ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
48e jaargang |
|
|
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie |
|
|
* |
|
|
Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 143/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 28 januari 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
052 |
123,3 |
204 |
75,2 |
|
212 |
176,1 |
|
608 |
118,9 |
|
624 |
163,5 |
|
999 |
131,4 |
|
0707 00 05 |
052 |
155,2 |
999 |
155,2 |
|
0709 90 70 |
052 |
175,4 |
204 |
183,5 |
|
624 |
56,7 |
|
999 |
138,5 |
|
0805 10 20 |
052 |
43,3 |
204 |
45,7 |
|
212 |
54,1 |
|
220 |
38,5 |
|
421 |
38,1 |
|
448 |
34,7 |
|
624 |
71,7 |
|
999 |
46,6 |
|
0805 20 10 |
204 |
65,1 |
999 |
65,1 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
052 |
59,3 |
204 |
86,3 |
|
400 |
78,6 |
|
464 |
138,7 |
|
624 |
68,0 |
|
662 |
27,9 |
|
999 |
76,5 |
|
0805 50 10 |
052 |
70,5 |
999 |
70,5 |
|
0808 10 80 |
400 |
82,6 |
404 |
83,9 |
|
720 |
64,7 |
|
999 |
77,1 |
|
0808 20 50 |
388 |
79,5 |
400 |
88,1 |
|
528 |
87,7 |
|
720 |
36,8 |
|
999 |
73,0 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 144/2005 VAN DE COMMISSIE
28 januari 2005
betreffende de 75e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2799/1999 bedoelde permanente verkoop bij inschrijving
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 26 van Verordening (EG) nr. 2799/1999 van de Commissie van 17 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de toekenning van steun voor ondermelk en magere melkpoeder voor voederdoeleinden en de verkoop van voornoemd magere melkpoeder (2), houden de interventiebureaus voor bepaalde in hun bezit zijnde hoeveelheden magere melkpoeder een permanente verkoop bij inschrijving. |
(2) |
Volgens de voorwaarden van artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2799/1999 wordt, met inachtneming van de ontvangen aanbiedingen voor iedere bijzondere inschrijving, een minimumverkoopprijs vastgesteld of wordt besloten de verkoop bij inschrijving geen doorgang te laten vinden. |
(3) |
Het onderzoek van de offertes heeft er toe geleid geen gevolg te geven aan de inschrijving. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de 75e bijzondere inschrijving in het kader van Verordening (EG) nr. 2799/1999, waarvoor de termijn voor indiening van de offertes is afgelopen op 25 januari 2005, wordt geen gevolg gegeven aan de inschrijving.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).
(2) PB L 340 van 31.12.1999, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/4 |
VERORDENING (EG) Nr. 145/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 7,
Na overleg met het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. INLEIDING
(1) |
Op 30 april 2004 heeft de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) bekendgemaakt dat zij een antidumpingprocedure zou inleiden (hierna „bericht van inleiding” genoemd) betreffende de invoer van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China. |
(2) |
Dit bericht werd bekendgemaakt naar aanleiding van een klacht die in maart 2004 was ingediend door Solvay Barium Strontium GmbH, de enige producent van bariumcarbonaat in de Gemeenschap. De klacht bevatte bewijsmateriaal dat dit product met dumping werd ingevoerd en dat hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan, welk bewijsmateriaal toereikend werd geacht om over te gaan tot de inleiding van een antidumpingprocedure. |
2. PARTIJEN BIJ DE PROCEDURE
(3) |
De Commissie heeft de indiener van de klacht, de haar bekende belanghebbende producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China, importeurs, leveranciers en verwerkende bedrijven alsmede de vertegenwoordigers van de Volksrepubliek China van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. |
(4) |
De indiener van de klacht, producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China, importeurs, verwerkende bedrijven en organisaties van verwerkende bedrijven hebben hun standpunt bekendgemaakt. Alle belanghebbenden die verzochten te worden gehoord en konden aantonen dat er bijzondere redenen waren om hen te horen, werden gehoord. |
(5) |
Om producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China in staat te stellen een verzoek in te dienen als marktgericht bedrijf te worden behandeld of om een individuele behandeling te verkrijgen, heeft de Commissie hen de desbetreffende formulieren toegezonden. Vijf ondernemingen verzochten om een behandeling als marktgericht bedrijf overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening of om een individuele behandeling indien zou blijken dat zij niet voldeden aan de voorwaarden om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. |
(6) |
In het bericht van inleiding was vermeld dat gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs en importeurs die bij de procedure waren betrokken wellicht gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Daar het aantal producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China, en het aantal importeurs en verwerkende bedrijven in de Gemeenschap die tot medewerking bereid waren lager was dan verwacht, bleek het echter niet nodig gebruik te maken van een steekproef. |
(7) |
De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbenden en alle ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hebben bekendgemaakt een vragenlijst toegezonden. Er werden antwoorden ontvangen van de klagende EG-producent, vijf onafhankelijke importeurs, een leverancier van grondstoffen, zes verwerkende bedrijven, een organisatie van verwerkende bedrijven en vijf producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China. |
(8) |
De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, schade en het belang van de Gemeenschap nodig heeft verzameld en gecontroleerd. Er vonden controles plaats bij de volgende ondernemingen:
|
(9) |
Aangezien de normale waarde voor producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China die geen behandeling als marktgericht bedrijf verkregen op basis van gegevens in een referentieland moesten worden vastgesteld, vond in de volgende onderneming een controle plaats:
|
3. ONDERZOEKTIJDVAK
(10) |
Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari tot en met 31 december 2003 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van januari 2000 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd). |
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. BETROKKEN PRODUCT
(11) |
De procedure heeft betrekking op bariumcarbonaat met een strontiumgehalte van meer dan 0,07 gewichtspercenten en een zwavelgehalte van meer dan 0,0015 gewichtspercenten, in de vorm van poeder of van geperste, dan wel gebrande korrels, ingedeeld onder GN-code ex 2836 60 00 (hierna „bariumcarbonaat” genoemd). |
2. SOORTGELIJK PRODUCT
(12) |
Er werden geen verschillen vastgesteld tussen bariumcarbonaat dat vanuit de Volksrepubliek China in de Gemeenschap wordt ingevoerd, bariumcarbonaat dat wordt vervaardigd en verkocht in de Volksrepubliek China en bariumcarbonaat dat wordt vervaardigd en verkocht in de Verenigde Staten van Amerika (VS), welk land gebruikt werd als referentieland voor de vaststelling van de normale waarde van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China. Bariumcarbonaat dat in de VS wordt vervaardigd en aldaar verkocht heeft dezelfde fysische en chemische basiskenmerken en wordt voor dezelfde doeleinden gebruikt als bariumcarbonaat dat uit de Volksrepubliek China naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Er werden ook geen verschillen vastgesteld tussen bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China en bariumcarbonaat dat in de Gemeenschap wordt vervaardigd en verkocht. Beide vertonen dezelfde fysische en chemische kenmerken en worden voor dezelfde doeleinden gebruikt. Bijgevolg hebben zowel bariumcarbonaat dat wordt vervaardigd in de Volksrepubliek China en aldaar op de binnenlandse markt verkocht als bariumcarbonaat dat wordt vervaardigd in het referentieland en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht en bariumcarbonaat dat in de Gemeenschap wordt vervaardigd en verkocht dezelfde fysische en chemische basiskenmerken en worden voor dezelfde doeleinden gebruikt. De conclusie is dat al dit bariumcarbonaat soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
C. DUMPING
1. BEHANDELING ALS MARKTGERICHT BEDRIJF
(13) |
Bij antidumpingonderzoeken betreffende goederen uit de Volksrepubliek China wordt de normale waarde vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, van de basisverordening voor die producenten waarvoor werd vastgesteld dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. |
(14) |
Om verwijzingen te vergemakkelijken worden deze criteria, waaraan ondernemingen moeten voldoen om als marktgericht bedrijf te worden behandeld, hieronder kort uiteengezet:
|
(15) |
Vijf producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China verzochten om een behandeling als marktgericht bedrijf overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en hebben het desbetreffende formulier ingevuld. |
(16) |
Het verzoek van twee ondernemingen werd afgewezen op basis van een eerste onderzoek van het desbetreffende formulier omdat hieruit niet bleek dat aan alle criteria was voldaan. Met name die ondernemingen die volledig of hoofdzakelijk in handen van de overheid waren en een raad van bestuur hadden die geheel of grotendeels bestond uit door de overheid benoemde directeuren, konden niet aantonen dat hun zakelijke besluiten niet in beduidende mate door de overheid werden beïnvloed. Bij de drie overige ondernemingen heeft de Commissie alle gegevens verzameld en geverifieerd die waren vermeld in de formulieren waarmee om een behandeling als marktgericht bedrijf was verzocht. |
(17) |
Twee ondernemingen bleken aan alle voorwaarden te voldoen en werden derhalve als marktgerichte onderneming behandeld. Dit zijn:
|
(18) |
In de volgende tabel wordt de situatie samengevat van de drie ondernemingen die niet als marktgericht bedrijf werden behandeld in verband met de vijf voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.
|
(19) |
De betrokken ondernemingen werden in de gelegenheid gesteld om op de bovenvermelde bevindingen te reageren. |
(20) |
Voor onderneming 2 konden de aandeelhouders van de gelieerde onderneming niet worden geidentificeerd en kon niet worden aangetoond wie uiteindelijk zeggenschap had over deze onderneming. Aanzienlijke staatsinmenging kon derhalve niet worden uitgesloten. Hoewel de onderneming dit feit betwistte, kon ze geen gegevens of bewijsmateriaal verstrekken waaruit kon blijken dat zij hoofdzakelijk onder leiding stond van particuliere ondernemers en vrij was van staatsinmenging van betekenis. Derhalve werd geconcludeerd dat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), eerste streepje, van de basisverordening. |
(21) |
Bovendien bleek de boekhouding van deze onderneming ernstige tekortkomingen te vertonen. Zo hadden de accountants van de onderneming onder meer een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de verkoopcijfers, de waarde en de afschrijving van de activa. De door de accountants vastgestelde tekortkomingen waren evenwel niet gecorrigeerd en de onderneming kon ook niet verklaren waarom met de opmerkingen van de accountants geen rekening was gehouden. Vanwege deze tekortkomingen kon de boekhouding niet als basis worden gebruikt voor een dumpingberekening. Hoewel de onderneming deze conclusies betwistte, kon ze niet aannemelijk maken waarom haar boekhouding, ondanks genoemde tekortkomingen, toch betrouwbaar zou zijn. Gezien bovenstaande elementen die twijfel over de betrouwbaarheid van de boekhouding hebben doen ontstaan en het feit dat de door de accountants vermelde tekortkomingen niet waren gecorrigeerd, wordt geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), tweede streepje, van de basisverordening. |
(22) |
Onderneming 2 kon geen uitleg geven over de omstandigheden waarin sommige activa van de voormalige staatsonderneming aan haar waren overgedragen. De Commissie concludeerde derhalve dat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), derde streepje, van de basisverordening. Onderneming 2 was het niet eens met deze conclusie, maar heeft geen gegevens of bewijsmateriaal verstrekt in verband met de overdracht van de activa waaruit zou blijken dat er geen verstoring was van betekenis die voortvloeide uit het vroegere systeem zonder markteconomie. Het verzoek van onderneming 2 moest derhalve worden afgewezen. |
(23) |
Het Raadgevend Comité werd geraadpleegd en de rechtstreeks betrokken partijen werden van de conclusies van de Commissie in kennis gesteld. De EG-producent had geen bezwaar tegen de conclusies inzake de behandeling van ondernemingen als marktgericht bedrijf. |
2. INDIVIDUELE BEHANDELING
(24) |
Volgens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening geldt een antidumpingrecht in het gehele land indien het gaat om landen waarop artikel 2, lid 7, van toepassing is, behalve wanneer ondernemingen in die landen kunnen aantonen, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening, dat a) zij kapitaal en winsten vrij kunnen repatriëren; b) zij hun exportprijzen en –hoeveelheden en verkoopvoorwaarden vrij kunnen vaststellen; c) de meerderheid van de aandeelhouders particulieren zijn. Staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging; d) zij valuta’s tegen marktkoersen omrekenen en e) de staatsinmenging niet dusdanig is dat maatregelen ontdoken kunnen worden indien voor exporteurs verschillende rechten gelden. |
(25) |
Nadat het verzoek om behandeling als marktgericht bedrijf van de drie ondernemingen was afgewezen, heeft de Commissie onderzocht of deze drie ondernemingen voldeden aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening. |
(26) |
Twee ondernemingen (onderneming 1 en 3) bleken volledig of hoofdzakelijk in handen van de overheid en hadden een raad van bestuur die volledig bestond uit door de overheid benoemde directeuren. Deze ondernemingen konden niet aantonen dat zij voldoende vrij waren van staatsinmenging en voldeden derhalve niet aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, onder c), van de basisverordening. |
(27) |
Hoewel de derde onderneming (onderneming 2) voor een deel in particuliere handen was, kon zij niet aantonen wie uiteindelijk zeggenschap over haar had en aanzienlijke staatsinmenging kon derhalve niet worden uitgesloten. De onderneming had dus niet kunnen aantonen aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, onder c), van de basisverordening te voldoen. |
(28) |
Omdat er bij twee ondernemingen staatsinmenging van betekenis bleek te zijn en de derde onderneming niet kon aantonen dat er geen staatsinmenging van betekenis was, bestaat het risico dat individuele rechten zullen worden ontdoken. Daar bariumcarbonaat bovendien een basisproduct is waarvan niet kan worden aangetoond dat het door een bepaalde producent is vervaardigd, werd het risico van ontduiking van maatregelen door export via een onderneming waarop een lager recht van toepassing is aanzienlijk geacht. De ondernemingen voldeden derhalve niet aan de criteria van artikel 9, lid 5, onder e), van de basisverordening. |
(29) |
Geen van de drie ondernemingen voldeed bijgevolg aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening. Daarom kon aan deze ondernemingen evenmin een individuele behandeling worden toegestaan. |
3. NORMALE WAARDE
3.1. Voor producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf werden beschouwd
a) Referentieland
(30) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs die niet als een marktgericht bedrijf worden beschouwd worden vastgesteld aan de hand van de prijzen of de geconstrueerde waarde in een derde land met markteconomie (hierna „referentieland” genoemd). |
(31) |
In het bericht van inleiding werd vermeld dat overwogen werd de VS als referentieland te kiezen voor het vaststellen van de normale waarde voor de Volksrepubliek China. De belanghebbenden konden hierover op- of aanmerkingen maken. |
(32) |
Drie producenten/exporteurs betwistten deze keuze en voerden aan dat het niveau van economische ontwikkeling, het productieproces en de toegang tot grondstoffen in de VS en in de Volksrepubliek China sterk verschilden. Bovendien werd aangevoerd dat de concurrentie in de VS gering was, daar dat land slechts één bariumcarbonaatproducent telde en de binnenlandse markt beschermd werd door antidumpingrechten. Zuid-Korea, Rusland en India werden voorgesteld als alternatieve referentielanden. |
(33) |
De Commissie heeft bedrijven in andere mogelijke referentielanden zoals India, Japan en Brazilië om medewerking verzocht. Geen enkel bedrijf in deze landen was evenwel tot medewerking bereid. |
(34) |
