. Na de publicatie van de mededingingsbeschikking heeft een belanghebbende de kwestie van een mogelijke invloed van de concurrentiebeperkende gedragingen op de geldende antidumpingmaatregelen aan de orde gesteld en nadere gegevens verstrekt over kwesties in verband met de conclusies inzake schade en oorzaak in Verordening (EG) nr. 2320/97. Doel van onderhavige verordening is na te gaan of de mededingingsbeschikking gevolgen heeft voor de thans geldende antidumpingmaatregelen. |
2. Product waarop de mededingingsbeschikking betrekking heeft
(11) |
De mededingingsbeschikking heeft betrekking op naadloze buizen en pijpen van koolstofstaal, vooral die voor de aardolie- en gasindustrie. Zij omvatten twee hoofdcategorieën, en wel transportbuizen (line pipes, LP’s), enerzijds, en voor boringen bestemde buizen en pijpen, gewoonlijk „oil country tubular goods” of „OCTG” genoemd, anderzijds. Terwijl LP’s zijn ingedeeld onder GN-code ex 7304 10, zijn OCTG’s ingedeeld onder GN-code 7304 21. |
(12) |
Het productbereik van het antidumpingonderzoek is breder dan dat van de mededingingsbeschikking. Bij vergelijking blijkt evenwel dat de producten die zijn ingedeeld onder GN-code ex 7304 10 10 en GN-code ex 7304 10 30, d.w.z. lijnpijp van de soort gebruikt voor olie- of gastransportbuizen met een externe diameter van niet meer dan 406,4 mm, zowel betrokken leken te zijn bij het antidumpingonderzoek als bij het mededingingsonderzoek, zelfs indien dit slechts voor een klein deel van de EG-markt voor het betrokken product het geval is. |
3. Betrokken producenten
(13) |
Aan het antidumpingonderzoek hebben tien EG-producenten medewerking verleend, die tezamen meer dan 90 % van de totale EG-productie van het onderzochte product vertegenwoordigden. Drie van de tien ondernemingen waren ook betrokken bij het onderzoek in verband met artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag. |
4. Inbreuk gedurende de onderzoek- en de beoordelingsperiode
(14) |
Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 september 1995 tot en met 31 augustus 1996 („onderzoekperiode”), terwijl het onderzoek in het kader van de antidumpingprocedure naar trends die relevant waren voor de schadebeoordeling betrekking had op de periode van januari 1992 tot het eind van de onderzoekperiode, namelijk 31 augustus 1996 („beoordelingsperiode”). |
(15) |
Twee inbreuken hebben plaatsgevinden in de onderzoekperiode en de beoordelingsperiode:
|
(16) |
De in overweging 15 b) genoemde inbreuk is niet rechtstreeks van invloed op het antidumpingonderzoek, daar het betrokken product valt onder GN-code 7304 21, d.w.z. buiten het bereik van het antidumpingonderzoek. |
(17) |
Met betrekking tot de in overweging 15 a) genoemde inbreuk is er een overlap in de tijd, van 1 september 1995 tot en met 31 december 1995, van de onderzoekperiode van de antidumpingprocedure en de kartelvorming EU-Japan. Wat de beoordelingsperiode van de antidumpingprocedure betreft is er een overlap van januari 1992 tot en met 31 december 1995. |
5. Analyse
(18) |
Zoals hierboven vermeld, valt de antidumpingprocedure en de concurrentiebeperkende gedraging gedeeltelijk samen in de tijd. Het product dat het voorwerp vormde van de concurrentiebeperkende gedraging is voor een deel het product waarop het antidumpingonderzoek betrekking had (overweging 12). De onderzoekperiode en de beoordelingsperiode van de antidumpingprocedure en de periode waarvoor een inbreuk op de mededingingsregels werd geconstateerd, overlappen elkaar gedeeltelijk (overweging 17). Ten slotte maakte een deel van de EG-producenten die bij de concurrentiebeperkende gedraging was betrokken ook deel van uit van de bedrijfstak van de Gemeenschap die bij de antidumpingprocedure was betrokken (overweging 13). |
(19) |
Daar productbereik, betrokken ondernemingen en de periodes van de twee procedures slechts gedeeltelijk samenvallen, werd geconstateerd dat de concurrentiebeperkende gedraging in beperkte mate het antidumpingonderzoek heeft beïnvloed waarop de in 1997 ingestelde definitieve rechten waren gebaseerd. Wanneer de gegevens van de ondernemingen bij wie inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag is vastgesteld buiten beschouwing worden gelaten, blijken de resultaten vergelijkbaar te zijn met de resultaten die waren berekend aan de hand van de gegevens van de tien medewerkende EG-producenten, met inbegrip van de producenten die hadden deelgenomen aan bovengenoemde concurrentiebeperkende gedraging, hetgeen wil zeggen dat dan nog steeds sprake zou zijn geweest van schadeveroorzakende dumping. Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat de concurrentiebeperkende gedraging van de EG-producenten van aanmerkelijke invloed is geweest op de oorspronkelijke bevindingen van het antidumpingonderzoek. Er kan evenwel niet met zekerheid worden gesteld dat de marktomstandigheden als geheel zonder het bestaan van deze concurrentiebeperkende gedraging dezelfde zouden zijn geweest. |
6. Conclusie
(20) |
Gezien het bovenstaande verdient het aanbeveling de bij Verordening (EG) nr. 2320/97 vastgestelde maatregelen niet langer toe te passen. Dit is in overeenstemming met de beginselen van behoorlijk bestuur en goede administratieve praktijk. Bovendien wordt erop gewezen dat in de context van de lopende tussentijdse herzieningsprocedure en herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen in de nabije toekomst nieuwe conclusies zullen worden getrokken die een beoordeling mogelijk zullen maken aan de hand van gegevens die duidelijk niet zijn beïnvloed door de concurrentiebeperkende gedraging. Totdat de lopende herzieningsonderzoeken zijn afgesloten, dienen de rechten niet langer te worden geheven. Uit het bovenstaande volgt bovendien dat de thans geldende verbintenissen in afwachting van de resultaten van de lopende herzieningsprocedures niet langer moeten worden toegepast. |
(21) |
De belanghebbenden zijn in kennis gesteld van het voornemen de bij Verordening (EG) nr. 2320/97 vastgestelde maatregelen niet meer toe te passen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. |
(22) |
In voorkomend geval is rekening gehouden met de mondelinge en schriftelijke argumenten die de partijen hebben aangevoerd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Aan Verordening (EG) nr. 2320/97 wordt het volgende artikel toegevoegd:
„Artikel 8
De artikelen 1, 2 en 3 zijn niet meer van toepassing met ingang van 21 juli 2004.”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 juli 2004.
Voor de Raad
De Voorzitter
A. NICOLAÏ
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
(2) PB L 322 van 25.11.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 235/2004 (PB L 40 van 12.2.2004, blz. 11).
(3) PB L 322 van 25.11.1997, blz. 63.
(4) PB L 23 van 28.1.2000, blz. 78.
(5) PB C 288 van 23.11.2002, blz. 2.
(6) PB L 140 van 6.6.2003, blz. 1.
