ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 10

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
14 januari 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 53/2006 van de Commissie van 13 januari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 54/2006 van de Commissie van 13 januari 2006 tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 1e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

3

 

 

Verordening (EG) nr. 55/2006 van de Commissie van 13 januari 2006 tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 1e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

5

 

 

Verordening (EG) nr. 56/2006 van de Commissie van 13 januari 2006 tot vaststelling van de minimumverkoopprijs van magere melkpoeder voor de 96e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2799/1999 bedoelde permanente verkoop bij inschrijving

7

 

 

Verordening (EG) nr. 57/2006 van de Commissie van 13 januari 2006 tot vaststelling van het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat voor de 1e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

8

 

 

Verordening (EG) nr. 58/2006 van de Commissie van 13 januari 2006 tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor boter voor de 33e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2771/1999

9

 

 

Verordening (EG) nr. 59/2006 van de Commissie van 13 januari 2006 tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de 32e deelinschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 214/2001

10

 

 

Verordening (EG) nr. 60/2006 van de Commissie van 13 januari 2006 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 januari 2006

11

 

 

Verordening (EG) nr. 61/2006 van de Commissie van 13 januari 2006 betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor het kwartaal van 1 maart tot en met 31 mei 2006

14

 

*

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 decembre 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG

16

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 11 januari 2006 tot wijziging van aanhangsel B van bijlage XII bij de Toetredingsakte van 2003 wat betreft bepaalde inrichtingen in de vlees-, de melk- en de vissector in Polen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 6023)  ( 1 )

66

 

*

Beschikking van de Commissie van 12 januari 2006 inzake een verzoek tot inschrijving in het Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (Choucroute d’Alsace) (BGA) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5)

70

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1811/2005 van de Commissie van 4 november 2005 tot verlening van voorlopige en permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (PB L 291 van 5.11.2005)

72

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/1


VERORDENING (EG) Nr. 53/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 13 januari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

90,2

204

42,4

212

92,7

624

115,6

999

85,2

0707 00 05

052

163,0

204

79,9

999

121,5

0709 10 00

220

94,1

999

94,1

0709 90 70

052

107,3

204

121,3

999

114,3

0805 10 20

052

47,2

204

56,4

220

50,8

388

66,5

624

58,2

999

55,8

0805 20 10

052

74,2

204

74,6

999

74,4

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

70,3

204

51,6

400

78,5

464

107,2

624

72,9

662

27,9

999

68,1

0805 50 10

052

57,7

220

60,9

999

59,3

0808 10 80

400

115,2

720

70,0

999

92,6

0808 20 50

400

83,1

720

63,2

999

73,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/3


VERORDENING (EG) Nr. 54/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2006

tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 1e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (2) kunnen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit hun interventievoorraden verkopen door middel van een permanente openbare inschrijving en kunnen zij steun toekennen voor room, boter en boterconcentraat. In artikel 25 van die verordening is bepaald dat in het licht van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld. Voorts is bepaald dat die prijs of steun kan worden gedifferentieerd volgens de bestemming van de boter, het vetgehalte ervan en de bijmengingsmethode. Het bedrag van de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1898/2005 bedoelde verwerkingszekerheid moet dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(2)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 1e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet, worden de minimumverkoopprijzen voor boter uit de interventievoorraden en de bedragen van de verwerkingszekerheid zoals bedoeld in respectievelijk artikel 25 en artikel 28 van die verordening vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


BIJLAGE

Minimumverkoopprijzen voor boter en bedragen van de verwerkingszekerheid voor de 1e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

(EUR/100 kg)

Formule

A

B

Bijmengingsmethode

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Minimumverkoopprijs

Boter ≥ 82 %

In ongewijzigde staat

210

210

Concentraat

Verwerkingszekerheid

In ongewijzigde staat

79

79

Concentraat


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/5


VERORDENING (EG) Nr. 55/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2006

tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 1e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (2) kunnen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit hun interventievoorraden verkopen door middel van een permanente openbare inschrijving en kunnen zij steun toekennen voor room, boter en boterconcentraat. In artikel 25 van die verordening is bepaald dat in het licht van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld. Voorts is bepaald dat die prijs of steun kan worden gedifferentieerd volgens de bestemming van de boter, het vetgehalte ervan en de bijmengingsmethode. Het bedrag van de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1898/2005 bedoelde verwerkingszekerheid moet dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(2)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 1e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet, worden de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat en de bedragen van de verwerkingszekerheid zoals bedoeld in respectievelijk artikel 25 en artikel 28 van die verordening, vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20.


BIJLAGE

Maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat en bedragen van de verwerkingszekerheid voor de 1e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

(EUR/100 kg)

Formule

A

B

Bijmengingsmethode

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Maximumbedrag van de steun

Boter ≥ 82 %

38,5

35

35

Boter < 82 %

34,1

34

Boterconcentraat

46

42,6

46

42

Room

19

15

Verwerkingszekerheid

Boter

42

Boterconcentraat

51

51

Room

21


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/7


VERORDENING (EG) Nr. 56/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2006

tot vaststelling van de minimumverkoopprijs van magere melkpoeder voor de 96e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2799/1999 bedoelde permanente verkoop bij inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 26 van Verordening (EG) nr. 2799/1999 van de Commissie van 17 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de toekenning van steun voor ondermelk en magere melkpoeder voor voederdoeleinden en de verkoop van voornoemd magere melkpoeder (2), houden de interventiebureaus voor bepaalde in hun bezit zijnde hoeveelheden magere melkpoeder een permanente verkoop bij inschrijving.

(2)

Volgens de voorwaarden van artikel 30 van deze verordening, met inachtneming van de ontvangen aanbiedingen voor iedere bijzondere inschrijving, wordt een minimumverkoopprijs vastgesteld of wordt besloten de verkoop bij inschrijving geen doorgang te laten vinden. Het bedrag van de verwerkingszekerheid moet worden vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met het verschil tussen de marktprijs van magere melkpoeder en de minimumverkoopprijs.

(3)

Het verdient aanbeveling, met inachtneming van de ontvangen aanbiedingen, de minimumverkoopprijs op de hiernavolgende hoogte vast te stellen en dienovereenkomstig de verwerkingszekerheid te bepalen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 96e bijzondere inschrijving in het kader van Verordening (EG) nr. 2799/1999, waarvoor de termijn voor indiening van de offertes is afgelopen op 10 januari 2006, worden de minimumverkoopprijs en de verwerkingszekerheid als volgt vastgesteld:

minimumverkoopprijs:

187,97 EUR/100 kg,

verwerkingszekerheid:

35,00 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 van de Commissie (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 340 van 31.12.1999, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1194/2005 (PB L 194 van 26.7.2005, blz. 7).


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/8


VERORDENING (EG) Nr. 57/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2006

tot vaststelling van het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat voor de 1e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (2) houden de interventiebureaus een permanente openbare inschrijving voor de toekenning van steun voor boterconcentraat. In artikel 54 van die verordening is bepaald dat in het licht van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes een maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat met een vetgehalte van ten minste 96 % moet worden vastgesteld.

(2)

Een bestemmingszekerheid zoals bedoeld in artikel 53, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1898/2005 moet worden gesteld om de overname van het boterconcentraat door de detailhandel te waarborgen.

(3)

Het maximumbedrag van de steun moet in het licht van de ontvangen offertes op het passende niveau worden vastgesteld en de bestemmingszekerheid moet dienovereenkomstig worden bepaald.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 1e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente openbare inschrijving waarin Verordening (EG) nr. 1898/2005 voorziet, wordt het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat met een vetgehalte van ten minste 96 % zoals bedoeld in artikel 47, lid 1, van die verordening vastgesteld op 45,5 EUR/100 kg.

De bestemmingszekerheid zoals bedoeld in artikel 53, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1898/2005 wordt vastgesteld op 50 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 308 van 25.11.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/9


VERORDENING (EG) Nr. 58/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2006

tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor boter voor de 33e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2771/1999

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10, onder c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (2) hebben interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter die in hun bezit zijn, te koop aangeboden door middel van een permanente openbare inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 24 bis van Verordening (EG) nr. 2771/1999 wordt op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen biedingen een minimumverkoopprijs vastgesteld of besloten geen boter toe te wijzen.

(3)

Gezien de ontvangen biedingen, dient een minimumverkoopprijs te worden vastgesteld.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 33e bijzondere inschrijving op grond van Verordening (EG) nr. 2771/1999, waarvoor de termijn voor het indienen van biedingen is verstreken op 10 januari 2006, wordt de minimumverkoopprijs voor boter vastgesteld op 255,00 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 van de Commissie (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1802/2005 (PB L 290 van 4.11.2005, blz. 3).


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/10


VERORDENING (EG) Nr. 59/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2006

tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de 32e deelinschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 214/2001

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10, onder c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 214/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor mageremelkpoeder (2) hebben interventiebureaus bepaalde hoeveelheden mageremelkpoeder die in hun bezit zijn, te koop aangeboden door middel van een permanente openbare inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 24 bis van Verordening (EG) nr. 214/2001 wordt op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen biedingen een minimumverkoopprijs vastgesteld of besloten geen mageremelkpoeder toe te wijzen.

(3)

Gezien de ontvangen biedingen, dient een minimumverkoopprijs te worden vastgesteld.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 32e deelinschrijving op grond van Verordening (EG) nr. 214/2001, waarvoor de termijn voor het indienen van biedingen is verstreken op 10 januari 2006, wordt de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder vastgesteld op 188,47 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 van de Commissie (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 37 van 7.2.2001, blz. 100. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1195/2005 (PB L 194 van 26.7.2005, blz. 8).


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/11


VERORDENING (EG) Nr. 60/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2006

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 januari 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat bij de invoer van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden geheven. Voor de producten als bedoeld in lid 2 van dat artikel is het invoerrecht echter gelijk aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs van de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat de cif-invoerprijzen worden berekend aan de hand van de representatieve prijzen voor het betrokken product op de wereldmarkt.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1249/96 zijn bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1784/2003 ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen.

(4)

De vastgestelde invoerrechten zijn van toepassing totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt.

(5)

Voor het normaal functioneren van het stelsel van invoerrechten moeten deze rechten worden berekend aan de hand van de in een referentieperiode geconstateerde representatieve marktkoersen.

(6)

De toepassing van Verordening (EG) nr. 1249/96 leidt ertoe de invoerrechten vast te stellen zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde invoerrechten in de sector granen worden vastgesteld in bijlage I bij deze verordening en zijn bepaald aan de hand van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1110/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 12).


BIJLAGE I

Vanaf 16 januari 2006 geldende invoerrechten voor de in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(in EUR/ton)

1001 10 00

Harde tarwe van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

Zachte tarwe, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

Zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan voor zaaidoeleinden

0,00

1002 00 00

Rogge

35,37

1005 10 90

Maïs, zaaigoed, andere dan hybriden

55,08

1005 90 00

Maïs, andere dan zaaigoed (2)

55,08

1007 00 90

Graansorgho, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

35,37


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd (artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96) komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t, als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, of

2 EUR/t, als de loshaven in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Estland, Letland, Litouen, Polen, Finland, Zweden of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t, als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Berekeningselementen

periode van 30.12.2005-12.1.2006

1)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Beursnotering

Minneapolis

Chicago

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Product (eiwitgehalte bij 12 % vocht)

HRS2

YC3

HAD2

Van gemiddelde kwaliteit (1)

Van lage kwaliteit (2)

US barley 2

Notering (EUR/t)

132,71 (3)

70,36

178,67

168,67

148,67

106,14

Golfpremie (EUR/t)

51,42

16,08

 

 

Grote-Merenpremie (EUR/t)

 

 

2)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Vrachttarieven/kosten: Golf van Mexico–Rotterdam: 17,66 EUR/t; Grote Meren–Rotterdam: — EUR/t.

3)

Subsidies bedoeld in artikel 4, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

0,00 EUR/t (HRW2)

0,00 EUR/t (SRW2).


(1)  Een korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Een korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/14


VERORDENING (EG) Nr. 61/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2006

betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor het kwartaal van 1 maart tot en met 31 mei 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 565/2002 van de Commissie van 2 april 2002 tot vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en invoering van een stelsel van oorsprongscertificaten, voor uit derde landen ingevoerde knoflook (2), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheden waarvoor op 9 en 10 januari 2006 op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 565/2002 door de traditionele importeurs en door de nieuwe importeurs certificaten zijn aangevraagd, overtreffen de beschikbare hoeveelheden voor producten van oorsprong uit China en alle derde landen dan China en Argentinië.

(2)

De hoeveelheden waarvoor op 9 en 10 januari 2006 op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 565/2002 door de nieuwe importeurs certificaten zijn aangevraagd, overtreffen de beschikbare hoeveelheden voor producten van oorsprong uit Argentinië.

(3)

Derhalve moet worden vastgesteld in welke mate de op 12 januari 2006 aan de Commissie toegezonden certificaataanvragen kunnen worden ingewilligd en moet, per importeurscategorie en per oorsprong van het product, worden bepaald tot welke data de afgifte van certificaten moet worden geschorst,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Invoercertificaataanvragen die op grond van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 565/2002 zijn ingediend op 9 en 10 januari 2006 en die aan de Commissie zijn toegezonden op 12 januari 2006, worden ingewilligd tot de in bijlage I van deze verordening vermelde percentages van de gevraagde hoeveelheden.

Artikel 2

Voor de betrokken importeurscategorie en de betrokken oorsprong worden de invoercertificaataanvragen op grond van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 565/2002 die betrekking hebben op het kwartaal van 1 maart tot en met 31 mei 2006 en die na 10 januari 2006 en vóór de in bijlage II van deze verordening genoemde datum zijn ingediend, afgewezen.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 86 van 3.4.2002, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 537/2004 (PB L 86 van 24.3.2004, blz. 9).


BIJLAGE I

Oorsprong producten

Toekenningspercentages

China

Andere derde landen dan China en Argentinië

Argentinië

traditionele importeurs

(artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 565/2002)

13,574 %

100 %

87,509 %

nieuwe importeurs

(artikel 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 565/2002)

0,547 %

87,294 %

1,699 %

„X”

:

Voor deze oorsprong geen contingent voor het betrokken kwartaal.

„—”

:

Er is de Commissie geen certificaataanvraag toegezonden.


BIJLAGE II

Oorsprong producten

Data

China

Andere derde landen dan China en Argentinië

Argentinië

traditionele importeurs

(artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 565/2002)

31.5.2006

31.5.2006

nieuwe importeurs

(artikel 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 565/2002)

31.5.2006

3.4.2006

31.5.2006


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/16


RICHTLIJN 2005/94/EG VAN DE RAAD

van 20 decembre 2005

betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een ernstige, uiterst besmettelijke virusziekte bij pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, die wordt veroorzaakt door verschillende soorten influenzavirussen. Deze virussen kunnen ook overgaan op zoogdieren, met name op varkens en mensen.

(2)

Aangezien pluimvee is opgenomen onder levende dieren in bijlage I bij het Verdrag, bestaat één van de taken van de Gemeenschap op veterinair gebied erin de gezondheidstoestand van pluimvee te verbeteren en daardoor het handelsverkeer van pluimvee en pluimveeproducten te stimuleren en de ontwikkeling van deze sector te garanderen. Voorts moet bij de vaststelling en uitvoering van communautaire beleidsmaatregelen en werkzaamheden een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens gewaarborgd worden.

(3)

Influenzavirussen omvatten een groot aantal verschillende virusstammen. De risico’s van de diverse influenzavirusstammen voor de dier- en volksgezondheid zijn zeer uiteenlopend, en, als gevolg van de snelle mutatie van de virussen en de mogelijke recombinatie van het genetisch materiaal van verschillende stammen, tot op zekere hoogte onvoorspelbaar.

(4)

De besmetting met bepaalde stammen van aviaire influenzavirussen kan bij als huisdier gehouden vogels uitbraken met de omvang van een epizoötie veroorzaken, die tot een dusdanige mortaliteit en schade voor het pluimveebestand leiden dat hierdoor met name de rentabiliteit van de hele pluimveehouderij gevaar kan lopen.

(5)

Er zijn communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza vastgesteld bij Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (3) om de bescherming van de diergezondheid te garanderen en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de pluimveesector.

(6)

In het licht van recente wetenschappelijke inzichten in de risico’s van aviaire influenza voor de dier- en volksgezondheid, de ontwikkeling van nieuwe laboratoriumtests en nieuwe vaccins en de ervaringen die gedurende recente uitbraken van de ziekte in de Gemeenschap en derde landen opgedaan zijn, moeten de maatregelen van Richtlijn 92/40/EEG grondig worden herzien.

(7)

Bij de nieuwe communautaire maatregelen dient ook rekening te worden gehouden met de meest recente adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), alsmede met de wijzigingen van de Gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) en het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals (Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins voor landdieren) van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) ten aanzien van aviaire influenza.

(8)

Sommige aviaire influenzavirussen zijn in bepaalde omstandigheden ook overdraagbaar op de mens en kunnen dan een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen. De in deze richtlijn vervatte bepalingen ter bestrijding van de ziekte bij landbouwhuisdieren zouden onrechtstreeks kunnen bijdragen tot het voorkomen van problemen voor de volksgezondheid. In dit stadium is het evenwel vooral aan de lidstaten om dergelijke problemen aan te pakken.

(9)

Op communautair niveau worden de risico’s van influenzavirussen voor de gezondheid van de mens in de eerste plaats in andere maatregelen en rechtsinstrumenten behandeld. Deze betreffen met name het bij Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) opgerichte Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), de aanbevelingen van de Commissie inzake een communautair draaiboek voor een influenzapandemie, het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie van de Europese Unie en de invoering van een Europees bewakingssysteem voor influenza.

(10)

De Commissie dient evenwel samen met het ECDC na te gaan of op communautair niveau, naast de bepalingen van deze richtlijn betreffende de diergezondheid, verdere maatregelen met betrekking tot de volksgezondheid of de gezondheid en veiligheid van de werknemers nodig zijn om de risico’s van bepaalde aviaire influenzavirussen voor de mens, en met name voor de werknemer die met besmette dieren in contact komt, te behandelen en de nodige wetgevingsvoorstellen in te dienen.

(11)

De zogeheten laagpathogene aviaire influenzavirussen leveren volgens de huidige kennis geringere risico’s voor de gezondheid op dan de hoogpathogene, die ontstaan als gevolg van een mutatie van bepaalde laagpathogene virussen.

(12)

De Gemeenschapwetgeving voor de bestrijding van aviaire influenza dient de lidstaten in staat te stellen om op adequate en flexibele wijze ziektebestrijdingsmaatregelen te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de aan de verschillende virusstammen verbonden risico’s en het waarschijnlijke sociaal-economische effect van de maatregelen op de landbouwsector en andere betrokken sectoren, terwijl er tegelijkertijd zorg voor wordt gedragen dat de maatregelen voor ieder afzonderlijk ziektescenario het meest geschikt zijn.

(13)

Gezien de mogelijkheid dat laagpathogene aviaire influenzavirussen kunnen muteren in hoogpathogene, moeten er maatregelen worden getroffen om de besmetting van pluimvee vroegtijdig op het spoor te komen, zodat snel opgetreden kan worden en passende en evenredige bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen kunnen worden genomen, waaronder een systeem voor actieve bewaking door de lidstaten. Die bewaking dient plaats te vinden aan de hand van algemene richtsnoeren, die in het licht van nieuwe kennis en ontwikkelingen op dit terrein aangepast moeten worden.

(14)

Bij iedere verdenking van besmetting met aviaire influenza op grond van klinische of laboratoriumonderzoeken of om een andere reden die aanleiding geeft tot de verdenking van besmetting dienen er onmiddellijk officiële onderzoeken te worden uitgevoerd, zodat er, waar nodig, snel en doeltreffend kan worden ingegrepen. Deze maatregelen moeten, zodra de besmetting bevestigd wordt, zodanig verscherpt worden dat onder meer de door besmetting getroffen bedrijven of bedrijven waar besmetting dreigt, worden geruimd.

(15)

Indien besmetting met laagpathogeen aviair influenzavirus wordt vastgesteld, kan de bestrijding met andere methoden dan de voor hoogpathogene aviaire influenzavirussen voorgeschreven maatregelen plaatsvinden, gezien de verschillende risiconiveaus van deze beide situaties.

(16)

Bij het nemen van ziektebestrijdingsmaatregelen, en met name bij het instellen van beperkingsgebieden, moeten ook de dichtheid van de pluimveepopulatie en andere risicofactoren in het gebied waar de besmetting is vastgesteld, in aanmerking worden genomen.

(17)

Wanneer zich een uitbraak voordoet, moet verdere verspreiding van de ziekte worden voorkomen door zorgvuldig toezicht op en beperking van alle verplaatsingen van pluimvee en het gebruik van mogelijk besmette producten, door de bioveiligheidsmaatregelen op alle niveaus van de pluimveeproductie te verscherpen, door het reinigen en ontsmetten van besmette gebouwen, door de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de uitbraak en, indien nodig, door vaccinatie.

(18)

Communautaire maatregelen ter bestrijding van hoogpathogene aviaire influenza moeten in de eerste plaats gericht zijn op het ruimen van besmette koppels in overeenstemming met de Gemeenschapswetgeving inzake dierwelzijn.

(19)

Richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden (5) bevat minimumnormen voor de bescherming van dieren bij het slachten of doden, mede ter bestrijding van ziekten. Die voorschriften zijn ten volle van toepassing op het slachten of doden uit hoofde van onderhavige richtlijn.

(20)

Vaccinatie tegen aviaire influenza kan een doeltreffende aanvulling zijn van ziektebestrijdingsmaatregelen, waardoor het massale doden en vernietigen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels voorkomen kan worden. Volgens de huidige stand van kennis kan vaccinatie niet alleen nuttig zijn als kortetermijnmaatregel in noodsituaties, maar ook als langetermijnmaatregel ter voorkoming van ziekte in situaties waarin er een groter risico bestaat dat aviaire influenzavirussen worden ingesleept door in het wild levende dieren of andere bronnen. Daarom dienen er maatregelen ten behoeve van zowel preventieve vaccinaties als noodvaccinaties te worden genomen.