De Commissie stelde vast dat Zuid-Korea geen geschikt referentieland is omdat het niet over bariet, de belangrijkste grondstof, beschikt en slechts een geringe hoeveelheid bariumcarbonaat produceert. Ook Rusland werd niet geschikt geacht als referentieland omdat daar bariumcarbonaat van duidelijk mindere kwaliteit wordt vervaardigd dat dus niet kan worden vergeleken met bariumcarbonaat dat in de Volksrepubliek China en de Gemeenschap wordt vervaardigd. Ook de binnenlandse markt van Brazilië bleek te klein te zijn en bovendien meer beschermd dat die van de VS. Daarom was ook Brazilië geen geschikt referentieland. Bovendien waren er geen aanwijzingen dat een van de voorgestelde landen als referentieland geschikter was dan de VS. |
(35) |
De productie in de VS bleek omvangrijk te zijn en representatief in vergelijking met de uitvoer van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China. |
(36) |
Geoordeeld werd dat er inderdaad enige verschillen konden zijn wat economische ontwikkeling en productieprocessen betreft. De VS hebben een sterk geïndustrialiseerde economie en de producent in de VS maakt gebruik van een meer geavanceerde en efficiëntere productiemethode dan de producenten in de Volksrepubliek China. Indien deze verschillen echter van invloed zijn op de normale waarde, dan leiden deze doorgaans tot een lagere normale waarde in de VS hetgeen in het voordeel is van de Chinese producenten/exporteurs. Voorts kunnen, indien nodig, correcties worden toegepast. Hoewel plaatselijke verschillen in het productieproces niet konden worden uitgesloten, kon geen ander land worden gevonden waar het productieproces beter met dat van de Volksrepubliek China kon worden vergeleken. |
(37) |
De Amerikaanse producent moest op zijn binnenlandse markt concurreren met Chinese, Duitse en Mexicaanse producenten. Bariumcarbonaat uit deze landen was goed voor ongeveer 30 % van de markt, hetgeen tot de conclusie leidde dat de concurrentie in de VS aanzienlijk was. |
(38) |
In verband met de toegang tot grondstoffen werd vastgesteld dat de VS en de Volksrepubliek China tot de grootste barietproducenten van de wereld behoorden en over aanzienlijke barietreserves beschikten. Daarom was de conclusie dat de toegang tot grondstoffen — dat wil zeggen de beschikbaarheid van grondstoffen — in de VS en in de Volksrepubliek China vergelijkbaar was. |
(39) |
Gelet op het voorgaande is de voorlopige conclusie dat de VS een geschikt referentieland is overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening. |
b) Vaststelling van de normale waarde in het referentieland
(40) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf werden beschouwd vastgesteld aan de hand van gecontroleerde gegevens van de producent in het referentieland over de binnenlandse kosten en de binnenlandse verkoop van vergelijkbare productsoorten bariumcarbonaat. |
(41) |
De normale waarde werd vastgesteld met behulp van de in de overwegingen 43 tot en met 47 en de overwegingen 53 tot en met 59 beschreven methode. De binnenlandse verkoop in de VS was representatief hoewel bepaalde productsoorten niet in het kader van normale handelstransacties waren verkocht (zij waren met verlies verkocht). Voor deze productsoorten werd de normale waarde geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening door aan de fabricagekosten een redelijk bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten (VAA-kosten) en winst. Daar de binnenlandse verkoop van bariumcarbonaat representatief was werden de VAA-kosten van de onderneming betrouwbaar geacht en gebruikt. Het winstcijfer van de onderneming kon niet worden gebruikt omdat op de binnenlandse markt in het algemeen met verlies was verkocht. Daar geen andere producent in de VS medewerking verleende, heeft de Commissie gebruik gemaakt van de winst die gemaakt werd op dezelfde algemene categorie producten overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening. |
(42) |
Voor alle andere productsoorten was de normale waarde de gewogen gemiddelde prijs van de medewerkende producent in de VS bij verkoop in het binnenland aan niet-gelieerde afnemers, gecorrigeerd zoals hieronder beschreven. |
3.2. Voor producenten/exporteurs die als marktgericht bedrijf werden beschouwd
(43) |
Voor de vaststelling van de normale waarde is de Commissie voor iedere medewerkende producent/ exporteur eerst nagegaan of zijn totale binnenlandse verkoop representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop als representatief beschouwd indien deze minstens 5 % bedroeg van de totale uitgevoerde hoeveelheid. Beide producenten/exporteurs bleken in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt representatieve hoeveelheden te hebben verkocht. |
(44) |
Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten op de binnenlandse markt waren verkocht die gelijk waren aan of rechtstreeks vergelijkbaar met de soorten die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd. |
(45) |
Voor iedere soort die de producenten/exporteurs op hun binnenlandse markt hadden verkocht die rechtstreeks vergelijkbaar was met de soort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd werd vastgesteld of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort werd voldoende representatief geacht wanneer van die soort op de binnenlandse markt ten minste 5 % was verkocht van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid. Alle productsoorten behalve één bleken in representatieve hoeveelheden te zijn verkocht. |
(46) |
Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of iedere soort die op de binnenlandse markt in voldoende hoeveelheden was verkocht beschouwd kon worden te zijn verkocht in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening, door voor iedere soort het aandeel na te gaan van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers. |
(47) |
De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort werd als winstgevend beschouwd wanneer de verkoopprijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten. Daarom werden de productiekosten van iedere in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt verkochte soort vastgesteld. |
(48) |
Een producent/exporteur verzocht om een correctie voor opstartkosten omdat hij slechts kort voor het begin van het onderzoektijdvak begonnen was met de productie van bariumcarbonaat en eerst na de aanvang van het onderzoektijdvak met een normale bezettingsgraad was gaan produceren. Hij voerde aan dat hij na de aankoop van de productielijnen aanzienlijke bedragen had uitgegeven aan herstellingen alvorens met de testproductie en uiteindelijk de normale productie te beginnen. De gemiddelde opstartfase voor beide productielijnen zou elf maanden bedragen en de normale productie zou acht maanden na de aanvang van het onderzoektijdvak zijn begonnen. |
(49) |
In tegenstelling tot de beweringen van deze producent/exporteur bleek dat de maandelijkse productie en verkochte hoeveelheden in het gehele onderzoektijdvak even hoog en in sommige gevallen zelfs hoger waren dan in de periode waarin een normale bezettingsgraad zou zijn bereikt. De aanzienlijke hoeveelheden die gedurende het gehele onderzoektijdvak waren verkocht wezen niet op een loutere testproductie. Bijgevolg werd geconcludeerd dat de onderneming gedurende het gehele onderzoektijdvak met een normale bezettingsgraad had geproduceerd. Bovendien kon de onderneming niet aantonen dat de productiekosten per eenheid in de opstartfase hoger waren geweest dan in de periode waarin een normale bezettingsgraad zou zijn bereikt. Zelfs indien de productiekosten hoger waren geweest, zou dit niet het gevolg zijn geweest van een lagere productie. Daar het verzoek om een correctie voor opstartkosten tegenstrijdig was en niet met bewijsmateriaal gestaafd, werd het afgewezen. |
(50) |
Dezelfde producent voerde aan dat de afschrijvingsmethode die hij had gebruikt voor „investeringen in vaste activa” geen redelijke weergave was van de kosten van de productie en de verkoop. De investeringen hadden betrekking op de herstellingskosten van de productielijnen na de aankoop en waren voor één boekjaar geboekt daar ervan was uitgegaan dat de nuttige levensduur van de herstelde activa minder dan een jaar zou bedragen. De onderneming ging er toen van uit dat zij na deze periode verdere investeringen zou doen. Daar verdere herstellingen van de productielijnen echter niet nodig waren geweest, was de levensduur van de investeringen langer dan aanvankelijk verwacht. De onderneming voerde aan dat de afschrijvingstermijn derhalve moest aangepast worden aan de economische realiteit en dat de geboekte kosten gecorrigeerd moesten worden overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening. |
(51) |
In verband met bovenstaande bewering wordt geoordeeld dat hogere kosten dan de normale herstellingskosten in het eerste jaar dat men eigenaar is van gebruikte installaties niet ongewoon zijn en dat het boeken van dergelijke hogere kosten in het eerste jaar een normale boekhoudpraktijk is. De methode die door de onderneming werd gekozen was derhalve niet onredelijk maar stemde overeen met de normale praktijk. Het feit dat de onderneming achteraf geen andere herstellingskosten had rechtvaardigt niet dat wordt afgeweken van de normale boekhoudpraktijk. Het verzoek om correctie in dit verband moest daarom worden afgewezen. |
(52) |
De andere producent/exporteur voerde aan dat de waarde van een nevenproduct (zwavel) afgetrokken moest worden van de productiekosten van bariumcarbonaat. Zwavel is afkomstig van een gas (H2S) dat automatisch vrijkomt bij de productie van bariumcarbonaat. De onderneming beschikte evenwel niet over de technische middelen om de hoeveelheid gas te meten die bij de productie van zwavel werd gebruikt en kon derhalve haar verzoek niet kwantificeren. Bovendien werden zwavel en bariumcarbonaat in de boekhouding van de onderneming als twee aparte producten behandeld en de kosten van de bariumcarbonaatproductie werden vastgesteld zonder rekening te houden met de waarde van zwavel. Daarom werd het verzoek voorlopig afgewezen. |
(53) |
Zoals vermeld in overweging 45 werd vastgesteld hoeveel het aandeel bedroeg van de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers. Wanneer van een soort meer dan 80 % was verkocht tegen nettoverkoopprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de berekende productiekosten en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten werd de normale waarde gebaseerd op de binnenlandse prijs, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van de prijzen van de al dan niet winstgevende verkoop op de binnenlandse markt. Wanneer van een soort 80 % of minder met winst was verkocht of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten werd de normale waarde gebaseerd op de binnenlandse prijs, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van uitsluitend de winstgevende verkoop van die soort op de binnenlandse markt, mits die verkoop ten minste 10 % had bedragen van de totale verkoop van die soort. |
(54) |
Wanneer de winstgevende verkoop van een soort op de binnenlandse markt minder bedroeg dan 10 % van de totale verkoop van die soort, werd geoordeeld dat deze soort in ontoereikende hoeveelheden was verkocht om een binnenlandse prijs op te leveren die gebruikt kon worden voor de vaststelling van de normale waarde. |
(55) |
Op basis van de prijs bleken alle productsoorten, behalve één, te zijn verkocht in het kader van normale handelstransacties. |
(56) |
Voor alle productsoorten waarvan geen representatieve hoeveelheden waren verkocht of die, gelet op de prijs, niet waren verkocht in het kader van normale handelstransacties kon geen gebruik worden gemaakt van de binnenlandse prijzen van de betrokken producent/exporteur om de normale waarde vast te stellen en moest een andere methode worden toegepast. |
(57) |
In dat geval heeft de Commissie de normale waarde geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 3, en artikel 2, lid 6, van de basisverordening. |
(58) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werd de normale waarde geconstrueerd door gebruik te maken van de fabricagekosten van iedere producent/exporteur en daaraan een redelijk bedrag voor VAA-kosten en voor winst toe te voegen. |
(59) |
Daar de VAA-kosten en de winst van iedere betrokken producent/exporteur op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren in de zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening werd in alle gevallen waarin de normale waarde werd geconstrueerd gebruik gemaakt van de eigen VAA-kosten en de winst van de producenten/exporteurs. |
4. EXPORTPRIJZEN
(60) |
Voor alle Chinese producenten/exporteurs die een behandeling als marktgerichte onderneming hadden verkregen werd de exportprijs op individuele basis vastgesteld. Daar deze producenten/exporteurs steeds rechtstreeks hadden uitgevoerd naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, werd de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. |
5. VERGELIJKING
(61) |
De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken af-fabriek in hetzelfde handelsstadium. Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en accuraat bleken en met bewijsmateriaal gestaafd. |
(62) |
Er werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van verpakking, krediet, kortingen, commissielonen, binnenlands vervoer, verzekering, lossen, laden, op- en overslag, diensten na verkoop en voor verschillen in handelsstadium. Voor bankkosten werd een correctie toegepast overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening. |
(63) |
In verband met het handelsstadium werd vastgesteld dat op de binnenlandse markt van de VS grotendeels werd verkocht aan eindgebruikers; bij uitvoer uit de Volksrepubliek China werd evenwel uitsluitend verkocht aan distributeurs. De correctie werd berekend door het gemiddelde prijsverschil te nemen tussen de prijs aan eindgebruikers en aan distributeurs op de binnenlandse markt van de VS overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening. |
(64) |
Voorts bleek dat grote hoeveelheden van de belangrijkste grondstof, bariet, in de Volksrepubliek China zonder ontginning toegankelijk waren, terwijl in de VS gebruik moest worden gemaakt van bovengrondse of ondergrondse mijnbouw. Bovendien werd de grondstof in China vervoerd naar nabijgelegen fabrieken zodat er nauwelijks vervoerskosten waren, terwijl deze in de VS aanzienlijk waren. |
(65) |
Derhalve werd geoordeeld dat op de normale waarde in de VS correcties moesten worden toegepast ter compensatie van het grote verschil in productieomstandigheden, namelijk het verschil in productie- en vervoerskosten van de belangrijkste grondstof, bariet. |
(66) |
Ten slotte bleken de milieukosten in de VS aanzienlijk te zijn, terwijl deze nihil waren in de Volksrepubliek China. Ook hiervoor werd een correctie toegepast op de normale waarde. |
6. DUMPINGMARGE
6.1. Voor de producenten/exporteurs die als marktgericht bedrijf werden beschouwd
(67) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor iedere producent/exporteur en iedere productsoort vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs, vastgesteld zoals hierboven vermeld. |
(68) |
De voorlopige dumpingmarges voor de medewerkende producenten/exporteurs die een behandeling als marktgericht bedrijf hadden verkregen, in procenten van de nettoprijs, cif, grens-Gemeenschap, vóór inklaring, zijn:
|
6.2. Voor alle andere producenten/exporteurs
(69) |
Om de dumpingmarge vast te stellen voor alle andere exporteurs in de Volksrepubliek China, heeft de Commissie eerst het niveau van medewerking vastgesteld. De totale invoer van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China, volgens Eurostat, werd vergeleken met de antwoorden op de vragenlijst van de exporteurs in de Volksrepubliek China die niet als marktgericht bedrijf waren behandeld. Het niveau van medewerking bleek bijna 100 % te zijn. |
(70) |
De dumpingmarge voor de medewerkende exporteurs die niet als marktgericht bedrijf waren behandeld werd berekend door de gewogen gemiddelde normale waarde in het referentieland te vergelijken met de gewogen gemiddelde exportprijs die deze medewerkende exporteurs hadden opgegeven om tot een gewogen gemiddelde dumpingmarge te komen. |
(71) |
Op deze wijze werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 34,0 % van de prijs cif-grens Gemeenschap. |
D. SCHADE
1. DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
(72) |
Er was in het onderzoektijdvak slechts één producent van bariumcarbonaat in de Gemeenschap. Deze producent wordt geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap te zijn in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. |
(73) |
Daar de bedrijfstak van de Gemeenschap uit slechts één producent bestaat, moesten alle cijfers betreffende deze onderneming die als vertrouwelijk werden beschouwd in indexvorm worden weergegeven. |
2. VERBRUIK IN DE GEMEENSCHAP
(74) |
Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de verkoop van de EG-producent op de EG-markt en de invoer uit de Volksrepubliek China en andere derde landen volgens Eurostat. Dit verbruik daalde van 2000 tot 2002 met 10 % tengevolge van de slechte economische situatie in het algemeen. Daarna steeg het verbruik weer tot het niveau van 2000, terwijl ook de invoer uit de Volksrepubliek China steeg.