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/14 |
VERORDENING (EG) Nr. 1323/2004 VAN DE RAAD
van 19 juli 2004
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1601/1999 tot instelling van een definitief compenserend recht op roestvrij staaldraad met een diameter van minder dan 1 mm uit India
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) (hierna „basisverordening” genoemd), met name artikel 20,
Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VOORGAANDE PROCEDURE
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1601/1999 (2) heeft de Raad definitieve compenserende rechten ingesteld op roestvrij staaldraad met een diameter van minder dan 1 mm, ingedeeld onder de GN-code ex 7223 00 19, uit India (hierna „het betrokken product” genoemd). Deze rechten waren ad valorem-rechten van 0 % tot 42,9 % al naar gelang de exporteur; voor niet-medewerkende exporteurs bedroeg het recht 44,4 %. |
B. HUIDIGE PROCEDURE
1. Verzoek om een herzieningsprocedure
(2) |
Na de vaststelling van de definitieve compenserende maatregelen heeft de Commissie een verzoek ontvangen van een Indiase producent, VSL Wires Limited, om de inleiding van een versnelde procedure voor de herziening van Verordening (EG) nr. 1601/1999, overeenkomstig artikel 20 van de basisverordening. De indiener van het verzoek beweerde geen banden te hebben met andere exporteurs van het betrokken product in India. Voorts beweerde deze exporteur dat hij het betrokken product in het oorspronkelijke onderzoektijdvak (l april 1997 tot en met 31 maart 1998) niet naar de Gemeenschap had uitgevoerd, maar dit wel na dit tijdvak had gedaan. Op grond hiervan verzocht hij om de vaststelling van een individueel compenserend recht. |
2. Inleiding van een versnelde herzieningsprocedure
(3) |
De Commissie heeft het door de indiener van het verzoek voorgelegde bewijsmateriaal onderzocht en was van oordeel dat dit toereikend was om over te gaan tot de inleiding van een herzieningsprocedure overeenkomstig artikel 20 van de basisverordening. Na overleg in het Raadgevend Comité en nadat de betrokken EG-producenten in de gelegenheid waren gesteld opmerkingen te maken, heeft de Commissie, door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (3), een versnelde procedure ingeleid voor de eventuele herziening van Verordening (EG) nr. 1601/1999 en is zij met een onderzoek begonnen. |
3. Product
(4) |
Het product waarop het huidige onderzoek betrekking heeft, is hetzelfde als dat waarop Verordening (EG) nr. 1601/1999 betrekking had, namelijk roestvrij staaldraad met een diameter van minder dan 1 mm, bevattende 2,5 of meer gewichtspercenten nikkel, met uitzondering van roestvrij staaldraad dat 28 of meer, doch niet meer dan 31 gewichtspercenten nikkel en 20 of meer doch niet meer dan 22 gewichtspercenten chroom bevat. |
4. Onderzoektijdvak
(5) |
Het onderzoek naar subsidiëring had betrekking op de periode van 1 april 2002 tot 31 maart 2003 (het „onderzoektijdvak”). |
5. Partijen
(6) |
De Commissie heeft de indiener van het verzoek alsmede de Indiase regering op de hoogte gebracht van de inleiding van de procedure. Bovendien heeft zij andere rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. De Commissie heeft evenwel geen opmerkingen ontvangen, noch verzoeken om te worden gehoord. |
(7) |
De Commissie heeft de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden en deze werd binnen de vastgestelde termijn volledig beantwoord. De Commissie heeft alle gegevens die zij voor het onderzoek nodig achtte verzameld en geverifieerd en heeft bij de indiener van het verzoek een onderzoek ter plaatse ingesteld. |
C. REIKWIJDTE VAN HET NIEUWE ONDERZOEK
(8) |
Omdat geen verzoek werd ingediend om de bevindingen inzake de schade aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, werd het nieuwe onderzoek beperkt tot de bevindingen met betrekking tot de subsidiëring. |
(9) |
De Commissie onderzocht dezelfde subsidieregelingen als in het oorspronkelijke onderzoek. Tevens onderzocht zij of de indiener van het verzoek gebruik gemaakt had van enige subsidieregelingen waarvan bij het oorspronkelijke onderzoek vermoed werd dat zij een voordeel zou kunnen opleveren, maar waarvan volgens het oorspronkelijke onderzoek geen gebruik was gemaakt. Ten slotte werd nagegaan of de indiener van het verzoek gebruik had gemaakt van subsidieregelingen die na het einde van het oorspronkelijke onderzoektijdvak waren vastgesteld, of dat hij na afloop van deze periode ad-hocsubsidies had ontvangen. |
D. RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
1. Status van nieuwe exporteur
(10) |
De indiener van het verzoek kon aantonen dat hij geen rechtstreekse of onrechtstreekse banden had met de Indiase producenten/exporteurs waarop, wat het betrokken product betreft, de compenserende maatregelen van toepassing zijn. |
(11) |
Uit het onderzoek bleek tevens dat de indiener van het verzoek in het oorspronkelijke onderzoektijdvak (van 1 april 1997 tot en met 31 maart 1998) het betrokken product niet had uitgevoerd. |
(12) |
Vastgesteld werd dat de indiener van het verzoek slechts éénmaal goederen naar de Gemeenschap had uitgevoerd, namelijk in augustus 2001, dit was dus na het oorspronkelijke, maar ruim voor het nieuwe onderzoektijdvak. |
(13) |
In antwoord op de vragenlijst vermeldde de indiener van het verzoek slechts één contract dat gedurende het nieuwe onderzoektijdvak gesloten werd, maar bij de controle ter plaatse bleek dat deze koop nooit doorgegaan was. De indiener van het verzoek was derhalve geen onherroepelijke contractuele verplichting aangegaan om naar de Gemeenschap uit te voeren. |
(14) |
De onderneming heeft gedurende het nieuwe onderzoektijdvak echter aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product uitgevoerd naar andere landen. Aangezien het voordeel van de exportsubsidie onafhankelijk is van het land van bestemming, werd het voordeel berekend op grond van deze export. De Commissie heeft besloten alle informatie te controleren die zij voor de versnelde herziening nodig had om de hoogte van de eventuele subsidies waartegen compenserende maatregelen genomen kunnen worden te berekenen naar evenredigheid met de hoogte van de totale relevante omzet van de indiener van het verzoek in het onderzoektijdvak. |
2. Subsidiëring
(15) |
Op basis van de antwoorden van de indiener van het verzoek op de vragenlijst van de Commissie werden de onderstaande regelingen onderzocht:
|
3. De „Duty Entitlement Passbook”-regeling (DEPB-regeling)
(16) |