(21)

Gevaccineerd pluimvee is weliswaar beschermd tegen de klinische ziektesymptomen, maar kan toch besmet raken en zo bijdragen tot de verdere verspreiding van de besmetting. Vaccinatie moet derhalve gepaard gaan met toereikende, op communautair niveau vastgelegde toezichts- en beperkende maatregelen. Daarom moet het vaccinatiebeleid het onderscheid tussen besmette en gevaccineerde dieren mogelijk maken. Producten van gevaccineerd pluimvee, zoals vlees en consumptie-eieren, moeten bijgevolg in overeenstemming met de desbetreffende Gemeenschapswetgeving, met inbegrip van deze richtlijn, in het handelsverkeer gebracht worden.

(22)

De Gemeenschap en de lidstaten dienen ook over de mogelijkheid te beschikken om vaccinvoorraden aan te leggen om in geval van nood pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels mee in te enten.

(23)

Er moeten voorschriften worden vastgesteld om te garanderen dat voor de diagnose van aviaire influenza gebruik wordt gemaakt van geharmoniseerde procedures en methoden, zoals bijvoorbeeld de diensten van een communautair referentielaboratorium en van referentielaboratoria in de lidstaten.

(24)

Om in door een of meer uitbraken van aviaire influenza ontstane noodsituaties doeltreffend te kunnen optreden, moeten de lidstaten de noodzakelijke voorbereidingen treffen, met name door het opstellen van rampenplannen en de oprichting van ziektebestrijdingscentra.

(25)

Als er aviaire influenza wordt ontdekt tijdens de invoer in een quarantainevoorziening of -station bedoeld in Beschikking 2000/666/EG van de Commissie van 16 oktober 2000 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer van vogels, met uitzondering van pluimvee, alsmede van quarantainevoorschriften (6), dient dit aan de Commissie te worden gemeld. De bij uitbraken in de lidstaten voorgeschreven meldingen in de zin van Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (7) zijn daarvoor niet geschikt.

(26)

Reiniging en ontsmetting dienen een integrerend deel uit te maken van het communautaire beleid inzake de bestrijding van aviaire influenza. Ontsmettingsmiddelen moeten gebruikt worden in overeenstemming met Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (8).

(27)

Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (9) regelt de verzameling, het vervoer, de opslag, het hanteren, de verwerking en het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien, zodat deze geen gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier. Die verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan bieden een algemeen kader voor de verwijdering van dode dieren. Er moeten volgens de comitéprocedure, voorzover nodig, specifieke, aanvullende of andere maatregelen worden getroffen om de bestaande maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza aan te scherpen.

(28)

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (10) en Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (11) kunnen onder bepaalde omstandigheden worden toegepast op eieren die afkomstig zijn van bedrijven waar pluimvee wordt gehouden waarvan vermoed wordt dat zij met aviaire influenza zijn besmet.

(29)

De lidstaten moeten sancties vaststellen op overtredingen van de bepalingen van deze richtlijn en ervoor zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(30)

De bijlagen bij deze richtlijn moeten, zo nodig, met spoed gewijzigd kunnen worden om recht te doen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis.

(31)

Gezien de onvoorspelbare ontwikkeling van influenzavirussen moet worden voorzien in een snelle procedure om met spoed aanvullende of specifiekere maatregelen ter bestrijding van de besmetting van pluimvee en andere diersoorten op Gemeenschapsniveau vast te stellen wanneer zulks passend is.

(32)

In deze richtlijn is vastgelegd welke bestrijdingsmaatregelen minimaal moeten worden genomen bij een uitbraak van aviaire influenza bij pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels. Het staat de lidstaten echter vrij stringentere bestuursrechtelijke en sanitaire maatregelen vast te stellen op het binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende gebied. Voorts bepaalt de richtlijn dat de autoriteiten van de lidstaten maatregelen mogen nemen die in verhouding staan tot het aan de diverse ziektesituaties verbonden gezondheidsrisico.

(33)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het, teneinde de fundamentele doelstelling van het waarborgen van de ontwikkeling van de pluimveehouderij en het leveren van een bijdrage aan de bescherming van de diergezondheid te verwezenlijken, noodzakelijk en passend voorschriften inzake specifieke maatregelen en minimummaatregelen voor de preventie en bestrijding van aviaire influenza te regelen. Deze richtlijn gaat overeenkomstig de derde alinea van artikel 5 van het Verdrag niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(34)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12).

(35)

Ter wille van de duidelijkheid en de rationele ordening van de Gemeenschapswetgeving moet Richtlijn 92/40/EEG worden ingetrokken en worden vervangen door deze richtlijn.

(36)

In overeenstemming met punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (13) moedigt de Raad de lidstaten aan om, voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap, hun eigen tabellen op te stellen waarin, voorzover mogelijk, de correlatie tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen is weergegeven, en deze tabellen openbaar te maken.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

1.   In deze richtlijn worden vastgesteld:

a)

bepaalde preventieve maatregelen inzake het toezicht op en de vroegtijdige detectie van aviaire influenza die erop gericht zijn de bevoegde autoriteiten en de landbouwsector meer bewust te maken van en beter voor te bereiden op de risico’s van die ziekte;

b)

de minimale bestrijdingsmaatregelen die bij een uitbraak van aviaire influenza onder pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en bij de vroegtijdige signalering van een eventuele overdracht van aviaire influenzavirussen op zoogdieren genomen moeten worden;

c)

andere subsidiaire maatregelen om de overdracht van aviaire influenzavirussen op andere diersoorten te voorkomen.

2.   Het staat de lidstaten vrij stringentere maatregelen vast te stellen op het binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende gebied.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

„aviaire influenza”: een besmetting met influenza als omschreven in bijlage 1;

2)

„hoogpathogene aviaire influenza (HPAI)”: een besmetting met influenza als omschreven in bijlage 2;

3)

„laagpathogene aviaire influenza (LPAI)”: een besmetting met influenza als omschreven in bijlage 3;

4)

„pluimvee”: alle voor de productie van vlees of consumptie-eieren, voor de productie van andere producten, voor het uitzetten in het wild of voor het kweken van deze soorten vogels, in gevangenschap gefokte of gehouden vogels;

5)

„wilde vogel”: in het wild levende vogel die niet wordt gehouden op een bedrijf als omschreven in punt 8;

6)

„andere in gevangenschap levende vogel”: andere vogels dan pluimvee die om andere dan de in punt 4 vermelde redenen in gevangenschap worden gehouden, waaronder vogels die voor voorstellingen, wedstrijdvluchten, tentoonstellingen, wedstrijden, het kweken of het verkopen worden gehouden;

7)

„officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels”: pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die de bevoegde autoriteit in het kader van het bij artikel 62 vastgelegde rampenplan officieel als zeldzaam ras heeft erkend;

8)

„bedrijf”: agrarische of andere inrichtingen, onder meer broederijen, circussen, dierentuinen, vogelwinkels, vogelmarkten en volières, waarin pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gekweekt of gehouden. Deze definitie heeft evenwel geen betrekking op slachthuizen, vervoermiddelen, quarantainevoorzieningen en -stations, grensinspectieposten en laboratoria die van de bevoegde autoriteit de toestemming hebben gekregen om aviaire-influenzavirussen te bewaren;

9)

„commercieel pluimveebedrijf”: bedrijf waar voor commerciële doeleinden pluimvee wordt gehouden;

10)

„niet-commercieel bedrijf”: een bedrijf waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels door hun eigenaars worden gehouden:

a)

voor eigen consumptie of gebruik; of

b)

als gezelschapsdieren;

11)

„compartiment voor pluimvee” of „compartiment voor andere in gevangenschap levende vogels”: een bedrijf of bedrijven waarvoor een gemeenschappelijk systeem voor bioveiligheidsmanagement geldt, en waar een subpopulatie pluimvee of een subpopulatie van andere in gevangenschap levende vogels met een ten aanzien van aviaire influenza duidelijk onderscheiden gezondheidsstatus gehouden wordt, die aan adequate maatregelen inzake toezicht, controle en bioveiligheid zijn onderworpen;

12)

„koppel”: alle pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels binnen één productie-eenheid;

13)

„productie-eenheid”: een eenheid van een bedrijf waarvan de officiële dierenarts de zekerheid heeft dat zij, wat de ligging en de dagelijkse verzorging van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels die daar gehouden worden betreft, volledig gescheiden is van andere eenheden in hetzelfde bedrijf;

14)

„eendagskuikens”: alle pluimvee dat nog geen 72 uur oud is en nog niet gevoerd is; muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen, nog geen 72 uur oud, al dan niet gevoerd;

15)

„diagnosehandboek”: het diagnosehandboek bedoeld in artikel 50, lid 1;

16)

„pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die van besmetting verdacht worden”: pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die zodanige klinische symptomen, postmortemlaesies of reacties op laboratoriumtests vertonen dat de aanwezigheid van aviaire influenza niet kan worden uitgesloten;

17)

„eigenaar”: een natuurlijke of rechtspersoon die pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in eigendom heeft of belast is met het houden ervan, al dan niet voor commerciële doeleinden;

18)

„bevoegde autoriteit”: de voor het verrichten van fysieke controles of het vervullen van administratieve formaliteiten in de zin van deze richtlijn bevoegde autoriteit van een lidstaat of de autoriteit waaraan deze bevoegdheden zijn overgedragen;

19)

„officiële dierenarts”: de door de bevoegde autoriteit aangewezen dierenarts;

20)

„officiële bewaking”: het door de bevoegde autoriteit nauwlettend monitoren van de gezondheidsstatus van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of zoogdieren op een bedrijf met betrekking tot aviaire influenza;

21)

„officieel toezicht”: de maatregelen van de bevoegde autoriteit om te controleren of de voorschriften van deze richtlijn en de aanwijzingen van die autoriteit om daaraan te voldoen, in acht worden of zijn genomen;

22)

„doden”: iedere andere handeling dan slachten die de dood van zoogdieren, pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels tot gevolg heeft;

23)

„slachten”: iedere handeling die de dood van zoogdieren of pluimvee door uitbloeden tot gevolg heeft met het oog op menselijke consumptie;

24)

„verwijderen”: het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken of verwijderen van dierlijke bijproducten overeenkomstig:

a)

Verordening (EG) nr. 1774/2002; of

b)

volgens de procedure van artikel 64, lid 2, vast te stellen regels;

25)

„communautaire vaccinbank”: in overeenstemming met artikel 58, lid 1, aangewezen inrichting voor de opslag van communautaire voorraden vaccins tegen aviaire influenza;

26)

„contactbedrijf”: een bedrijf waar als gevolg van de ligging, de verplaatsing van personen, pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, voertuigen, of anderszins, aviaire influenza kan zijn in- of uitgesleept;

27)

„vermoedelijke uitbraak”: een bedrijf waar de bevoegde autoriteit de aanwezigheid van aviaire influenza vermoedt;

28)

„uitbraak”: een bedrijf waar de aanwezigheid van aviaire influenza door de bevoegde autoriteit is bevestigd;

29)

„primaire uitbraak”: een uitbraak die in epizoötiologisch opzicht geen verband houdt met een eerdere uitbraak in hetzelfde gebied van een lidstaat, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, punt p), van Richtlijn 64/432/EEG van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (14), of de eerste uitbraak in een ander gebied van dezelfde lidstaat;

30)

„DIVA (differentiating infected from vaccinated animal)-strategie”: een vaccinatiebeleid dat het mogelijk maakt om gevaccineerde/besmette en gevaccineerde/niet-besmette dieren van elkaar te onderscheiden door toepassing van een diagnostische test om antilichamen tegen het veldvirus aan te tonen en door het gebruik van niet-gevaccineerde verklikkerdieren;

31)

„zoogdier”: een tot de klasse Mammalia behorend dier, met uitzondering van de mens;

32)

„karkas”: voor menselijke consumptie ongeschikt pluimvee en andere vogels die zijn gestorven of gedood, of delen daarvan.

HOOFDSTUK II

VOORZORGSMAATREGELEN OP HET GEBIED VAN DE BIOVEILIGHEID, BEWAKING, KENNISGEVINGEN EN EPIZOÖTIOLOGISCH ONDERZOEK

Artikel 3

Voorzorgsmaatregelen op het gebied van de bioveiligheid

Specifieke bepalingen betreffende voorzorgsmaatregelen op het gebied van de bioveiligheid kunnen volgens de procedure van artikel 64, lid 2, worden vastgesteld.

Artikel 4

Bewakingsprogramma’s

1.   De lidstaten voeren bewakingsprogramma’s uit om:

a)

de prevalentie van besmetting met het virus van aviaire influenza, subtypes H5 en H7, bij diverse soorten pluimvee te kunnen opsporen,

b)

door een regelmatig geactualiseerde risicobeoordeling een beter inzicht te verkrijgen in de bedreiging door van vogels afkomstige influenzavirussen, die door in het wild levende vogels worden overgedragen.

2.   De bewakingsprogramma’s bedoeld in lid 1, onder a), voldoen aan richtsnoeren die door de Commissie volgens de procedure van artikel 64, lid 2, worden opgesteld.

Artikel 5

Kennisgeving

1.   De lidstaten zien erop toe dat de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van aviaire influenza verplicht en onmiddellijk bij de bevoegde autoriteit wordt gemeld.

2.   Onverminderd de communautaire wetgeving inzake de melding van uitbraken van dierziekten, stellen de lidstaten de Commissie overeenkomstig bijlage II in kennis van door de bevoegde autoriteit bevestigde resultaten betreffende de aanwezigheid van aviaire influenza in slachthuizen, vervoermiddelen, grensinspectieposten en op andere plaatsen aan de grenzen van de Gemeenschap en in quarantainevoorzieningen of -stations die voldoen aan de communautaire wetgeving inzake de invoer van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels.

3.   De lidstaten delen de resultaten mee van de bewaking van zoogdieren op aviaire influenza.

Artikel 6

Epizoötiologisch onderzoek

1.   De lidstaten zien erop toe dat een aanvang wordt gemaakt met epizoötiologisch onderzoek aan de hand van vragenlijsten, vastgesteld in het kader van de in artikel 62 voorziene rampenplannen.

2.   Het epizoötiologisch onderzoek omvat tenminste het volgende:

a)

de duur van de periode waarin aviaire influenza op het bedrijf of in andere gebouwen of vervoermiddelen aanwezig kan zijn geweest;

b)

de mogelijke oorsprong van de aviaire influenza;

c)

de tracering van eventuele contactbedrijven;

d)

de verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, personen, zoogdieren, voertuigen, alle materiaal of andere middelen waardoor het virus van aviaire influenza verspreid kan zijn.

3.   De bevoegde autoriteit betrekt het epizoötiologisch onderzoek in haar overwegingen wanneer:

a)

zij besluit over aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen overeenkomstig deze richtlijn; en

b)

zij afwijkingen toestaat overeenkomstig deze richtlijn.

4.   Indien uit het epizoötiologisch onderzoek blijkt dat de aviaire influenza mogelijkerwijze ingesleept is uit of zich verspreid heeft naar andere lidstaten, worden de Commissie en de andere betrokken lidstaten onmiddellijk van alle bevindingen van het onderzoek op de hoogte gesteld.

HOOFDSTUK III

VERMOEDELIJKE UITBRAKEN

Artikel 7

Maatregelen op bedrijven met vermoedelijke uitbraak

1.   In het geval van een vermoedelijke uitbraak stelt de bevoegde autoriteit onmiddellijk een onderzoek in om het vermoeden van besmetting met aviaire influenza te bevestigen of uit te sluiten, in overeenstemming met het diagnosehandboek, en plaatst zij het bedrijf onder officiële bewaking. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de in de leden 2 en 3 vermelde maatregelen worden nageleefd.

2.   De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat op het bedrijf de volgende maatregelen worden genomen:

a)

het pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels en alle gedomesticeerde zoogdieren worden geteld of, eventueel, wordt hun aantal per soort pluimvee of per andere in gevangenschap levende vogelsoort geraamd;

b)

per categorie wordt een lijst opgesteld van het geschatte aantal stuks pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en alle gedomesticeerde zoogdieren op het bedrijf die reeds ziek, gestorven of waarschijnlijk besmet zijn; deze lijst wordt dagelijks bijgewerkt zodat rekening wordt gehouden met alle gedurende de vermoedelijke uitbraak uitgebroede, geboren en gestorven dieren en wordt desgevraagd overgelegd aan de bevoegde autoriteit;

c)

alle pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels worden binnen een gebouw op hun bedrijf gebracht en daar gehouden. Wanneer dit weinig praktisch is of indien hun welzijn in het gedrang komt, worden zij op andere plaatsen in het bedrijf ondergebracht zodat ze niet in contact komen met ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels op andere bedrijven. Alle redelijke maatregelen worden genomen om ze zo weinig mogelijk in contact te laten komen met wilde vogels;

d)

er mogen geen pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels het bedrijf in of uit;

e)

karkassen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, vlees van pluimvee, met inbegrip van slachtafval (hierna „pluimveevlees” genoemd), pluimveevoeder (hierna „voeder” genoemd), gereedschap, materiaal, afval, uitwerpselen, mest van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels (hierna „mest” genoemd), drijfmest, gebruikt strooisel of andere objecten waardoor het virus van aviaire influenza kan worden overgedragen, mogen het bedrijf niet uit zonder toestemming van de bevoegde autoriteit; er worden adequate bioveiligheidsmaatregelen in acht genomen om het risico op verspreiding van aviaire influenza zo klein mogelijk te maken;

f)

eieren mogen niet van het bedrijf worden afgevoerd;

g)

de verplaatsing van personen, gedomesticeerde zoogdieren, voertuigen en materieel in en uit het bedrijf is onderworpen aan de voorwaarden en de toestemming van de bevoegde autoriteit;

h)

bij de in- en uitgangen van de gebouwen waar het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels zijn gehuisvest en van het bedrijf zelf worden adequate ontsmettingsvoorzieningen gebruikt overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit.

3.   De bevoegde autoriteit waarborgt dat er een epizoötiologisch onderzoek wordt verricht overeenkomstig artikel 6 (hierna „het epizoötiologisch onderzoek” genoemd).

4.   Onverminderd lid 1 kan de bevoegde autoriteit in andere gevallen voorzien in de voorlegging van monsters. In die omstandigheden kan de bevoegde autoriteit optreden zonder bepaalde of alle in lid 2 genoemde maatregelen te nemen.

Artikel 8

Afwijkingen van bepaalde maatregelen op bedrijven met vermoedelijke uitbraak

1.   De bevoegde autoriteit kan op basis van een risicobeoordeling en in het licht van de genomen voorzorgsmaatregelen en de bestemming van de te vervoeren vogels en producten afwijkingen van de in artikel 7, lid 2, onder c) tot en met e), bedoelde maatregelen toestaan.

2.   De bevoegde autoriteit kan afwijkingen toestaan van de in artikel 7, lid 2, onder h), vermelde maatregelen voor andere in gevangenschap levende vogels die in niet-commerciële inrichtingen worden gehouden.

3.   Met betrekking tot artikel 7, lid 2, onder f), kan de bevoegde autoriteit evenwel toestaan dat eieren:

a)

rechtstreeks worden gezonden naar een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004. Een dergelijke toestemming van de bevoegde autoriteit moet voldoen aan de voorschriften van bijlage III bij deze richtlijn; of

b)

worden verwijderd.

Artikel 9

Duur van de maatregelen op de bedrijven met vermoedelijke uitbraak

De maatregelen overeenkomstig artikel 7 die bij vermoedelijke uitbraken worden genomen, blijven van kracht totdat de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft verkregen dat het vermoeden van aviaire influenza kan worden uitgesloten.

Artikel 10

Aanvullende maatregelen op grond van het epizoötiologisch onderzoek

1.   Aan de hand van de voorlopige resultaten van een epizoötiologisch onderzoek kan de bevoegde autoriteit de in de leden 2, 3 en 4 genoemde maatregelen nemen, met name indien het bedrijf in een gebied met een hoge pluimveedichtheid gelegen is.

2.   De verplaatsingen van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en eieren en de verplaatsing van in de pluimveesector gebruikte voertuigen kunnen in een welbepaald gebied of in een gehele lidstaat tijdelijk beperkt worden.

Deze beperking kan ook van toepassing worden verklaard op de verplaatsing van gedomesticeerde zoogdieren, maar geldt dan niet langer dan 72 uur, tenzij dit gerechtvaardigd wordt.

3.   De maatregelen van artikel 11 kunnen van toepassing worden op het bedrijf.

Indien de omstandigheden dit toelaten, kan de toepassing van deze maatregelen evenwel tot van besmetting verdacht pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en de productie-eenheden daarvan beperkt blijven.

Bij het doden van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels worden in overeenstemming met het diagnosehandboek monsters genomen, zodat het risico van een vermoedelijke uitbraak kan worden bevestigd of uitgesloten.

4.   Rond het bedrijf kan een tijdelijk bestrijdingsgebied worden ingesteld en de maatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 2, worden, zo nodig, van toepassing op de bedrijven binnen dit gebied.

HOOFDSTUK IV

HOOGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA (HPAI)

AFDELING 1

Bedrijven, afzonderlijke productie-eenheden en contactbedrijven

Artikel 11

Maatregelen op bedrijven met uitbraak

1.   Bij een uitbraak van HPAI ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat de in artikel 7, leden 2 en 3, en de in de leden 2 tot en met 10 van dit artikel bedoelde maatregelen worden getroffen.

2.   Alle pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels op het bedrijf worden onmiddellijk onder officieel toezicht gedood. Bij het doden wordt zodanig te werk gegaan dat het risico van verspreiding van aviaire influenza wordt voorkomen, met name tijdens het vervoer.

Op basis van een risicobeoordeling inzake de verdere verspreiding van aviaire influenza kunnen de lidstaten evenwel afwijkingen toestaan voor bepaalde soorten pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en deze niet laten doden.

De bevoegde autoriteit kan passende maatregelen nemen om de mogelijkheid dat aviaire influenza op wilde vogels op het bedrijf wordt overgebracht te beperken.