|
3. INVOER UIT DE VOLKSREPUBLIEK CHINA
a) Hoeveelheden en marktaandeel
(75) |
De invoer van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China in de Gemeenschap steeg van 54 167 ton in 2000 tot 63 742 ton in het onderzoektijdvak; dit komt neer op een stijging met 18 % in de beoordelingsperiode. Er wordt op gewezen dat de invoer daalde tot 48 900 ton in 2002 en in het onderzoektijdvak weer snel steeg. |
(76) |
Het overeenkomstige marktaandeel bedroeg in 2000 ongeveer 40 % en is in de beoordelingsperiode met 19 % toegenomen, voornamelijk vanwege de aanzienlijke stijging van de invoer uit de Volksrepubliek China in 2003. |
b) Prijzen
(77) |
De gemiddelde prijs van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China is voortdurend gedaald, namelijk van 253 EUR/t in 2000 tot 186 EUR/t in het onderzoektijdvak. |
c) Prijsonderbieding
(78) |
Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de EG-producent voor niet-gelieerde afnemers op de EG-markt af fabriek, per productsoort, vergeleken met de gewogen gemiddelde prijzen van de vergelijkbare productsoorten uit de Volksrepubliek China, op cif-niveau, gecorrigeerd voor douanerechten en de kosten na invoer. De vergelijking werd gemaakt na aftrek van kortingen en rabatten. |
(79) |
In tegenstelling tot de producenten in de Volksrepubliek China garandeert de EG-producent een product met een gelijkblijvend zuiverheidsgehalte overeenkomstig de specificaties van de klant en biedt hij diensten aan zoals laboratoriumanalyses. Met de marktwaarde hiervan werd bij de prijsvergelijking rekening gehouden door 25 % toe te voegen aan de prijzen van de EG-producent, welk percentage was gebaseerd op informatie van die producent. |
(80) |
Verscheidene importeurs en verwerkende bedrijven hebben opgemerkt dat de EG-producent hogere prijzen aanrekent vanwege de hogere reactiviteit van zijn product. Dit argument moest worden afgewezen daar de Chinese exporteurs voor elke kwaliteit die de EG-producent levert een equivalent product kunnen leveren daar zij in de afgelopen jaren vorderingen op technisch gebied hebben gemaakt. Daarnaast maakt de verkoop van de meest reactieve kwaliteit bariumcarbonaat minder dan 5 % uit van de verkoop van de EG-producent. Daarom werd geoordeeld dat correcties voor verschillen in reactiviteit niet noodzakelijk waren. |
(81) |
Bij de vergelijking bleek dat bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China in de Gemeenschap werd verkocht tegen prijzen die de prijzen van de EG-producent met 28 % tot 31 % onderboden. |
4. SITUATIE VAN DE EG-PRODUCENT
(82) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren onderzocht die de toestand van de EG-producent weergeven. |
(83) |
Onderzocht werd of de EG-producent nog herstellende was van de gevolgen van dumping of de invoer van gesubsidieerde producten in het verleden, maar dit bleek niet het geval te zijn. |
a) Productie
(84) |
De productie van de EG-producent is in de beoordelingsperiode met 13 % gedaald. Deze is van 2000 op 2001 gelijk gebleven en daarna achteruitgegaan. |
b) Capaciteit en bezettingsgraad
(85) |
De bezettingsgraad is in de beoordelingsperiode met 14 % gedaald. Dit cijfer kan niet worden verklaard door de geringe stijging — met 2 % — van de productiecapaciteit in de beoordelingsperiode. |
c) Verkoop, prijzen en marktaandeel
(86) |
De omvang van de verkoop aan onafhankelijke afnemers daalde in de beoordelingsperiode met 17 % (de verkoop aan gelieerde afnemers bedroeg minder dan 1 % van de totale verkoop), waardoor het marktaandeel daalde van 55 % à 60 % tot 45 % à 50 %. Bij een daling van de gemiddelde prijs per ton met 7 % bedroeg de daling van de omzet 23 %. |
d) Voorraden
(87) |
De voorraad bariumcarbonaat verdrievoudigde bijna van 2000 op 2001, waarna er in de twee daaropvolgende jaren een daling optrad tot bijna het dubbele van de voorraad van 2000 in het onderzoektijdvak. |
e) Werkgelegenheid, productiviteit en lonen
(88) |
Het aantal arbeidsplaatsen bij de EG-producent daalde in de beoordelingsperiode met 10 %, terwijl de lonen in die periode met 10 % stegen. De productiviteit, in tonnen per werknemer steeg van 2000 op 2002 met 3 % en daalde vervolgens met bijna 6 %. |
f) Groei
(89) |
Hoewel het verbruik in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode ongeveer gelijk bleef, daalde de omvang van de verkoop van de EG-producent met 17 %, terwijl de invoer uit de Volksrepubliek China met 18 % steeg. Deze trend bleek nog duidelijker vanaf 2002, toen het verbruik in de Gemeenschap met ongeveer 10 % steeg, de omvang van de verkoop van de EG-producent met meer dan 10 % daalde en de invoer uit de Volksrepubliek China met meer dan 30 % steeg. De verkoop van de EG-producent daalde dus, ondanks de groeiende vraag vanaf 2002. Het marktaandeel van de EG-producent daalde met bijna 9 procentpunten, hetgeen vooral te wijten was aan de invoer uit de Volksrepubliek China. Het marktaandeel van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China steeg daarentegen vanaf 2002 met meer dan 7 procentpunten. |
g) Investeringen
(90) |
De investeringen verdubbelden in 2001 ten opzichte van 2000. In 2002 is het investeringsniveau gelijk gebleven, voordat het in 2003 terugkeerde naar het niveau van 2000. De investeringen hielden voornamelijk verband met milieubescherming en onderhoud. |
h) Winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen kapitaal aan te trekken
(91) |
De EG-producent heeft in de beoordelingsperiode geen winst gemaakt op de verkoop van bariumcarbonaat. In 2000 konden de kosten bijna worden gedekt, maar daarna ging de situatie achteruit en in het onderzoektijdvak werd met grote verliezen (meer dan 10 %) verkocht. |
(92) |
Het rendement van de investeringen (winst/verlies in verhouding tot de nettoboekwaarde van de activa) was in de beoordelingsperiode eveneens negatief en ging elk jaar achteruit. In het onderzoektijdvak bedroeg het rendement van de investeringen –25 % à –20 %. |
(93) |
De kasstroom die werd gegenereerd door het in de Gemeenschap geproduceerde en verkochte bariumcarbonaat vertoonde vanaf 2000 een sterke daling. De kasstroom was in 2000 nog zeer positief, maar werd in 2001 negatief en ging in de daarop volgende jaren achteruit tot meer dan – 1 000 000 EUR in het onderzoektijdvak. |
(94) |
Daar het investeringsniveau zeer laag was, werd niet geconstateerd dat de EG-producent moeite had kapitaal aan te trekken in de vorm van bankleningen of participaties van de moedermaatschappij. |
i) Omvang van de dumpingmarge
(95) |
Gezien de omvang van de invoer van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China en de prijzen waartegen dit bariumcarbonaat werd verkocht, kan de invloed van de vastgestelde dumpingmarges niet als te verwaarlozen worden beschouwd. |
5. CONCLUSIE
(96) |
Uit onderzoek van bovenvermelde factoren is gebleken dat de situatie van de EG-producent in de beoordelingsperiode sterk is achteruitgegaan. De omvang van de verkoop daalde in die periode met 17 %, wat tot een aanzienlijke inkrimping van het marktaandeel heeft geleid. Daar ook de prijzen daalden, is de omzet nog sterker achteruitgegaan. De omvang van de productie en de bezettingsgraad volgden dezelfde trend. Vanwege deze negatieve ontwikkelingen zijn winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom in de beoordelingsperiode sterk achteruitgegaan. |
(97) |
De situatie van de EG-producent bleek in die mate te zijn verslechterd dat voorlopig wordt geconcludeerd dat hij aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, leden 1 en 5, van de basisverordening. |
E. OORZAKELIJK VERBAND
1. INLEIDING
(98) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de EG-producent door de invoer met dumping van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China in die mate schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie alle andere factoren dan de invoer met dumping waardoor de EG-producent ook schade kon hebben geleden onderzocht om te voorkomen dat door deze andere factoren veroorzaakte schade aan de invoer met dumping werd toegeschreven. |
2. GEVOLGEN VAN DE INVOER MET DUMPING
(99) |
De invoer uit de Volksrepubliek China steeg in de beoordelingsperiode aanzienlijk, zowel in termen van omvang (van 54 167 ton tot 63 742 ton) als in termen van marktaandeel (met meer dan 7 procentpunten). De sterkste stijging deed zich voor in het onderzoektijdvak (met meer dan 30,4 % ten opzichte van 2002), terwijl de prijzen van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China in die periode voortdurend daalden. |
(100) |
Deze stijging viel samen met een daling van de verkoop van de EG-producent en een inkrimping van diens marktaandeel met bijna 9 procentpunten, terwijl de gemiddelde verkoopprijzen daalden. De EG-producent moest zijn prijzen verlagen, daar deze aanzienlijk werden onderboden door de exporteurs uit de Volksrepubliek China. Door de lage verkoopprijzen kon de EG-producent zijn kosten niet dekken en kon hij dus geen winst maken. |
3. GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN
a) Invoer uit andere derde landen
(101) |
In de beoordelingsperiode steeg de invoer van bariumcarbonaat uit andere derde landen van 6 500 ton tot 8 700 ton, hetgeen overeenstemde met een marktaandeel van minder dan 10 % in het onderzoektijdvak. De voornaamste andere derde landen die bariumcarbonaat naar de Gemeenschap uitvoerden waren Brazilië en Rusland. |
(102) |
In het onderzoektijdvak was de gemiddelde prijs van bariumcarbonaat uit Rusland 278 EUR/ton — dus aanzienlijk hoger dan de prijs van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China en slechts weinig minder dan het door de EG-producent verkochte bariumcarbonaat. Volgens importeurs en verwerkende bedrijven is het Russische product van mindere kwaliteit dan het Chinese en het EG-product. Daar bariumcarbonaat uit Rusland van mindere kwaliteit is dan bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China en toch duurder, is het geen concurrerend product op de EG-markt. In vergelijking met het product van de EG-producent is de kwaliteit van bariumcarbonaat uit Rusland aanzienlijk lager hetgeen niet gecompenseerd door het geringe prijsverschil. Daar het Russische product niet concurrerend is, is het marktaandeel van dit product in de beoordelingsperiode steeds kleiner geworden. De voorlopige conclusie is derhalve dat het oorzakelijk verband tussen de dumping uit de Volksrepubliek China en de aanmerkelijke schade niet verbroken werd door de invoer uit Rusland. |
(103) |
De gemiddelde prijs van bariumcarbonaat uit Brazilië was in het onderzoektijdvak 186 EUR/ton. In de beoordelingsperiode steeg het marktaandeel van bariumcarbonaat uit Brazilië met ongeveer 2 procentpunten. Gelet op de geringe stijging van de verkoop en het marktaandeel van minder dan 5 %, is de voorlopige conclusie dat deze invoer uit Brazilië het oorzakelijk verband tussen dumping uit de Volksrepubliek China en de aanmerkelijke schade niet verbroken heeft. |
(104) |
Gelet op bovenvermelde resultaten is de voorlopige conclusie dat het oorzakelijk verband tussen dumping uit de Volksrepubliek China en de aanmerkelijke schade niet werd verbroken door de invoer uit andere derde landen. |
b) Ontwikkeling van de vraag
(105) |
Het zichtbare verbruik van bariumcarbonaat nam van 2000 op 2002 af, maar de EG-producent was in staat zijn marktaandeel te behouden. Daarna gingen verkoop en marktaandeel van de EG-producent achteruit, hoewel het verbruik in het onderzoektijdvak aanmerkelijk steeg. In dezelfde periode steeg het marktaandeel van het Chinese product met meer dan 7 procentpunten. De aanmerkelijke schade die de EG-producent heeft geleden kan daarom niet worden toegeschreven aan een inkrimping van de vraag in de Gemeenschap. |
c) Wisselkoersschommelingen
(106) |
Enkele belanghebbenden stelden dat de waardevermindering van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro een stijging van de invoer van bariumcarbonaat in de Gemeenschap in de hand heeft gewerkt. Bij invoer uit de Volksrepubliek China luiden de facturen doorgaans in Amerikaanse dollar. De waarde van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro is vanaf medio 2002 gedaald, en in het onderzoektijdvak zelfs aanzienlijk, wat invoer in de eurozone heeft begunstigd. |
(107) |
Doch zelfs tegen de wisselkoersen van begin 2002 waren de prijzen van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China lager dan die van de EG-producent. Bovendien zouden de gunstige wisselkoersen ook van invloed moeten zijn geweest op de invoer uit andere derde landen, aangezien deze meestal ook in Amerikaanse dollar wordt gefactureerd. Daar de wisselkoersschommelingen niet van aanmerkelijke invloed waren op de invoer uit andere landen, kunnen deze niet beschouwd worden als de voornaamste oorzaak van de aanzienlijke stijging van de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China. |
(108) |
Daarom is de voorlopige conclusie dat de waardevermindering van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro bevorderlijk kan zijn geweest voor de invoer van bariumcarbonaat in de Gemeenschap, maar dat deze niet het oorzakelijk verband heeft verbroken tussen de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China en de aanmerkelijke schade die de EG-producent heeft geleden. |
d) Invoer door de EG-producent
(109) |
Opgemerkt werd dat de EG-producent zelf bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China had ingevoerd en daardoor zelf mede de oorzaak was van de geleden schade. De EG-producent heeft echter na 2001 geen bariumcarbonaat meer uit de Volksrepubliek China ingevoerd en voor 2001 slechts te verwaarlozen hoeveelheden (ongeveer 1 % van de eigen productie). Daarom is de voorlopige conclusie dat de invoer van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China door de EG-producent geen oorzaak van betekenis kan zijn geweest van de door hem geleden aanmerkelijke schade. |
e) Andere factoren
(110) |
Verscheidene verwerkende bedrijven en importeurs voerden aan dat de Gemeenschap schade lijdt door de concurrentie van bariumcarbonaatsuspensies, bij gebruik waarvan geen toxisch stof ontstaat, wat bij het gebruik van bariumcarbonaat in poedervorm wel het geval is. Het zijn de importeurs in de Gemeenschap die de suspensies produceren door aan het poeder uit de Volksrepubliek China water en andere stoffen toe te voegen. |
(111) |
Dit argument moet worden afgewezen omdat de EG-producent ook een bariumcarbonaatsuspensie kan maken, maar dit niet doet omdat het weinig economisch is water te vervoeren. Daarom heeft hij samen met andere Europese bedrijven eer speciale uitrusting ontwikkeld voor de baksteen- en tegelindustrie om bariumcarbonaat op de plaats van gebruik met water te mengen om te voorkomen dat toxisch stof ontstaat. De EG-producent biedt dus een product aan dat goed kan concurreren met de suspensie. De suspensie wordt echter gemaakt met een product dat tegen dumpingprijzen is ingevoerd waardoor zij tegen lagere prijzen kan worden verkocht dan het poeder van de EG-producent. Daarom kan dit niet beschouwd worden als een andere schadefactor want de impact van de suspensie zelf komt voort uit de invoer met dumping. Indien bariumcarbonaat niet tegen dumpingprijzen was ingevoerd, zou het product van de EG-producent op eerlijke voorwaarden met die suspensie hebben kunnen concurreren. |