Vastgesteld werd dat de indiener van het verzoek in het onderzoektijdvak voordelen uit hoofde van deze regeling ontving. Hij maakte gebruik van de DEPB-postexportregeling. De gedetailleerde beschrijving van de regeling is te vinden in paragraaf 4.3 van het export- en importbeleid (Mededeling nr. 1/2002-07 van 31 maart 2002 van het Indiase ministerie van Handel en Industrie). Elke exporteur die aan de voorwaarden voldoet, kan kredietpunten aanvragen die een percentage zijn van de waarde van de uitgevoerde eindproducten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, waaronder het betrokken product, DEPB-percentages berekend aan de hand van de „Standard Input/Output Norms”. De vergunning waarop de toegekende kredietpunten zijn vermeld, wordt automatisch afgegeven. De toegekende kredietpunten kunnen worden gebruikt bij de latere invoer van goederen (bijvoorbeeld grondstoffen of kapitaalgoederen), mits daarop geen verboden of beperkingen van toepassing zijn. De ingevoerde goederen kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar ze aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. DEPB-kredietpunten zijn vrij overdraagbaar. De DEPB-vergunning is vanaf de datum van afgifte 12 maanden geldig. |
(17) |
De kenmerken van de DEPB-regeling zijn niet gewijzigd sinds het oorspronkelijke onderzoek. Deze regeling houdt een subsidie in die rechtens afhankelijk is van de exportprestaties. Bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat zij overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening specifiek is en aanleiding geeft tot compenserende maatregelen. |
(18) |
Uit het onderzoek bleek dat de indiener van het verzoek alle DEPB-kredietpunten had overgedragen aan de gelieerde onderneming Viraj Alloys Ltd. Dezelfde praktijk was toegepast door drie andere gelieerde Indiase ondernemingen van de indiener van het verzoek, te weten Viraj Forgings Ltd, Viraj Impoexpo Ltd en Viraj Profiles Ltd. Het onderzoek bevestigde dat Viraj Alloys Ltd de grondstoffen levert voor alle bovengenoemde ondernemingen en hun overgedragen DEPB-kredietpunten gebruikte om vrij van rechten in te voeren. Bovendien werd vastgesteld dat de export van het betrokken product geschiedde via een aantal gelieerde ondernemingen. Daar de eigenaren van de indiener van het verzoek door een uitgebreid aandelensysteem zeggenschap hebben over al deze gelieerde ondernemingen, en dat de gelieerde ondernemingen betrokken zijn bij bepaalde aspecten van de productie en distributie van het betrokken product, werd het passend geacht al deze ondernemingen als een enkele ontvanger van het voordeel te beschouwen. Daarom werd het subsidiepercentage uit hoofde van de DEPB-regeling gebaseerd op het totale aantal kredietpunten in de aan de aanvrager van het verzoek en zijn gelieerde ondernemingen afgegeven vergunningen. Aangezien de subsidie niet verleend werd op basis van de geexporteerde hoeveelheid, werd het subsidiepercentage omgeslagen over de totale relevante omzet van de indiener van het verzoek en zijn gelieerde ondernemingen, overeenkomstig in artikel 7, lid 2, van de basisverordening. VSL Wires Limited maakte gebruik van deze regeling gedurende het onderzoektijdvak en ontving subsidies ter waarde van 12,7 %. |
4. Regeling vrijstelling vennootschapsbelasting (VV-regeling)
(19) |
Vastgesteld werd dat de indiener van het verzoek gedurende het onderzoektijdvak voordelen ontving uit hoofde van deze regeling en met name deel 80HHC van de Indiase inkomstenbelastingwet. De Indiase inkomstenbelastingwet van 1961 geeft aan op welke grond firma’s kunnen worden vrijgesteld van deze belasting. De vrijstellingen omvatten onder andere die van deel 10A (van toepassing op ondernemingen in vrijhandelszones), 10B (van toepassing op ondernemingen die exportgerichte bedrijven zijn) en 80HHC (van toepassing op ondernemingen die goederen exporteren) van deze wet. Om gebruik te kunnen maken van de VV-regeling moet een firma tegelijk met zijn belastingaangifte een aanvraag indienen. Het belastingjaar loopt van 1 april tot 31 maart en de belastingaangifte moet voor 30 november van het volgende jaar ingediend worden. In dit geval valt het onderzoektijdvak samen met het belastingjaar en het boekjaar van 1 april 2002 tot 31 maart 2003. |
(20) |
De kenmerken van de VV-regeling zijn niet gewijzigd sinds het oorspronkelijke onderzoek. Bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de VV-regeling een subsidie is waartegen compenserende maatregelen genomen kunnen worden aangezien de Indiase regering een financiële bijdrage levert aan de onderneming door af te zien van overheidsinkomsten in de vorm van directe belastingen op winst uit export, die wel afgedragen zouden moeten worden indien de onderneming niet om vrijstelling had verzocht. Het blijkt echter dat de VV-regeling uit hoofde van deel 80HHC geleidelijk wordt afgebouwd van het boekjaar 2000-2001 tot het boekjaar 2004-2005, wanneer er over alle winst uit export vennootschapsbelasting moet worden betaald. In het onderzoektijdvak was slechts 50 % van de gemaakte winsten vrijgesteld van vennootschapsbelasting. |
(21) |
De subsidie is rechtens afhankelijk van exportprestaties in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening, omdat alleen exportwinsten zijn vrijgesteld. De subsidie is derhalve specifiek. |
(22) |
Het voordeel voor de indiener van het verzoek is berekend op grond van het verschil in belasting in het onderzoektijdvak, met en zonder het voordeel van de vrijstelling. De inkomstenbelasting, waaronder de vennootschapsbelasting plus toeslag, dat in deze periode van toepassing was, bedroeg 36,7 %. Om het totale voordeel voor de indiener van het verzoek vast te stellen en omdat ook drie met de indiener gelieerde ondernemingen het betrokken product in het onderzoektijdvak hebben uitgevoerd (zie overweging (18)), is bij de vaststelling van het subsidiepercentage rekening gehouden met de vrijstellingen van de vennootschapsbelasting onder deel 80HHC die de indiener van het verzoek, Viraj Forgings Ltd, Viraj Impoexpo Ltd en Viraj Profiles Ltd genoten hebben. Aangezien de subsidie niet verleend werd op basis van de geëxporteerde hoeveelheid, werd het subsidiepercentage omgeslagen over de totale relevante omzet van de indiener van het verzoek en zijn gelieerde ondernemingen, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening. Aldus werd vastgesteld dat VSL Wires Limited uit hoofde van deze regeling 1,4 % aan subsidies ontvangen heeft. |
5. Kapitaalgoederenregeling exportbevordering (KGEB-regeling)
(23) |
De indiener van het verzoek bleek geen gebruik te hebben gemaakt van de KGEB-regeling. |
6. De regeling exportproductiezones/exportgeoriënteerde bedrijven (EPZ/EGB-regeling)
(24) |
De indiener van het verzoek was niet gevestigd in een EPZ en was geen EGB en heeft geen gebruik gemaakt van deze regeling. |
7. Andere regelingen
(25) |
De indiener van het verzoek heeft geen gebruik gemaakt van nieuwe subsidieregelingen die zijn ingesteld na het oorspronkelijke onderzoektijdvak en heeft na dit tijdvak evenmin ad-hocsubsidies ontvangen. |
8. Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies
(26) |
Gezien de definitieve conclusies met betrekking tot de bovengenoemde regelingen is de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies als volgt:
|
E. WIJZIGING VAN DE COMPENSERENDE MAATREGELEN
(27) |
Gezien de conclusies van het onderzoek dient over roestvrij staaldraad met een diameter van minder dan 1 mm, geproduceerd en geëxporteerd door VSL Wires Limited, een compenserend recht geheven te worden dat overeenkomt met de ontvangen subsidies die voor deze onderneming zijn vastgesteld gedurende het onderzoektijdvak. |
(28) |