3.   Alle karkassen en eieren op het bedrijf worden onder officieel toezicht verwijderd.

4.   Pluimvee dat reeds uit eieren is verkregen die van het bedrijf zijn afgevoerd in de periode tussen de datum waarop de HPAI waarschijnlijk het bedrijf is ingesleept en het tijdstip waarop de in artikel 7, lid 2, bedoelde maatregelen van toepassing zijn geworden, wordt onder officieel toezicht geplaatst en er worden onderzoeken conform het diagnosehandboek uitgevoerd.

5.   Vlees van pluimvee en eieren die van het bedrijf zijn afgevoerd tussen de datum waarop de HPAI waarschijnlijk het bedrijf is ingesleept en het tijdstip waarop de in artikel 7, lid 2, bedoelde maatregelen van toepassing zijn geworden, worden, voorzover mogelijk, getraceerd en onder officieel toezicht verwijderd.

6.   Alle stoffen en afval die mogelijk besmet zijn, zoals voeder, worden vernietigd of zodanig behandeld in overeenstemming met de instructies van de officiële dierenarts dat de vernietiging van het virus van de aviaire influenza gewaarborgd is.

7.   Mogelijk verontreinigde mest, drijfmest en strooisel worden echter onderworpen aan een of meer van de in artikel 48 bedoelde maatregelen.

8.   Na de verwijdering van de karkassen worden de gebouwen waar de dieren waren gehuisvest, weiden en grond, het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, karkassen, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmet materiaal of mogelijk besmette stoffen gebruikte voertuigen onderworpen aan een of meer van de in artikel 48 bedoelde procedures.

9.   Andere in gevangenschap levende vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit het bedrijf niet worden binnengebracht of het verlaten.

Deze beperkende maatregel geldt niet voor gedomesticeerde zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte.

10.   Bij een primaire uitbraak wordt het virusisolaat onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumprocedure om het genetische subtype te bepalen.

Het virusisolaat wordt zo spoedig mogelijk aan het in artikel 51, lid 1, bedoelde communautaire referentielaboratorium toegezonden.

Artikel 12

Afwijkingen

1.   De lidstaten stellen uitvoeringsbepalingen op voor het toestaan van de in artikel 11, lid 2, en in de artikelen 13 en 14 genoemde afwijkingen, waaronder passende alternatieve maatregelen en bepalingen. Die afwijkingen zijn gebaseerd op een door de bevoegde autoriteit uitgevoerde risicobeoordeling.

2.   De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van iedere afwijking die zij in overeenstemming met artikel 13, lid 1, en artikel 14 hebben toegestaan.

3.   Wanneer een afwijking in overeenstemming met artikel 13, lid 1, en artikel 14 is toegestaan, pleegt de Commissie met de desbetreffende lidstaat onmiddellijk overleg over de situatie en bespreekt zij deze zo spoedig mogelijk in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (hierna „het Comité” genoemd).

4.   Met inachtneming van de afwijkingen die eventueel overeenkomstig artikel 13, lid 1, en artikel 14 zijn toegestaan, kunnen volgens de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

Artikel 13

Afwijkingen voor bepaalde bedrijven

1.   Bij een uitbraak van HPAI in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van bedreigde soorten of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels gehouden worden, kan de bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan van de in artikel 11, lid 2, eerste alinea, vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding hierdoor niet in gevaar komt.

2.   De bevoegde autoriteit draagt er bij het toestaan van een in lid 1 bedoelde afwijking zorg voor dat het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels waarvoor de afwijking geldt:

a)

binnen een gebouw op hun bedrijf worden gebracht en daar gehouden. Wanneer dit weinig praktisch is, of indien hun welzijn in het gedrang komt, worden zij op andere plaatsen in het bedrijf ondergebracht zodat ze niet in contact komen met ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels op andere bedrijven. Alle redelijke maatregelen worden genomen om ze zo weinig mogelijk in contact te laten komen met wilde vogels;

b)

in overeenstemming met het diagnosehandboek verder bewaakt en getest worden en niet verplaatst worden totdat uit de laboratoriumtests blijkt dat zij niet langer een significant risico opleveren voor de verdere verspreiding van HPAI; en

c)

hun bedrijf van herkomst niet verlaten, behalve om te worden geslacht, of naar een ander bedrijf worden gebracht

i)

dat zich in dezelfde lidstaat bevindt; in dit geval vindt het vervoer volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit plaats; of

ii)

dat zich in een andere lidstaat bevindt; in dat geval is de toestemming van de lidstaat van bestemming vereist.

3.   De bevoegde autoriteit kan afwijkingen toestaan van de in artikel 11, lid 5, vermelde maatregelen voor eieren die rechtstreeks worden gezonden naar een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk IX van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004.

Dergelijke toestemmingen voldoen aan de voorschriften van bijlage III bij deze richtlijn.

Artikel 14

Maatregelen bij uitbraken van HPAI in afzonderlijke productie-eenheden

Bij een uitbraak van HPAI in een bedrijf dat uit twee of meer afzonderlijke productie-eenheden bestaat, kan de bevoegde autoriteit voor productie-eenheden met pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels ten aanzien waarvan geen vermoeden van HPAI bestaat, afwijkingen van de in artikel 11, lid 2, eerste alinea, vermelde maatregelen toestaan, mits de ziektebestrijding hierdoor niet in gevaar komt.

Dergelijke afwijkingen voor twee of meer afzonderlijke productie-eenheden worden alleen toegestaan indien de officiële dierenarts, daarbij lettend op de structuur, omvang, bedrijfsvoering, huisvesting, voedering, watervoorziening, het materieel, personeel en de bezoekers van de ruimten, heeft vastgesteld dat deze qua ligging en dagelijkse verzorging van aldaar gehouden pluimvee, of andere in gevangenschap levende vogels volledig van andere productie-eenheden afgescheiden zijn.

Artikel 15

Maatregelen op contactbedrijven

1.   Aan de hand van het epizoötiologische onderzoek besluit de bevoegde autoriteit of een bedrijf als contactbedrijf wordt beschouwd.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de in artikel 7, lid 2, bedoelde maatregelen op contactbedrijven worden toegepast totdat de aanwezigheid van HPAI overeenkomstig het diagnosehandboek is uitgesloten.

2.   Aan de hand van het epizoötiologisch onderzoek kan de bevoegde autoriteit de in artikel 11 genoemde maatregelen op contactbedrijven toepassen, met name wanneer het contactbedrijf in een gebied met hoge pluimveedichtheid is gelegen.

De voornaamste criteria voor de toepassing van de maatregelen overeenkomstig artikel 11 zijn in bijlage IV vastgelegd.

3.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat er bij het doden van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels monsters worden genomen om overeenkomstig het diagnosehandboek de aanwezigheid van het HPAI-virus op contactbedrijven te kunnen bevestigen of uit te sluiten.

4.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat op bedrijven waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels gedood en verwijderd zijn en aviaire influenza vervolgens wordt bevestigd, de gebouwen en het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van het pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, karkassen, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmet materiaal of mogelijk besmette stoffen gebruikte voertuigen aan een of meer van de in artikel 48 bedoelde procedures onderworpen worden.

AFDELING 2

Beschermings- en toezichtsgebieden en verdere beperkingsgebieden

Artikel 16

Instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en verdere beperkingsgebieden bij uitbraken van HPAI

1.   Onmiddellijk na een uitbraak van HPAI bakent de bevoegde autoriteit de volgende gebieden af:

a)

een beschermingsgebied met een straal van ten minste drie kilometer rond het bedrijf;

b)

een toezichtgebied met een straal van ten minste tien kilometer rond het bedrijf, met inbegrip van het beschermingsgebied.

2.   Indien een uitbraak van HPAI is bevestigd bij andere in gevangenschap levende vogels in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark of een omheind terrein waar andere in gevangenschap levende vogels voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van bedreigde soorten of officieel geregistreerde zeldzame rassen van andere in gevangenschap levende vogels, met uitzondering van pluimvee, gehouden worden, kan de bevoegde autoriteit, voorzover dat nodig is, op basis van een risicobeoordeling afwijken van de bepalingen van de afdelingen 2 tot en met 4 wat betreft de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en de daarop van toepassing zijnde maatregelen, mits de ziektebestrijding door deze afwijkingen niet in het gedrang komt.

3.   Bij de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden overeenkomstig lid 1 houdt de bevoegde autoriteit minimaal rekening met de volgende criteria:

a)

het epizoötiologisch onderzoek;

b)

de geografische situatie, in het bijzonder natuurlijke grenzen;

c)

de ligging van het bedrijf en de afstand ten opzichte van andere bedrijven, en het geraamde aantal stuks pluimvee;

d)

het patroon van de verplaatsingen van en de handel in pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels;

e)

de aanwezige voorzieningen en het personeel voor de controle op verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, hun karkassen, mest, strooisel (nieuw of gebruikt) binnen de beschermings- en toezichtsgebieden, vooral wanneer het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels die gedood en verwijderd moeten worden van het bedrijf van herkomst moeten worden afgevoerd.

4.   De bevoegde autoriteit kan met inachtneming van de in lid 3 genoemde criteria verdere beperkingsgebieden rond of naast de beschermings- en toezichtgebieden instellen.

5.   Als een beschermings-, toezicht- of verder beperkingsgebied op het grondgebied van verschillende lidstaten is gelegen, bakenen de bevoegde autoriteiten van de getroffen lidstaten het gebied in onderling overleg af.

Artikel 17

Maatregelen in de beschermings- en toezichtgebieden

1.   De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat binnen de beschermings- en toezichtgebieden de volgende maatregelen worden genomen:

a)

er worden regelingen getroffen om alles te traceren wat het aviaire influenza-virus zou kunnen verspreiden, met inbegrip van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, vlees, eieren, karkassen, voeder, strooisel of mensen die in contact zijn geweest met het besmette pluimvee of de besmette andere in gevangenschap levende vogels of voertuigen die een band hebben met de pluimvee-industrie.

b)

de eigenaren moeten desgevraagd de bevoegde autoriteit alle relevante informatie verstrekken betreffende het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels en de eieren die het bedrijf worden binnengebracht of het verlaten.

2.   De bevoegde autoriteit neemt alle redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat alle betrokken personen in de beschermings- en toezichtsgebieden waar de betrokken beperkingen gelden, volledig van die beperkingen op de hoogte zijn.

Deze informatie kan door middel van waarschuwingsborden, via de media, zoals pers en televisie, en andere hiertoe in aanmerking komende middelen worden meegedeeld.

3.   De bevoegde autoriteit kan, als dat op grond van de epizoötiologische gegevens of van andere informatie nodig blijkt, in risicobedrijven en -gebieden een preventief uitroeiingsprogramma uitvoeren, dat de preventieve slachting of doding van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels omvat.

4.   De lidstaten die de in lid 3 bedoelde maatregelen toepassen, stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis. De Commissie bespreekt zo spoedig mogelijk de situatie met de betrokken lidstaten en in het Comité.

AFDELING 3

Maatregelen in het beschermingsgebied

Artikel 18

Inventarisatie en inspecties door de officiële dierenarts en bewaking

De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat in de beschermingsgebieden de volgende maatregelen worden genomen:

a)

alle bedrijven worden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd;

b)

alle commerciële bedrijven worden zo spoedig mogelijk door een officiële dierenarts bezocht, die het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels klinisch onderzoekt en, zo nodig, overeenkomstig het diagnosehandboek monsters voor laboratoriumtests neemt; van deze inspecties en de bevindingen ervan wordt een register gehouden; niet-commerciële bedrijven worden vóór de opheffing van het beschermingsgebied door een officiële dierenarts bezocht;

c)

overeenkomstig het diagnosehandboek worden onmiddellijk bewakingsmaatregelen genomen om vast te stellen of de aviaire influenza op andere, binnen het beschermingsgebied gelegen bedrijven is overgeslagen.

Artikel 19

Maatregelen op bedrijven in beschermingsgebieden

De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat in de beschermingsgebieden de volgende maatregelen worden genomen:

a)

alle pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels worden binnen een gebouw op hun bedrijf gebracht en daar gehouden. Wanneer dit weinig praktisch is of indien hun welzijn in het gedrang komt, worden zij op andere plaatsen in het bedrijf ondergebracht zodat ze niet in contact komen met ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels op andere bedrijven. Alle redelijke maatregelen worden genomen om ze zo weinig mogelijk in contact te laten komen met wilde vogels;

b)

karkassen worden zo spoedig mogelijk verwijderd;

c)

de voor het vervoer van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en andere mogelijk verontreinigde materialen of stoffen gebruikte voertuigen en gebruikt materieel worden onverwijld onderworpen aan een of meer van de in artikel 48 bedoelde procedures;

d)

alle door het personeel en andere personen gebruikte voertuigen die het bedrijf binnenkomen of het verlaten en mogelijk verontreinigd zijn, worden onverwijld onderworpen aan een of meer van de in artikel 48 bedoelde procedures;

e)

pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit niet worden binnengebracht in een bedrijf of mogen dit niet verlaten. Deze beperkende maatregel geldt niet voor zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte waar zij:

i)

niet in contact komen met het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels, en

ii)

geen toegang hebben tot de kooien of zones waar het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden;

f)

een hoger ziekte- of sterftecijfer of een aanzienlijke productiedaling in bedrijven wordt ogenblikkelijk aan de bevoegde autoriteit gemeld; deze voert vervolgens de benodigde onderzoeken in overeenstemming met het diagnosehandboek uit;

g)

een ieder die de bedrijven binnengaat of verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;

h)

ter bevordering van de bewaking en bestrijding van de ziekte houdt de eigenaar een register bij van alle personen die het bedrijf, behalve de woonvertrekken, bezoeken; dit wordt desgevraagd aan de bevoegde autoriteit overgelegd. Op bedrijven als dierentuinen en wildparken hoeft geen register te worden gehouden, mits de bezoekers geen toegang hebben tot de zones waar de vogels worden gehouden.

Artikel 20

Verbod op het afvoeren of verspreiden van gebruikt strooisel of mest of drijfmest van bedrijven

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat gebruikt strooisel, mest of drijfmest slechts met haar toestemming van bedrijven afgevoerd of verspreid mag worden. De verplaatsing van mest of drijfmest van bedrijven kan evenwel worden toegestaan, mits de mest met inachtneming van bioveiligheidsmaatregelen met het oog op behandeling of voorlopige opslag met aansluitende behandeling ter vernietiging van eventuele aviaire influenzavirussen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 of overeenkomstig specifieke voorschriften die volgens de in artikel 64, lid 2, bedoelde procedure kunnen worden vastgesteld, naar een daartoe aangewezen bedrijf vervoerd wordt.

Artikel 21

Jaarbeurzen, markten of andere evenementen en uitzetten van wild

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere evenementen waarbij pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels bijeengebracht worden, in beschermingsgebieden verboden worden.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die bestemd zijn om in het wild te worden uitgezet, niet in beschermingsgebieden worden vrijgelaten.

Artikel 22

Verbod op verplaatsing en vervoer van vogels, eieren, pluimveevlees en karkassen

1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat binnen de beschermingsgebieden de verplaatsing en het vervoer van op het bedrijf gehouden pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, legrijp pluimvee, eendagskuikens, eieren en karkassen over de weg (met uitzondering van particuliere toegangswegen van bedrijven) of per spoor verboden zijn.

2.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat het vervoer van pluimveevlees van slachthuizen, uitsnijderijen en koelhuizen wordt verboden, tenzij:

a)

het vlees afkomstig is van pluimvee van buiten de beschermingsgebieden en bij de opslag en het vervoer gescheiden is gehouden van het vlees van pluimvee van binnen de beschermingsgebieden; of

b)

het vlees ten minste 21 dagen vóór de waarschijnlijke datum van de eerste besmetting van een bedrijf in het beschermingsgebied is geproduceerd en sedertdien niet is vervoerd en opgeslagen samen met vlees dat na die datum is geproduceerd.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde verboden gelden echter niet voor doorvoer door het beschermingsgebied over de weg of per spoor zonder dat er gelost of halt gehouden wordt.

Artikel 23

Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van pluimvee voor onmiddellijke slacht en voor de verplaatsing of de behandeling van pluimveevlees

1.   In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit onder de volgende voorwaarden toestaan dat uit een bedrijf in het beschermingsgebied afkomstig pluimvee voor onmiddellijke slacht rechtstreeks vervoerd wordt naar een aangewezen slachthuis:

a)

het pluimvee wordt op het bedrijf van herkomst binnen 24 uur voor het tijdstip van vervoer met het oog op slachting klinisch onderzocht door de officiële dierenarts;

b)

waar passend is het pluimvee op het bedrijf van herkomst in overeenstemming met het diagnosehandboek aan laboratoriumtests onderworpen, die een gunstige uitslag hebben opgeleverd;

c)

het vervoer vindt plaats in door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen;

d)

de voor het aangewezen slachthuis verantwoordelijke bevoegde autoriteit wordt op de hoogte gesteld, stemt in met de ontvangst van het pluimvee en bevestigt vervolgens de slachting aan de voor de verzending bevoegde autoriteit;

e)

het pluimvee uit het beschermingsgebied wordt gescheiden van andere dieren gehouden en gescheiden van of op een ander tijdstip dan ander pluimvee geslacht, bij voorkeur aan het einde van een werkdag; voordat ander pluimvee wordt geslacht, moeten de daaropvolgende reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden voltooid zijn;

f)

de officiële dierenarts draagt er zorg voor dat het pluimvee in het aangewezen slachthuis bij aankomst en na de slacht uitvoerig gekeurd wordt;

g)

het vlees wordt niet in het intracommunautaire of internationale handelsverkeer gebracht en is voorzien van het in bijlage II bij Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong bedoelde keurmerk voor vers vlees (15), tenzij volgens de in artikel 64, lid 3, van deze richtlijn bedoelde procedure anders wordt besloten;

h)

het vlees wordt gescheiden van het voor het intracommunautaire en internationale handelsverkeer bestemde vlees verkregen, versneden, vervoerd en opgeslagen en er wordt op toegezien dat het niet wordt verwerkt in vleesproducten die bestemd zijn voor het intracommunautaire of internationale handelsverkeer, tenzij

i)

het een behandeling heeft ondergaan die is vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2002/99/EG; of

ii)

volgens de in artikel 64, lid 3, van deze richtlijn bedoelde procedure anders wordt besloten.

2.   In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit toestaan dat pluimvee van buiten het beschermingsgebied voor onmiddellijke slacht naar een aangewezen slachthuis binnen het beschermingsgebied wordt vervoerd, en dat vervolgens het van dat pluimvee afkomstige vlees wordt vervoerd, mits:

a)

de voor het aangewezen slachthuis verantwoordelijke bevoegde autoriteit op de hoogte wordt gesteld, instemt met de ontvangst van het pluimvee en vervolgens de slachting tegenover de voor de verzending bevoegde autoriteit bevestigt;

b)

het pluimvee gescheiden wordt gehouden van ander pluimvee van binnen het beschermingsgebied, en gescheiden van of op een ander tijdstip dan ander pluimvee wordt geslacht;

c)

het pluimveevlees gescheiden van het vlees van ander pluimvee van binnen het beschermingsgebied wordt versneden, vervoerd en opgeslagen;

d)

de bijproducten worden verwijderd.

Artikel 24

Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van eendagskuikens

1.   In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit onder de volgende voorwaarden toestaan dat eendagskuikens afkomstig uit bedrijven binnen de beschermingszone rechtstreeks vervoerd worden naar een bedrijf of een stal op een bedrijf in dezelfde lidstaat en bij voorkeur buiten de beschermings- en toezichtsgebieden gelegen:

a)

het vervoer vindt in door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen plaats;

b)

tijdens het vervoer en op het bedrijf van bestemming worden adequate bioveiligheidsmaatregelen genomen;

c)

het bedrijf van bestemming wordt na de aankomst van de eendagskuikens onder officiële bewaking geplaatst;

d)

als het pluimvee buiten het beschermings- of toezichtsgebied wordt overgebracht, blijft het ten minste 21 dagen op de inrichting van bestemming.

2.   In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit toestaan dat eendagskuikens afkomstig uit broedeieren van buiten de beschermings- en toezichtsgebieden gelegen bedrijven rechtstreeks naar een ander, bij voorkeur buiten de beschermings- en toezichtsgebieden gelegen bedrijf in dezelfde lidstaat vervoerd worden, mits de broederij van verzending op grond van haar logistiek en hygiënische arbeidsomstandigheden kan waarborgen dat deze eieren niet in aanraking zijn gekomen met andere broedeieren of met eendagskuikens afkomstig van pluimveekoppels in deze gebieden, die derhalve een andere gezondheidsstatus hebben.

Artikel 25

Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van legrijp pluimvee

In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit onder de volgende voorwaarden toestaan dat legrijp pluimvee rechtstreeks vervoerd wordt naar een bij voorkeur binnen het beschermings- en toezichtsgebied gelegen bedrijf of een stal op dat bedrijf, waar geen ander pluimvee wordt gehouden:

a)

het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels op het bedrijf van herkomst, en met name de te vervoeren dieren, worden door de officiële dierenarts klinisch onderzocht;

b)

waar passend is het pluimvee op het bedrijf van herkomst in overeenstemming met het diagnosehandboek aan laboratoriumtests onderworpen, die een gunstige uitslag hebben opgeleverd;

c)

het legrijpe pluimvee wordt in door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen vervoerd;

d)

het bedrijf of de stal van bestemming wordt na de aankomst van het legrijpe pluimvee onder officiële bewaking geplaatst;

e)

als het pluimvee buiten het beschermings- of toezichtsgebied wordt overgebracht, blijft het ten minste 21 dagen op de inrichting van bestemming.

Artikel 26

Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van broed- en consumptie-eieren

1.   In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit onder de volgende voorwaarden toestaan dat broedeieren rechtstreeks vervoerd worden, ofwel van een bedrijf naar een binnen de beschermingszone gelegen en door de bevoegde autoriteit aangewezen broederij (hierna „de aangewezen broederij” genoemd), of van een binnen het beschermingsgebied gelegen bedrijf naar een broederij:

a)

de koppels van oorsprong waaruit de broedeieren zijn verkregen, zijn in overeenstemming met het diagnosehandboek onderzocht en er is geen vermoeden van aviaire influenza op deze bedrijven;

b)

de broedeieren en de verpakking ervan zijn voor verzending ontsmet en de herkomst ervan kan worden getraceerd;

c)

het vervoer van de broedeieren vindt plaats in door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen;

d)

in de aangewezen broederij worden overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit bioveiligheidsmaatregelen genomen.