4. CONCLUSIE
(112) |
Uit bovenstaande analyse blijkt dat invoer en marktaandeel van bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China aanzienlijk zijn gestegen, met name in het onderzoektijdvak, terwijl de verkoopprijzen van dit product aanzienlijk zijn gedaald en er in het onderzoektijdvak een aanzienlijke prijsonderbieding was. Deze toename van het marktaandeel van goedkoop bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China viel samen met een aanmerkelijke daling van het marktaandeel van de EG-producent, hetgeen, tezamen met de neerwaartse druk op de prijzen, er onder meer toe heeft geleid dat de EG-producent in het onderzoektijdvak grote verliezen leed. Bij onderzoek van andere factoren waardoor de EG-producent schade had kunnen lijden, bleek dat geen van deze van aanmerkelijke betekenis was en niet het oorzakelijk verband konden verbreken tussen de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China en de aanmerkelijke schade die de EG-producent heeft geleden. |
(113) |
Op grond van bovenstaande analyse, waarbij de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de EG-producent werden onderscheiden van de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, is de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China de oorzaak is van de aanmerkelijke schade die de EG-producent heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. |
F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
1. INLEIDING
(114) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er, ondanks de conclusie inzake schadeveroorzakende dumping, dwingende redenen waren om in dit bijzondere geval in het algemene belang van de Gemeenschap geen antidumpingmaatregelen te nemen. Het algemene belang van de Gemeenschap werd beoordeeld door een evaluatie van alle betrokken belangen, namelijk die van de EG-producent, van de importeurs en van de bedrijven die het betrokken product verwerken. |
2. ONDERZOEK
(115) |
Om de waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet nemen van antidumpingmaatregelen te kunnen beoordelen heeft de Commissie alle belanghebbenden om informatie gevraagd. De Commissie heeft een vragenlijst toegezonden aan de EG-producent, 10 toeleveranciers, 18 importeurs en 38 bedrijven die het betrokken product verwerken. De EG-producent, een toeleverancier, zes verwerkende bedrijven en een organisatie van verwerkende bedrijven hebben de vragenlijst beantwoord. |
3. EG-PRODUCENT
(116) |
De EG-producent beschikt over een volledig geautomatiseerde productielijn en werkt zeer kostenefficiënt wat betreft buiten de specificatie vallend materiaal en aantal werknemers per geproduceerde ton. Hij heeft ook vervangingsinvesteringen gedaan en is blijven exporteren. |
(117) |
Geoordeeld wordt dat antidumpingmaatregelen ervoor zullen zorgen dat de concurrentie op de EG-markt weer eerlijk wordt. De EG-producent zou hierdoor ten minste een deel van zijn verloren marktaandeel moeten kunnen terugwinnen, hetgeen weer gunstige gevolgen zal hebben voor zijn rentabiliteit. |
(118) |
Zoals hierboven reeds vermeld, heeft de EG-producent aanmerkelijke schade geleden door de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China. Indien geen maatregelen worden genomen zal zijn toestand waarschijnlijk achteruit blijven gaan. Hierdoor zullen nog meer arbeidsplaatsen verloren gaan. De druk die door de invoer met dumping wordt uitgeoefend zal alle inspanningen van de EG-producent teniet doen, met name zijn pogingen om weer winst te maken. Indien geen maatregelen worden genomen wordt deze industrie op lange termijn in haar voortbestaan bedreigd: het is niet uitgesloten dat de enige EG-producent zijn productie zal moeten staken indien geen maatregelen tegen invoer met dumping worden genomen. |
4. TOELEVERANCIERS
(119) |
Een bedrijf dat natuurlijk bariumsulfaat levert aan de EG-producent heeft de vragenlijst beantwoord. Het is de enige leverancier van de voornaamste grondstof voor de productie van bariumcarbonaat in de Gemeenschap. |
(120) |
Indien maatregelen worden genomen en de EG-producent zijn verloren marktaandeel herwint, zal de toeleverancier ook meer van zijn product kunnen verkopen. Daar de betrokken grondstof goed is voor een groot deel van de omzet van de toeleverancier, zal diens financiële situatie hierdoor verbeteren. |
(121) |
Indien geen maatregelen worden genomen, zal de verkoop van de EG-producent achteruit blijven gaan en als gevolg daarvan ook zijn vraag naar de betrokken grondstof. Dit zal ongunstige gevolgen hebben voor de winsten van de toeleverancier. |
5. IMPORTEURS
(122) |
Vijf importeurs hebben de vragenlijst beantwoord. Zij maakten allen bezwaar tegen antidumpingmaatregelen. |
(123) |
Een deel van het bariumcarbonaat dat in poedervorm uit de Volksrepubliek China wordt ingevoerd, wordt door hen tot een suspensie verwerkt, door water en andere stoffen toe te voegen. Daar de gewogen gemiddelde winstmarge van de importeurs op bariumcarbonaat in poedervorm en in de vorm van een suspensie 6,8 % bedraagt, zullen zij eventuele prijsverhogingen deels zelf kunnen dragen en deels kunnen doorberekenen aan hun klanten. Daar voor de Chinese producenten die op marktvoorwaarden werken betrekkelijk lage rechten zullen gelden en omdat bariumcarbonaat uit verschillende andere bronnen kan worden geleverd waarvoor geen antidumpingrechten gelden, zullen de eventuele prijsverhogingen beperkt zijn. |
(124) |
Daar de verkoop van bariumcarbonaat in de vorm van poeder en in de vorm van een suspensie gemiddeld 15 % van de totale omzet van de importeurs uitmaakt, zal de financiële situatie van de importeurs door het instellen van een recht niet ernstig worden aangetast. |
(125) |
Gelet op het voorgaande is de voorlopige conclusie dat de eventuele gevolgen van antidumpingmaatregelen zeer waarschijnlijk geen belangrijke gevolgen zullen hebben voor de importeurs. |
6. VERWERKENDE BEDRIJVEN
(126) |
Zes verwerkende bedrijven en een organisatie van verwerkende bedrijven hebben de vragenlijst beantwoord. Er vond een controlebezoek plaats bij de onderneming die in het onderzoektijdvak de grootste hoeveelheid bariumcarbonaat had aangekocht. Deze zes bedrijven waren in het onderzoektijdvak goed voor ongeveer 9 % van het verbruik van bariumcarbonaat in de Gemeenschap. Het aantal werknemers bij deze bedrijven dat zich rechtstreeks bezighield met producten waarvoor bariumcarbonaat nodig was bedroeg ongeveer 570. Alle deze bedrijven, behalve één die aankocht bij de EG-producent, waren tegen antidumpingrechten omdat zij vreesden een goedkope leveringsbron te verliezen en minder concurrerend te worden ten opzichte van concurrenten in derde landen. |
(127) |
Bariumcarbonaat wordt voornamelijk gebruikt door bedrijven die TV-glas, bakstenen, tegels, aardewerk en ferriet produceren. Uit de antwoorden op de vragenlijst en een mondeling onderhoud bleek dat het aandeel van bariumcarbonaat in de totale productiekosten van die bedrijven gemiddeld minder dan 8 % was. |
(128) |
De rechten zullen niet leiden tot een aanzienlijke vermindering van de concurrentie of een te krap aanbod. Te verwachten valt dat het product uit de Volksrepubliek China tegen concurrerende prijzen op de markt aanwezig zal blijven, daar de individuele rechten die voor de Chinese producenten/ exporteurs worden voorgesteld lager zijn dan de onderbiedingsmarges. Daarnaast kan bariumcarbonaat ook worden aangekocht in landen waarvoor geen antidumpingrechten gelden. De bedrijven zullen in staat blijven bariumcarbonaat tegen concurrerende prijzen aan te kopen en verwacht wordt dat de rechten slechts beperkte gevolgen zullen hebben voor het concurrentievermogen van die bedrijven ten opzichte van concurrenten in derde landen. |
(129) |
Opgemerkt werd dat de EG-producent niet in staat was aan de gehele vraag naar bariumcarbonaat in de Gemeenschap te voldoen. Er wordt op gewezen dat antidumpingmaatregelen niet bedoeld zijn om invoer in de Gemeenschap tegen te gaan, maar slechts om ervoor te zorgen dat deze niet tegen dumpingprijzen geschiedt. Ook in de toekomst zal aan de vraag in de Gemeenschap in beduidende mate door invoer worden voldaan. Daarom wordt geen te krap aanbod verwacht. |
(130) |
Gelet op het voorgaande is de voorlopige conclusie dat antidumpingmaatregelen geen aanmerkelijke gevolgen zullen hebben voor de verwerkende bedrijven. |
7. CONCURRENTIE EN HANDELSVERSTORING
(131) |
Gezien de sterke marktpositie van de medewerkende Chinese producenten/exporteurs zullen zij hun product waarschijnlijk op de EG-markt blijven verkopen, hoewel niet tegen dumpingprijzen. Daar voor de twee Chinese producenten/exporteurs die op marktvoorwaarden werken betrekkelijk lage rechten gelden, moeten zij in staat zijn op eerlijke voorwaarden op de EG-markt te concurreren. Gelet op de rechten die in het algemeen zullen gelden, is het waarschijnlijk dat er nog steeds een voldoende aantal belangrijke concurrenten op de EG-markt aanwezig zullen zijn, waaronder producenten in de Volksrepubliek China, Brazilië, Rusland en India. De bedrijven die bariumcarbonaat verwerken zullen nog steeds de keuze hebben tussen verschillende leveranciers van dat product. Indien echter geen maatregelen worden genomen, wordt de enige EG-producent in zijn voortbestaan bedreigd. Diens verdwijning zou inderdaad leiden tot een vermindering van de concurrentie op de EG-markt. |
8. CONCLUSIE
(132) |
Gelet op het voorgaande is de voorlopige conclusie dat er geen dwingende redenen zijn in onderhavig geval geen antidumpingrechten vast te stellen. |
G. VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
1. SCHADEMARGE
(133) |
Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap dienen voorlopige antidumpingmaatregelen te worden vastgesteld om te voorkomen dat de EG-producent door de invoer met dumping schade blijft lijden. |
(134) |
Bij de vaststelling van het recht werd rekening gehouden met de hoogte van de dumpingmarges en met de prijsverhoging die nodig is om te voorkomen dat de EG-producent schade blijft lijden. |
(135) |
Daar de EG-producent al sinds 1999 van invoer met dumping had te lijden, werd de winst die in afwezigheid van invoer met dumping kon worden gemaakt gebaseerd op de gewogen gemiddelde winstmarge op bariumcarbonaat in de jaren 1996, 1997 en 1998. Aldus werd vastgesteld dat een winst van 7,2 % op de omzet beschouwd kon worden als het minimum dat de EG-producent in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping kon maken. De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs, die bij de berekening van de onderbiedingsmarge was vastgesteld, met de niet-schadeveroorzakende prijs bij verkoop op de EG-markt. De niet-schadeveroorzakende prijs was berekend door de verkoopprijs van de EG-producent te verhogen met het verlies in het onderzoektijdvak en daaraan bovengenoemde winstmarge toe te voegen. Het resultaat van deze vergelijking werd uitgedrukt in procenten van de totale cif-waarde bij invoer. |
(136) |
Daar de schademarge hoger was dan de dumpingmarge moesten de voorlopige maatregelen op de dumpingmarge worden gebaseerd. |
2. VOORLOPIGE MAATREGELEN
(137) |
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, voorlopige antidumpingrechten moeten worden ingesteld op bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China die overeen moeten stemmen met de dumpingmarge of met de schademarge indien deze lager is. In dit geval moeten zowel de individuele rechten als de voor het gehele land geldende rechten op het niveau van de dumpingmarges worden afgestemd. |
(138) |
Daar het om een fungibel product gaat en de prijsverschillen voor de verschillende productsoorten niet groot zijn, werd geoordeeld dat de antidumpingrechter de vorm moesten hebben van een bepaald bedrag per ton om de doeltreffendheid van de maatregelen te waarborgen en te voorkomen dat de rechten door een verlaging van de exportprijzen worden geabsorbeerd. Dit bedrag werd verkregen door de dumpingmarge toe te passen op de exportprijzen die bij de dumpingberekening waren gebruikt. |
(139) |
De antidumpingrechten per onderneming werden vastgesteld op grond van de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij geven de situatie weer die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat voor alle andere ondernemingen in het land geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. |
(140) |
Aanvragen in verband met de toepassing van een voor een bepaalde onderneming geldend antidumpingrecht (bijv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (3) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houden met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen. |
(141) |
Zoals hierboven vermeld is het betrokken product een fungibel, merkloos product, is er een aanmerkelijk verschil tussen de vastgestelde rechten en is er een aantal producenten/exporteurs. Alle deze elementen kunnen pogingen in de hand werken de export de kanaliseren via de traditionele exporteurs waarvoor de laagste rechten gelden. |
(142) |
Indien de export van een van de ondernemingen waarvoor lagere rechten gelden met meer dan 30 % in volume toeneemt, dan kunnen deze rechten als waarschijnlijk onvoldoende worder beschouwd om de schadeveroorzakende dumping tegen te gaan. Dientengevolge en op voorwaarde dat aan de vereisten daarvoor is voldaan kan er dan een onderzoek worden ingeleid om de hoogte of de vorm van de rechten te wijzigen. |
H. SLOTBEPALING
(143) |
Gelet op de beginselen van een behoorlijk bestuur, dient een periode te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich hebben aangemeld binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient erop te worden gewezen dat alle bevindingen in verband met de instelling van rechten voorlopig zijn en herzien kunnen worden wanneer definitieve maatregelen worden voorgesteld, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er worden voorlopige antidumpingrechten ingesteld op bariumcarbonaat met een strontiumgehalte van meer dan 0,07 gewichtspercenten en een zwavelgehalte van meer dan 0,0015 gewichtspercenten, in de vorm van poeder of van geperste, dan wel gebrande korrels, ingedeeld onder GN-code ex 2836 60 00 (Taric-code 2836600010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
2. De voorlopige antidumpingrechten zijn gelijk aan een vast bedrag zoals hieronder vermeld voor het in lid 1 bedoelde product dat door de volgende producten wordt geproduceerd:
Land |
Producent |
Recht (EUR/t) |
Aanvullende Taric-code |
|||
Volksrepubliek China |
|
20,6 |
A606 |
|||
|
45,7 |
A607 |
||||
Alle overige ondernemingen |
60,8 |
A999 |
3. Het in lid 1 bedoelde product kan in de Gemeenschap uitsluitend in het vrije verkeer worden gebracht, nadat daarvoor een zekerheid is gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopig recht.