Verordening (EG) nr. 1601/1999 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
F. BEKENDMAKING EN DUUR VAN DE MAATREGELEN
(29) |
De Commissie heeft de indiener van het verzoek en de Indiase regering in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen die ten grondslag lagen aan het voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1601/1999. Ook heeft zij een redelijke termijn vastgesteld waarbinnen de indiener van het verzoek en de Indiase regering opmerkingen kon maken. |
(30) |
In zijn reactie op deze kennisgeving beweerde de indiener van het verzoek dat de DEPB-postexportregeling een kwijtscheldingsregeling/terugbetalingsregeling is die door de Commissie onjuist beoordeeld is wat betreft de hoogte van de subsidie en het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel. Hij beweerde dat het voordeel uit deze regeling door de Commissie onjuist beoordeeld was omdat alleen de te veel terugbetaalde rechten als subsidie beschouwd konden worden en dat de praktische werking van de regeling niet door de Commissie is onderzocht. De Commissie heeft herhaaldelijk geconcludeerd (zie bijvoorbeeld Verordening nr. 1338/2002 (4), van de Raad en met name de overwegingen (14) tot en met (20)) dat de DEPB-postexportregeling geen terugbetalingsregeling of terugbetalingsregeling voor vervangende inputs is, aangezien zij aan geen van de met artikel 2, lid 1, onder (a) (ii) verband houdende voorwaarden in de bijlagen I, II en III van de basisverordening voldoet. De regeling omvat geen verplichting om alleen goederen te importeren die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt (bijlage II van de basisverordening), hetgeen zou waarborgen dat de regeling voldoet aan de eisen in bijlage I onder (i). Bovendien is er geen controlesysteem om na te gaan of de ingevoerde goederen daadwerkelijk verbruikt zijn tijdens het productieproces. Het is evenmin een terugbetalingsregeling voor vervangende inputs, omdat de grondstoffen niet in dezelfde hoeveelheden moeten worden ingevoerd en dezelfde kenmerken moeten hebben als de in het binnenland aangeschafte grondstoffen die bij de productie van de exportproducten zijn gebruikt (Bijlage III van de basisverordening). Tot slot komen exporteurs in aanmerking voor de DEPB-regeling ongeacht of zij enige inputs invoeren. De indiener van het verzoek had de grondstoffen vrij van rechten ingevoerd via één van zijn gelieerde ondernemingen met gebruikmaking van de overgedragen DEPB-kredietpunten van alle gelieerde ondernemingen, verkregen op grond van de export van diverse producten. Er kon echter geen verband worden aangetoond tussen de kredietpunten van de afzonderlijke ondernemingen en de daadwerkelijk geïmporteerde goederen van de enige gelieerde onderneming die de grondstoffen had ingevoerd. Bovendien had de Indiase regering geen controlesysteem om na te gaan welke geïmporteerde materialen gebruikt werden voor welk product en door welke onderneming. Omdat de bovengenoemde uitzondering op de subsidiedefinitie daarom niet van toepassing is, staat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel gelijk aan het bedrag van het totale aantal uit hoofde van de regeling toegekende kredietpunten. Daarom kan dit argument niet worden aanvaard. Verder beweerde de indiener van het verzoek dat de diensten van de Commissie nagelaten hadden om de invoerrechten in mindering te brengen op de kosten, waardoor de subsidie onjuist berekend is. De Commissie heeft de indiener van het verzoek vooraf, en gelet op overweging (18) beschreven situatie, verzocht een lijst in te dienen van DEPB-postexportkredietpunten voor alle export in het onderzoektijdvak. Tevens is de indiener verzocht deze informatie te verstrekken over alle export door zijn gelieerde ondernemingen in dezelfde periode, alsook gegevens over kosten die gemaakt zijn om deze kredietpunten te verkrijgen. De indiener van het verzoek heeft deze gegevens echter niet verstrekt en kon deze tijdens de controle ter plaatse ook niet verstrekken. Vanwege het gebrek aan relevante informatie konden dergelijke kosten dus niet in mindering worden gebracht op het subsidiepercentage vastgesteld als in overweging (18) beschreven. |
(31) |
Deze herzieningsprocedure is niet van invloed op de datum waarop Verordening (EG) nr. 1601/1999 zal vervallen, overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Aan de tabel in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1601/1999 wordt het volgende toegevoegd:
VSL Wires Limited G-1/3 MIDC, Tarapur Industrial Area, Boisar District, Thane, Maharashtra, India |
14,1 |
A444 |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, op 19 juli 2004.
Voor de Raad
De Voorzitter
C. VEERMAN
(1) PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
(2) PB L 189 van 22.7.1999, blz. 26.
(3) PB C 161 van 10.7.2003, blz. 3.
(4) PB L 196 van 25.7.2002, blz. 1.
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/19 |
VERORDENING (EG) Nr. 1324/2004 VAN DE COMMISSIE
van 19 juli 2004
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 juli 2004.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 juli 2004.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 19 juli 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
052 |
39,9 |
999 |
39,9 |
|
0707 00 05 |
052 |
61,4 |
999 |
61,4 |
|
0709 90 70 |
052 |
77,9 |
999 |
77,9 |
|
0805 50 10 |
052 |
65,1 |
388 |
62,8 |
|
524 |
57,1 |
|
528 |
49,8 |
|
999 |
58,7 |
|
0808 10 20, 0808 10 50, 0808 10 90 |
388 |
81,5 |
400 |
110,2 |
|
404 |
86,6 |
|
508 |
78,3 |
|
512 |
91,6 |
|
524 |
83,4 |
|
528 |
79,7 |
|
720 |
71,5 |
|
804 |
92,2 |
|
999 |
86,1 |
|
0808 20 50 |
052 |
120,3 |
388 |
88,2 |
|
512 |
87,2 |
|
528 |
80,3 |
|
999 |
94,0 |
|
0809 10 00 |
052 |
187,8 |
094 |
69,5 |
|
999 |
128,7 |
|
0809 20 95 |
052 |
287,4 |
400 |
299,0 |
|
404 |
303,6 |
|
999 |
296,7 |
|
0809 30 10, 0809 30 90 |
052 |
161,0 |
999 |
161,0 |
|
0809 40 05 |
512 |
91,6 |
624 |
171,0 |
|
999 |
131,3 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/21 |
VERORDENING (EG) Nr. 1325/2004 VAN DE COMMISSIE
van 19 juli 2004
tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2921/90 met betrekking tot het bedrag van de steun voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 15, onder b),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2921/90 van de Commissie van 10 oktober 1990 betreffende de steunverlening voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt (2), wordt het niveau van de steun voor tot caseïne of caseïnaten verwerkte ondermelk vastgesteld. Gezien de ontwikkeling van de marktprijs voor caseïne en caseïnaten op de markt van de Gemeenschap en op de wereldmarkt moet het steunbedrag worden verlaagd. |
(2) |
Verordening (EEG) nr. 2921/90 moet derhalve worden gewijzigd. |
(3) |
Het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2921/90 wordt het bedrag „6,00 EUR” vervangen door „4,80 EUR”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 juli 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).
(2) PB L 279 van 11.10.1990, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 590/2004 (PB L 94 van 31.3.2004, blz. 5).