2.   In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit toestaan dat eieren rechtstreeks worden vervoerd naar:

a)

een door de bevoegde autoriteit aangewezen pakstation (hierna „het aangewezen pakstation” genoemd), mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd;

b)

een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, en die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004; of

c)

voor verwijdering.

Artikel 27

Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van karkassen

In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit toestaan dat karkassen rechtstreeks worden vervoerd, mits dat vervoer ter verwijdering van de karkassen geschiedt.

Artikel 28

Reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de voertuigen en het materieel die gebruikt zijn voor vervoer overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 27, na het vervoer onverwijld volgens een of meer van de in artikel 48 vastgelegde procedures gereinigd en ontsmet worden.

Artikel 29

Duur van de maatregelen

1.   De in deze afdeling genoemde maatregelen blijven van kracht tot ten minste 21 dagen na de datum waarop de voorlopige reiniging en ontsmetting van het besmette bedrijf volgens een of meer van de in artikel 48 vastgelegde procedures voltooid zijn, en totdat de in het beschermingsgebied gelegen bedrijven in overeenstemming met het diagnosehandboek zijn onderzocht.

2.   Wanneer de in deze afdeling genoemde maatregelen niet langer overeenkomstig lid 1 van dit artikel hoeven te worden gehandhaafd, treden de maatregelen van artikel 30 in het voormalige beschermingsgebied in werking, totdat deze overeenkomstig artikel 31 niet langer hoeven te worden toegepast.

AFDELING 4

Maatregelen in de toezichtsgebieden

Artikel 30

Maatregelen in de toezichtsgebieden

De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat in de toezichtsgebieden de volgende maatregelen worden genomen:

a)

alle commerciële pluimveebedrijven worden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd;

b)

binnen de toezichtsgebieden is de verplaatsing van pluimvee, legrijp pluimvee, eendagskuikens en eieren verboden, tenzij daartoe toestemming is verleend door de bevoegde autoriteit, die erop toeziet dat er, ter voorkoming van de verspreiding van de aviaire influenza, adequate bioveiligheidsmaatregelen worden genomen; dit verbod geldt echter niet voor doorvoer door het toezichtsgebied over de weg of per spoor zonder dat er gelost of halt gehouden wordt;

c)

de verplaatsing van pluimvee, legrijp pluimvee, eendagskuikens en eieren naar buiten het toezichtsgebied gelegen bedrijven, slachthuizen, pakstations of inrichtingen voor de bereiding van eiproducten is verboden; de bevoegde autoriteit kan evenwel toestemming verlenen voor het rechtstreekse vervoer van:

i)

slachtpluimvee naar een aangewezen slachthuis met het oog op onmiddellijke slachting, onder voorbehoud van artikel 23, lid 1, onder a), b) en d);

De bevoegde autoriteit kan toestemming verlenen voor het rechtstreekse vervoer van pluimvee van buiten de beschermings- en toezichtsgebieden naar een aangewezen slachthuis binnen het toezichtsgebied voor onmiddellijke slacht, en voor het daaropvolgende vervoer van het van dat pluimvee afkomstige vlees.

ii)

legrijp pluimvee naar een bedrijf in dezelfde lidstaat, waar geen ander pluimvee aanwezig is; het bedrijf wordt na de aankomst van het legrijp pluimvee onder officieel toezicht geplaatst, en het legrijp pluimvee blijft ten minste 21 dagen op de inrichting van bestemming;

iii)

eendagskuikens:

 

naar een bedrijf of een stal op een bedrijf in dezelfde lidstaat, mits adequate bioveiligheidsmaatregelen worden genomen, het bedrijf na het vervoer onder officieel toezicht wordt geplaatst, en de eendagskuikens ten minste 21 dagen op de inrichting van bestemming blijven, of

 

afkomstig uit broedeieren van buiten de bescherming- en toezichtsgebieden gelegen pluimveebedrijven naar een ander bedrijf, mits de broederij van verzending op grond van haar logistiek en bioveiligheidsomstandigheden kan waarborgen dat deze eieren niet in aanraking zijn gekomen met andere broedeieren of met eendagskuikens, afkomstig van pluimveekoppels in deze gebieden, die derhalve een andere gezondheidsstatus hebben;

iv)

broedeieren naar een aangewezen broederij binnen of buiten het toezichtsgebied; de eieren en de verpakking ervan worden vóór de verzending ontsmet en de herkomst ervan kan worden getraceerd;

v)

consumptie-eieren naar een aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd;

vi)

eieren naar een binnen of buiten het toezichtsgebied gelegen inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004;

vii)

voor verwijdering bestemde eieren;

d)

een ieder die bedrijven in het toezichtsgebied binnengaat of verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;

e)

voor het vervoer van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, karkassen, voeder, mest, drijfmest, strooisel en andere mogelijk besmette materialen of stoffen gebruikte voertuigen en materieel worden na besmetting onverwijld volgens een of meer van de in artikel 48 bedoelde procedures gereinigd en ontsmet;

f)

pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit niet worden binnengebracht in een bedrijf waar pluimvee wordt gehouden, of mogen dit niet verlaten. Deze beperkende maatregel geldt niet voor zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte waar:

i)

zij niet in contact komen met het pluimvee van het bedrijf of met andere in gevangenschap levende vogels;

ii)

zij geen toegang hebben tot de kooien of zones waar het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden.

g)

een hoger ziekte- of sterftecijfer of een aanzienlijke productiedaling in bedrijven wordt ogenblikkelijk aan de bevoegde autoriteit gemeld; deze voert vervolgens de benodigde onderzoeken in overeenstemming met het diagnosehandboek uit;

h)

de verwijdering of verspreiding van gebruikt strooisel, mest of drijfmest is verboden, tenzij daartoe door de bevoegde autoriteit toestemming is verleend; de verplaatsing van mest van een in het toezichtsgebied gelegen bedrijf kan evenwel met inachtneming van bioveiligheidsmaatregelen worden toegestaan, mits de mest met het oog op behandeling of voorlopige opslag met aansluitende behandeling ter vernietiging van eventuele aviaire influenzavirussen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 of overeenkomstig specifieke voorschriften die volgens de in artikel 64, lid 2, bedoelde procedures kunnen worden vastgesteld;

i)

jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere evenementen waarbij pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels bijeengebracht worden, zijn verboden;

j)

pluimvee dat bestemd is om het in het wild te worden uitgezet, wordt niet vrijgelaten.

Artikel 31

Duur van de maatregelen

De in deze afdeling genoemde maatregelen blijven van kracht tot ten minste 30 dagen na de datum waarop de voorlopige reiniging en ontsmetting van het besmette bedrijf volgens een of meer van de overeenkomstig artikel 48 voltooid zijn.

AFDELING 5

Maatregelen in verdere beperkingsgebieden

Artikel 32

Maatregelen in verdere beperkingsgebieden

1.   De bevoegde autoriteit kan bepalen dat sommige of alle in de afdelingen 3 en 4 vermelde maatregelen van toepassing zijn binnen de in artikel 16, lid 4, bedoelde verdere beperkingsgebieden (hierna „de verdere beperkingsgebieden” genoemd).

2.   De bevoegde autoriteit kan, als dat op grond van de epizoötiologische gegevens of van andere informatie nodig blijkt, in risicobedrijven en risicogebieden die in verdere beperkingsgebieden gelegen zijn, volgens de criteria van bijlage IV een preventief uitroeiingsprogramma uitvoeren, dat de preventieve slachting of doding van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels omvat.

De herbevolking van deze bedrijven vindt plaats in overeenstemming met de instructies van de bevoegde autoriteit.

3.   De lidstaten die de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen toepassen, stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

4.   De Commissie bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk met de betrokken lidstaten en in het Comité.

5.   Onverminderd de uit hoofde van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (16) te nemen besluiten kunnen er volgens de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure verdere bewakings-, bioveiligheids- en bestrijdingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza worden genomen.

AFDELING 6

Afwijkingen en aanvullende bioveiligheidsmaatregelen

Artikel 33

Afwijkingen

1.   De lidstaten stellen nadere regelingen vast voor het toestaan van de in artikel 16 en de artikelen 23 tot en met 27 bedoelde afwijkingen, waaronder passende alternatieve maatregelen en bepalingen. Die afwijkingen zijn gebaseerd op een door de bevoegde autoriteit uitgevoerde risicobeoordeling.

2.   De bevoegde autoriteit kan bij bevestiging van HPAI in een broederij aan de hand van een risicobeoordeling afwijkingen toestaan van de in de afdelingen 3 en 4 bedoelde maatregelen.

3.   Bij een uitbraak van HPAI in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van bedreigde soorten of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels gehouden worden, kan de bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan van de in artikel 18, onder b) en c), in artikel 22 en in artikel 30, onder b), c) en f), vermelde maatregelen.

4.   In afwijking van de afdelingen 3 en 4 kunnen de lidstaten bij uitbraken van HPAI aan de hand van een risicobeoordeling specifieke maatregelen nemen inzake de verplaatsing van wedstrijdduiven naar, uit en binnen de beschermings- en toezichtsgebieden.

5.   De in de leden 1 tot en met 4 vermelde afwijkingen worden slechts toegestaan, mits de ziektebestrijding hierdoor niet in gevaar komt.

6.   De lidstaten die de in de leden 1 tot en met 4 vermelde afwijkingen toestaan, stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

7.   De Commissie bespreekt in alle gevallen zo spoedig mogelijk de situatie met de betrokken lidstaat en in het Comité.

Met inachtneming van in de krachtens de leden 1 tot en met 4 toegestane afwijkingen kunnen in overeenstemming met de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

8.   Pluimvee (met inbegrip van eendagskuikens), andere in gevangenschap levende vogels, broedeieren, gebruikt strooisel, mest of drijfmest afkomstig van een inrichting waarvoor uit hoofde van dit artikel een afwijking geldt, mogen niet buiten de betrokken lidstaat in de handel worden gebracht, tenzij volgens de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure anders wordt besloten.

Artikel 34

Aanvullende bioveiligheidsmaatregelen

1.   Onverminderd de in de afdelingen 3, 4 en 5 bedoelde maatregelen kan de bevoegde autoriteit ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza de uitvoering van aanvullende bioveiligheidsmaatregelen voorschrijven in bedrijven in de beschermings- en toezichtsgebieden en de verdere beperkingsgebieden, en in de compartimenten voor pluimvee en voor andere in gevangenschap levende vogels in de betrokken lidstaat.

Deze maatregelen kunnen vervoersbeperkingen voor voertuigen of personen betreffen, die voeder leveren, eieren ophalen, pluimvee naar slachthuizen transporteren, te verwijderen karkassen verzamelen, evenals overige verplaatsingen van personeel, dierenartsen en personen die bedrijfsmaterieel afleveren.

2.   De lidstaten die de in lid 1 bedoelde maatregelen nemen, stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

3.   De Commissie bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk met de betrokken lidstaat en in het Comité.

4.   Onverminderd de uit hoofde van Beschikking 90/424/EEG van de Raad te nemen besluiten kunnen er volgens de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure verdere bewakings-, bioveiligheids- en bestrijdingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza worden genomen.

AFDELING 7

Maatregelen bij verdenking en bevestiging van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) in bepaalde andere inrichtingen dan bedrijven en in vervoermiddelen

Artikel 35

Onderzoek naar de vermoedelijke aanwezigheid van HPAI in slachthuizen en in vervoermiddelen

Bij een vermoeden of bevestiging van de aanwezigheid van HPAI in slachthuizen of vervoermiddelen stelt de bevoegde autoriteit onmiddellijk een onderzoek in het bedrijf van herkomst van het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in om in overeenstemming met het diagnosehandboek de aanwezigheid aldaar van HPAI te bevestigen of uit te sluiten.

Artikel 36

Maatregelen in slachthuizen

1.   De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat bij verdenking of bevestiging van HPAI op basis van een risicobeoordeling alle in het slachthuis aanwezige pluimvee zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht wordt gedood of geslacht.

Bij het slachten van dat pluimvee worden het pluimveevlees en de bijproducten van dat pluimvee en het pluimveevlees en de bijproducten van ander pluimvee die tijdens het slacht- en productieproces mogelijk besmet zijn, onder officieel toezicht apart gehouden totdat het onderzoek in overeenstemming met het diagnosehandboek is afgerond.

2.   Indien de aanwezigheid van HPAI wordt bevestigd, worden het pluimveevlees en de bijproducten van dat pluimvee en het pluimveevlees en de bijproducten van ander pluimvee die tijdens het slacht- en productieproces mogelijk besmet zijn, zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht verwijderd.

Artikel 37

Maatregelen in grensinspectieposten en vervoermiddelen

1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat bij een vermoeden of bevestiging van HPAI in grensinspectieposten of in vervoermiddelen alle pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die in de grensinspectiepost of in het vervoermiddel aanwezig zijn, op basis van een risicobeoordeling worden gedood of geslacht, dan wel van ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels geïsoleerd en onder officieel toezicht gehouden totdat het onderzoek in overeenstemming met het diagnosehandboek is afgerond. De bevoegde autoriteit past in voorkomend geval de in artikel 7 bedoelde maatregelen toe.

De bevoegde autoriteit kan toestaan dat het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels worden vervoerd naar een andere plaats waar ze zullen worden gedood, geslacht of geïsoleerd.

De bevoegde autoriteit kan besluiten het in de grensinspectiepost aanwezige pluimvee of de aanwezige andere in gevangenschap levende vogels die niet in contact zijn geweest met pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die van besmetting verdacht worden, niet te doden of te slachten.

2.   Bij het slachten van het in lid 1 bedoelde pluimvee worden het pluimveevlees en de bijproducten van dat pluimvee en het pluimveevlees en de bijproducten van ander pluimvee die tijdens het slacht- en productieproces mogelijk besmet zijn, onder officieel toezicht gescheiden gehouden totdat het onderzoek in overeenstemming met het diagnosehandboek is afgerond.

3.   Indien de aanwezigheid van HPAI wordt bevestigd, worden het pluimveevlees en de bijproducten van dat pluimvee en het pluimveevlees en de bijproducten van ander pluimvee die tijdens het slacht- en productieproces mogelijk besmet zijn, zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht verwijderd.

Artikel 38

Aanvullende maatregelen in slachthuizen, grensinspectieposten en vervoermiddelen

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat bij verdenking of bevestiging van HPAI in een slachthuis, grensinspectiepost of vervoermiddel de volgende aanvullende maatregelen worden getroffen:

a)

pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels worden pas minimaal 24 uur na de voltooiing van de onder b) genoemde reiniging en ontsmetting volgens een of meer van de procedures van artikel 48 in het slachthuis of de grensinspectieposten binnengebracht of op het vervoermiddel geladen; bij grensinspectieposten kan dit verbod ook worden toegepast op andere dieren;

b)

de reiniging en ontsmetting van de gebouwen, het materieel en de voertuigen vinden volgens een of meer van de procedures van artikel 48 plaats onder toezicht van de officiële dierenarts;

c)

er wordt een epizoötiologisch onderzoek uitgevoerd;

d)

op het bedrijf van herkomst van het besmette pluimvee of de besmette karkassen en op contactbedrijven worden de in artikel 7, lid 2, vermelde maatregelen uitgevoerd;

e)

op het bedrijf van herkomst worden de in artikel 11 vastgestelde maatregelen uitgevoerd, tenzij uit het epizoötiologische onderzoek en de verdere onderzoeken overeenkomstig artikel 35 blijkt dat dit niet nodig is;

f)

het virusisolaat van de aviaire influenza wordt onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumprocedure om het subtype van het virus te bepalen.

HOOFDSTUK V

LAAGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA (LPAI)

AFDELING 1

Maatregelen op bedrijven met uitbraak

Artikel 39

Maatregelen

1.   Bij een uitbraak van LPAI waarborgt de bevoegde autoriteit dat de in artikel 7, lid 2, onder a), b), c), e), g) en h), in artikel 7, lid 3, en in dit artikel, leden 2 tot en met 5, bedoelde maatregelen worden toegepast aan de hand van een risicobeoordeling en met inachtneming van ten minste de in bijlage V vastgelegde criteria.

2.   De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat alle pluimvee op het bedrijf en alle andere in gevangenschap levende vogels van de soorten waarbij LPAI is bevestigd, worden geruimd onder officieel toezicht en op zodanige wijze dat de verspreiding van aviaire influenza wordt voorkomen.

Afhankelijk van de beoordeling van het risico van verdere verspreiding van aviaire influenza kunnen ook andere in gevangenschap levende vogels op het bedrijf en op bedrijven die op grond van het epizoötiologische onderzoek als contactbedrijf kunnen worden beschouwd, geruimd worden.

Vóór de ruiming mogen pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels alleen met toestemming van de bevoegde autoriteit het bedrijf binnenkomen of het verlaten.

3.   Voor de toepassing van lid 2 wordt de ruiming uitgevoerd in overeenstemming met Richtlijn 93/119/EG, waarbij de bevoegde autoriteit besluit of het pluimvee en de andere in gevangenschap levende vogels:

a)

zo spoedig mogelijk worden gedood, of

b)

in een aangewezen slachthuis worden geslacht overeenkomstig het bepaalde in lid 4.

Wanneer de ruiming wordt uitgevoerd door middel van slachting in een aangewezen slachthuis, wordt het pluimvee aan verder toezicht en verdere tests onderworpen.

Het pluimvee wordt pas van het bedrijf naar het aangewezen slachthuis overgebracht wanneer de bevoegde autoriteit, met name rekening houdend met de onderzoeken en de laboratoriumtests die ertoe strekken te bepalen in welke mate het pluimvee het virus uitscheidt en die uitgevoerd zijn overeenkomstig het diagnosehandboek en aan de hand van een risicobeoordeling, ervan overtuigd is dat het risico voor de verdere verspreiding van LPAI minimaal is.

4.   Slachting in een aangewezen slachthuis conform lid 3 kan alleen plaats vinden indien:

a)

het pluimvee rechtstreeks van het bedrijf naar het aangewezen slachthuis wordt overgebracht;

b)

elke zending voor vertrek wordt verzegeld door of onder toezicht van de officiële dierenarts die voor het bedrijf verantwoordelijk is;

c)

elke zending tijdens het vervoer naar het aangewezen slachthuis verzegeld blijft;

d)

de verdere door de bevoegde autoriteit voorgeschreven bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd;

e)

de voor het aangewezen slachthuis verantwoordelijke bevoegde autoriteit in kennis wordt gesteld en ermee instemt het pluimvee in ontvangst te nemen;

f)

de voor het vervoer van levend pluimvee gebruikte voertuigen en uitrusting en ander mogelijk besmet materiaal of besmette stoffen na besmetting onverwijld worden gereinigd en gedesinfecteerd, door middel van één of meer van de in artikel 48 bedoelde procedures, en

g)

de bijproducten van dit pluimvee in het slachthuis worden verwijderd.

5.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat het volgende onder officieel toezicht wordt verwijderd:

a)

karkassen, en

b)

broedeieren op het bedrijf.

6.   De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat de volgende maatregelen worden genomen:

a)

de broedeieren die in de periode tussen de vermoedelijke insleep van LPAI op het bedrijf en de instelling van de maatregelen overeenkomstig deze richtlijn van het bedrijf zijn afgevoerd, worden zo veel mogelijk opgespoord en onder officieel toezicht uitgebroed;

b)

het pluimvee dat reeds is verkregen uit eieren, die in de periode tussen de vermoedelijke insleep van LPAI op het bedrijf en de instelling van de maatregelen overeenkomstig deze richtlijn van het bedrijf zijn afgevoerd, wordt zoveel mogelijk onder officiële bewaking geplaatst, en er worden onderzoeken conform het diagnosehandboek uitgevoerd;

c)

de vóór de ruiming overeenkomstig lid 2 op het bedrijf aanwezige en nog gelegde eieren worden vervoerd, mits het risico van verspreiding van LPAI zo klein mogelijk wordt gehouden:

i)

naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen pakstation (hierna „het aangewezen pakstation” genoemd), mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd;

ii)

naar een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004; of

iii)

voor verwijdering;

d)

mogelijk verontreinigde materialen of stoffen worden in overeenstemming met de instructies van de officiële dierenarts behandeld of zij worden verwijderd in een daartoe goedgekeurde inrichting;

e)

mogelijk verontreinigde mest, drijfmest en strooisel worden echter onderworpen aan een of meer van de in artikel 48 bedoelde procedures;

f)

na de ruiming worden de gebouwen waar het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels zijn gehuisvest, het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van karkassen, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmet materiaal of besmette stof gebruikte voertuigen onverwijld onderworpen aan een van de in artikel 48 bedoelde procedures;

g)

gedomesticeerde zoogdieren mogen het bedrijf niet zonder toestemming van de bevoegde autoriteit binnenkomen of verlaten. Deze beperkende maatregel geldt niet voor zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte waar zij:

i)

niet in contact komen met het pluimvee van het bedrijf of met andere in gevangenschap levende vogels;

ii)

geen toegang hebben tot de kooien of zones waar het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden;

h)

bij een primaire uitbraak van LPAI wordt het virusisolaat onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumtests om het genetische subtype te bepalen; het virusisolaat wordt zo spoedig mogelijk aan het in artikel 51, lid 1, bedoelde communautaire referentielaboratorium toegezonden.

7.   De lidstaten die de in de leden 2, 4 en 5 bedoelde maatregelen toepassen, stellen de Commissie hiervan in kennis.

Artikel 40

Afwijkingen voor bepaalde bedrijven

1.   Bij een uitbraak van LPAI in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels voor wetenschappelijke doeleinden of tot behoud van bedreigde rassen of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels gehouden worden, kan de bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan van de in artikel 39, lid 2, en artikel 39, lid 5, onder b), vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding hierdoor niet in het gedrang komt.