4. Wanneer goederen vóór het brengen in het vrije verkeer zijn beschadigd en de douanewaarde daarom, overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (4) van de Commissie, verhoudingsgewijs wordt aangepast aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs, wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend op grond van bovengenoemde vaste bedragen, verminderd met het percentage dat met de aanpassing aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt.
5. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening de Commissie verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.
Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 van deze verordening is zes maanden van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Peter MANDELSON
Lid van de Commissie
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
(2) PB C 104 van 30.4.2004, blz. 58.
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Handel |
Directoraat B |
Wetstraat 200 |
B-1049 Brussel. |
(4) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/24 |
VERORDENING (EG) Nr. 146/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
betreffende de vaststelling van een aanvaardingspercentage voor de voor een facultatieve distillatie van tafelwijn gesloten contracten
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1623/2000 van de Commissie van 25 juli 2000 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de marktmechanismen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 63 bis, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 63 bis van Verordening (EG) nr. 1623/2000 zijn de uitvoeringsbepalingen van de in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad (2) bedoelde distillatieregeling vastgesteld. Het gaat om vrijwillige distillatie waarvoor steun wordt verleend, die ten doel heeft de wijnmarkt te ondersteunen en een meer continue bevoorrading te verzekeren van de drinkalcoholsector. Met het oog hierop worden tussen wijnproducenten en distilleerders contracten gesloten. Deze contracten zijn uiterlijk op 15 januari 2005 door de lidstaten aan de Commissie gemeld. |
(2) |
Voor het wijnoogstjaar 2004/2005 was de distillatie geopend voor de periode van 1 oktober tot en met 23 december. Op basis van de hoeveelheden wijn waarvoor door de lidstaten distillatiecontracten aan de Commissie zijn gemeld, moet worden geconstateerd dat de beschikbare begrotingsmiddelen en de opnamecapaciteit van de drinkalcoholsector zijn overschreden. Het is derhalve dienstig één enkel aanvaardingspercentage vast te stellen voor de voor distillatie gemelde hoeveelheden. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 63 bis, lid 6, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1623/2000 moeten de lidstaten de distillatiecontracten goedkeuren in een periode die ingaat op 30 januari. De onderhavige verordening moet derhalver onmiddellijk in werking treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De hoeveelheden wijn waarvoor per 15 januari 2005 contracten zijn gesloten en aan de Commissie gemeld overeenkomstig artikel 63 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1623/2000, worden voor 84,30 % aanvaard.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 194 van 31.7.2000, blz. 45. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1774/2004 (PB L 316 van 15.10.2004, blz. 61).
(2) PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1795/2003 van de Commissie (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 13).
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/25 |
VERORDENING (EG) Nr. 147/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 156e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij openbare inschrijving verkopen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit interventievoorraden die in hun bezit zijn, en kennen steun toe voor room, boter en boterconcentraat, een en ander overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 betreffende de verkoop van boter tegen verlaagde prijs en de toekenning van steun voor room, boter en boterconcentraat voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen (2). In artikel 18 van die verordening is bepaald dat, rekening houdend met de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes, een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld, die kunnen worden gedifferentieerd volgens de bestemming, het vetgehalte van de boter en de verwerkingsmethode, of wordt besloten aan de inschrijving geen gevolg te geven. De bedragen van de verwerkingszekerheden moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld. |
(2) |
Het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de 156e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 2571/97, worden de maximumbedragen van de steun alsmede de bedragen van de verwerkingszekerheden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).
(2) PB L 350 van 20.12.1997, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 28 januari 2005 tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 156e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving
(EUR/100 kg) |
|||||
Formule |
A |
B |
|||
Verwerkingsmethode |
Met verklikstoffen |
Zonder verklikstoffen |
Met verklikstoffen |
Zonder verklikstoffen |
|
Maximumbedrag van de steun |
Boter ≥ 82 % |
56,5 |
53 |
57 |
53 |
Boter < 82 % |
55,1 |
51,8 |
— |
51 |
|
Boterconcentraat |
68 |
64,5 |
68 |
64,5 |
|
Room |
|
|
26 |
22 |
|
Verwerkingszekerheid |
Boter |
62 |
— |
63 |
— |
Boterconcentraat |
75 |
— |
75 |
— |
|
Room |
— |
— |
29 |
— |
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/27 |
VERORDENING (EG) Nr. 148/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 156e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij openbare inschrijving verkopen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit interventievoorraden die in hun bezit zijn, en kennen steun toe voor room, boter en boterconcentraat, een en ander overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 betreffende de verkoop van boter tegen verlaagde prijs en de toekenning van steun voor room, boter en boterconcentraat voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen (2). In artikel 18 van die verordening is bepaald dat, rekening houdend met de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes, een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld, die kunnen worden gedifferentieerd volgens de bestemming, het vetgehalte van de boter en de verwerkingsmethode, of wordt besloten aan de inschrijving geen gevolg te geven. De bedragen van de verwerkingszekerheden moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld. |
(2) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de 156e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 2571/97, worden de minimumverkoopprijzen voor boter uit interventievoorraden alsmede de bedragen van de verwerkingszekerheden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).
(2) PB L 350 van 20.12.1997, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 28 januari 2005 tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 156e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving
(EUR/100 kg) |
||||||
Formule |
A |
B |
||||
Verwerkingsmethode |
Met verklikstoffen |
Zonder verklikstoffen |
Met verklikstoffen |
Zonder verklikstoffen |
||
Minimumverkoopprijs |
Boter ≥ 82 % |
In ongewijzigde staat |
207 |
210 |
— |
212 |
Concentraat |
— |
— |
— |
— |
||
Verwerkingszekerheid |
In ongewijzigde staat |
73 |
73 |
— |
73 |
|
Concentraat |
— |
— |
— |
— |
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/29 |
VERORDENING (EG) Nr. 149/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot vaststelling van het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat voor de 328e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente verkoop bij inschrijving als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 429/90
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 429/90 van de Commissie van 20 februari 1990 betreffende de toekenning, via openbare inschrijving, van steun voor boterconcentraat voor rechtstreekse consumptie in de Gemeenschap (2), houden de interventiebureaus een permanente verkoop bij inschrijving voor de toekenning van steun voor boterconcentraat. In artikel 6 van die verordening is bepaald dat, rekening houdend met de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes, voor boterconcentraat met een botervetgehalte van ten minste 96 % een maximumbedrag voor de steun wordt vastgesteld of wordt besloten om aan de inschrijving geen gevolg te geven. De bestemmingszekerheid moet dienovereenkomstig worden vastgesteld. |
(2) |
Het verdient aanbeveling, met inachtneming van de ontvangen aanbiedingen, het maximumbedrag van de steun op de hiernavolgende hoogte vast te stellen en dienovereenkomstig de bestemmingszekerheid te bepalen. |
(3) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de 328e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente verkoop bij inschrijving als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 429/90, worden de maximumbedrag en de bestemmingszekerheid als volgt vastgesteld:
|
67 EUR/100 kg, |
||
|
74 EUR/100 kg. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).
(2) PB L 45 van 21.2.1990, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 van de Commissie (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/30 |
VERORDENING (EG) Nr. 150/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor boter voor de 12e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2771/1999
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10, onder c),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (2) hebben interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter die in hun bezit zijn, te koop aangeboden door middel van een permanente openbare inschrijving. |
(2) |
Krachtens artikel 24 bis van Verordening (EG) nr. 2771/1999 wordt op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen biedingen een minimumverkoopprijs vastgesteld of besloten geen boter toe te wijzen. |
(3) |
Gezien de ontvangen biedingen, dient een minimumverkoopprijs te worden vastgesteld. |
(4) |
Het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de 12e bijzondere inschrijving op grond van Verordening (EG) nr. 2771/1999, waarvoor de termijn voor het indienen van biedingen is verstreken op 25 januari 2005, wordt de minimumverkoopprijs voor boter vastgesteld op 270 EUR/100 kg.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).
(2) PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/31 |
VERORDENING (EG) Nr. 151/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
betreffende de 11e deelinschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 214/2001
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10, onder c),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 214/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor mageremelkpoeder (2) hebben interventiebureaus bepaalde hoeveelheden mageremelkpoeder die in hun bezit zijn, te koop aangeboden door middel van een permanente openbare inschrijving. |
(2) |
Krachtens artikel 24 bis van Verordening (EG) nr. 214/2001 wordt op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen biedingen een minimumverkoopprijs vastgesteld of besloten geen mageremelkpoeder toe te wijzen. |
(3) |
Het onderzoek van de offertes heeft ertoe geleid geen gevolg te geven aan de inschrijving. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de 11e deelinschrijving op grond van Verordening (EG) nr. 214/2001, waarvoor de termijn voor het indienen van biedingen is verstreken op 25 januari 2005, wordt geen gevolg gegeven aan de inschrijving.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).
(2) PB L 37 van 7.2.2001, blz. 100. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/32 |
VERORDENING (EG) Nr. 152/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot bepaling van de mate waarin de in januari 2005 ingediende aanvragen voor invoercertificaten voor jonge mannelijke mestrunderen ingewilligd kunnen worden op grond van een bij Verordening (EG) nr. 1204/2004 vastgesteld tariefcontingent
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1202/2004 van de Commissie van 29 juni 2004 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van jonge mannelijke mestrunderen (1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005) (2), en met name op artikel 1, lid 4, en artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 1, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1202/2004 is vastgesteld hoeveel jonge mannelijke runderen in de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2005 onder bijzondere voorwaarden mogen worden ingevoerd. Invoercertificaten zijn aangevraagd voor een zodanige hoeveelheid dat de aanvragen volledig kunnen worden ingewilligd. |
(2) |
De hoeveelheden, waarvoor met ingang van 1 april 2005 certificaten kunnen worden aangevraagd, binnen de totale hoeveelheid van 169 000 dieren, dienen te worden vastgesteld volgens artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1202/2004, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Aan elke aanvraag voor invoercertificaten die is ingediend in januari 2005 krachtens artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1202/2004 wordt volledig voldaan.
2. Het aantal voor het in artikel 1, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 1202/2004 bedoelde tijdvak is 113 950 dieren.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).
(2) PB L 230 van 30.6.2004, blz. 19.
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/33 |
VERORDENING (EG) Nr. 153/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
houdende vaststelling van het definitieve eenheidsbedrag van de restitutie, en van het percentage in de sector groenten en fruit afgegeven uitvoercertificaten van het B-stelsel (tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik en appelen)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1961/2001 van de Commissie van 8 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad wat de toekenning van uitvoerrestituties in de sector groenten en fruit betreft (2), en met name op artikel 6, lid 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1855/2004 van de Commissie (3) zijn de indicatieve hoeveelheden vastgesteld waarvoor uitvoercertificaten van het B-stelsel kunnen worden afgegeven. |
(2) |
Het is dienstig om voor de certificaten van het B-stelsel die in de periode van 16 november 2004 tot 14 januari 2005 voor tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik en appelen, het definitieve eenheidsbedrag van de restitutie vast te stellen op het niveau van het indicatieve eenheidsbedrag en om het op de gevraagde hoeveelheden toe te passen afgiftepercentage vast te stellen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de uitvoercertificaataanvragen van het B-stelsel die op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1855/2004 zijn ingediend in de periode van 16 november 2004 tot en met 14 januari 2005, worden de afgiftepercentages en de eenheidsbedragen van de restitutie die van toepassing zijn, vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 1).
(2) PB L 268 van 9.10.2001, blz. 8. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1176/2002 (PB L 170 van 29.6.2002, blz. 69).
(3) PB L 324 van 27.10.2004, blz. 3.