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/22 |
VERORDENING (EG) Nr. 1326/2004 VAN DE COMMISSIE
van 19 juli 2004
tot vaststelling van het definitieve steunbedrag voor gedroogde voedergewassen voor het verkoopseizoen 2003/2004
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad van 21 februari 1995 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen (1), en met name op artikel 18,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 3, leden 2 en 3, van bovengenoemde Verordening (EG) nr. 603/95 zijn de steunbedragen vastgesteld die tijdens het verkoopseizoen 2003/2004 voor respectievelijk kunstmatig gedroogde voedergewassen en in de zon gedroogde voedergewassen aan de verwerkingsbedrijven worden toegekend, voor ten hoogste de in artikel 4, leden 1 en 3, van genoemde verordening vastgestelde maximumhoeveelheden. |
(2) |
Blijkens de opgaven die door de lidstaten aan de Commissie zijn gedaan overeenkomstig artikel 15, onder a), tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 785/95 van de Commissie van 6 april 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen (2) is de gegarandeerde maximumhoeveelheid voor kunstmatig gedroogde voedergewassen overschreden. De gegarandeerde maximumhoeveelheid voor in de zon gedroogde voedergewassen is niet overschreden. |
(3) |
Derhalve dient te worden bepaald dat het in bovengenoemde Verordening (EG) nr. 603/95 vastgestelde steunbedrag voor kunstmatig gedroogde voedergewassen moet worden gekort overeenkomstig artikel 5 van de genoemde verordening. Voor in de zon gedroogde voedergewassen dient het steunbedrag zonder korting aan de begunstigden te worden uitbetaald. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor gedroogde voedergewassen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in Verordening (EG) nr. 603/95 bedoelde steun voor gedroogde voedergewassen, waarvan het bedrag respectievelijk in artikel 3, lid 2, en artikel 3, lid 3, van genoemde verordening is vastgesteld voor respectievelijk kunstmatig gedroogde voedergewassen en in de zon gedroogde voedergewassen, wordt voor het verkoopseizoen 2003/2004:
a) |
het steunbedrag voor gedroogde voedergewassen uitbetaald na verlaging tot 66,45 EUR per ton in alle lidstaten; |
b) |
voor in de zon gedroogde voedergewassen ongekort uitbetaald. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 juli 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 63 van 21.3.1995, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
(2) PB L 79 van 7.4.1995, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1413/2001 (PB L 191 van 13.7.2001, blz. 8).
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/23 |
VERORDENING (EG) Nr. 1327/2004 VAN DE COMMISSIE
van 19 juli 2004
betreffende een permanente inschrijving voor het verkoopseizoen 2004/2005 voor de vaststelling van heffingen en/of restituties bij uitvoer van witte suiker
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 22, lid 2, artikel 27, leden 5 en 15, en artikel 33, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gezien de situatie op de markt voor suiker in de Gemeenschap en daarbuiten lijkt het dienstig om voor het verkoopseizoen 2004/2005 zo spoedig mogelijk een permanente inschrijving voor de uitvoer van witte suiker te openen, om naar gelang van de schommelingen van de wereldmarktprijzen heffingen bij uitvoer en/of restituties bij uitvoer te kunnen vaststellen. |
(2) |
De in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 vastgestelde algemene voorschriften inzake de inschrijvingsprocedure voor de bepaling van de restituties bij uitvoer van suiker moeten worden toegepast. |
(3) |
Wegens het specifieke karakter van de verrichting moeten bepalingen inzake de op grond van de permanente inschrijving afgegeven uitvoercertificaten worden vastgesteld en moet bijgevolg worden afgeweken van Verordening (EG) nr. 1464/95 van de Commissie van 27 juni 1995 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van invoer- en uitvoercertificaten in de sector suiker (2). De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (3), evenals de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 120/89 van de Commissie van 19 januari 1989 tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen voor de toepassing van heffingen en belastingen bij uitvoer van landbouwproducten (4), blijven evenwel van toepassing. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een permanente inschrijving gehouden voor de vaststelling van heffingen en/of restituties bij uitvoer van witte suiker van GN-code 1701 99 10 voor alle bestemmingen, behalve Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro (5) en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. Tijdens de duur van deze permanente inschrijving worden deelinschrijvingen gehouden.
2. De permanente inschrijving wordt gehouden tot en met 28 juli 2005.
Artikel 2
De permanente inschrijving en de deelinschrijvingen worden gehouden overeenkomstig artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 en de bepalingen van de onderhavige verordening.
Artikel 3
1. De lidstaten stellen een bericht van inschrijving op. Het bericht van inschrijving wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De lidstaten mogen het bericht van inschrijving bovendien elders bekendmaken of laten bekendmaken.
2. In het bericht van inschrijving worden met name de inschrijvingsvoorwaarden vermeld.
3. Het bericht van inschrijving kan tijdens de duur van de permanente inschrijving worden gewijzigd. Het wordt gewijzigd indien de inschrijvingsvoorwaarden in die periode worden gewijzigd.
Artikel 4
1. De termijn voor het indienen van de offertes voor de eerste deelinschrijving:
a) |
gaat in op 23 juli 2004 en |
b) |
verstrijkt op donderdag 29 juli 2004 om 10.00 uur (Brusselse tijd). |
2. De termijn voor het indienen van de offertes voor elk van de volgende deelinschrijvingen:
a) |
gaat in op de eerste werkdag na de dag waarop deze termijn voor de vorige deelinschrijving is verstreken; |
b) |
verstrijkt op de volgende data om 10.00 uur (Brusselse tijd):
|
Artikel 5
1. Gegadigden nemen op een van volgende wijzen aan de deelinschrijving deel:
a) |
door een schriftelijke offerte tegen ontvangstbewijs in te dienen bij de bevoegde instantie van een lidstaat; |
b) |
per aan deze instantie te richten aangetekend schrijven of telegram; |
c) |
per aan deze instantie te richten telexbericht, fax of e-mailbericht, voor zover zij deze wijze van indiening aanvaardt. |
2. Een offerte is slechts geldig voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
in de offerte zijn de volgende gegevens vermeld:
|
b) |
de uit te voeren hoeveelheid witte suiker bedraagt ten minste 250 ton; |
c) |
vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van de offertes wordt het bewijs geleverd dat de inschrijver de in de offerte vermelde zekerheid heeft gesteld; |
d) |
de offerte gaat vergezeld van een verklaring van de inschrijver waarin deze zich ertoe verbindt om, bij eventuele toewijzing aan hem, binnen de in artikel 12, lid 2, tweede alinea, vastgestelde termijn het uitvoercertificaat of de uitvoercertificaten aan te vragen voor de uit te voeren hoeveelheden witte suiker; |
e) |
de offerte gaat vergezeld van een verklaring van de inschrijver waarin deze zich ertoe verbindt om bij eventuele toewijzing aan hem:
|
3. In een offerte mag worden vermeld dat deze slechts als ingediend mag worden beschouwd wanneer aan een van de twee of aan de beide onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
a) |
het minimumbedrag van de heffing bij uitvoer of eventueel het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer moet worden vastgesteld op de dag waarop de termijn voor het indienen van de betrokken offertes verstrijkt; |
b) |
de toewijzing moet gelden voor het geheel of een bepaald deel van de in de offerte vermelde hoeveelheid. |
4. Een offerte die niet overeenkomstig de leden 1 en 2 wordt ingediend of die andere voorwaarden bevat dan die welke voor de onderhavige inschrijving gelden, wordt niet in aanmerking genomen.