2.   De bevoegde autoriteit draagt er bij het toestaan van een in lid 1 bedoelde afwijking zorg voor dat het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels waarvoor de afwijking geldt:

a)

binnen een gebouw op hun bedrijf worden gebracht en daar gehouden. Wanneer dit weinig praktisch is of indien hun welzijn in het gedrang komt, worden zij op andere plaatsen in het bedrijf ondergebracht zodat ze niet in contact komen met ander pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels op andere bedrijven. Alle redelijke maatregelen worden genomen om ze zo weinig mogelijk in contact te laten komen met wilde vogels;

b)

in overeenstemming met het diagnosehandboek verder bewaakt en getest worden en niet verplaatst worden totdat uit de laboratoriumtests blijkt dat zij niet langer een significant risico opleveren voor de verdere verspreiding van LPAI; en

c)

hun bedrijf van herkomst niet verlaten, behalve om te worden geslacht of als zij naar een ander bedrijf worden gebracht:

i)

dat zich in dezelfde lidstaat bevindt; in dit geval vindt het vervoer volgens de instructies van de bevoegde autoriteit plaats; of

ii)

dat zich in een andere lidstaat bevindt; in dit geval is de toestemming van de lidstaat van bestemming vereist.

3.   De bevoegde autoriteit kan bij uitbraken van LPAI in broederijen op basis van een risicobeoordeling afwijkingen toestaan van sommige of alle in artikel 39 vastgestelde maatregelen.

4.   De lidstaten stellen uitvoeringsbepalingen op voor de toepassing van de in de leden 1 en 3 bedoelde uitzonderingen.

5.   De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van iedere afwijking die zij in overeenstemming met de leden 1 en 3 hebben toegestaan.

6.   De Commissie bespreekt zo spoedig mogelijk de situatie met de betrokken lidstaat en in het Comité.

7.   Met inachtneming van de krachtens lid 1 toegestane afwijkingen kunnen volgens de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

AFDELING 2

Afzonderlijke productie-eenheden en contactbedrijven

Artikel 41

Maatregelen bij uitbraken van LPAI in afzonderlijke productie-eenheden

1.   Bij een uitbraak van LPAI in een bedrijf dat uit twee of meer afzonderlijke productie-eenheden bestaat, kan de bevoegde autoriteit voor productie-eenheden met gezond pluimvee afwijkingen toestaan van de in artikel 39, lid 2, vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding niet in gevaar komt.

2.   De lidstaten stellen uitvoeringsbepalingen op voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde uitzonderingen; hierbij houden zij rekening met de eventueel te verkrijgen veterinairrechtelijke garanties en voorzien zij in passende alternatieve maatregelen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van iedere afwijking die zij in overeenstemming met lid 1 hebben toegestaan.

4.   De Commissie bespreekt zo spoedig mogelijk de situatie met de betrokken lidstaat en in het Comité.

5.   Met inachtneming van de krachtens lid 1 toegestane afwijkingen kunnen volgens de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

Artikel 42

Maatregelen op contactbedrijven

1.   Aan de hand van het epizoötiologische onderzoek besluit de bevoegde autoriteit of een bedrijf als contactbedrijf wordt beschouwd.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de in artikel 7, lid 2, bedoelde maatregelen op contactbedrijven worden toegepast totdat de aanwezigheid van LPAI overeenkomstig het diagnosehandboek is uitgesloten.

2.   Aan de hand van het epizoötiologische onderzoek kan de bevoegde autoriteit de in artikel 39 genoemde maatregelen op contactbedrijven toepassen, met name wanneer het contactbedrijf in een gebied met hoge pluimveedichtheid is gelegen.

De voornaamste criteria voor de toepassing van de maatregelen overeenkomstig artikel 39 zijn in bijlage IV vastgelegd.

3.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat bij het doden van het pluimvee monsters worden genomen om overeenkomstig het diagnosehandboek de aanwezigheid van het LPAI-virus op contactbedrijven te kunnen bevestigen of uit te sluiten.

4.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat op bedrijven waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels geslacht of gedood en verwijderd zijn en aviaire influenza vervolgens wordt bevestigd, de gebouwen en de weiden waar de dieren ondergebracht waren, de erven en het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van het pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, karkassen, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmet materiaal of mogelijk besmette stoffen gebruikte voertuigen aan een of meer van de in artikel 48 bedoelde procedures onderworpen worden.

AFDELING 3

Instelling van beperkingsgebieden

Artikel 43

Instelling van beperkingsgebieden bij uitbraken van LPAI

Onmiddellijk na een uitbraak van LPAI bakent de bevoegde autoriteit een beperkingsgebied met een straal van ten minste één kilometer rond het bedrijf af.

Artikel 44

Maatregelen in het beperkingsgebied

1.   De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat in het beperkingsgebied de volgende maatregelen worden genomen:

a)

alle commerciële bedrijven worden zo spoedig mogelijk geinventariseerd;

b)

in commerciële pluimveebedrijven binnen een straal van ten minste één kilometer rond het bedrijf worden in overeenstemming met het diagnosehandboek laboratoriumtests uitgevoerd;

c)

pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, legrijp pluimvee, eendagskuikens en eieren mogen slechts met toestemming van de bevoegde autoriteit en met inachtneming van andere door de bevoegde autoriteit benodigd geachte bestrijdingsmaatregelen binnen of naar het beperkingsgebied worden verplaatst; dit verbod geldt echter niet voor doorvoer door het beperkingsgebied over de weg of per spoor zonder dat er gelost of halt gehouden wordt;

d)

de verplaatsing van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, legrijp pluimvee, eendagskuikens en eieren is verboden, tenzij de bevoegde autoriteit toestemming verleent voor het rechtstreekse vervoer van:

i)

slachtpluimvee naar een slachthuis in dezelfde lidstaat;

ii)

levend pluimvee naar een bedrijf of een stal in dezelfde lidstaat, waar geen ander pluimvee aanwezig is. Het levende pluimvee blijft daar ten minste 21 dagen en het bedrijf wordt na de aankomst van dat pluimvee onder officieel toezicht geplaatst;

iii)

eendagskuikens:

 

naar een bedrijf of een stal op een bedrijf in dezelfde lidstaat; de eendagskuikens blijven daar ten minste 21 dagen en het bedrijf wordt na de aankomst van dat pluimvee onder officieel toezicht geplaatst; of

 

afkomstig uit broedeieren van buiten het beperkingsgebied gelegen bedrijven naar een ander bedrijf, mits de broederij op grond van haar logistiek en hygiënische arbeidsomstandigheden kan waarborgen dat deze eieren niet in aanraking zijn gekomen met andere broedeieren of met eendagskuikens, afkomstig van pluimveekoppels in deze gebieden, die derhalve een andere gezondheidsstatus hebben;

iv)

broedeieren naar een aangewezen broederij; de eieren en de verpakking ervan worden voor verzending ontsmet en de herkomst ervan kan worden getraceerd;

v)

consumptie-eieren naar een aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd;

vi)

eieren naar een binnen of buiten het beperkingsgebied gelegen inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004;

vii)

voor verwijdering bestemde eieren;

e)

karkassen worden verwijderd;

f)

ieder die bedrijven in het beperkingsgebied binnengaat of verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;

g)

voor het vervoer van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, voeder, mest, drijfmest, strooisel en andere mogelijk besmette materialen of stoffen gebruikte voertuigen en gebruikt materieel worden na besmetting onverwijld volgens een of meer van de procedures van artikel 48 gereinigd en ontsmet;

h)

pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen niet zonder toestemming van de bevoegde autoriteit op een bedrijf worden binnengebracht of van een bedrijf worden afgevoerd. Deze beperkende maatregel geldt niet voor zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte waar zij:

i)

niet in contact komen met het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels, en

ii)

geen toegang hebben tot de kooien of zones waar het pluimvee van het bedrijf of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden;

i)

de verwijdering of verspreiding van gebruikt strooisel of mest is verboden, tenzij daartoe door de bevoegde autoriteit toestemming is verleend; de verplaatsing van mest of drijfmest van een in het beperkingsgebied gelegen bedrijf kan evenwel met inachtneming van bioveiligheidsmaatregelen worden toegestaan, mits de mest met het oog op behandeling of voorlopige opslag met aansluitende behandeling ter vernietiging van eventuele aviaire influenzavirussen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 of overeenkomstig specifieke voorschriften die volgens de in artikel 64, lid 2, bedoelde procedure kunnen worden vastgesteld, naar een daartoe aangewezen bedrijf vervoerd wordt;

j)

jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere evenementen waarbij pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels bijeengebracht worden, zijn verboden tenzij de bevoegde autoriteit toestemming heeft verleend;

k)

pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die bestemd zijn om in het wild te worden uitgezet, mogen niet worden vrijgelaten.

2.   Onverminderd de in deze afdeling vastgelegde maatregelen kan de bevoegde autoriteit aan de hand van een risicobeoordeling verdere maatregelen nemen; zij stelt de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

3.   Volgens de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure kunnen er verdere maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

Artikel 45

Duur van de maatregelen

De maatregelen in deze afdeling worden gehandhaafd:

a)

totdat de bevoegde autoriteiten aan de hand van de onderzoeken en laboratoriumtests die overeenkomstig het diagnosehandboek en een risicobeoordeling in het beperkingsgebied zijn uitgevoerd, van oordeel zijn dat het risico van verspreiding van LPAI te verwaarlozen is, maar minimaal 21 dagen na de datum waarop de voorlopige reiniging en ontsmetting van het besmette bedrijf volgens een of meer van de procedures van artikel 48 voltooid zijn;

b)

totdat de bevoegde autoriteiten aan de hand van de onderzoeken en laboratoriumtests die overeenkomstig het diagnosehandboek en een risicobeoordeling in het beperkingsgebied zijn uitgevoerd, van oordeel zijn dat het risico van verspreiding van LPAI te verwaarlozen is, maar minimaal 42 dagen na de datum van de bevestiging van de uitbraak; of

c)

gedurende elke andere periode en op de voorwaarden die worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 64, lid 3.

Artikel 46

Afwijkingen

1.   Indien LPAI in een broederij wordt bevestigd, kan de bevoegde autoriteit aan de hand van een risicobeoordeling afwijken van sommige of alle maatregelen overeenkomstig de artikelen 43 en 44.

2.   Bij een uitbraak van LPAI in een niet-commercieel bedrijf, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee of andere vogels voor wetenschappelijke doeleinden of tot behoud van bedreigde rassen of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels gehouden worden, kan de bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan van de in deze afdeling vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding hierdoor niet in het gedrang komt.

3.   De lidstaten die de in de leden 1 en 2 bedoelde afwijkingen toestaan, stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

4.   De Commissie bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk met de betrokken lidstaat en in het Comité.

5.   Met inachtneming van in de krachtens de leden 1 en 2 toegestane afwijkingen kunnen in overeenstemming met de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

HOOFDSTUK VI

MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN DE OVERDRACHT VAN AVIAIRE INFLUENZAVIRUSSEN OP ANDERE DIERSOORTEN

Artikel 47

Laboratoriumtests en andere maatregelen inzake varkens en andere diersoorten

1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat, na bevestiging van aviaire influenza op een bedrijf, op het bedrijf aanwezige varkens in overeenstemming met het diagnosehandboek aan passende laboratoriumtests onderworpen worden die bevestigen of uitsluiten dat deze varkens met het aviaire influenzavirus besmet zijn.

In afwachting van de uitslag van deze tests mogen er geen varkens het bedrijf verlaten.

2.   Als in lid 1 bedoelde laboratoriumtests de aanwezigheid van aviaire influenzavirussen in varkens bevestigen, kan de bevoegde autoriteit toestaan dat deze varkens naar andere varkensbedrijven of naar aangewezen slachthuizen worden vervoerd, mits vervolgtests hebben aangetoond dat het risico van verspreiding van aviaire influenza te verwaarlozen is.

3.   Als de in lid 1 bedoelde laboratoriumtests bevestigen dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de gezondheid, ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat de varkens zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht en in overeenstemming met Richtlijn 93/119/EG op zodanige wijze gedood worden dat de verspreiding van het aviaire influenzavirus, met name tijdens het vervoer, vermeden wordt.

4.   Bij bevestiging van aviaire influenza op een bedrijf kan de bevoegde autoriteit op basis van een risicobeoordeling de in de leden 1, 2 en 3 vastgelegde maatregelen op alle andere op het bedrijf aanwezige zoogdieren toepassen, en kan zij deze maatregelen uitbreiden tot contactbedrijven.

5.   De lidstaten stellen de Commissie in het kader van het Comité in kennis van de uitslag van de conform de leden 1 tot en met 4 verrichte tests en maatregelen.

6.   De bevoegde autoriteit kan, na bevestiging van het aviaire influenzavirus bij varkens of andere zoogdieren op een bedrijf, bewakingsmaatregelen overeenkomstig het diagnosehandboek nemen om vast te stellen of het aviaire influenzavirus zich verder heeft verspreid.

7.   Overeenkomstig de in artikel 64, lid 3, vermelde procedure kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen ter voorkoming van de overdracht van aviaire influenzavirussen op andere diersoorten.

HOOFDSTUK VII

REINIGING, ONTSMETTING EN HERBEVOLKING

Artikel 48

Reiniging, ontsmetting en procedures voor het elimineren van het aviaire influenzavirus

De lidstaten zien erop toe dat:

a)

de reiniging, ontsmetting en behandeling van met aviaire influenzavirussen besmette of mogelijk besmette bedrijven en zich daarin bevindende materialen en stoffen onder officieel toezicht worden uitgevoerd overeenkomstig:

i)

de instructies van de officiële dierenarts; en

ii)

de in bijlage VI vastgelegde beginselen en procedures voor reiniging, ontsmetting en behandeling;

b)

door pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels gebruikte gronden of weiden op bedrijven waar aviaire influenza bevestigd is, niet door pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gebruikt totdat de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft dat het aanwezige influenzavirus is vernietigd of geïnactiveerd;

c)

de reiniging, ontsmetting en behandeling van met aviaire influenzavirussen besmette of mogelijk besmette slachthuizen, voertuigen, aanhangwagens of andere vervoermiddelen, grensinspectieposten en zich daarin bevindende materialen en stoffen onder officieel toezicht worden uitgevoerd, overeenkomstig de instructies van de officiële dierenarts;

d)

uitrusting en zich daarin bevindende materialen of stoffen die met aviaire influenzavirussen besmet zijn of kunnen zijn en die niet doeltreffend kunnen worden gereinigd, ontsmet of behandeld, worden vernietigd;

e)

de te gebruiken ontsmettingsmiddelen en de concentraties ervan worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

Artikel 49

Herbevolking van bedrijven

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat na de uitvoering van de in de artikelen 11 en 39 vastgelegde maatregelen de leden 2 tot en met 6 van dit artikel worden nagekomen.

2.   Commerciële pluimveebedrijven mogen gedurende een termijn van 21 dagen na de datum waarop de definitieve reiniging en ontsmetting overeenkomstig artikel 48 voltooid zijn niet herbevolkt worden.

3.   Gedurende een termijn van 21 dagen na de datum van herbevolking van de commerciële pluimveebedrijven worden de volgende maatregelen genomen:

a)

het pluimvee wordt ten minste één keer door de officiële dierenarts klinisch onderzocht. Het klinisch onderzoek of, indien er meerdere worden uitgevoerd, het laatste klinisch onderzoek wordt zo kort mogelijk voor het einde van de bovenbedoelde periode van 21 dagen uitgevoerd;

b)

er worden laboratoriumtests overeenkomstig het diagnosehandboek uitgevoerd;

c)

tijdens de herbevolkingsfase gestorven pluimvee wordt in overeenstemming met het diagnosehandboek onderzocht;

d)

ieder die het commerciële pluimveebedrijf binnengaat of het verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;

e)

pluimvee mag tijdens de herbevolkingsfase alleen met toestemming van de bevoegde autoriteit het commerciële pluimveebedrijf verlaten;

f)

de eigenaar houdt een register van de productiegegevens, inclusief ziekte- of sterftecijfers bij, dat regelmatig moet worden bijgewerkt;

g)

noemenswaardige wijzigingen van de productiegegevens als bedoeld onder f) en andere onregelmatigheden worden de bevoegde autoriteit onmiddellijk gemeld.

4.   De bevoegde autoriteit kan op basis van een risicobeoordeling bepalen dat de in lid 3 bedoelde maatregelen op andere dan commerciële pluimveebedrijven of op andere op een commercieel pluimveebedrijf gehouden soorten van toepassing zijn.

5.   De herbevolking met pluimvee van contactbedrijven vindt plaats in overeenstemming met de instructies van de bevoegde autoriteit aan de hand van een risicobeoordeling.

HOOFDSTUK VIII

DIAGNOSTISCHE PROCEDURES, DIAGNOSEHANDBOEK EN REFERENTIELABORATORIA

Artikel 50

Diagnostische procedures en diagnosehandboek

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de diagnostische procedures, bemonstering en laboratoriumtests ter opsporing van aviaire influenza in pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of het aviaire influenzavirus in zoogdieren overeenkomstig het diagnosehandboek worden uitgevoerd om zo uniforme procedures voor de diagnose ervan te waarborgen.

Het diagnosehandboek wordt volgens de in artikel 64, lid 2, bedoelde procedure uiterlijk op 3 augustus 2006 goedgekeurd. Latere wijzigingen van het handboek worden overeenkomstig dezelfde procedure vastgelegd.

2.   Het in lid 1 bedoelde diagnosehandboek bevat ten minste het volgende:

a)

minimale bioveiligheidseisen en kwaliteitsnormen voor erkende laboratoria, die tests ten behoeve van de diagnose van aviaire influenza uitvoeren;

b)

criteria en procedures voor klinische onderzoeken of postmortemkeuringen ter bevestiging of ter uitsluiting van de verdenking van aviaire influenza;

c)

criteria en procedures voor het nemen van monsters van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels ten behoeve van laboratoriumtests ter bevestiging of ter uitsluiting van de verdenking van aviaire influenza, waaronder bemonsteringsmethoden ten behoeve van serologische en virologische onderzoeken in het kader van deze richtlijn;

d)

laboratoriumtests voor de diagnose van aviaire influenza, met inbegrip van:

i)

tests voor differentiële diagnoses;

ii)

tests om HPAI- en LPAI-virussen van elkaar te kunnen onderscheiden;

iii)

adequate tests om onderscheid te kunnen maken tussen gevaccineerde vogels en met de veldstam van aviaire influenza besmette vogels;

iv)

criteria voor de beoordeling van de uitslag van laboratoriumtests;

e)

laboratoriumtechnieken ten behoeve van de typering van virusisolaten van aviaire influenza.

3.   De lidstaten zien erop toe dat aviaire influenzavirussen, het genoom en de antigenen ervan en vaccins ten behoeve van onderzoek en diagnose en voor de vervaardiging van vaccins slechts in door de bevoegde autoriteit erkende ruimten, inrichtingen of laboratoria, waar toereikende bioveiligheidseisen gewaarborgd zijn, worden gehanteerd of gebruikt.

De lijst van erkende ruimten, inrichtingen en laboratoria wordt vóór 30 september 2007 aan de Commissie doorgegeven en wordt bijgehouden.

Artikel 51

Referentielaboratoria

1.   Het in bijlage VII, onder 1, vermelde laboratorium is het communautaire referentielaboratorium voor aviaire influenza (hierna „het communautaire referentielaboratorium” genoemd).

Onverminderd Beschikking 90/424/EEG vervult het communautaire referentielaboratorium de in bijlage VII, deel 2 vermelde bevoegdheden en taken.

2.   De lidstaten wijzen nationale referentielaboratoria aan en delen de Commissie en de andere lidstaten de nadere bijzonderheden daarvan en iedere verdere wijziging mee. De Commissie maakt de lijst van die nationale referentielaboratoria bekend en werkt deze bij.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de nationale referentielaboratoria:

a)

de in bijlage VIII vermelde bevoegdheden en taken vervullen;

b)

verantwoordelijk zijn voor de coördinatie van de normen en diagnosemethoden in iedere lidstaat overeenkomstig bijlage VIII en voor het onderhouden van de contacten met het communautaire referentielaboratorium.

4.   Het communautaire referentielaboratorium onderhoudt nauwe samenwerking en contact met het referentielaboratorium voor aviaire influenza van het OIE en de FAO en, in voorkomend geval, met andere internationaal erkende laboratoria in de Gemeenschap, teneinde te zorgen voor opleiding, topkwaliteit en steun aan de nationale referentielaboratoria in de lidstaten en derde landen.

HOOFDSTUK IX

VACCINATIE

AFDELING 1

Algemeen vaccinatieverbod

Artikel 52

Vervaardiging, verkoop en gebruik van vaccins tegen aviaire influenza

1.   De lidstaten zien erop toe dat:

a)

vaccinatie tegen aviaire influenza op hun grondgebied verboden is, met uitzondering van vaccinaties overeenkomstig de afdelingen 2 en 3;

b)

de hantering, vervaardiging, opslag, levering, distributie en verkoop van vaccins tegen aviaire influenza op hun grondgebied onder officieel toezicht plaatsvinden;

c)

uitsluitend bij Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (17) of Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (18) toegestane vaccins worden gebruikt.

2.   Volgens de in artikel 64, lid 2, bedoelde procedure kunnen voorschriften voor de levering en opslag van voorraden vaccins tegen aviaire influenza in de Gemeenschap worden vastgelegd.

AFDELING 2

Noodvaccinatie

Artikel 53

Noodvaccinatie van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels

1.   Een lidstaat kan overeenkomstig deze afdeling als kortetermijnmaatregel een noodvaccinatie van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels uitvoeren om een uitbraak te beheersen wanneer een risicobeoordeling uitwijst dat er een significant en onmiddellijk risico is voor de verspreiding van aviaire influenza naar of in de betrokken lidstaat, indien er van één of meer van de volgende stituaties sprake is:

a)

er doet zich in die lidstaat een uitbraak voor;

b)

er doet zich in een dichtbij gelegen lidstaat een uitbraak voor; of

c)

het influenzavirus is bevestigd in pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in een dichtbij gelegen derde land.

2.   Als een lidstaat voornemens is een in lid 1 bedoelde noodvaccinatie uit te voeren, legt hij de Commissie een noodvaccinatieprogramma ter goedkeuring voor.