BIJLAGE
Op de gevraagde hoeveelheden toe te passen afgiftepercentage en eenheidsbedrag van de restitutie, van toepassing op certificaten van het B-stelsel die in de periode van 16 november 2004 tot 14 januari 2005 zijn aangevraagd (tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik en appelen)
Product |
Eenheidsbedrag van de restitutie (EUR/t nettogewicht) |
Op de gevraagde hoeveelheden toe te passen afgiftepercentage |
Tomaten |
30 |
100 % |
Sinaasappelen |
24 |
100 % |
Citroenen |
43 |
100 % |
Druiven voor tafelgebruik |
35 |
100 % |
Appelen |
28 |
100 % |
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/35 |
VERORDENING (EG) Nr. 154/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
betreffende de offertes voor de uitvoer van volwitte voorgekookte (parboiled) langkorrelige B-rijst bestemd voor bepaalde derde landen, die zijn ingediend in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2032/2004
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1), en met name op artikel 14, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 2032/2004 van de Commissie (2) is een inschrijving voor de vaststelling van de restitutie bij uitvoer van rijst opengesteld. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 584/75 van de Commissie (3), kan de Commissie volgens de procedure van artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 op grond van de ingediende offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan. |
(3) |
Met name rekening houdend met de in artikel 14, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 genoemde criteria, is het niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die van 24 tot en met 27 januari 2005 zijn ingediend in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2032/2004 bedoelde inschrijving voor de uitvoer van volwitte voorgekookte (parboiled) B-rijst bestemd voor bepaalde derde landen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.
(2) PB L 353 van 27.11.2004, blz. 6.
(3) PB L 61 van 7.3.1975, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1948/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 18).
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/36 |
VERORDENING (EG) Nr. 155/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
betreffende de offertes voor de verzending van langkorrelige gedopte B-rijst bestemd voor het eiland Réunion, die zijn ingediend in het kader van de inschrijving voor de vaststelling van de subsidie bedoeld in Verordening (EG) nr. 2033/2004
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1), en met name op artikel 5, lid 3,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2692/89 van de Commissie van 6 september 1989 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de verzending van rijst naar Réunion (2), inzonderheid op artikel 9, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 2033/2004 van de Commissie (3) is een inschrijving voor de vaststelling van de subsidie voor de verzending van rijst naar het eiland Réunion opengesteld. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 2692/89, kan de Commissie volgens de procedure van artikel 26, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 op grond van de ingediende offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan. |
(3) |
Met name rekening houdend met de in de artikelen 2 en 3 van Verordening (EEG) nr. 2692/89 genoemde criteria, is het niet wenselijk een maximumsubsidie vast te stellen. |
(4) |
Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die van 24 tot en met 27 januari 2005 zijn ingediend in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2033/2004 bedoelde inschrijving voor de subsidie voor de verzending van langkorrelige gedopte B-rijst van GN-code 1006 20 98 naar het eiland Réunion.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.
(2) PB L 261 van 7.9.1989, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1275/2004 van de Commissie (PB L 241 van 13.7.2004, blz. 8).
(3) PB L 353 van 27.11.2004, blz. 9.
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/37 |
VERORDENING (EG) Nr. 156/2005 VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
betreffende de offertes voor de uitvoer van rondkorrelige, halflangkorrelige en langkorrelige A volwitte rijst bestemd voor bepaalde derde landen, die zijn ingediend in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2031/2004
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1), en met name op artikel 14, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 2031/2004 van de Commissie (2) is een inschrijving voor de vaststelling van de restitutie bij uitvoer van rijst opengesteld. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 584/75 van de Commissie (3), kan de Commissie volgens de procedure van artikel 26, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 op grond van de ingediende offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan. |
(3) |
Met name rekening houdend met de in artikel 14, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 genoemde criteria, is het niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die van 24 tot en met 27 januari 2005 zijn ingediend in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2031/2004 bedoelde inschrijving voor de uitvoer van rondkorrelige, halflangkorrelige en langkorrelige A volwitte rijst bestemd voor bepaalde derde landen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 29 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.
(2) PB L 353 van 27.11.2004, blz. 3.
(3) PB L 61 van 7.3.1975, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1948/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 18).
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/38 |
RICHTLIJN 2005/5/EG VAN DE COMMISSIE
van 26 januari 2005
tot wijziging van Richtlijn 2002/26/EG wat betreft bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de gehalten aan ochratoxine A in bepaalde levensmiddelen
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 85/591/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de invoering van communautaire bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de controle van voor menselijke voeding bestemde levensmiddelen (1), en met name op artikel 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie van 8 maart 2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (2) worden maximumgehalten voor ochratoxine A in gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, wijn en druivensap vastgesteld. |
(2) |
Bemonstering is zeer belangrijk om de gehalten aan ochratoxine A nauwkeurig te kunnen bepalen. In Richtlijn 2002/26/EG van de Commissie van 13 maart 2002 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de gehalten aan ochratoxine A in levensmiddelen (3) moeten bepalingen betreffende gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, wijn en druivensap worden opgenomen. |
(3) |
Richtlijn 2002/26/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 2002/26/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 januari 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 372 van 31.12.1985, blz. 50. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(2) PB L 77 van 16.3.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 78/2005 (PB L 16 van 20.1.2005, blz. 43).
(3) PB L 75 van 16.3.2002, blz. 38. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/43/EG (PB L 113 van 20.4.2004, blz. 14).
BIJLAGE
Bijlage I bij Richtlijn 2002/26/EG wordt als volgt gewijzigd:
a) |
De punten 4.3, 4.4 en 4.5 worden vervangen door: „4.3. Algemeen overzicht van de bemonsteringsprocedure voor granen, gedroogde druiven en gebrande koffie TABEL 1 Verdeling van partijen in subpartijen al naargelang van het product en het gewicht van de partij
4.4. Bemonstering van granen en graanproducten (partijen ≥ 50 t) en van gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie en gedroogde druiven (partijen ≥ 15 t)
4.5. Bemonstering van granen en graanproducten (partijen < 50 t) en van gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie en gedroogde druiven (partijen < 15 t) Voor partijen granen van minder dan 50 t en voor partijen gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie en gedroogde druiven van minder dan 15 t worden, afhankelijk van het gewicht van de partij, 10 tot 100 basismonsters genomen waarmee een verzamelmonster van 1 tot 10 kg wordt samengesteld. Voor zeer kleine partijen (≤ 0,5 t) granen en graanproducten kan een kleiner aantal basismonsters worden genomen, maar ook in dat geval moet het verzamelmonster dat alle basismonsters bevat, een gewicht van ten minste 1 kg hebben. Aan de hand van onderstaande tabel kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen. TABEL 2 Aantal te nemen basismonsters al naargelang van het gewicht van de partij granen en graanproducten
TABEL 3 Aantal te nemen basismonsters al naargelang van het gewicht van de partij gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie en gedroogde druiven
|
b) |
Het volgende punt 4.6 bis wordt na punt 4.6 ingevoegd: „4.6. bis Bemonstering van wijn en druivensap Het verzamelmonster moet een gewicht van ten minste 1 kg hebben, behalve als dat niet mogelijk is, bijvoorbeeld als het monster uit 1 fles bestaat. Het minimumaantal basismonsters dat van de partij moet worden genomen, is in tabel 4 aangegeven. Het vastgestelde aantal basismonsters hangt af van de gebruikelijke vorm waarin de desbetreffende producten in de handel worden gebracht. In geval van onverpakte vloeibare producten moet de partij voorzover mogelijk en voorzover dit geen nadelige invloed heeft op de kwaliteit van het product, net vóór de bemonstering goed worden gemengd, hetzij handmatig, hetzij mechanisch. In dat geval kan worden verondersteld dat de ochratoxine A homogeen over de partij is verdeeld. Drie basismonsters van een partij zijn daarom voldoende om het verzamelmonster te vormen. De basismonsters, die vaak een fles of een pak kunnen zijn, moeten van vergelijkbaar gewicht zijn. Het gewicht van een basismonster moet ten minste 100 g zijn, zodat een verzamelmonster van ten minste ongeveer 1 kg wordt verkregen. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in punt 3.8 bedoelde verslag vermeld. TABEL 4 Minimumaantal van de partij te nemen basismonsters
|
(1) Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 van deze bijlage.
(2) Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 3 van deze bijlage.
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/41 |
RICHTLIJN 2005/7/EG VAN DE COMMISSIE
van 27 januari 2005
tot wijziging van Richtlijn 2002/70/EG tot vaststelling van voorschriften voor de gehaltebepaling van dioxinen en dioxineachtige PCB's in diervoeders
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 70/373/EEG van de Raad van 20 juli 1970 betreffende de invoering van gemeenschappelijke bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders (1), en met name op artikel 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2002/70/EG van de Commissie van 26 juli 2002 tot vaststelling van voorschriften voor de gehaltebepaling van dioxinen en dioxineachtige PCB's in levensmiddelen (2) bevat specifieke bepalingen over de analysemethoden die voor de officiële controle krachtens Richtlijn 70/373/EEG moeten worden gebruikt. |
(2) |
De bemonsteringsprocedure die voor de officiële controle van het dioxinegehalte en de gehaltebepaling van dioxineachtige PCB's in bepaalde diervoeders moet worden gebruikt, is vastgelegd in Richtlijn 76/371/EEG van 1 maart 1976 houdende vaststelling van gemeenschappelijke bemonsteringsmethoden voor de officiële controle van diervoeders (3). Gepreciseerd moet worden dat de kwantitatieve vereisten betreffende de controle van stoffen of producten die gelijkmatig in het voeder zijn verdeeld, hier van toepassing zijn. |
(3) |
Voor een geharmoniseerde uitvoering in alle lidstaten is het van groot belang dat de analyseresultaten op uniforme wijze gerapporteerd en geïnterpreteerd worden. |
(4) |
Richtlijn 2002/70/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen bij Richtlijn 2002/70/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 12 maanden na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 27 januari 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 170 van 3.8.1970, blz. 2. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).
(2) PB L 209 van 6.8.2002, blz. 15.
(3) PB L 102 van 15.4.1976, blz. 1.
BIJLAGE
De bijlagen bij Richtlijn 2002/70/EG worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage I wordt vervangen door: „1. Doel en toepassingsgebied De monsters voor de officiële controle op het gehalte aan dioxinen (PCDD's/PCDF's) en voor de gehaltebepaling van dioxineachtige PCB's (1) in diervoeders worden genomen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 76/371/EEG. De kwantitatieve vereisten betreffende de controle van stoffen of producten die gelijkmatig in het voeder zijn verdeeld, zoals beschreven in punt 5.A van de bijlage bij Richtlijn 76/371/EEG, zijn van toepassing. De op die manier verkregen verzamelmonsters worden representatief geacht voor de partijen of subpartijen waarvan zij zijn genomen. Op basis van de gehalten die in de laboratoriummonsters worden geconstateerd, wordt bepaald of de partijen voldoen aan de maximumgehalten zoals vastgesteld bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (2). 2. Overeenstemming van de partij of subpartij met de eisen De partij wordt aanvaard als het resultaat van één analyse het desbetreffende maximumgehalte zoals vastgelegd in Richtlijn 2002/32/EG niet overschrijdt, rekening houdend met de meetonzekerheid. De partij is niet in overeenstemming met het in Richtlijn 2002/32/EG vastgelegde maximumgehalte als het door een duplobepaling bevestigde en als gemiddelde van minstens twee afzonderlijke bepalingen berekende analyseresultaat het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, rekening houdend met de meetonzekerheid. De meetonzekerheid wordt volgens een van de volgende methoden verdisconteerd:
Deze interpretatievoorschriften gelden voor het analyseresultaat van het monster voor officiële controledoeleinden. Zij doen geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om nationale voorschriften vast te stellen voor verhaal- en arbitragedoeleinden als bedoeld in artikel 18 van Richtlijn 95/53/EG (4).”. |
(2) |
In bijlage II wordt de volgende alinea toegevoegd aan het eind van punt 2. Achtergrond: „Uitsluitend met het oog op de toepassing van deze richtlijn is de aanvaarde specifieke bepaalbaarheidsgrens van een afzonderlijke congeneer gelijk aan de concentratie van een analyt in een monsterextract die voor de twee te meten ionen een instrumentele respons geeft met een signaal-ruisverhouding van 3:1 voor het zwakste signaal, waarbij voldaan wordt aan de basiseisen zoals retentietijd en isotopenverhouding overeenkomstig de bepalingsmethode die wordt beschreven in EPA method 1613 revision B.”. |
Tabel van dioxineachtige PCB's
Congeneer |
TEF |
Dibenzo-p-dioxinen („PCDD's”) |
|
2,3,7,8-TCDD |
1 |
1,2,3,7,8-PeCDD |
1 |
1,2,3,4,7,8-HxCDD |
0,1 |
1,2,3,6,7,8-HxCDD |
0,1 |
1,2,3,7,8,9-HxCDD |
0,1 |
1,2,3,4,6,7,8-HpCDD |
0,01 |
OCDD |
0,0001 |
Dibenzofuranen („PCDF's”) |
|
2,3,7,8-TCDF |
0,1 |
1,2,3,7,8-PeCDF |
0,05 |
2,3,4,7,8-PeCDF |
0,5 |
1,2,3,4,7,8-HxCDF |
0,1 |
1,2,3,6,7,8-HxCDF |
0,1 |
1,2,3,7,8,9-HxCDF |
0,1 |
2,3,4,6,7,8-HxCDF |
0,1 |
1,2,3,4,6,7,8-HpCDF |
0,01 |
1,2,3,4,7,8,9-HpCDF |
0,01 |
OCDF |
0,0001 |
„Dioxineachtige” PCB's: non-ortho-PCB's + mono-ortho-PCB's) |
|
Non-ortho-PCB's |
|
PCB 77 |
0,0001 |
PCB 81 |
0,0001 |
PCB 126 |
0,1 |
PCB 169 |
0,01 |
Mono-ortho-PCB's |
|
PCB 105 |
0,0001 |
PCB 114 |
0,0005 |
PCB 118 |
0,0001 |
PCB 123 |
0,0001 |
PCB 156 |
0,0005 |
PCB 157 |
0,0005 |
PCB 167 |
0,00001 |
PCB 189 |
0,0001 |
Gebruikte afkortingen: „T” = tetra; „Pe” = penta; „Hx” = hexa; „Hp” = hepta; „O” = octa; „CDD” = chloordibenzo-p-dioxine; „CDF” = chloordibenzofuran; „CB” = chloorbifenyl. |
(2) PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/44 |
RICHTLIJN 2005/8/EG VAN DE COMMISSIE
van 27 januari 2005
tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen in diervoeding
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (1), en met name op artikel 8, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2002/32/EG verbiedt het gebruik van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen de in bijlage I vermelde maximumgehalten overschrijdt. |
(2) |
Toen Richtlijn 2002/32/EG werd goedgekeurd, heeft de Commissie verklaard dat de bepalingen van bijlage I bij die richtlijn aan de hand van geactualiseerde wetenschappelijke risicobeoordelingen zouden worden herzien, rekening houdend met het verbod op het verdunnen van niet-conforme verontreinigde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. |
(3) |
Voordat een volledige evaluatie op basis van een geactualiseerde wetenschappelijke risicobeoordeling kan worden verricht, moeten er bepaalde wijzigingen worden aangebracht in het licht van de ontwikkelingen in de wetenschappelijke en technische kennis. |
(4) |
De term groenvoeder moet worden gepreciseerd. |
(5) |
Aangezien de voorziening met calciumcarbonaat, een onmisbaar en waardevol voedermiddel, in gevaar kan komen omdat het totale kwikgehalte daarvan als gevolg van de normale achtergrondverontreiniging dicht bij het maximumgehalte van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG ligt of die waarde overschrijdt, moet dat maximumgehalte worden gewijzigd; daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat kwik in calciumcarbonaat in anorganische vorm voorkomt en in die vorm volgens het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding aanzienlijk minder giftig is dan organisch kwik, met name methylkwik. |
(6) |
Het maximumgehalte voor fluor in andere aanvullende diervoeders is 125 mg/kg per 1 % fosfor. Met het oog op het milieu geldt er een beperking voor het fosforgehalte in diervoeder en worden de verteerbaarheid en de biologische beschikbaarheid van fosfor verbeterd door middel van een enzym als fytase. Daarom moet voor aanvullende diervoeders het maximumgehalte niet langer per 1 % fosfor, maar herleid tot een diervoeder met een vochtgehalte van 12 % worden vastgesteld. |
(7) |
Richtlijn 2002/32/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 12 maanden na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 27 januari 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/100/EG van de Commissie (PB L 285 van 1.11.2003, blz. 33).