5. Een ingediende offerte kan niet worden ingetrokken.
Artikel 6
1. Elke inschrijver stelt een zekerheid van 11 EUR per 100 kg uit hoofde van deze inschrijving uit te voeren witte suiker.
Voor degenen aan wie wordt toegewezen, geldt deze zekerheid, onverminderd artikel 13, lid 4, als de bij het indienen van de in artikel 12, lid 2, bedoelde aanvraag te stellen zekerheid voor het uitvoercertificaat.
2. De in lid 1 bedoelde zekerheid wordt, naar keuze van de inschrijver, gesteld in contanten of in de vorm van een garantie van een instelling die voldoet aan de criteria als vastgesteld door de lidstaat waar de offerte wordt ingediend.
3. Behoudens overmacht wordt de in lid 1 bedoelde zekerheid vrijgegeven:
a) |
met betrekking tot de inschrijvers, voor de hoeveelheid waarvoor niet op de offerte is ingegaan; |
b) |
met betrekking tot degenen aan wie is toegewezen en die hun uitvoercertificaat niet binnen de in artikel 12, lid 2, tweede alinea, bedoelde termijn hebben aangevraagd, naar rato van 10 EUR per 100 kg witte suiker; |
c) |
met betrekking tot degenen aan wie is toegewezen, voor de hoeveelheid waarvoor zij in de zin van artikel 31, onder b), en artikel 32, lid 1, onder b), i), van Verordening (EG) nr. 1291/2000 de verplichting tot uitvoer die voortvloeit uit het in artikel 12, lid 2, bedoelde uitvoercertificaat, zijn nagekomen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1291/2000. |
In het in de eerste alinea, onder b), bedoelde geval wordt het vrij te geven gedeelte van de zekerheid in voorkomend geval verminderd met:
a) |
het verschil tussen het voor de betrokken deelinschrijving vastgestelde maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer en het voor de daaropvolgende deelinschrijving vastgestelde maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer, indien dit laatste bedrag hoger is dan het eerste; |
b) |
het verschil tussen het voor de betrokken deelinschrijving vastgestelde minimumbedrag van de heffing bij uitvoer en het voor de daaropvolgende deelinschrijving vastgestelde minimumbedrag van de heffing bij uitvoer, indien dit laatste bedrag lager is dan het eerste. |
Het niet-vrijgegeven deel de zekerheid of de niet-vrijgegeven zekerheid wordt verbeurd voor de hoeveelheid suiker waarvoor de overeenkomstige verplichtingen niet zijn nagekomen.
4. In geval van overmacht stelt de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat de maatregelen voor de vrijgave van de zekerheid vast die zij op grond van de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden nodig acht.
Artikel 7
1. De offertes worden onderzocht door de betrokken bevoegde instantie; dit onderzoek is niet openbaar. De personen die bij het onderzoek worden toegelaten, zijn tot geheimhouding verplicht.
2. De ingediende offertes moeten uiterlijk anderhalf uur nadat de in het bericht van inschrijving vastgestelde termijn voor de wekelijkse indiening van de offertes verstrijkt, via de lidstaten anoniem aan de Commissie worden medegedeeld.
Indien geen offertes zijn ingediend, stellen de lidstaten de Commissie daarvan eveneens binnen de genoemde tijdslimiet in kennis.
Artikel 8
1. Na onderzoek van de ontvangen offertes kan per deelinschrijving een maximumhoeveelheid worden vastgesteld.
2. Er kan worden besloten aan een bepaalde deelinschrijving geen gevolg te geven.
Artikel 9
1. Met name rekening houdende met de situatie en de te verwachten ontwikkeling op de suikermarkt in de Gemeenschap en daarbuiten, wordt overgegaan:
a) |
hetzij tot vaststelling van een minimumbedrag van de heffing bij uitvoer, |
b) |
hetzij tot vaststelling van een maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer. |
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 10 wordt, bij vaststelling van een minimumbedrag voor de heffing bij uitvoer, toegewezen aan de inschrijver(s) wiens (wier) offerte ten minste gelijk is aan het minimumbedrag van de heffing bij uitvoer.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 10 wordt, bij vaststelling van een maximumbedrag voor de restitutie bij uitvoer, toegewezen aan de inschrijver(s) wiens (wier) offerte ten hoogste gelijk is aan het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer, en aan elke inschrijver wiens offerte betrekking heeft op een heffing bij uitvoer.
Artikel 10
1. Wanneer voor een deelinschrijving een maximumhoeveelheid is vastgesteld, wordt, bij vaststelling van een minimumheffing, toegewezen aan de inschrijver in wiens offerte de hoogste heffing bij uitvoer is vermeld. Indien de maximumhoeveelheid met deze offerte niet is bereikt, wordt, in de volgorde van afnemende grootte van het bedrag van de heffing bij uitvoer, toegewezen totdat de maximumhoeveelheid is bereikt.
Wanneer voor een deelinschrijving een maximumhoeveelheid is vastgesteld, wordt, bij vaststelling van een maximumrestitutie, toegewezen overeenkomstig het bepaalde in de eerste alinea, en wordt, indien er geen offertes zijn of meer zijn waarin een heffing bij uitvoer is vermeld, toegewezen aan de inschrijvers in wier offerte een uitvoerrestitutie is vermeld, in de volgorde van toenemende grootte van het bedrag van de restitutie, totdat de maximumhoeveelheid is bereikt.
2. Wanneer de in lid 1 aangegeven toewijzingsprocedure ertoe zou leiden dat, door het in aanmerking nemen van een offerte, de maximumhoeveelheid wordt overschreden, wordt aan de betrokken inschrijver slechts toegewezen tot de hoeveelheid waarmee de maximumhoeveelheid wordt bereikt. Offertes waarin dezelfde heffing bij uitvoer of dezelfde restitutie bij uitvoer is vermeld en bij volledige aanvaarding waarvan de maximumhoeveelheid zou worden overschreden, worden in aanmerking genomen:
a) |
hetzij naar rato van de in elk van die offertes vermelde totale hoeveelheid; |
b) |
hetzij, per inschrijver, tot een vast te stellen maximumhoeveelheid; |
c) |
hetzij door loting. |
Artikel 11
1. De bevoegde instantie van de betrokken lidstaat stelt alle inschrijvers onmiddellijk in kennis van het resultaat van hun deelneming aan de inschrijving. Bovendien zendt deze instantie onverwijld een bericht van toewijzing naar de inschrijvers aan wie is toegewezen.
2. In het bericht van toewijzing worden ten minste vermeld:
a) |
de referentie van de inschrijving; |
b) |
de uit te voeren hoeveelheid witte suiker; |
c) |
het bedrag, uitgedrukt in euro, van de toe te passen heffing bij uitvoer of eventueel de toe te kennen restitutie bij uitvoer per 100 kg witte suiker voor de onder b) bedoelde hoeveelheid. |
Artikel 12
1. Degene aan wie wordt toegewezen, heeft onder de in lid 2 genoemde voorwaarden voor de toegewezen hoeveelheid recht op een uitvoercertificaat waarin, naar gelang van het geval, de in de offerte vermelde heffing bij uitvoer of restitutie bij uitvoer is vermeld.
2. Degene aan wie wordt toegewezen, is verplicht overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1291/2000 een uitvoercertificaat voor de hem toegewezen hoeveelheid aan te vragen; in afwijking van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 120/89 kan deze aanvraag niet worden ingetrokken.