Het programma wordt in overeenstemming met een DIVA-strategie opgesteld en bevat ten minste de volgende informatie:

a)

de ziektesituatie die geleid heeft tot het verzoek om noodvaccinatie toe te passen;

b)

het geografische gebied waarin de noodvaccinatie moet worden uitgevoerd en het aantal bedrijven in het desbetreffende gebied en, indien verschillend, het aantal te vaccineren bedrijven;

c)

de soorten en categorieën pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of — in voorkomende gevallen — de compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die voor vaccinatie in aanmerking komen;

d)

het geschatte aantal te vaccineren stuks pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels;

e)

de samenvatting van de kenmerken van het vaccin;

f)

de geplande duur van de noodvaccinatiecampagne;

g)

de specifieke bepalingen inzake de verplaatsingen van gevaccineerd pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, welke de maatregelen overeenkomstig hoofdstuk IV, afdelingen 3, 4 en 5, en hoofdstuk V, afdeling 3, onverlet laten;

h)

de criteria op grond waarvan wordt besloten tot het toepassen van noodvaccinatie op contactbedrijven;

i)

de registratie van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels die gevaccineerd zijn;

j)

de te verrichten klinische en laboratoriumtests op de bedrijven waar noodvaccinaties moeten worden uitgevoerd en op andere, in het noodvaccinatiegebied gelegen bedrijven om de epizoötiologische situatie, de effectiviteit van de noodvaccinatiecampagne en het toezicht op verplaatsingen van aan vaccinatie onderworpen pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels te controleren.

3.   Overeenkomstig de in artikel 64, lid 2, vermelde procedure kunnen uitvoeringsbepalingen voor noodvaccinatie worden vastgesteld.

Artikel 54

Goedkeuring van noodvaccinatieprogramma’s

1.   De Commissie onderzoekt onmiddellijk met de betrokken lidstaat het overeenkomstig artikel 53, lid 2, opgestelde noodvaccinatieprogramma en bespreekt zo spoedig mogelijk de situatie in het Comité.

2.   Het noodvaccinatieprogramma wordt volgens de in artikel 64, lid 3, vermelde procedure goedgekeurd.

De goedkeuring van het noodvaccinatieprogramma kan ook betrekking hebben op maatregelen ter beperking van de verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en de producten ervan. Deze maatregelen kunnen beperkingen betreffende specifieke compartimenten voor pluimvee en compartimenten voor andere in gevangenschap levende vogels, en de instelling van beperkingsgebieden omvatten.

Artikel 55

Afwijkingen

1.   In afwijking van artikel 54 kunnen de lidstaten reeds vóór de goedkeuring van het noodvaccinatieprogramma noodvaccinatie uitvoeren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de Commissie wordt voor het begin van de noodvaccinatie in kennis gesteld van het noodvaccinatieprogramma en het besluit om noodvaccinatie toe te passen;

b)

de betrokken lidstaat verbiedt de verplaatsing van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en de producten ervan, behoudens in de in bijlage IX genoemde gevallen;

c)

het besluit om noodvaccinatie toe te passen brengt de ziektebestrijding niet in gevaar.

2.   Als een lidstaat de in lid 1 bedoelde afwijking toepast, worden de ziektesituatie en het noodvaccinatieprogramma zo spoedig mogelijk in het Comité besproken.

3.   De maatregelen worden volgens de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure goedgekeurd of gewijzigd.

AFDELING 3

Preventieve vaccinatie

Artikel 56

Preventieve vaccinatie van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels

1.   De lidstaten kunnen in overeenstemming met deze afdeling als langetermijnmaatregel preventieve vaccinatie van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels uitvoeren, indien zij op basis van een risicobeoordeling van mening zijn dat bepaalde delen van hun grondgebied, bepaalde soorten pluimveehouderij, bepaalde categorieën pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels aan het risico van aviaire influenza blootstaan.

2.   Als een lidstaat voornemens is een in lid 1 bedoelde preventieve vaccinatie uit te voeren, legt hij de Commissie een programma voor preventieve vaccinatie ter goedkeuring voor.

Het programma wordt in overeenstemming met een DIVA-strategie opgesteld en omvat ten minste de volgende informatie:

a)

een duidelijke uiteenzetting van de redenen voor de preventieve vaccinatie, met inbegrip van de ontwikkeling van de ziekte;

b)

het gebied, het soort pluimveehouderij, de categorieën pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of de compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels waar de preventieve vaccinatie moet worden uitgevoerd en het aantal bedrijven in het desbetreffende gebied en, indien verschillend, het aantal en het soort te vaccineren bedrijven;

c)

de soorten en categorieën pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels of — in voorkomende gevallen — de compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die voor vaccinatie in aanmerking komen;

d)

het geschatte aantal te vaccineren stuks pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels;

e)

een samenvatting van de kenmerken van het vaccin;

f)

de geplande duur van de campagne ten behoeve van preventieve vaccinatie;

g)

de specifieke bepalingen betreffende de verplaatsingen van aan vaccinatie onderworpen pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, welke de maatregelen overeenkomstig hoofdstuk IV, afdelingen 3, 4 en 5, en hoofdstuk V, afdeling 3, onverlet laten;

h)

de registratie van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels die gevaccineerd zijn;

i)

de overeenkomstig het diagnosehandboek te verrichten laboratoriumtests op de bedrijven waar preventieve vaccinaties moeten worden uitgevoerd, parallel met bewaking en tests op een passend aantal andere, in het vaccinatiegebied gelegen bedrijven of de compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels om de epizoötiologische situatie, de effectiviteit van de preventieve vaccinatiecampagne en het toezicht op verplaatsingen van aan vaccinatie onderworpen pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels te controleren.

3.   Volgens de in artikel 64, lid 2, vermelde procedure kunnen uitvoeringsbepalingen voor preventieve vaccinatie worden vastgesteld.

Artikel 57

Goedkeuring van programma’s voor preventieve vaccinatie

1.   De Commissie onderzoekt het overeenkomstig artikel 56, lid 2, onmiddellijk met de betrokken lidstaat opgestelde programma voor preventieve vaccinatie en bespreekt zo spoedig mogelijk de situatie in het Comité.

2.   Het programma voor preventieve vaccinatie wordt volgens de in artikel 64, lid 3, vermelde procedure goedgekeurd.

De goedkeuring van het programma voor preventieve vaccinatie kan ook betrekking hebben op maatregelen ter beperking van de verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en de producten ervan. Deze maatregelen kunnen beperkingen betreffende specifieke compartimenten voor pluimvee en compartimenten voor andere in gevangenschap levende vogels en de instelling van beperkingsgebieden omvatten.

AFDELING 4

Vaccinbanken

Artikel 58

Communautaire vaccinbank

1.   Een communautaire vaccinbank voor de opslag van overeenkomstige Richtlijn 2001/82/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 toegestane vaccins tegen aviaire influenza kan worden opgericht volgens de in artikel 64, lid 2, bedoelde procedure.

2.   De lidstaten hebben toegang tot de communautaire vaccinbank indien zij daartoe een verzoek indienen bij de Commissie.

3.   De Commissie kan vaccins aan derde landen leveren, wanneer dat in het belang van de Gemeenschap is.

Onverminderd overeenkomsten die zijn gesloten tussen de Gemeenschap en derde landen, wordt de toegang van derde landen tot de communautaire vaccinbank toegestaan volgens de in artikel 64, lid 3, bedoelde procedure, op voorwaarde dat volgens diezelfde procedure nauwkeurige regelingen inzake de financiële en technische samenwerking tussen de Commissie en het betrokken derde land worden overeengekomen.

Artikel 59

Nationale vaccinbanken

1.   De lidstaten kunnen in het kader van het in artikel 62 bedoelde rampenplan een nationale vaccinbank instellen of in stand houden voor de opslag van overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 15 van Richtlijn 2001/82/EG toegestane reserves van vaccins tegen aviaire influenza voor gebruik bij nood- of preventieve vaccinaties.

2.   De lidstaten die een nationale vaccinbank in stand houden, stellen de Commissie in kennis van de hoeveelheden en soorten opgeslagen vaccins.

HOOFDSTUK X

COMMUNAUTAIRE CONTROLES, SANCTIES EN RAMPENPLANNEN

Artikel 60

Communautaire controles

Overeenkomstig Beschikking 98/139/EG van de Commissie van 4 februari 1998 houdende enige bepalingen inzake de door deskundigen van de Commissie in de lidstaten op veterinair gebied verrichte controles ter plaatse (19) en artikel 45 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (20) kunnen deskundigen van de Commissie in samenwerking met de bevoegde autoriteit controles ter plaatse uitvoeren, waar dit ter waarborging van de eenvormige toepassing van deze richtlijn nodig is.

Artikel 61

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die moeten worden toegepast bij overtredingen van ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties ook worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 67, lid 1, eerste alinea, vastgestelde datum in kennis van die bepalingen, en stellen haar zo spoedig mogelijk in kennis van eventuele wijzigingen daarop.

Artikel 62

Rampenplannen

1.   De lidstaten stellen in overeenstemming met bijlage X een rampenplan op met de nationale maatregelen die moeten worden genomen in geval van een uitbraak, en leggen dit aan de Commissie ter goedkeuring voor.

2.   Het rampenplan maakt de toegang mogelijk tot alle voorzieningen, materieel, personeel en alle andere materialen, die nodig zijn om de uitbraak snel en efficiënt de kop in te drukken. Het bevat gegevens betreffende het aantal en de ligging van alle commerciële pluimveebedrijven. Het rampenplan bevat aanwijzingen omtrent het maximumaantal stuks pluimvee, per soort, dat op deze commerciële bedrijven aanwezig kan zijn. De lidstaten ramen tevens het aantal vaccins dat in geval van een noodvaccinatie nodig is.

3.   Er worden bepalingen vastgesteld voor nauwe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten die voor de verschillende sectoren verantwoordelijk zijn, met name die welke bevoegd zijn voor de diergezondheid, de volksgezondheid, milieukwesties en de gezondheid en veiligheid van werknemers, in het bijzonder met het oog op een goede voorlichting van de landbouwers, de werknemers in de pluimveesector en de burgers over de risico’s.

4.   De Commissie bestudeert de rampenplannen om vast te stellen of zij toereikend zijn om aan het gewenste doel te beantwoorden, en stelt de betrokken lidstaat eventuele wijzigingen voor, met name om te garanderen dat de plannen verenigbaar zijn met die van de andere lidstaten.

De rampenplannen worden volgens de in artikel 64, lid 2, vermelde procedure goedgekeurd. Latere wijzigingen van het plan worden overeenkomstig dezelfde procedure vastgelegd.

5.   Ten minste om de vijf jaar past de lidstaat het rampenplan aan en legt het de Commissie volgens de procedure van artikel 64, lid 2, aan de Commissie ter goedkeuring voor.

6.   Onverminderd de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde maatregelen kunnen volgens de procedure van artikel 64, lid 2, verdere voorschriften voor een snelle en doeltreffende uitroeiing van aviaire influenza worden vastgesteld, waaronder bepalingen betreffende ziektebestrijdingscentra, groepen van deskundigen en real-time-alarmoefeningen.

HOOFDSTUK XI

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 63

Uitvoeringsbevoegdheden

1.   Volgens de procedure van artikel 64, lid 2, worden de uitvoeringsbepalingen voor deze richtlijn vastgelegd, en met name specifieke voorschriften inzake:

a)

de verwijdering van karkassen, en

b)

het vervoer en de behandeling van voeder, (nieuw of gebruikt) strooisel, mest en drijfmest, die besmet of mogelijk besmet zijn.

2.   Wijzigingen van de bijlagen met het oog op de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang worden volgens de procedure van artikel 64, lid 2, vastgesteld.

3.   Uitvoeringsbepalingen die als gevolg van de epizoötiologische situatie benodigd zijn ter aanvulling van de minimummaatregelen voor ziektebestrijding overeenkomstig deze richtlijn worden in overeenstemming met de procedure van artikel 64, lid 3, vastgesteld.

4.   Onverminderd de vrijwaringsmaatregelen van artikel 9 van Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (21) of van artikel 10 van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad (22) van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt worden tijdelijke noodmaatregelen, die nodig zijn als gevolg van een ernstige bedreiging van de gezondheid door van vogels afkomstige influenzavirussen, met uitzondering van in artikel 2, punt 1, bedoelde virussen, genomen volgens de procedure van artikel 64, lid 3.

Artikel 64

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (23).

2.   In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt drie maanden.

3.   In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt 15 dagen.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

HOOFDSTUK XII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 65

Intrekking

Richtlijn 92/40/EEG wordt met ingang van 1 juli 2007 ingetrokken. Verwijzingen naar Richtlijn 92/40/EEG gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XI.

Artikel 66

Overgangsbepalingen

1.   Rampenplannen voor de bestrijding van aviaire influenza, die overeenkomstig artikel 17, lid 4, van Richtlijn 92/40/EEG zijn goedgekeurd en op 1 juli 2007 gelden, zullen voor de toepassing van deze richtlijn van kracht blijven.

De lidstaten leggen de Commissie evenwel vóór 30 september 2007 eventuele wijzigingen van die rampenplannen voor, zodat die aan deze richtlijn aangepast kunnen worden.

De gewijzigde plannen worden volgens de in artikel 64, lid 2, vermelde procedure goedgekeurd.

2.   In afwachting van de omzetting van deze richtlijn kunnen verdere overgangsbepalingen betreffende de bestrijding van aviaire influenza volgens de in artikel 64, lid 2, vermelde procedure worden aangenomen.

Artikel 67

Omzetting

1.   De lidstaten doen uiterlijk op 1 juli 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mee.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 68

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 69

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  Advies van 1 december 2005 (nog niet verschenen in het PB).

(2)  Advies van 28 september 2005 (nog niet verschenen in het PB).

(3)  PB L 167 van 22.6.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(4)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 340 van 31.12.1993, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2005 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).

(6)  PB L 278 van 31.10.2000, blz. 26. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2002/279/EG (PB L 99 van 16.4.2002, blz. 17).

(7)  PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/216/EG van de Commissie (PB L 67 van 5.3.2004, blz. 27).

(8)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(9)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 416/2005 van de Commissie (PB L 66 van 12.3.2005, blz. 10).

(10)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55. Rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.

(11)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1. Rectificatie in PB L 226 van 25.06.2004, blz. 3.

(12)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(14)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2005 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).

(15)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(16)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19.

(17)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).

(18)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(19)  PB L 38 van 12.2.1998, blz. 10.

(20)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. Rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1.

(21)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33).

(22)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(23)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1642/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 4).


BIJLAGE I

(bedoeld in artikel 2)

Definitie van aviaire influenza

1.

Onder „aviare influenza” wordt verstaan een besmetting van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels met een influenza A-virus:

a)

van het subtype H5 of H7; of

b)

met een intraveneuze pathogeniteitsindex (IVPI) groter dan 1,2 bij zes weken oude kuikens;

2.

„hoogpathogene aviaire influenza (HPAI)”: een besmetting van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels met:

a)

aviaire influenzavirussen van het subtype H5 en H7 met een genoomsequentie die codeert voor meerdere basische aminozuren bij de splitsingsplaats van het hemagglutininemolecuul en die overeenkomt met de sequentie die ook bij andere HPAI-virussen is vastgesteld, waaruit afgeleid kan worden dat het hemagglutininemolecuul kan worden gesplitst door een algemene protease van de gastheer; of

b)

aviaire influenzavirussen met een intraveneuze pathogeniteitsindex groter dan 1,2 bij zes weken oude kuikens;

3.

„laagpathogene aviaire influenza (LPAI)”: een besmetting van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels met aviaire influenzavirussen van het subtype H5 en H7 die niet valt onder de definitie in punt 2.


BIJLAGE II

(bedoeld in artikel 5, lid 2)

Melding van een ziekte en verdere door de lidstaten te verstrekken epizoötiologische informatie

1.

Binnen 24 uur na de bevestiging van een primaire uitbraak of de ontdekking van een geval van aviaire influenza in een slachthuis of een vervoermiddel meldt de betrokken lidstaat overeenkomstig de in artikel 5 van Richtlijn 82/894/EEG bedoelde procedure de onderstaande gegevens:

a)

datum van melding;

b)

tijdstip van melding;

c)

naam van de lidstaat in kwestie;

d)

naam van de ziekte;

e)

volgnummer van de uitbraak of het positieve resultaat voor aviaire influenza in een slachthuis of vervoermiddel;

f)

datum van het eerste vermoeden van de ziekte;

g)

datum van bevestiging;

h)

de voor de bevestiging gebruikte methoden;

i)

of de ziekte is bevestigd in een bedrijf, een slachthuis of een vervoermiddel;

j)

geografische ligging van de uitbraak of het positieve resultaat voor aviaire influenza in een slachthuis of vervoermiddel;

k)

toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen.

2.

In geval van een positief resultaat voor aviaire influenza in een slachthuis of een vervoermiddel meldt de betrokken lidstaat, afgezien van de in punt 1 genoemde gegevens, ook de onderstaande gegevens:

a)

per categorie, het geraamde aantal gevoelige stuks pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels in het slachthuis of het vervoermiddel;

b)

per categorie, het geraamde aantal stuks gestorven pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels in het slachthuis of het vervoermiddel;

c)

voor elke categorie pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, de morbiditeit en het geraamde aantal stuks pluimvee waarbij aviaire influenza is bevestigd;

d)

het geraamde aantal stuks pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels dat in het slachthuis of het vervoermiddel is gedood of geslacht;

e)

het geraamde aantal verwijderde stuks pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels;

f)

in geval van een slachthuis, de afstand tot de dichtstbij gelegen houderij van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels;

g)

de ligging van het bedrijf of de bedrijven van herkomst van het besmette pluimvee of de karkassen.

3.

Bij secundaire uitbraken wordt de in de punten 1 en 2 bedoelde informatie meegedeeld binnen de in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 82/894/EEG vastgestelde termijnen.

4.

De betrokken lidstaat ziet erop toe dat de gegevens die overeenkomstig de punten 1, 2 en 3, moeten worden gemeld met betrekking tot een uitbraak of een geval van aviaire influenza in een slachthuis of in een vervoermiddel, zo snel mogelijk worden gevolgd door een schriftelijk rapport aan de Commissie en de andere lidstaten waarin ten minste het volgende wordt vermeld:

a)

de datum waarop het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels op het bedrijf, in het slachthuis of in het vervoermiddel zijn gedood of geslacht en de karkassen ervan zijn verwijderd;

b)

alle inlichtingen over de mogelijke oorsprong van de ziekte, dan wel over de werkelijke oorsprong indien daarover zekerheid bestaat;

c)

informatie over het controlesysteem om te waarborgen dat de maatregelen ten behoeve van de controle van de verplaatsingen van de dieren op doeltreffende wijze worden uitgevoerd;

d)

in geval van ontdekking van aviaire influenza in een slachthuis of een vervoermiddel, het genetische type van het verantwoordelijke virus;

e)

wanneer pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels zijn gedood of geslacht op contactbedrijven of op bedrijven met pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die van besmetting met het virus van aviaire influenza worden verdacht, informatie over:

i)

de datum waarop de dieren zijn gedood of geslacht en het geraamde aantal stuks pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, naar categorie, dat op elk bedrijf is gedood of geslacht;

ii)

het epizoötiologische verband tussen de uitbraak en elk contactbedrijf, of andere redenen op grond waarvan de besmetting met aviaire influenza op elk verdacht bedrijf werd vermoed;

iii)

indien pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels op contactbedrijven niet zijn gedood of geslacht, moet er informatie worden verstrekt omtrent de redenen voor het besluit om niet te doden of te slachten.

5.

Wanneer tijdens de invoer of het binnenbrengen in de Gemeenschap bij levend pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of pluimveeproducten de aanwezigheid van aviaire influenza wordt bevestigd in grensinspectieposten of quarantainevoorzieningen of -stations, die overeenkomstig het Gemeenschapsrecht inzake invoer functioneren, deelt de bevoegde autoriteit dit met vermelding van alle genomen maatregelen, zo spoedig mogelijk aan de Commissie mee.

6.

Als in het kader van het toezicht een ernstige bedreiging voor de gezondheid wordt gesignaleerd, worden de Commissie en de overige lidstaten hiervan binnen 24 uur op de hoogte gesteld.


BIJLAGE III

(bedoeld in artikel 8, lid 3, en artikel 13, lid 3)

Toestemming om eieren te vervoeren van een bedrijf overeenkomstig artikel 8, lid 3, en artikel 13, lid 3

De bevoegde autoriteit kan toestemming verlenen voor het vervoer van eieren van een bedrijf dat valt onder de voorschriften van artikel 8, lid 3, en van artikel 13, lid 3, van deze richtlijn naar een erkende inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004 (hierna „de aangewezen inrichting” genoemd), mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1.

Om het bedrijf van herkomst te mogen verlaten moeten de eieren rechtstreeks van het verdachte bedrijf naar de aangewezen inrichting worden vervoerd; iedere zending moet voor vertrek door de officiële dierenarts die voor het verdachte bedrijf verantwoordelijk is onder zijn toezicht worden verzegeld, en gedurende het vervoer naar de aangewezen inrichting verzegeld blijven;

2.

De voor het bedrijf van herkomst van de eieren verantwoordelijke officiële dierenarts stelt de bevoegde autoriteit van de aangewezen inrichting in kennis van de voorgenomen zending;

3.

De voor de aangewezen inrichting verantwoordelijke bevoegde autoriteit ziet erop toe dat:

a)

de in punt 1 bedoelde eieren vanaf het tijdstip van aankomst van de andere eieren geïsoleerd worden gehouden, totdat zij behandeld worden;

b)

de schalen van deze eieren worden verwijderd;

c)

het voor de eieren gebruikte verpakkingsmateriaal wordt vernietigd of zodanig gereinigd en ontsmet dat alle aviaire influenzavirussen vernietigd zijn;

d)

de in punt 1 bedoelde eieren worden vervoerd in gereinigde en ontsmette voertuigen. Bioveiligheidsmaatregelen worden genomen voor personeel, materieel en voertuigen die bij het vervoer van eieren betrokken zijn.