BIJLAGE
Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In kolom 2 van punt 2, „Lood”, wordt achter het woord „groenvoeder” de volgende voetnoot ingevoegd:
|
2. |
Punt 3, „Fluor”, wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
Punt 4, „Kwik”, wordt vervangen door:
|
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/46 |
RICHTLIJN 2005/9/EG VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op aanpassing van bijlage VII aan de technische vooruitgang
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (1), en met name op artikel 8, lid 2,
Na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumenten bestemde niet-voedingsproducten,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage VII, eerste deel, bij Richtlijn 76/768/EEG bevat een lijst van toegelaten UV-filters die in cosmetische producten mogen voorkomen. |
(2) |
Het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumenten bestemde niet-voedingsproducten is van mening dat het gebruik van benzoëzuur, 2-[4-(diethylamino)-2-hydroxybenzoyl]-, hexylester tot een concentratie van 10 % in zonnebrandmiddelen, alleen of in combinatie met andere UV-absorberende stoffen, veilig is. Benzoëzuur, 2-[4-(diethylamino)-2-hydroxybenzoyl]-, hexylester moet bijgevolg met rangnummer 28 in bijlage VII, eerste deel, bij Richtlijn 76/768/EEG worden opgenomen. |
(3) |
Richtlijn 76/768/EEG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage VII bij Richtlijn 76/768/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 28 juli 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, almede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Günter VERHEUGEN
Vice-voorzitter
(1) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/93/EG van de Commissie (PB L 300 van 25.9.2004, blz. 13).
BIJLAGE
In bijlage VII, eerste deel, bij Richtlijn 76/768/EEG, wordt het volgende rangnummer 28 toegevoegd:
Rangnummer |
Stoffen |
Maximaal toelaatbare concentratie |
Andere beperkingen en eisen |
Gebruiksvoorwaarden en waarschuwingen die op het etiket dienen te worden vermeld |
a |
b |
c |
d |
e |
„28 |
benzoëzuur, 2-[4-(diethylamino)-2-hydroxybenzoyl]-, hexylester (INCI naam: Diethylamino Hydroxybenzoyl Hexyl Benzoate; CAS-nr. 302776-68-7) |
10 % in zonnebrand middelen” |
|
|
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Commissie
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/48 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 januari 2005
tot uitvoering van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad voor wat betreft de invoervoorwaarden voor katten, honden en fretten voor erkende instellingen, instituten of centra
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 118)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/64/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG (1), en met name op artikel 19,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Richtlijn 92/65/EEG zijn de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's vastgesteld. Krachtens die richtlijn moeten de invoervoorwaarden voor katten, honden en fretten ten minste gelijkwaardig zijn aan de bij Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG (2) van de Raad vastgestelde voorschriften. Deze gelijkwaardigheid tussen de voorschriften voor commercieel en niet-commercieel verkeer van deze diersoorten had tot doel fraude bij de handel in gezelschapsdieren te voorkomen. |
(2) |
Het risico van fraude is verwaarloosbaar voor wat betreft het verkeer van deze diersoorten tussen instellingen, instituten en centra die zijn erkend overeenkomstig Richtlijn 92/65/EEG. |
(3) |
Er moeten specifieke voorwaarden worden vastgesteld voor de invoer van katten, honden en fretten die bestemd zijn voor instellingen, instituten of centra erkend overeenkomstig Richtlijn 92/65/EEG. |
(4) |
Er moet een modelcertificaat worden vastgesteld voor de invoer van katten, honden en fretten bestemd voor erkende instellingen, instituten en centra. |
(5) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De invoer van katten, honden en fretten bestemd voor instellingen, instituten of centra erkend overeenkomstig Richtlijn 92/65/EEG voldoet aan de volgende voorwaarden:
a) |
de dieren komen uit landen of gebieden die zijn opgenomen in deel B, afdeling 2, of deel C, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 998/2003, en |
b) |
ze gaan vergezeld van een veterinair certificaat conform het model van de bijlage bij deze beschikking. |
Artikel 2
Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 februari 2005.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 januari 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 320).
(2) PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2054/2004 van de Commissie (PB L 355 van 1.12.2004, blz. 14).
BIJLAGE
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/52 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
betreffende bepaalde aanvullende overgangsgaranties voor Denemarken in verband met de wijziging van zijn status als lidstaat waar niet tegen Newcastle disease wordt ingeënt
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 143)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/65/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (1), en met name op artikel 12, leden 2 en 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 91/552/EEG van de Commissie van 27 september 1991 tot vaststelling van de status van Denemarken ten aanzien van Newcastle disease (pseudo-vogelpest (2)), is de status van Denemarken als lidstaat waar niet tegen Newcastle disease wordt ingeënt in het kader van het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van levend pluimvee vastgesteld. |
(2) |
Wegens recente ontwikkelingen in de situatie ten aanzien van Newcastle disease is Denemarken voornemens inenting van pluimvee tegen die ziekte in te voeren en zijn status van lidstaat waar niet tegen Newcastle disease wordt ingeënt, moet daarom overeenkomstig Richtlijn 90/539/EEG worden opgeschort. |
(3) |
Om de huidige situatie ten aanzien van de gezondheid van pluimvee in Denemarken tijdens de invoeringsfase van de inenting tegen Newcastle disease te vrijwaren, is het dienstig dat overgangsvoorschriften worden vastgesteld voor aanvullende garanties met betrekking tot zendingen naar die lidstaat gedurende een bepaalde periode. |
(4) |
Dienovereenkomstig moeten Denemarken bepaalde aanvullende garanties worden geboden, die onderzoek van levend pluimvee omvatten, als bedoeld in Beschikking 92/340/EEG van de Commissie (3) met betrekking tot het onderzoek van pluimvee op Newcastle disease vóór verzending. |
(5) |
Beschikking 91/552/EEG moet daarom worden ingetrokken. |
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Werkingssfeer en onderwerp
Deze beschikking is van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer van pluimvee, als omschreven in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 90/539/EEG, dat naar Denemarken wordt verzonden uit lidstaten die niet de status hebben van lidstaat waar niet tegen Newcastle disease wordt ingeënt, als bedoeld in artikel 12, lid 2, van die richtlijn, en uit derde landen.
Artikel 2
Voorafgaande toestemming voor de verzending van pluimvee naar Denemarken
Vóór de verzending van pluimvee wordt de bevoegde veterinaire autoriteit van Denemarken om voorafgaande toestemming verzocht.
Dat verzoek om toestemming bevat gegevens over het soort vaccin en het inentingsplan voor de immunisatie van pluimvee tegen Newcastle disease.
Artikel 3
Bemonstering en onderzoek van pluimvee voor verzending naar Denemarken
De bevoegde autoriteit van Denemarken kan verlangen dat het pluimvee wordt onderzocht overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Beschikking 92/340/EEG, rekening houdend met de overeenkomstig artikel 2 van deze beschikking verstrekte gegevens.
Artikel 4
Weigering van zendingen pluimvee door Denemarken
Als Denemarken, rekening houdend met de overeenkomstig artikel 2 van deze beschikking verstrekte gegevens en de uitkomst van het in artikel 3 van deze beschikking bedoelde onderzoek, besluit om geen toestemming te verlenen voor het binnenbrengen van een zending pluimvee op zijn grondgebied, deelt het de Commissie en de andere betrokken lidstaat of derde landen de redenen voor zijn besluit mee.
Artikel 5
Intrekking van Beschikking 91/552/EEG
Beschikking 91/552/EEG wordt ingetrokken.
Artikel 6
Toepasselijkheid
Deze beschikking is van toepassing tot 28 februari 2006.
Artikel 7
Adressaten
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 303 van 31.10.1990, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
(2) PB L 298 van 29.10.1991, blz. 21.
(3) PB L 188 van 8.7.1992, blz. 34.
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/54 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot intrekking van Beschikking 2003/363/EG tot goedkeuring van het programma voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van België
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 144)
(Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/66/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (1), en met name op artikel 16, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In november 2002 is klassieke varkenspest bevestigd bij wilde varkens in België. |
(2) |
Bij Beschikking 2003/363/EG van de Commissie (2) heeft de Commissie het door België ingediende programma voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van België goedgekeurd. |
(3) |
België heeft informatie verstrekt waaruit blijkt dat klassieke varkenspest bij wilde varkens in België met succes is uitgeroeid en dat het goedgekeurde uitroeiingsprogramma niet meer hoeft te worden toegepast. |
(4) |
Beschikking 2003/363/EG moet daarom worden ingetrokken. |
(5) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Beschikking 2003/363/EG wordt ingetrokken.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(2) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 43.
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/55 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 28 januari 2005
tot wijziging van de bijlagen I en II bij Beschikking 2003/634/EG houdende goedkeuring van programma’s ter verkrijging van de status van erkend gebied of erkend bedrijf in een niet-erkend gebied ten aanzien van virale hemorragische septikemie (VHS) en infectieuze hematopoïetische necrose (IHN) bij vis
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 148)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/67/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurproducten (1), en met name op artikel 10, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 2003/634/EG van de Commissie (2) zijn door een aantal lidstaten ingediende programma’s goedgekeurd op grond waarvan zij nadien de procedures kunnen inleiden om voor een gebied of voor een bedrijf in een niet-erkend gebied de status van erkend gebied of erkend bedrijf in een niet-erkend gebied te verkrijgen ten aanzien van virale hemorragische septikemie (VHS), van infectieuze hematopoïetische necrose (IHN) of van beide visziekten. |
(2) |
Bij brief van 20 april 2004 heeft Cyprus om goedkeuring verzocht van het programma voor het hele grondgebied van Cyprus. De ingediende aanvraag blijkt te voldoen aan artikel 10 van Richtlijn 91/67/EEG en het programma moet daarom worden goedgekeurd. |
(3) |
De programma’s voor de Zona Val Brembana en het bedrijf Azienda Troticoltura S. Cristina in Italië zijn beeindigd. Deze moeten daarom in de bijlagen I en II bij Beschikking 2003/634/EG worden geschrapt. |
(4) |
Beschikking 2003/634/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Beschikking 2003/634/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage I wordt vervangen door bijlage I bij deze beschikking. |
2) |
Bijlage II wordt vervangen door bijlage II bij deze beschikking. |
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 28 januari 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 46 van 19.2.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
(2) PB L 220 van 3.9.2003, blz. 8. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/328/EG (PB L 104 van 8.4.2004, blz. 129).