De aanvraag moet uiterlijk op een van de onderstaande dagen worden ingediend:
a) |
de laatste werkdag vóór de dag waarop de deelinschrijving van de daaropvolgende week wordt gehouden; |
b) |
de laatste werkdag van de daaropvolgende week, wanneer in die week geen deelinschrijving wordt gehouden. |
3. Degene aan wie wordt toegewezen, heeft de verplichting de in de offerte vermelde hoeveelheid uit te voeren en, indien deze verplichting niet is nagekomen, in voorkomend geval het in artikel 13, lid 4, bedoelde bedrag te betalen.
4. Het in lid 1 bedoelde recht en de in de leden 2 en 3 genoemde verplichtingen kunnen niet worden overgedragen.
Artikel 13
1. De in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1464/95 genoemde termijn voor de afgifte van uitvoercertificaten is niet van toepassing op witte suiker die overeenkomstig de onderhavige verordening wordt uitgevoerd.
2. De uit hoofde van een deelinschrijving afgegeven uitvoercertificaten zijn geldig vanaf de dag van afgifte tot het einde van de vijfde maand volgende op die waarin deze deelinschrijving heeft plaatsgevonden.
De uitvoercertificaten die worden afgegeven uit hoofde van deelinschrijvingen welke vanaf 1 mei 2005 plaatsvinden, zijn evenwel slechts geldig tot en met 30 september 2005.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het uitvoercertificaat hebben afgegeven, kunnen, op schriftelijke aanvraag van de titularis van het certificaat, de geldigheidsduur ervan verlengen tot uiterlijk 15 oktober 2005, wanneer er technische problemen rijzen waardoor de uitvoer niet kan plaatshebben binnen de in de tweede alinea vastgestelde geldigheidstermijn, en op voorwaarde dat de bedoelde transactie niet onder de in artikel 4 of 5 van Verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad (6) vastgestelde regeling valt.
3. De uitvoercertificaten die worden afgegeven uit hoofde van deelinschrijvingen welke plaatsvinden tussen 29 juli 2004 en 30 september 2004, kunnen pas vanaf 1 oktober 2004 worden gebruikt.
4. Behoudens overmacht betaalt de titularis van het certificaat aan de bevoegde instantie een bepaald bedrag voor de hoeveelheid waarvoor de uitvoerverplichting die voortvloeit uit het in artikel 12, lid 2, bedoelde uitvoercertificaat niet is nagekomen, indien de in artikel 6 bedoelde zekerheid lager is dan de uitkomst van een van de volgende berekeningen:
a) |
de in het certificaat vermelde heffing bij uitvoer, verminderd met de in artikel 33, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde heffing die van kracht is op de laatste dag van geldigheid van het certificaat; |
b) |
de som van de in het certificaat vermelde heffing bij uitvoer en de in artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde restitutie die van kracht is op de laatste dag van geldigheid van het certificaat; |
c) |
de in artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde restitutie bij uitvoer die van kracht is op de laatste dag van geldigheid van het certificaat, verminderd met de in het certificaat vermelde restitutie. |
Het te betalen bedrag als bedoeld in de eerste alinea is gelijk aan het verschil tussen het resultaat van de berekening onder a), b) of c), naar gelang van het geval, en de in artikel 6, lid 1, bedoelde zekerheid.
Artikel 14
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 juli 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).
(2) PB L 144 van 28.6.1995, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 96/2004 (PB L 15 van 22.1.2004, blz. 4).
(3) PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 636/2004 van de Commissie (PB L 100 van 6.4.2004, blz. 25).
(4) PB L 16 van 20.1.1989, blz. 19. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 910/2004 (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 63).
(5) Met inbegrip van Kosovo, als omschreven bij Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.
(6) PB L 62 van 7.3.1980, blz. 5.
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/28 |
VERORDENING (EG) Nr. 1328/2004 VAN DE COMMISSIE
van 19 juli 2004
tot vaststelling van de communautaire producenten- en invoerprijzen voor anjers en rozen met het oog op de toepassing van de invoerregeling voor bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië en Marokko alsmede de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 4088/87 van de Raad van 21 december 1987 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toepassing van preferentiële douanerechten bij invoer van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië en Marokko alsmede de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (1), en met name op artikel 5, lid 2, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 1 ter van Verordening (EEG) nr. 700/88 bedoelde communautaire producenten- en invoerprijzen voor eenbloemige anjers (standaard), veelbloemige anjers, grootbloemige rozen en kleinbloemige rozen, voor een periode van twee weken, zijn vastgesteld in de bijlage.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 20 juli 2004.
Zij is van toepassing van 21 juli tot en met 3 augustus 2004.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 juli 2004.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw
(1) PB L 382 van 31.12.1987, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1300/97 (PB L 177 van 5.7.1997, blz. 1).
(2) PB L 72 van 18.3.1988, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2062/97 (PB L 289 van 22.10.1997, blz. 1).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 19 juli 2004 tot vaststelling van de communautaire producenten- en invoerprijzen voor anjers en rozen met het oog op de toepassing van de invoerregeling voor bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië en Marokko alsmede de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook
(EUR/100 stuks) |
||||
Periode: 21 juli tot en met 3 august 2004 |
||||
Communautaire producentenprijzen |
Eenbloemige anjers (standaard) |
Veelbloemige anjers (tros) |
Grootbloemige rozen |
Kleinbloemige rozen |
|
16,11 |
14,65 |
21,40 |
11,51 |
Communautaire invoerprijzen |
Eenbloemige anjers (standaard) |
Veelbloemige anjers (tros) |
Grootbloemige rozen |
Kleinbloemige rozen |
Israël |
— |
— |
— |
— |
Marokko |
— |
— |
— |
— |
Cyprus |
— |
— |
— |
— |
Jordanië |
— |
— |
— |
— |
Westelijke Jordaanoever en Gazastrook |
— |
— |
— |
— |
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/30 |
GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2004/552/GBVB VAN DE RAAD
van 12 juli 2004
ten aanzien van aspecten van de exploitatie van het Europees systeem voor radionavigatie per satelliet die betrekking hebben op de veiligheid van de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad van 12 juli 2004 inzake de beheersstructuren van het Europees programma voor radionavigatie per satelliet (1) is een communautair bureau, de Europese GNSS-toezichtautoriteit (SA), ingesteld. |
(2) |
In die verordening wordt bepaald dat de SA onder meer alle aspecten in verband met de veiligheid en de beveiliging van het radionavigatiesysteem beheert, zonder te raken aan de aspecten die verband houden met de veiligheid van de Europese Unie en haar lidstaten. |
(3) |
Voorts wordt in die verordening bepaald dat de SA optreedt als concessieverlenende instantie voor de particuliere concessiehouder die belast is met de uitvoerings- en beheerstaken met betrekking tot de exploitatie van het systeem en die op grond van de concessieovereenkomst met de SA verplicht is gevolg te geven aan alle instructies van de Raad uit hoofde van dit gemeenschappelijk optreden. |
(4) |
Wanneer de veiligheid van de Europese Unie of haar lidstaten door de exploitatie van het systeem zou kunnen worden geschaad, dient de Raad te beslissen welke maatregelen moeten worden genomen. |
(5) |
De secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (SG/HV), moet met het oog op dit gemeenschappelijk optreden worden gemachtigd om in spoedeisende gevallen de nodige maatregelen te nemen; tevens moet hij permanent toezicht op de exploitatie van het systeem kunnen uitoefenen, |
HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:
Artikel 1
Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1321/2004, worden bij dit gemeenschappelijk optreden de verantwoordelijkheden vastgesteld die de Raad op zich dient te nemen in gevallen waarin de veiligheid van de Europese Unie of haar lidstaten door de exploitatie van het Europees systeem voor radionavigatie per satelliet (hierna „het systeem” genoemd) zou kunnen worden geschaad.