BIJLAGE IV

(bedoeld in artikel 15, lid 2, artikel 32, lid 2, en artikel 42, lid 2)

Belangrijkste criteria en risicofactoren inzake beslissingen om maatregelen toe te passen op contactbedrijven of op risicobedrijven en in risicogebieden binnen de verdere beperkingsgebieden

Indicatieve criteria

Voor ruimen

Tegen ruimen

Klinische symptomen op grond waarvan aviaire influenza op het contactbedrijf kan worden vermoed

Geen klinische symptomen die duiden op aviaire influenza op het contactbedrijf en geen epizoötiologisch verband

Hoge gevoeligheid van de overheersende pluimveesoorten

Lage gevoeligheid van de overheersende pluimveesoorten

Verplaatsing van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels van inrichtingen waar aviaire influenza bevestigd is naar contactbedrijven na het tijdstip waarop het virus waarschijnlijk op die besmette inrichtingen is binnengebracht

Er is geen verplaatsing bekend van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels van de inrichtingen waar aviaire influenza bevestigd is naar contactbedrijven na het tijdstip waarop het virus waarschijnlijk op die besmette inrichtingen is binnengebracht

Contactbedrijf gelegen in een gebied met een hoge pluimveedichtheid

Contactbedrijf gelegen in een gebied met een lage pluimveedichtheid

De ziekte is al een tijd aanwezig en het virus is waarschijnlijk verspreid van de inrichtingen waar aviaire influenza bevestigd is voordat uitroeiingsmaatregelen zijn toegepast

De ziekte is aanwezig, maar er is slechts een beperkte verspreiding van het virus van de inrichtingen waar aviaire influenza bevestigd is voordat uitroeiingsmaatregelen zijn toegepast

Contactbedrijven gelegen binnen 500 meter (1) van de inrichtingen waar aviaire influenza is bevestigd

Contactbedrijven gelegen op meer dan 500 meter (1) van de inrichtingen waar aviaire influenza is bevestigd

De contactbedrijven hebben banden met meer dan een van de inrichtingen waar aviaire influenza is bevestigd

De contactbedrijven hebben geen banden met inrichtingen waar aviaire influenza is bevestigd

De epidemie is niet onder controle en het aantal inrichtingen waar aviaire influenza bevestigd is, neemt toe

De epidemie is onder controle


(1)  In gebieden met een zeer hoge pluimveedichtheid moet deze afstand groter zijn.


BIJLAGE V

(bedoeld in artikel 39, lid 1)

Criteria inzake beslissingen om bij LPAI maatregelen te nemen voor bedrijven

De bevoegde autoriteit neemt ten minste de volgende criteria in overweging bij beslissingen betreffende de verplaatsing van pluimvee of eieren en de ruiming van bedrijven overeenkomstig artikel 39, lid 1:

a)

diersoort;

b)

aantal bedrijven rond de inrichting voor verzending;

c)

ligging van de aangewezen slachthuizen, broederijen en pakstations;

d)

bioveiligheidsmaatregelen toegepast in bedrijven, compartimenten voor pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, tijdens het vervoer en bij het slachten;

e)

transportroute;

f)

aanwijzingen voor verspreiding;

g)

eventueel gevaar voor de volksgezondheid;

h)

verdere behandeling van de desbetreffende producten;

i)

sociaal-economische en overige consequenties.


BIJLAGE VI

(bedoeld in artikel 48)

Beginselen en procedures voor reiniging, ontsmetting en behandeling van bedrijven

1.

Voor de bij artikel 48 bepaalde reiniging, ontsmetting en behandeling worden de volgende algemene beginselen en procedures toegepast:

a)

de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden en, indien nodig, de maatregelen voor de verdelging van knaagdieren en insecten, worden onder officieel toezicht verricht volgens de instructies van de officiële dierenarts;

b)

de te gebruiken ontsmettingsmiddelen en de concentraties daarvan worden door de bevoegde autoriteit goedgekeurd om te garanderen dat het virus van aviaire influenza wordt vernietigd;

c)

ontsmettingsmiddelen worden gebruikt volgens de aanbevelingen van de producent, indien voorhanden, of volgens de eventuele instructies van de officiële dierenarts en/of de bevoegde autoriteit;

d)

bij het kiezen van de ontsmettingsmiddelen en de te volgen procedures moet rekening worden gehouden met de aard van de gebouwen, de voertuigen en de voorwerpen die moeten worden behandeld;

e)

ontvettings- en ontsmettingsmiddelen worden onder zodanige omstandigheden gebruikt dat de werking ervan niet nadelig beïnvloed wordt; met name moeten de door de producent aangegeven technische criteria, zoals druk, minimumtemperatuur en vereiste contactduur, in acht worden genomen;

f)

ongeacht het gebruikte ontsmettingsmiddel zijn de volgende algemene voorschriften van toepassing:

i)

strooisel en fecaliën moeten grondig met het ontsmettingsmiddel worden doordrenkt;

ii)

de grond, vloeren, laadplatforms en muren moeten zorgvuldig worden geschuurd en geschrobd nadat, indien mogelijk, alle apparatuur of installaties die de doeltreffende reiniging en ontsmetting in de weg staan, zijn verwijderd of gedemonteerd;

iii)

vervolgens moet weer een ontsmettingsmiddel worden gebruikt gedurende een bepaalde minimumperiode die is aangegeven in de gebruiksaanwijzing van de producent;

g)

wanneer een bij het wassen gebruikte vloeistof onder druk wordt toegepast, moet worden vermeden dat reeds gereinigde delen opnieuw worden besmet;

h)

apparatuur, installaties, voorwerpen of alle andere zaken die kunnen zijn besmet, moeten worden gereinigd, ontsmet of vernietigd;

i)

na voltooiing van de ontsmettingswerkzaamheden moet nieuwe besmetting worden voorkomen;

j)

de in het kader van deze richtlijn vereiste reiniging en ontsmetting moeten worden genoteerd in het register van het bedrijf of het voertuig, en wanneer er een officiële goedkeuring vereist is, moet de toezichthoudende officiële dierenarts of een onder diens toezicht werkend persoon een en ander certificeren;

k)

reiniging en ontsmetting van voor vervoer en door personeel gebruikte voertuigen.

2.

Besmette bedrijven worden in overeenstemming met de volgende beginselen en procedures gereinigd en ontsmet:

a)

voorlopige reiniging en ontsmetting:

i)

tijdens het doden van het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels moeten de nodige maatregelen worden getroffen om verspreiding van het virus van aviaire influenza te vermijden of zoveel mogelijk te beperken; deze maatregelen moeten voorzien in tijdelijke ontsmettingsapparatuur, beschermende kleding, douches, ontsmetting van gebruikte apparatuur, instrumenten en voorzieningen en het uitschakelen van de ventilatie;

ii)

karkassen van gedood pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels moeten met een ontsmettingsmiddel worden besproeid;

iii)

vervoer van karkassen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die van het bedrijf worden afgevoerd om te worden verwijderd, vindt plaats onder officieel toezicht in gesloten, lekvrije voertuigen of containers, op zodanige wijze dat de verspreiding van het aviaire influenzavirus voorkomen wordt;

iv)

zodra de karkassen van het pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels zijn afgevoerd om te worden verwijderd, worden alle delen van het bedrijfsterrein waar zij waren gehuisvest en alle delen van andere gebouwen, van erven, enz. die tijdens het doden, het slachten of de postmortemkeuring zijn besmet, besproeid met ontsmettingsmiddelen die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 48;

v)

weefselresten die zijn gevallen of bloed dat is gemorst tijdens het doden of tijdens de postmortemkeuring moeten zorgvuldig worden verzameld en samen met de karkassen van het pluimvee of de andere in gevangenschap levende vogels worden verwijderd;

vi)

het gebruikte ontsmettingsmiddel moet ten minste 24 uur op het behandelde oppervlak aanwezig blijven;

b)

definitieve reiniging en ontsmetting:

i)

mest en gebruikt strooisel moeten worden verwijderd en behandeld overeenkomstig punt 3, onder a);

ii)

vet en vuil moeten van alle oppervlakken worden verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens moeten de oppervlakken worden gereinigd met water;

iii)

na het wassen met koud water moet alles weer met een ontsmettingsmiddel worden besproeid;

iv)

na zeven dagen moeten de gebouwen met een ontvettingsmiddel worden behandeld, met water worden gespoeld, met een ontsmettingsmiddel worden besproeid en opnieuw met water worden gespoeld.

3.

Besmet strooisel en besmette mest en drijfmest worden in overeenstemming met de volgende beginselen en procedures ontsmet:

a)

mest en gebruikt strooisel worden:

i)

bij een temperatuur van minimaal 70 °C met stoom behandeld;

ii)

door verbranding vernietigd;

iii)

zo diep begraven dat wilde vogels en andere dieren er niet bij kunnen; of

iv)

opgestapeld om te laten broeien, besproeid met een ontsmettingsmiddel, waarna zij gedurende ten minste 42 dagen blijven liggen;

b)

drijfmest moet opgeslagen blijven gedurende ten minste 60 dagen nadat voor het laatst besmet materiaal is bijgevoegd, tenzij de bevoegde autoriteiten een kortere opslagperiode toestaan voor drijfmest die volgens de instructies van een officiële dierenarts zo is behandeld dat het virus gegarandeerd is vernietigd.

De bevoegde autoriteit kan toestaan dat mest en strooisel die mogelijk besmet zijn, naar een erkend verwerkingsbedrijf worden vervoerd waar de mest zodanig behandeld wordt dat eventuele influenzavirussen gegarandeerd vernietigd worden of waar zij voor vernietiging of behandeling in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1774/2002 of met de in artikel 63, lid 1, bedoelde specifieke voorschriften tijdelijk opgeslagen worden. Het vervoer vindt plaats onder officieel toezicht in gesloten, lekvrije voertuigen of containers, zodat de verspreiding van het aviaire influenzavirus voorkomen wordt.

4.

In afwijking van de punten 1 en 2 kan de bevoegde autoriteit echter, rekening houdend met het soort bedrijf en de klimatologische omstandigheden, specifieke procedures voor het reinigen en ontsmetten vaststellen. De bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis van de toegestane afwijking en van de gegevens betreffende de specifieke procedures.

5.

Indien de bevoegde autoriteit, onverminderd artikel 48, onder b), van oordeel is dat een (deel van een) inrichting om enige reden niet gereinigd en ontsmet kan worden, kan het personen, voertuigen, pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels, of gedomesticeerde zoogdieren de toegang tot (een deel van) die inrichtingen verbieden, en dat verbod blijft ten minste 12 maanden van kracht.


BIJLAGE VII

(bedoeld in artikel 51, lid 1)

Communautair referentielaboratorium voor aviaire influenza

1.

Het communautaire referentielaboratorium voor aviaire influenza is

Veterinary Laboratories Agency (VLA), New Haw, Weybridge, Surrey KT 15 3NB, Verenigd Koninkrijk.

2.

Taken en bevoegdheden van het communautaire referentielaboratorium voor aviaire influenza:

a)

coördinatie, in overleg met de Commissie, van de in de lidstaten toegepaste methoden voor de diagnose van aviaire influenza, met name door:

i)

typering, opslag en levering van virusstammen van aviaire influenza voor gebruik bij serologisch onderzoek en bij de bereiding van antiserum;

ii)

levering van gestandaardiseerde sera en andere referentiereagentia aan de nationale referentielaboratoria met het oog op standaardisering van de in de lidstaten gebruikte tests en reagentia;

iii)

aanleg en instandhouding van een verzameling stammen en isolaten van aviaire-influenzavirussen;

iv)

geregelde organisatie van vergelijkende tests van de diagnoseprocedures op communautair niveau;

v)

verzameling en vergelijking van gegevens en informatie inzake de toegepaste diagnosemethoden en de resultaten van de in de Gemeenschap uitgevoerde tests;

vi)

karakterisering van isolaten van het aviaire-influenzavirus met de meest geavanceerde methoden om een beter inzicht te krijgen in de epizoötiologie van aviaire influenza en in de epizoötiologie van het virus en nieuw optredende hoogpathogene en potentieel pathogene virusstammen;

vii)

volgen van de ontwikkelingen over de gehele wereld op het gebied van de bewaking, de epizoötiologie en de preventie van aviaire influenza;

viii)

op peil houden van de deskundigheid met betrekking tot het virus van aviaire influenza en andere hiermee samenhangende virussen om een snelle differentiële diagnose mogelijk te maken;

ix)

verwerving van kennis van de vervaardiging en het gebruik van immunologische geneesmiddelen voor dierlijk gebruik voor de bestrijding van aviaire influenza;

b)

actieve steun bij de diagnose van uitbraken in de Gemeenschap door isolaten van toegezonden influenzavirussen die van vogels afkomstig zijn te onderzoeken met het oog op bevestiging van de diagnose, karakterisering en epizoötiologisch onderzoek; verwerving van virusisolaten van primaire uitbraken uit derde landen die op grond van de geldende Gemeenschapswetgeving toestemming hebben om levend pluimvee en vlees in de Gemeenschap in te voeren; de uit derde landen ontvangen virusisolaten worden door het communautaire referentielaboratorium met name aan de volgende onderzoeken onderworpen:

i)

sequentie-analyse van de nucleotiden om de afgeleide aminozuursequentie op de splitsingsplaats van het hemagglutininemolecuul te kunnen bepalen;

ii)

bepaling van de intraveneuze pathogeniteitsindex (IVPI);

iii)

antigeentypering;

iv)

fylogenetische analyse ter ondersteuning van epizoötiologisch onderzoek;

c)

bevordering van scholing en bij- en nascholing van deskundigen op het gebied van laboratoriumdiagnostiek met het oog op de harmonisatie van de diagnosetechnieken;

d)

opstellen van het programma en de werkdocumenten voor de jaarlijkse vergadering van de nationale referentielaboratoria;

e)

ondersteuning van de uitvoering van surveyonderzoek naar aviaire influenza bij pluimvee en bij wilde vogels in de lidstaten door antigenen ter beschikking te stellen in het kader van het programma en de goedgekeurde testprocedures en een samenvattend verslag van de uitslag van de surveys op te stellen;

f)

volgen van mogelijke zoönotische consequenties van de virussen van aviaire influenza, en samenwerking met internationaal erkende laboratoria voor humane influenza;

g)

uitwerken met de Commissie van een crisis- en rampenplan dat ook voorziet in samenwerking met de referentielaboratoria voor aviaire influenza van het OIE en de FAO en, in voorkomend geval, met andere internationaal erkende laboratoria in de Gemeenschap.


BIJLAGE VIII

(bedoeld in artikel 51, lid 3)

Bevoegdheden en taken van de nationale referentielaboratoria

1.

De nationale laboratoria zien erop toe dat in elke lidstaat de laboratoriumtests met het oog op de opsporing van aviaire influenza en de identificatie van het genetische type van virusisolaten worden uitgevoerd volgens het diagnosehandboek. Daartoe kunnen zij speciale overeenkomsten met het communautaire referentielaboratorium of met andere nationale laboratoria sluiten.

2.

De nationale referentielaboratoria doen met het oog op een volledige karakterisering het communautaire referentielaboratorium onmiddellijk isolaten van van vogels afkomstige influenzavirussen toekomen:

a)

van alle primaire uitbraken, van aviaire influenza;

b)

in het geval van secundaire uitbraken van een representatief aantal uitbraken;

c)

als bij pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels of zoogdieren andere influenzavirussen dan bedoeld in bijlage I, punt 1, worden gesignaleerd, die een ernstige bedreiging voor de gezondheid kunnen vormen.

3.

Elk nationaal referentielaboratorium zorgt voor de coördinatie van de normen en de diagnosemethoden die door elk laboratorium van de lidstaat in kwestie worden toegepast in het kader van de diagnose van aviaire influenza. Daartoe:

a)

kunnen zij de diagnosereagentia leveren aan elk laboratorium;

b)

controleren zij de kwaliteit van alle diagnosereagentia die in de lidstaat worden gebruikt;

c)

organiseren zij geregeld vergelijkende tests;

d)

bewaren zij van uitbraken afkomstige isolaten van het virus van aviaire influenza en van andere van vogels afkomstige influenzavirussen, die in die lidstaat opgespoord zijn;

e)

werken zij samen met de nationale laboratoria voor humane influenza.


BIJLAGE IX

(bedoeld in artikel 55, lid 1, onder b))

Voorschriften inzake verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en pluimveeproducten in het geval van noodvaccinatie

1.

De lidstaten dragen er zorg voor dat verplaatsingen van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels die overeenkomstig artikel 55 gevaccineerd zijn, en van hun producten in overeenstemming met het bepaalde in de punten 3 tot en met 8, overeenkomstig het diagnosehandboek gecontroleerd worden.

2.

Voertuigen of vervoermiddelen en uitrusting die voor het in deze bijlage bedoelde vervoer van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, eieren of pluimveevlees zijn gebruikt, worden na gebruik onverwijld volgens een of meer van de in artikel 48 bedoelde procedures gereinigd, ontsmet of behandeld.

3.

Voor verplaatsingen van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en van eieren binnen het vaccinatiegebied geldt het volgende:

a)

de broedeieren:

i)

zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd vermeerderingskoppel, dat overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten is onderzocht;

ii)

zijn vóór verzending volgens een door de bevoegde autoriteit toegestane methode ontsmet;

iii)

worden rechtstreeks naar de broederij van bestemming vervoerd;

iv)

zijn traceerbaar in de broederij;

b)

de eieren zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd legkoppel, dat overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten is onderzocht, en worden vervoerd naar:

i)

een door de bevoegde autoriteit aangewezen pakstation (hierna „het aangewezen pakstation” genoemd), mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd, of

ii)

een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004;

c)

eendagskuikens:

i)

zijn afkomstig van broedeieren die voldoen aan de voorwaarden onder a);

ii)

worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee van het bedrijf wordt gehouden;

d)

levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels:

i)

worden, voorzover dit in het vaccinatieprogramma is voorzien, tegen aviaire influenza gevaccineerd;

ii)

zijn overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten onderzocht;

iii)

worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee van het bedrijf wordt gehouden;

e)

slachtpluimvee:

i)

is vóór het laden overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten onderzocht;

ii)

wordt rechtstreeks naar een aangewezen slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht.

4.

Voor verplaatsingen van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en van eieren van bedrijven buiten het vaccinatiegebied naar inrichtingen binnen het vaccinatiegebied geldt het volgende:

a)

broedeieren:

i)

worden rechtstreeks naar de broederij van bestemming vervoerd;

ii)

zijn traceerbaar in de broederij;

b)

eieren worden vervoerd naar:

i)

een door de bevoegde autoriteit aangewezen pakstation (hierna „het aangewezen pakstation” genoemd), mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd, of

ii)

een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004;

c)

eendagskuikens worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee van het bedrijf wordt gehouden;

d)

levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels:

i)

worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee van het bedrijf wordt gehouden;

ii)

worden, voorzover dit in het vaccinatieprogramma is voorzien, op het bedrijf van bestemming gevaccineerd;

e)

slachtpluimvee wordt rechtstreeks naar een aangewezen slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht.

5.

Voor verplaatsingen van levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en eieren van bedrijven binnen het vaccinatiegebied naar daarbuiten gelegen inrichtingen geldt het volgende:

a)

broedeieren:

i)

zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd vermeerderingskoppel, dat overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten is onderzocht;

ii)

zijn vóór verzending volgens een door de bevoegde autoriteit toegestane methode ontsmet;

iii)

worden rechtstreeks naar de broederij van bestemming vervoerd;

iv)

zijn traceerbaar in de broederij;

b)

eieren zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd legkoppel, dat overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten is onderzocht, en worden vervoerd naar:

i)

een door de bevoegde autoriteit aangewezen pakstation (hierna „het aangewezen pakstation” genoemd), mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd, of

ii)

een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, die worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004;

c)

eendagskuikens:

i)

zijn niet gevaccineerd;

ii)

zijn afkomstig van broedeieren die voldoen aan de voorwaarden van punt 2, onder a), punt 3, onder a), of punt 4, onder a);

iii)

worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee van het bedrijf wordt gehouden;

d)

levend pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels:

i)

zijn niet gevaccineerd;

ii)

zijn overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten onderzocht;

iii)

worden in een pluimveehok of -stal ondergebracht waar geen pluimvee van het bedrijf wordt gehouden;

e)

slachtpluimvee:

i)

is vóór het laden overeenkomstig het diagnosehandboek met gunstige resultaten onderzocht;

ii)

wordt rechtstreeks naar een aangewezen slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht.

6.

Voor vlees verkregen van binnen het vaccinatiegebied gehouden pluimvee geldt het volgende:

a)

in het geval van vlees van gevaccineerd pluimvee is het pluimvee:

i)

gevaccineerd met een vaccin dat voldoet aan een DIVA-strategie;

ii)

in overeenstemming met het diagnosehandboek met negatieve uitslag getest;

iii)

klinisch geïnspecteerd door een officiële dierenarts in de laatste 48 uur voor het laden; waar nodig zijn verklikkerdieren op het bedrijf door de officiële dierenarts onderzocht;

iv)

rechtstreeks naar een aangewezen slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht;

b)

in het geval van vlees van niet-gevaccineerd pluimvee dat voor de slacht wordt vervoerd, wordt het pluimvee overeenkomstig het diagnosehandboek gecontroleerd.

7.

De bevoegde autoriteit kan toestaan dat voor verwijdering bestemde karkassen of eieren worden verplaatst.

8.

Er gelden geen verdere beperkingen op verplaatsingen van overeenkomstig deze bijlage verpakte eieren en vlees van geslacht pluimvee.

9.

De verplaatsing van pluimvee (inclusief eendagskuikens) of andere in gevangenschap levende vogels vanaf het grondgebied van een lidstaat is verboden vanaf de aanvang van de noodvaccinatiecampagne tot de goedkeuring van het noodvaccinatieprogramma krachtens artikel 54 en onverminderd andere communautaire maatregelen, tenzij met toestemming van de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat.