BIJLAGE I
„BIJLAGE I
PROGRAMMA’S TER VERKRIJGING VAN DE STATUS VAN ERKEND GEBIED TEN AANZIEN VAN VHS, VAN IHN OF VAN BEIDE VISZIEKTEN
1. DENEMARKEN
DE OP 22 MEI 1995 DOOR DENEMARKEN INGEDIENDE PROGRAMMA’S VOOR:
— |
het stroomgebied van de FISKEBÆK Å, |
— |
alle DELEN VAN JUTLAND ten zuiden en ten westen van de stroomgebieden van de Storå, Karup Å, Gudenå en Grejs Å, |
— |
het gebied van de DEENSE EILANDEN. |
2. DUITSLAND
HET OP 25 FEBRUARI 1999 DOOR DUITSLAND INGEDIENDE PROGRAMMA VOOR:
— |
een gebied in het stroomgebied OBERN NAGOLD. |
3. ITALIË
3.1. |
HET OP 6 OKTOBER 2001 DOOR ITALIË INGEDIENDE PROGRAMMA VOOR DE AUTONOME PROVINCIE BOLZANO, ZOALS GEWIJZIGD BIJ BRIEF VAN 27 MAART 2003:
|
3.2. |
DE OP 23 DECEMBER 1996 EN 14 JULI 1997 DOOR ITALIË INGEDIENDE PROGRAMMA’S VOOR DE VOLGENDE GEBIEDEN IN DE AUTONOME PROVINCIE TRENTO:
|
3.3. |
HET OP 21 FEBRUARI 2001 DOOR ITALIË INGEDIENDE PROGRAMMA VOOR HET VOLGENDE GEBIED IN DE REGIO VENETO:
|
3.4. |
HET OP 20 FEBRUARI 2002 DOOR ITALIË INGEDIENDE PROGRAMMA VOOR HET VOLGENDE GEBIED IN DE REGIO UMBRIË: Zona Fosso de Monterivoso: Het stroomgebied van de Monterivoso, van de bron tot aan de niet te overschrijden barrières in de omgeving van Ferentillo. |
3.5. |
HET OP 23 DECEMBER 2003 DOOR ITALIË INGEDIENDE PROGRAMMA VOOR HET VOLGENDE GEBIED IN DE REGIO LOMBARDIJE:
|
4. FINLAND
4.1. |
HET OP 29 MEI 1995 DOOR FINLAND INGEDIENDE PROGRAMMA VOOR:
|
4.2. |
HET OP 29 MEI 1995 DOOR FINLAND INGEDIENDE PROGRAMMA, INCLUSIEF SPECIFIEKE UITROEIINGSMAATREGELEN, ZOALS GEWIJZIGD BIJ BRIEVEN VAN 27 MAART 2002, 4 JUNI 2002, 12 MAART 2003, 12 JUNI 2003 EN 20 OKTOBER 2003, VOOR:
|
5. CYPRUS
DE OP 20 APRIL 2004 DOOR CYPRUS INGEDIENDE PROGRAMMA’S VOOR:
— |
het hele grondgebied van Cyprus.” |
BIJLAGE II
„BIJLAGE II
PROGRAMMA’S TER VERKRIJGING VAN DE STATUS VAN ERKEND BEDRIJF IN EEN NIET-ERKEND GEBIED TEN AANZIEN VAN VHS, VAN IHN OF VAN BEIDE VISZIEKTEN
1. ITALIË
1.1. |
HET OP 2 MEI 2000 DOOR ITALIË INGEDIENDE PROGRAMMA VOOR HET VOLGENDE BEDRIJF IN DE REGIO FRIULI-VENEZIA GIULIA, PROVINCIE UDINE:
|
1.2. |
HET OP 21 DECEMBER 2003 DOOR ITALIË INGEDIENDE PROGRAMMA VOOR HET VOLGENDE BEDRIJF IN DE REGIO VENETO:
|
1.3. |
HET OP 5 SEPTEMBER 2002 DOOR ITALIË INGEDIENDE PROGRAMMA VOOR HET VOLGENDE BEDRIJF IN DE REGIO PIEMONTE:
|
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/59 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 24 januari 2005
tot wijziging van Besluit 2004/197/GBVB van de Raad tot instelling van een mechanisme voor het beheer van de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de operaties van de Europese Unie die gevolgen hebben op militair of defensiegebied (Athena)
(2005/68/GBVB)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 13, lid 3, en artikel 28, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 23 februari 2004 Besluit 2004/197/GBVB (1) aangenomen, waarin is bepaald dat de eerste evaluatie van dit besluit vóór eind 2004 plaatsvindt. |
(2) |
In zijn conclusies van 14 mei 2003 heeft de Raad bevestigd dat een snellereactievermogen nodig is, in het bijzonder voor humanitaire en reddingstaken. |
(3) |
Het Militair Comité van de Europese Unie heeft het concept van een snellereactievermogen van de Europese Unie op militair gebied in zijn verslag van 3 maart 2004 gedetailleerd omschreven. Voorts heeft het op 14 juni 2004 het EU-gevechtstroepenconcept omschreven. |
(4) |
De Europese Raad heeft op 17 juni 2004 zijn goedkeuring gehecht aan een verslag over het EVDB waarin wordt beklemtoond dat het werk betreffende de snellereactievermogens van de Europese Unie moet worden voortgezet met het oog op een eerste operationele capaciteit in het begin van 2005. |
(5) |
Gezien deze ontwikkelingen dient de vervroegde financiering van militaire operaties van de Europese Unie te worden verbeterd, met name met het oog op snellereactieoperaties. Het nieuwe schema voor de vervroegde financiering is derhalve in de eerste plaats bedoeld voor snellereactieoperaties; onder welbepaalde omstandigheden kan een vooraf betaalde bijdrage evenwel worden gebruikt voor de vervroegde financiering van een normale operatie, met name voor een operatie waarbij weinig tijd verstrijkt tussen de aanneming van het gemeenschappelijk optreden om actie te ondernemen en het besluit om de operatie van start te laten gaan. |
(6) |
Besluit 2004/197/GBVB moet daarom worden gewijzigd, |
BESLUIT:
Artikel 1
Besluit 2004/197/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 25 wordt vervangen door: „Artikel 25 Vervroegde financiering 1. In geval van een militaire snellereactieoperatie van de Europese Unie zijn bijdragen van de bijdragende lidstaten verschuldigd ten belope van het referentiebedrag. Onverminderd artikel 24, lid 4, worden de bijdragen betaald volgens onderstaande bepalingen. 2. Voor de vroegtijdige financiering van militaire snellereactieoperatie van de Europese Unie betalen de lidstaten:
3. Voor het bovenstaande voert het speciaal comité, bestaande uit één vertegenwoordiger van elk van de lidstaten die hebben verkozen bijdragen vooraf te betalen (hierna de „voorafbetalende lidstaten” genoemd), voorzieningen op in een specifieke titel van de begroting. Deze voorzieningen worden gedekt door bijdragen die de voorafbetalende lidstaten binnen 90 dagen na het versturen van het verzoek om deze bijdragen betalen. De vooraf te betalen bijdragen voor het jaar 2005 worden echter in twee tranches betaald, te betalen voor 30 april 2005, respectievelijk 30 november 2005. 4. Onverminderd artikel 24, lid 4, worden de bijdragen die voor een operatie verschuldigd zijn door een voorafbetalende lidstaat, ten belope van de bijdrage die deze lidstaat heeft betaald voor de in lid 3 bedoelde voorzieningen, betaald binnen 90 dagen na het versturen van het verzoek. Een overeenkomstig bedrag kan uit de vooraf betaalde bijdragen ter beschikking van de operationeel commandant worden gesteld. 5. Onverminderd artikel 20 worden alle voorzieningen zoals bedoeld in lid 3, die voor een operatie zijn gebruikt, binnen 90 dagen na het versturen van het verzoek aangevuld. 6. Onverminderd lid 1 kan iedere voorafbetalende lidstaat in welbepaalde omstandigheden de beheerder toestaan zijn vooraf betaalde bijdrage te gebruiken ter dekking van zijn bijdrage aan een andere operatie waaraan hij deelneemt dan een snellereactieoperatie. De vooraf betaalde bijdrage wordt door de betrokken lidstaat aangevuld binnen 90 dagen na het versturen van het verzoek. 7. Onverminderd artikel 31, lid 3, mag de operationeel commandant de te zijner beschikking gestelde bedragen vastleggen en betalen. 8. Iedere lidstaat kan zijn keuze ongedaan maken door de beheerder daarvan ten minste drie maanden van te voren in kennis te stellen.” |
2) |
Artikel 24, lid 6, wordt als volgt gelezen: „6. Onverminderd de andersluidende bepalingen in dit besluit worden de bijdragen binnen 30 dagen na het versturen van het desbetreffende verzoek betaald.”. |
Artikel 2
Dit besluit wordt van kracht op 1 februari 2005.
Artikel 3
Dit besluit wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
Gedaan te Brussel, 24 januari 2005.
Voor de Raad
De voorzitter
F. BODEN
(1) PB L 63 van 28.2.2004, blz. 68.
Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie
29.1.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 27/61 |
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2005/69/GBVB VAN DE RAAD
van 24 januari 2005
over de uitwisseling van bepaalde gegevens met Interpol
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 30, lid 1, onder b), en artikel 34, lid 2, onder a),
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Eén van de doelstellingen van de Europese Unie is de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van veiligheid te verschaffen; nauwere samenwerking tussen de bevoegde wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten is van essentieel belang om deze doelstelling te bereiken. |
(2) |
Om de Unie te beschermen tegen bedreigingen door de internationale en georganiseerde criminaliteit, met inbegrip van terrorisme, dient in het kader van het gezamenlijke optreden tevens te worden voorzien in de uitwisseling van gegevens tussen de in strafzaken bevoegde wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en met de internationale partners. |
(3) |
Afgegeven en blanco paspoorten die zijn gestolen, verloren of verduisterd, worden gebruikt om strafvervolging te ontlopen en strafbare feiten te plegen die de veiligheid van de Unie en van elke lidstaat in gevaar kunnen brengen. Doeltreffende maatregelen kunnen wegens de aard van de bedreiging alleen op het niveau van de Unie worden genomen. Dit doel kan niet worden verwezenlijkt door middel van individuele maatregelen van de lidstaten. Dit gemeenschappelijk standpunt gaat niet verder dan hetgeen nodig is om dat doel te verwezenlijken. |
(4) |
Alle lidstaten zijn aangesloten bij de Internationale Politieorganisatie (Interpol). Met het oog op de vervulling van haar taak ontvangt, verzamelt en verspreidt Interpol gegevens om de bevoegde wetshandhavingsautoriteiten bij te staan bij de preventie en de bestrijding van de internationale criminaliteit. Via de Interpolgegevensbank voor gestolen reisdocumenten kunnen de leden van Interpol elkaar gegevens meedelen over verloren en gestolen paspoorten. |
(5) |
In zijn verklaring betreffende de bestrijding van terrorisme van 25 maart 2004 heeft de Europese Raad de Raad opdracht gegeven om voor eind 2005 een geïntegreerd stelsel voor de uitwisseling van gegevens over gestolen en verloren paspoorten in te voeren, zulks met gebruikmaking van het Schengeninformatiesysteem (SIS) en de Interpolgegevensbank. Dit gemeenschappelijk standpunt is een eerste reactie op dit verzoek en zou moeten worden gevolgd door de installatie van de technische voorziening in het SIS om dit doel te bereiken. |
(6) |
Bij de uitwisseling van gegevens van de lidstaten over gestolen, verloren of verduisterde paspoorten met de Interpolgegevensbank voor gestolen reisdocumenten, alsook bij de verwerking van deze gegevens, worden de toepasselijke gegevensbeschermingsregels van de individuele lidstaten en van Interpol in acht genomen. |
(7) |
Overeenkomstig dit gemeenschappelijk standpunt moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun bevoegde autoriteiten de bovenvermelde gegevens uitwisselen met de Interpolgegevensbank voor gestolen reisdocumenten en moeten zij tegelijkertijd deze gegevens opnemen in de relevante nationale gegevensbank en — indien zij daaraan deelnemen — in het SIS. Deze verplichting ontstaat zodra de nationale autoriteiten kennis krijgen van de diefstal, het verlies of de verduistering. Uit een verdere eis, namelijk het opzetten van de nodige infrastructuur om de raadpleging van de Interpolgegevensbank te vergemakkelijken, blijkt het belang van deze gegevensbank voor de rechtshandhaving. |
(8) |
De voorwaarden voor de uitwisseling worden overeengekomen met Interpol, teneinde te waarborgen dat de uitwisseling van gegevens geschiedt met inachtneming van de beginselen inzake gegevensbescherming die centraal staan bij de gegevensuitwisseling binnen de Unie, met name wat betreft de uitwisseling en geautomatiseerde verwerking van dergelijke gegevens. |
(9) |
Dit gemeenschappelijk standpunt is opgesteld met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name zijn vastgelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en die zijn vervat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:
Artikel 1
Doelstelling
Het doel van dit gemeenschappelijk standpunt is de preventie en de bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit, met inbegrip van terrorisme, door ervoor te zorgen dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om de samenwerking tussen hun bevoegde wetshandhavingsautoriteiten en tussen deze autoriteiten en dergelijke autoriteiten in derde landen te verbeteren door de uitwisseling van paspoortgegevens met de Interpolgegevensbank.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van dit gemeenschappelijk standpunt gelden de volgende definities:
1) |
„Paspoortgegevens”: de met het oog op de opname in een specifiek informatiesysteem geformatteerde gegevens over afgegeven en blanco paspoorten die zijn gestolen, verloren of verduisterd. De met de Interpolgegevensbank uitgewisselde gegevens omvatten alleen het paspoortnummer, het land van afgifte en het documenttype. |
2) |
„Interpolgegevensbank”: het geautomatiseerde zoeksysteem van de gegevensbank voor gestolen reisdocumenten dat door de Internationale Politieorganisatie (Interpol) wordt beheerd. |
3) |
„Relevante nationale gegevensbank”: de politiële of justitiële gegevensbank(en) van een lidstaat waarin gegevens zijn opgenomen over afgegeven en blanco paspoorten die zijn gestolen, verloren of verduisterd. |
Artikel 3
Gezamenlijk optreden
1. De bevoegde wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten wisselen alle huidige en toekomstige paspoortgegevens uit met Interpol. Zij delen deze gegevens uitsluitend mee aan andere leden van Interpol die een passend niveau van bescherming van persoonsgegevens waarborgen. Er wordt tevens voor gezorgd dat de grondrechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens worden nageleefd. De lidstaten kunnen beslissen dat zij hun gegevens alleen meedelen aan andere leden van Interpol die zich ertoe verbonden hebben ten minste dezelfde gegevens uit te wisselen.
2. Elke lidstaat kan, met inachtneming van de in lid 1 bedoelde eisen, met Interpol overeenkomen op welke wijze alle huidige paspoortgegevens die in zijn bezit zijn, met Interpol worden uitgewisseld; dergelijke gegevens zijn opgenomen in de relevante nationale gegevensbank of — indien de lidstaat daaraan deelneemt — in het SIS.
3. Elke lidstaat zorgt ervoor dat onmiddellijk na de opname van gegevens in zijn relevante nationale gegevensbank of indien hij daaraan deelneemt — in het SIS, deze gegevens ook worden uitgewisseld met Interpol.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde wetshandhavingsautoriteiten de Interpolgegevensbank raadplegen met het oog op de toepassing van dit gemeenschappelijk standpunt telkens wanneer dit voor de uitvoering van hun taak passend is. De lidstaten zorgen ervoor dat zij ten spoedigste, maar uiterlijk in december 2005, de infrastructuren opzetten die nodig zijn om de raadpleging te vergemakkelijken.
5. De uitwisseling van persoonsgegevens overeenkomstig de in dit gemeenschappelijk standpunt bedoelde verplichting vindt plaats ter verwezenlijking van de in artikel 1 vermelde doelstelling, onder waarborging van een passend niveau van bescherming van persoonsgegevens in het betrokken land dat lid is van Interpol, en met inachtneming van de grondrechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Met het oog daarop zorgen de lidstaten ervoor dat de uitwisseling en mededeling van gegevens plaatsvindt onder passende voorwaarden en met inachtneming van bovenvermelde eisen.
6. Indien bij raadpleging van de Interpolgegevensbank de betrokken gegevens worden aangetroffen, een „hit”, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten maatregelen treffen overeenkomstig hun nationale recht en bijvoorbeeld in voorkomend geval de juistheid van de gegevens controleren met het land dat ze heeft ingevoerd.
Artikel 4
Monitoring en evaluatie
Op basis van door de lidstaten verstrekte informatie legt de Commissie uiterlijk in december 2005 de Raad een verslag voor over de werking van dit gemeenschappelijk standpunt. De Raad beoordeelt in hoeverre de lidstaten aan dit gemeenschappelijk standpunt voldoen en neemt passende maatregelen.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Dit gemeenschappelijk standpunt treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.
Artikel 6
Bekendmaking
Dit gemeenschappelijk standpunt wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
Gedaan te Brussel, 24 januari 2005.
Voor de Raad
De voorzitter
F. BODEN