Artikel 2
1. Wanneer de veiligheid van de Europese Unie of van een lidstaat wordt bedreigd ten gevolge van de exploitatie of het gebruik van het systeem, of wanneer de exploitatie van het systeem in het gedrang komt, in het bijzonder als resultaat van een internationale crisis, neemt de Raad met eenparigheid van stemmen een besluit over de instructies die aan de Europese GNSS-toezichtautoriteit (SA) en de concessiehouder van het systeem moeten worden gegeven. Elk lid van de Raad, de SG/HV of de Commissie mogen verzoeken dat de Raad een bespreking houdt vooraleer deze instructies goed te keuren.
2. De Raad verzoekt, indien dat haalbaar is, de SA om advies over de mogelijk ruimere gevolgen die voor het Galileo-systeem zouden kunnen voortvloeien uit de instructies waarover hij een besluit wil nemen.
3. Het Politiek en Veiligheidscomité brengt indien nodig advies uit bij de Raad.
Artikel 3
1. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de situatie dermate urgent is dat zij een onmiddellijk optreden vergt, is de SG/HV gemachtigd om de in artikel 2, lid 1, bedoelde instructies uit te vaardigen. De SG/HV stelt de Raad en de Commissie onverwijld in kennis van de krachtens dit artikel uitgevaardigde instructies.
2. De Raad kan indien nodig besluiten de instructies te wijzigen.
Artikel 4
De Raad zal indien nodig, met eenparigheid van stemmen optredend, de in de artikelen 2 en 3 weergegeven voorschriften en procedures toetsen en verfijnen in het licht van de ontwikkeling van het Europees systeem voor radionavigatie per satelliet. In dat verband zal de Raad in het bijzonder aangeven welke maatregelen moeten worden genomen ingeval de veiligheid van de Europese Unie of van een lidstaat wordt bedreigd, met name wanneer PRS-ontvangers verloren gaan, oneigenlijk worden gebruikt of worden gekraakt. Eveneens zal hij aangeven hoe de SA door hem kan worden voorzien van de nodige instructies met betrekking tot iedere aangelegenheid die van invloed kan zijn op de veiligheid van de Europese Unie of haar lidstaten.
Artikel 5
Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Artikel 6
Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2004.
Voor de Raad
De voorzitter
B. BOT
(1) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
20.7.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 246/32 |
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2004/553/GBVB VAN DE RAAD
van 19 juli 2004
houdende wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/495/GBVB inzake Irak
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 7 juli 2003 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2003/495/GBVB inzake Irak (1) aangenomen ter uitvoering van Resolutie 1483 (2003) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. |
(2) |
Op 8 juni 2004 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1546 (2004) aangenomen, waarbij de Veiligheidsraad zijn steun toezegde aan de vorming van een soevereine interimregering voor Irak, die uiterlijk op 30 juni 2004 de volledige verantwoordelijkheid en autoriteit voor het bestuur van Irak zou overnemen, en zijn tevredenheid uitsprak over het feit dat de bezetting van Irak uiterlijk op 30 juni 2004 zou eindigen, dat de voorlopige autoriteit van de coalitie zou worden opgeheven en Irak zijn volledige soevereiniteit opnieuw zou doen gelden; de Veiligheidsraad onderstreepte evenwel dat alle staten de verbodsbepalingen dienen na te leven die zijn ingesteld bij Resolutie 661 (1990) van de Veiligheidsraad en latere resoluties ter zake, waaronder Resolutie 1483 (2003), en die betrekking hebben op de verkoop of levering aan Irak van ander wapentuig en aanverwant materiaal dan het wapentuig en aanverwant materiaal dat benodigd is door de regering van Irak of de multinationale troepenmacht die overeenkomstig Resolutie 1511 (2003) is ingesteld; de Veiligheidsraad memoreerde voorts dat de lidstaten verder verplicht blijven een aantal tegoeden, activa en economische middelen te bevriezen en over te dragen overeenkomstig Resolutie 1483 (2003), alsook dat de verboden inzake of de verplichtingen van de lidstaten in verband met de in de punten 8 en 12 van Resolutie 687 (1991) genoemde of de in punt 3, onder f), van Resolutie 707 (1991) omschreven activiteiten blijven bestaan. |
(3) |
Op 28 juni 2004 is de voorlopige autoriteit van de coalitie opgeheven en heeft Irak zijn volledige soevereiniteit herbevestigd. |
(4) |
Een optreden van de Gemeenschap is nodig om bepaalde maatregelen uit te voeren. |
(5) |
Gemeenschappelijk Standpunt 2003/495/GBVB dient derhalve te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 1 van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/495/GBVB wordt vervangen door de volgende tekst:
„Artikel 1
1. De verkoop, levering, overdracht of uitvoer van alle soorten wapentuig en aanverwant materiaal, met inbegrip van wapens en munitie, militaire voertuigen en uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, aan Irak door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten of met gebruikmaking van schepen of vliegtuigen die hun vlag voeren is verboden, ongeacht of die zijn oorsprong vindt op hun grondgebied of niet.
2. Onverminderd de voor de lidstaten geldende verbodsbepalingen of verplichtingen in verband met de producten vermeld in de punten 8 en 12 van Resolutie 687 (1991) van de Veiligheidsraad van 3 april 1991, of de activiteiten vermeld in punt 3, onder f), van Resolutie 707 (1991) van de Veiligheidsraad van 15 augustus 1991, is lid 1 van dit artikel niet van toepassing op de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van wapentuig en aanverwant materiaal dat door de regering van Irak of de bij Resolutie 1511 (2003) van de Veiligheidsraad ingestelde multinationale troepenmacht is benodigd ter uitvoering van Resolutie 1546 (2004) van de Veiligheidsraad.
3. Voor de in lid 2 bedoelde verkoop, levering, overdracht of uitvoer van wapentuig en aanverwant materiaal moet door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vergunning worden verleend.”.
Artikel 2
De bepalingen van artikel 5 van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/495/GBVB blijven gelden, met dien verstande dat de voorrechten en immuniteiten waarin artikel 5, leden 1, 2, onder a), en 2, onder b), voorziet, niet gelden met betrekking tot in kracht van gewijsde gegane beslissingen die voortvloeien uit contractuele verplichtingen welke door Irak na 30 juni 2004 zijn aangegaan.
Artikel 3
Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de datum van vaststelling. Het is van toepassing vanaf 28 juni 2004.
Artikel 4
Dit Gemeenschappelijk Standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 19 juli 2004.
Voor de Raad
De voorzitter
P. H. DONNER
(1) PB L 169 van 8.7.2003, blz. 72. Gemeenschappelijk standpunt gewijzigd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2003/735/GBVB (PB L 264 van 15.10.2003, blz. 40).