BIJLAGE X

(bedoeld in artikel 62, lid 1)

Criteria voor rampenplannen

Rampenplannen voldoen ten minste aan de onderstaande criteria:

1)

Er wordt een nationaal crisiscentrum opgericht voor de coördinatie van alle controlemaatregelen.

2)

Er wordt een lijst opgesteld van de lokale ziektebestrijdingscentra die over de nodige voorzieningen beschikken om de ziektebestrijdingsmaatregelen op lokaal niveau te coördineren.

3)

Gedetailleerde informatie dient beschikbaar te zijn over het personeel dat betrokken is bij de bestrijdingsmaatregelen, hun specifieke vakkennis, hun bevoegdheden en hun instructies, waarbij rekening gehouden wordt met de noodzaak tot persoonlijke bescherming en het potentiële gevaar voor de menselijke gezondheid als gevolg van aviaire influenza.

4)

Elk lokaal ziektebestrijdingscentrum moet snel contact kunnen opnemen met personen en organisaties die direct of indirect bij een uitbraak zijn betrokken.

5)

De nodige apparatuur en voorzieningen moeten beschikbaar zijn om de ziektebestrijdingsmaatregelen effectief te kunnen uitvoeren.

6)

Er moeten gedetailleerde instructies worden verstrekt over de maatregelen die moeten worden genomen wanneer infectie of besmetting wordt vermoed en bevestigd, met inbegrip van aanbevelingen voor de verwijdering van karkassen.

7)

Gezorgd moet worden voor scholingsprogramma's om de praktische vaardigheden en de kennis van de administratieve procedures op peil te houden en te verbeteren.

8)

Diagnostische laboratoria moeten over voorzieningen beschikken voor postmortemonderzoek, en over de nodige capaciteit voor serologisch, histologisch en ander onderzoek; deze laboratoria moeten de nodige expertise voor snelle diagnose op peil houden. De nodige regelingen moeten worden getroffen voor het snelle vervoer van monsters. Het rampenplan moet tevens aanwijzingen bevatten omtrent de testcapaciteit van het laboratorium en de beschikbare middelen om aan een uitbraak het hoofd te bieden.

9)

Er wordt een vaccinatieplan met een aantal scenario's opgesteld, met gegevens over de populaties pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels die kunnen worden gevaccineerd, de geschatte hoeveelheid benodigd en beschikbaar vaccin.

10)

Onverminderd andere communautaire bepalingen op dit terrein moet in de plannen geregeld worden dat gegevens betreffende de registratie van commerciële pluimveebedrijven op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat ter beschikking worden gesteld.

11)

In het kader van de plannen moeten officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere in gevangenschap levende vogels worden erkend.

12)

Gebieden met een hoge pluimveedichtheid moeten in kaart gebracht worden.

13)

De voor de uitvoering van de rampenplannen benodigde wettelijke bevoegdheden moeten vastgelegd zijn.


BIJLAGE XI

Concordantietabel

Deze richtlijn

Richtlijn 92/40/EEG

Artikel 1, lid 1, onder a) en c)

Artikel 1, lid 1, onder b)

Artikel 1, eerste alinea

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, onder (1)

Bijlage III

Artikel 2, onder (2)

Bijlage III, derde alinea

Artikel 2, onder (3)

Artikel 2, (4) tot en met (15), (17), (20), (21) en (22) tot en met (32)

Artikel 2, onder (16)

Artikel 2, onder (b)

Artikel 2, onder (18)

Artikel 2, onder (d)

Artikel 2, onder (19)

Artikel 2, onder (e)

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 3

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 6, lid 1

Artikel 4, lid 2, onder g)

Artikel 6, lid 2

Artikel 7, lid 1

Artikel 6, leden 3 en 4

Artikel 7, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 7, lid 2, onder a) en b)

Artikel 4, lid 2, onder a)

Artikel 7, lid 2, onder c)

Artikel 4, lid 2, onder b)

Artikel 7, lid 2, onder d)

Artikel 4, lid 2, onder c)

Artikel 7, lid 2, onder e) en g)

Artikel 4, lid 2, onder d)

Artikel 7, lid 2, onder f)

Artikel 4, lid 2, onder e)

Artikel 7, lid 2, onder h)

Artikel 4, lid 2, onder f)

Artikel 7, lid 3

Artikel 4, lid 2, onder g)

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 4, lid 5

Artikel 10

Artikel 11, lid 1

Artikel 5, lid 1, aanhef

Artikel 11, lid 2, eerste alinea

Artikel 5, lid 1, onder a)

Artikel 11, lid 2, tweede en derde alinea

Artikel 11, lid 3

Artikel 5, lid 1, onder a)

Artikel 11, lid 4

Artikel 5, lid 1, onder d)

Artikel 11, lid 5

Artikel 5, lid 1, onder c) en d)

Artikel 11, de leden 6 en 7

Artikel 5, lid 1, onder b)

Artikel 11, lid 8

Artikel 5, lid 1, onder e)

Artikel 11, lid 9

Artikel 11, lid 10

Bijlage III, Hoofdstuk 3 (3)

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 6

Artikel 15

Artikel 8

Artikel 16, leden 1 en 2

Artikel 9, lid 1

Artikel 16, lid 3

Artikel 16, lid 4

Artikel 9, lid 6

Artikel 17, lid 1

Artikel 10

Artikel 17, lid 2

Artikel 13

Artikel 18, onder a)

Artikel 9, lid 2, onder a)

Artikel 18, onder b)

Artikel 9, lid 2, onder b)

Artikel 18, onder c)

Artikel 19, onder a)

Artikel 9, lid 2, onder c)

Artikel 19, onder b), c) en d)

Artikel 9, lid 2, onder d) en e)

Artikel 19, onder e)

Artikel 9, lid 2, onder f), eerste alinea

Artikel 19, onder f), g) en h)

Artikel 20

Artikel 9, lid 2, onder g)

Artikel 21

Artikel 9, lid 2, onder h)

Artikel 22

Artikel 9, lid 2, onder e)

Artikel 23

Artikel 9, lid 2, onder f), i)

Artikel 24

Artikel 9, lid 2, onder f), ii)

Artikel 25

Artikel 26, lid 1

Artikel 9, lid 2, onder f), iii)

Artikel 26, lid 2

Artikel 27

Artikel 9, lid 2, onder e)

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 9, lid 3

Artikel 30, onder a)

Artikel 9, lid 4, onder a)

Artikel 30, onder b) en c)

Artikel 9, lid 4, onder b), c) en d)

Artikel 30, onder d), e), g) en j)

Artikel 30, lid 2

Artikel 9, lid 4, onder b)

Artikel 30, onder h)

Artikel 9, lid 4, onder e)

Artikel 30, onder i)

Artikel 9, lid 4, onder f)

Artikel 31

Artikel 9, lid 5

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 48

Artikel 11

Artikel 50

Artikel 51

Artikel 52, lid 1

Artikel 15

Artikel 52, de leden 2 en 3

Artikel 14

Artikel 53

Artikel 54

Artikel 16, onder a), eerste alinea

Artikel 55

Artikel 16, onder a), tweede alinea

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 58

Artikel 59

Artikel 60

Artikel 18

Artikel 61

Artikel 62

Artikel 17

Artikel 63, leden 1 en 3

Artikel 63, lid 2

Artikel 20

Artikel 64

Artikel 21

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

Artikel 22

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 23

Bijlage I (1)

Bijlage III

Bijlage I (2)

Bijlage III, derde alinea

Bijlage I (3)

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage I

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage II

Bijlage VII

Bijlage V

Bijlage VIII

Bijlage IX

Bijlage X

Bijlage VI

Bijlage XI


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/66


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 januari 2006

tot wijziging van aanhangsel B van bijlage XII bij de Toetredingsakte van 2003 wat betreft bepaalde inrichtingen in de vlees-, de melk- en de vissector in Polen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 6023)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/14/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Toetredingsakte van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (1), en met name op bijlage XII, hoofdstuk 6, afdeling B, onderafdeling I, punt 1, onder e),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aan Polen is een overgangsperiode toegestaan voor bepaalde inrichtingen die zijn opgenomen in aanhangsel B van bijlage XII bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)

Aanhangsel B van bijlage XII bij de Toetredingsakte van 2003 is gewijzigd bij de Beschikkingen 2004/458/EG (2), 2004/471/EG (3), 2004/474/EG (4), 2005/271/EG (5), 2005/591/EG (6) en 2005/854/EG (7) van de Commissie.

(3)

Uit een officiële verklaring van de bevoegde Poolse autoriteit blijkt dat bepaalde inrichtingen in de vlees-, de melk- en de vissector hun moderniseringsproces hebben voltooid en nu volledig aan de communautaire wetgeving voldoen. Bovendien hebben bepaalde inrichtingen activiteiten gestaakt waarvoor een overgangsperiode was toegestaan. Deze inrichtingen moeten daarom worden geschrapt van de lijst van inrichtingen waarvoor een overgangsregeling geldt.

(4)

Aanhangsel B van bijlage XII bij de Toetredingsakte van 2003 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is van de in deze beschikking vastgestelde maatregelen op de hoogte gebracht,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze beschikking vermelde inrichtingen worden geschrapt uit aanhangsel B van bijlage XII bij de Toetredingsakte van 2003.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 januari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.

(2)  PB L 156 van 30.4.2004, blz. 52; gerectificeerd in PB L 202 van 7.6.2004, blz. 39.

(3)  PB L 160 van 30.4.2004, blz. 58; gerectificeerd in PB L 212 van 12.6.2004, blz. 31.

(4)  PB L 160 van 30.4.2004, blz. 74; gerectificeerd in PB L 212 van 12.6.2004, blz. 44.

(5)  PB L 86 van 5.4.2005, blz. 13.

(6)  PB L 200 van 30.7.2005, blz. 96.

(7)  PB L 316 van 2.12.2005, blz. 17.


BIJLAGE

Lijst van inrichtingen die moeten worden geschrapt uit aanhangsel B van bijlage XII bij de Toetredingsakte van 2003

VLEESSECTOR

Rood vlees

Initiële lijst

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

62.

12070201

Przedsiębiorstwo Wielobranżowe „LASKOPOL” Sp. J.

163.

24640302

Miłkowska Spółka Komandytowa

200.

30040207

P.P.H.U. „MAR-POL” Marek Pazola

203.

30070102

P.H.U. „JUREX” K. Nowak


Pluimveevlees

Initiële lijst

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

24.

14130502

Przedsiębiorstwo Uboju i Przetwórstwa Drobiu „Ilczak” Sp. z o.o.

51.

30280501

Zakład Wielobranżowy „STENDRÓB”


Rood vlees

Aanvullende lijst

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

3.

04090202

Z.P.M. „Bolan” Bolesław Wojtasik

9.

06030202

Zakład Przetwórstwa Mięsnego KOMPLEKS Stępień, Panasiuk. Stępień Sp. J.

32.

12070211

P.P.H.U. „Markam” Andrzej Marek Skolarus

38.

12100107

Skup i Ubój Zwierząt Rzeźnych Sp. J., Mikulec Czesław, Janusz, Paweł

46.

12620308

Zakład Garmażeryjno-Wędliniarski, Stanisław Poręba

48.

14074201

RECREO Zakład Mięsny Maciej Antoniak

53.

14250213

Zakład Masarski „KRAWCZYK”

59.

18030102

Ubojnia Zwierząt Rzeźnych P.P.M. „Taurus” Sp. z o.o.

66.

18190204

Zakład Przetwórstwa Mięsnego Marek Leśniak

69.

20120101

P.P.H.U. „Stan”

72.

24030306

Zakład Przetwórstwa Mięsnego „Jan Bielesz” Sp. z o.o.

75.

24100315

P.H.U. „ADAM-POL”, Adam Gajdzik ul. Rolnicza 5

79.

24770301

P.P.U.H. Burakowski

80.

24774002

Zakłady Mięsne „BRADO. 2” SA w Tomicach, Oddział nr 2 Ubojnia w Tomicach

81.

26020104

„POL.MIĘS” Ubojnia Zwierząt, Mirosław Kwiecień

82.

26020304

„WIR” Szproch i Pietrusiewicz Przetwórstwo Mięsa Spółka Jawna

84.

26040209

Zakład Rzeźniczo-Wędliniarski, Zakład nr 2

86.

26110203

Zakład Przetwórstwa Mięsnego „Jawor” Janusz Stefański

91.

28120101

Przedsiębiorstwo Wielobranżowe Kazimierz Pawlicki

95.

30040204

Rzeźnictwo-Wędliniarstwo Z.J. Konarczak

97.

30170601

Drop SA

100.

06030202

Zakład Przetwórstwa Mięsnego „Kompleks”, Stępień, Panasiuk, Stępień Sp. J. 22-110 Ruda Huta, Leśniczówka

115.

32610201

Pomorski Przemysł Mięsny „Agros Koszalin. S.A.” 75-209 Koszalin, ul. BoWiD 1

117.

04113801

Przedsiębiorstwo Produkcyjno-Handlowo-Usługowe Eksport-Import, Roman Zalewski, Morawy, 88-210 Dobre

119.

04010205

Zakład Rzeźniczo-Wędliniarski, Krzysztof Kotrych, Śliwkowo 7, 87-731 Waganiec

126.

12110202

Firma „BATCZEW” Stanisław Komperda, Zakład Masarski, Morawczyna 111, 34-404 Klikuszowa

133.

22050309

GS „SCH” Żukowo 83-330 Żukowo, ul. 3 Maja 9E

140.

24750318

P.P.U.H. „PAT-TRADE” Sp. z o.o., 41-200 Sosnowiec, ul. Kościuszkowców 16 b

141.

24750306

Zakład Rzeźniczo-Wędliniarski Bogdan Janik, 41-209 Sosnowiec, ul. Chmielna 14

156.

4780302

Warsztat Wędliniarski „Myrcik” Sp. J., 41-800 Zabrze, ul. Paderewskiego 28–30

157.

24164003

P.P.H.U. „JAN*M*JAN” S.C., 42-400 Zawiercie, ul. Senatorska 13

160.

30050303

Waldi Zakład Przetwórstwa Mięsnego, 62-065 Grodzisk Wielkopolski, ul. Powstańców Chocieszyńskich 97

169.

2150201

Rzeźnictwo i Wędliniarstwo Elżbieta i Stanisław Zimorodzcy 78-400 Szczecinek Dalęcino 41A


Pluimveevlees

Aanvullende lijst

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

171.

10143902

F.H. „Alma” Ubój i Dzielenie Drobiu w Cieniach

172.

12100401

P.P.H. Drobeksan w Nowym Sączu Ubojnia Drobiu

175.

6610501

Opolskie Zakłady Drobiarskie w Opolu

182.

0050501

Grupa Producentów Drobiu „BOBROWNIKI” Sp. z o.o., Bobrowniki, 99-418 Bełchów

183.

0100531

Zakłady Drobiarskie, „DROB-BOGS”, Jacek Bogusławski Kaleń 5, 97-320 Wolbórz

188.

24010402

Ubojnia Drobiu „Jolgus” 42-583 Bobrowniki, ul. Akacjowa 203


Koelhuizen

Aanvullende lijst

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

197.

16611101

Przedsiębiorstwo Przemysłu Chłodniczego, „FRIGOPOL” SA

199.

24121101

POLARIS, Chłodnie Śląskie Sp. z o.o. Chłodnia

200.

14251101

Zakład Przetwórstwa Spożywczego „MAKÓW” Sp. z o.o., Chłodnia Składowa Maków, ul. Lipowa 91, 26-640 Skaryszew

Melksector

Initiële lijst

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

11.

04141601

SM „Świecka”

102.

30171601

OSM Ostrów Wlkp.

113.

32151601

„Elmilk” Sp. z o.o.


Aanvullende lijst

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

1.

02251601

Okręgowa Spółdzielnia Mleczarska w Zgorzelcu

6.

10031601

Okręgowa Spółdzielnia Mleczarska Łask

17.

30211602

Bukowsko-Grodziska SM ZP w Buku

18.

30641601

Mleczarnia Naramowice Sp. z o.o. w Poznaniu

25.

12071601

OSM w Limanowej, ul. Starodworska 6, Zakład produkcyjny Limanowa

26.

12071603

OSM w Limanowej Zakład Produkcyjny Tymbark

27.

16011603

Okręgowa Spółdzielnia Mleczarska w Brzegu Oddział Produkcyjny w Lewinie, Brzeskim ul. Marii Konopnickiej 1, 49-340 Lewin Brzeski

29.

22051601

Okręgowa Spółdzielnia Mleczarska 83-300 Kartuzy, ul. Mściwoja II 1

Vissector

Initiële lijst

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

8.

14191802

P.P.H.U. „Manta” ZPR

35.

32081814

„P.P.H. Tunex” Kobylińscy


Aanvullende lijst

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

4.

22021802

R.M. Jacek Schomburg Zakład w Brusach

7.

28141802

Gospodarstwo Rybackie Sp. z o.o. w likwidacji Przetwórnia Ryb w Rusi

11.

12061804

Zakład Przetwórstwa Rybnego „KRAK-FISH”, Marek Piekara, Antoni Solecki, Sp. J. Poskwitów 136

12.

22051804

Handel i Przetwórstwo Ryb „Belona”, Helena Wenta, ul. Piwna 21, 83-340 Sierakowice

13.

22061801

Rybołówstwo Morskie, Jacek Schomburg, z siedzibą w Helu Zakład w Karsinie, ul. Długa 29, 83-440 Karsin

14.

22081811

P.H.U. Przetwórstwo Rybne BOJA, 84-300 Lębork, ul. Majkowskiego 2

17.

22141803

Przetwórnia Ryb „Kamila” Kolonia Ostrowicka, 83-135 Mała Karczma

19.

22151805

Firma Produkcyjno-Handlowa „MAS”, Warszkowo Młyn, 84-106 Leśniewo

20.

22151814

DanPol fish Sp. z o.o., ul. Robakowska 75, 84-241 Gościcino


14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/70


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 12 januari 2006

inzake een verzoek tot inschrijving in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (Choucroute d’Alsace) (BGA)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(2006/15/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 5, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2081/92 is de aanvraag van Frankrijk tot registratie van de naam „Choucroute d’Alsace” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Duitsland heeft overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2081/92 bezwaar tegen de registratie aangetekend. Het bezwaarschrift heeft betrekking op niet-naleving van de in artikel 2 van die verordening vastgestelde voorwaarden, op eventuele schade voor een bestaand product dat sedert ten minste vijf jaar vóór de datum van de in artikel 6, lid 2, van die verordening bedoelde bekendmaking legaal op de markt is, en op de constatering dat de benaming waarvoor registratie wordt aangevraagd, een soortnaam is.

(3)

Aangezien het bezwaarschrift ontvankelijk is in de zin van artikel 7, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2081/92, heeft de Commissie, bij brief van 12 november 2004, Frankrijk en Duitsland verzocht om, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van die verordening, volgens hun interne procedures met elkaar tot een akkoord te komen. De betrokken lidstaten zijn evenwel niet binnen de vastgestelde termijn van drie maanden tot een akkoord gekomen en dus moet de Commissie een besluit nemen.

(4)

Met betrekking tot de niet-naleving van de in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 bedoelde voorwaarden, wordt in het bezwaarschrift betwist dat een bepaalde kwaliteit van zuurkool te danken zou zijn aan zogenaamd voor de Elzas specifieke elementen, namelijk een goede rijpheid van de kool die wordt toegeschreven aan het klimaat en de bodemkenmerken in de Elzas, de natuurlijke fermentatiemethode en de knowhow van de ambachtelijke familiebedrijven. In de registratieaanvraag wordt de bodem beschreven als diep, rijk en goed gedraineerd. Het klimaat in het productiegebied, semicontinentaal, wordt gekenmerkt door een warme zomer en een naseizoen waarin zonnige dagen en koude nachten elkaar afwisselen. Hetzelfde klimaat en dezelfde bodem komen evenwel ook voor in andere streken waar kool wordt geteeld, en zijn derhalve niet specifiek in de zin van artikel 2, lid 2, onder b). Met betrekking tot de fermentatie wordt in het productdossier geen enkel element aangevoerd op grond waarvan die als „natuurlijk” kan worden gekenmerkt en kan worden beweerd dat zij enkel voorkomt in de streek van de Elzas. Op grond van deze elementen kunnen aan de zuurkool derhalve geen bepaalde kwaliteit noch specifieke kenmerken worden toegeschreven.

(5)

Wat de faam van de benaming „Choucroute d’Alsace” betreft, hebben de in de registratieaanvraag vermelde bewijzen in hoofdzaak betrekking op bereide zuurkool. Bijgevolg wordt hiermee verwezen naar een kant-en-klaar gerecht, een product dat buiten de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 2081/92 valt. Met betrekking tot de faam van de rauwe zuurkool kan op basis van het productdossier en de aangevoerde bewijsstukken niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een specifieke faam van de zuurkool die losstaat van de faam van zuurkool als bereid gerecht.

(6)

Op grond van het bovenstaande voldoet de benaming niet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, onder b) van Verordening (EEG) nr. 2081/92. Derhalve moet ook niet meer worden nagegaan of de benaming „Choucroute d’Alsace” een soortnaam is overeenkomstig de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2081/92 vastgestelde criteria.

(7)

De benaming „Choucroute d’Alsace” mag bijgevolg niet worden ingeschreven in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen”.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor beschermde geografische aanduidingen en oorsprongs benamingen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De benaming „Choucroute d’Alsace” wordt niet ingeschreven in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 12 januari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB C 206 van 2.9.2003, blz. 2.


Rectificaties

14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/72


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1811/2005 van de Commissie van 4 november 2005 tot verlening van voorlopige en permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding

( Publicatieblad van de Europese Unie L 291 van 5 november 2005 )

Bladzijde 15, in bijlage II, in de tabel, nummer 63, derde kolom „Chemische formule, beschrijving”, derde alinea „vloeibaar”:

in plaats van:

„endo-1,4-bèta-xylanase:

120 000 BXU/ml

endo-1,3(4)-bèta-glucanase:

30 000 BU/ml”

te lezen:

„endo-1,4-bèta-xylanase:

120 000 BXU/g

endo-1,3(4)-bèta-glucanase:

30 000 BU/g”.


  翻译: