ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 285

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
16 oktober 2006


Inhoud

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad en van de vertegenwoordigers van de lidstaten van de Europese Unie in het kader van de Raad bijeen van 9 juni 2006 inzake de ondertekening en voorlopige toepassing van de Multilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, Roemenië, de Republiek Servië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (UNMIK) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte (ECAA)

1

Multilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (UNMIK) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte

3

 

*

Besluit van de Raad van 15 september 2006 houdende vaststelling van zijn reglement van orde

47

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

16.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 285/1


BESLUIT VAN DE RAAD EN VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN

van 9 juni 2006

inzake de ondertekening en voorlopige toepassing van de Multilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, Roemenië, de Republiek Servië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (UNMIK) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte (ECAA)

(2006/682/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie gemachtigd met een aantal Europese derde landen onderhandelingen te openen over de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte (ECAA).

(2)

De Commissie heeft namens de Gemeenschap en haar lidstaten onderhandeld over een multilaterale overeenkomst met Albanië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, IJsland, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro, Noorwegen, Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte, overeenkomstig de mechanismen en richtsnoeren in de bijlage bij het besluit van de Raad tot machtiging van de Commissie tot het openen van de ECAA-onderhandelingen.

(3)

Onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip dient de overeenkomst waarover de Commissie heeft onderhandeld, te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast,

BESLUITEN:

Artikel 1

1.   De ondertekening van de Multilaterale Overeenkomst tussen de Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (UNMIK) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte (ECAA) („de Overeenkomst”) wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd, onder voorbehoud van het besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst.

2.   De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de Overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen onder voorbehoud van sluiting.

3.   In afwachting van de inwerkingtreding wordt de Overeenkomst toegepast, overeenkomstig artikel 29, lid 3, van de Overeenkomst. De voorzitter van de Raad is gemachtigd namens de Gemeenschap en haar lidstaten de in voornoemde bepaling bedoelde kennisgeving te doen.

4.   De tekst van de Overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

1.   De Gemeenschap en de lidstaten worden in het bij artikel 18 van de Overeenkomst ingestelde gemengd comité vertegenwoordigd.

2.   Het standpunt dat de Gemeenschap en de lidstaten innemen ten aanzien van besluiten van het gemengd comité krachtens artikel 17 van de Overeenkomst, waarbij communautaire wetgevingsbesluiten louter worden uitgebreid door ze in bijlage I van de Overeenkomst op te nemen, onder voorbehoud van de nodige technische aanpassingen, wordt vastgesteld door de Commissie.

3.   Het standpunt van de Gemeenschap en haar lidstaten ten aanzien van andere besluiten van het gemengd comité die betrekking hebben op aangelegenheden die onder communautaire bevoegdheid vallen, wordt, op basis van een voorstel van de Commissie, door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld.

4.   Het standpunt ten aanzien van besluiten van het gemengd comité die betrekking hebben op aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, wordt, op basis van een voorstel van de Commissie, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

5.   Het standpunt van de Gemeenschap en de lidstaten in het gemengd comité wordt gepresenteerd door de Commissie, behalve op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten vallen; in dat geval wordt het standpunt gepresenteerd door het voorzitterschap van de Raad of door de Commissie, indien de Raad hiertoe besluit.

Gedaan te Luxemburg, 9 juni 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

H. GORBACH


MULTILATERALE OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (UNMIK) (1) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte

HET KONINKRIJK BELGIË,

DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK DENEMARKEN,

DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

DE REPUBLIEK ESTLAND,

DE HELLEENSE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK SPANJE,

DE FRANSE REPUBLIEK,

IERLAND,

DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK CYPRUS,

DE REPUBLIEK LETLAND,

DE REPUBLIEK LITOUWEN,

HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,

DE REPUBLIEK HONGARIJE,

DE REPUBLIEK MALTA,

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,

DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

DE REPUBLIEK POLEN,

DE PORTUGESE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK SLOVENIË,

DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK FINLAND,

HET KONINKRIJK ZWEDEN,

HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

hierna „de lidstaten van de EG” genoemd, en

DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” of „de Europese Gemeenschap” genoemd, en

DE REPUBLIEK ALBANIË,

BOSNIË EN HERZEGOVINA,

DE REPUBLIEK BULGARIJE,

DE REPUBLIEK KROATIË,

DE VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REPUBLIEK MACEDONIË,

DE REPUBLIEK IJSLAND,

DE REPUBLIEK MONTENEGRO,

HET KONINKRIJK NOORWEGEN,

DE REPUBLIEK SERVIË,

ROEMENIË, en

DE MISSIE VAN DE VERENIGDE NATIES VOOR INTERIMBESTUUR IN KOSOVO,

hierna alle „de overeenkomstsluitende partijen” genoemd,

ERKENNENDE het geïntegreerde karakter van de internationale burgerluchtvaart en wensende een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte (ECAA) tot stand te brengen die gebaseerd is op wederzijdse toegang tot de luchtvervoermarkten van de overeenkomstsluitende partijen en de vrijheid van vestiging, onder gelijke mededingingsvoorwaarden en eerbiediging van dezelfde regels, in het bijzonder met betrekking tot veiligheid, beveiliging, luchtverkeersbeheer, sociale harmonisatie en milieu;

OVERWEGENDE dat de regels betreffende de ECAA op multilaterale basis binnen de ECAA van toepassing zullen zijn en dat in deze context derhalve specifieke regels moeten worden vastgelegd;

ERMEE INSTEMMENDE dat deze regels van de ECAA moeten worden gebaseerd op de relevante wetgeving die in de Europese Gemeenschap van kracht is, zoals vermeld in bijlage I, onverminderd de regels van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap;

ERKENNENDE dat volledige naleving van de regels van de ECAA de overeenkomstsluitende partijen het recht geeft de door de ECAA geboden voordelen, waaronder markttoegang, te genieten;

ERMEE REKENING HOUDENDE dat naleving van de regels van de ECAA, en de bijbehorende volledige markttoegang, niet in één stap kunnen worden gerealiseerd, maar dienen te worden bereikt via een overgangsproces dat wordt vergemakkelijkt door specifieke afspraken van beperkte duur;

BENADRUKKENDE dat, behoudens eventueel noodzakelijke overgangsregelingen, de regels inzake markttoegang voor luchtvaartmaatschappijen beperkingen ten aanzien van frequenties, capaciteit, vliegrouten, vliegtuigtypen of vergelijkbare beperkingen krachtens bilaterale luchtvervoersovereenkomsten of -regelingen moeten uitsluiten, en dat niet van luchtvaartmaatschappijen mag worden geëist dat zij commerciële of vergelijkbare overeenkomsten aangaan als voorwaarde voor markttoegang;

BENADRUKKENDE dat luchtvaartmaatschappijen een niet-discriminerende behandeling moeten krijgen bij het verwerven van toegang tot luchtvervoersinfrastructuur, met name wanneer deze infrastructuur beperkt is;

ERMEE REKENING HOUDENDE dat in associatieovereenkomsten tussen de Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en bepaalde overeenkomstsluitende partijen anderzijds in principe wordt bepaald dat, met het oog op een gecoördineerde ontwikkeling en geleidelijke liberalisatie van het vervoer tussen de overeenkomstsluitende partijen die aangepast is aan de wederzijdse commerciële behoeften, de voorwaarden voor wederzijdse markttoegang via speciale overeenkomsten moeten worden geregeld;

REKENING HOUDENDE met de wens van elke geassocieerde partij om haar wetgeving inzake luchtvervoer en aanverwante onderwerpen verenigbaar te maken met die van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van toekomstige wetgevingsinitiatieven binnen de Gemeenschap;

ERKENNENDE het belang van technische assistentie in dit verband;

ERKENNENDE dat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte de betrekkingen tussen de Gemeenschap en de lidstaten van de Gemeenschap en Noorwegen en IJsland moet blijven beheersen;

IN DE WENS latere uitbreiding van de Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte mogelijk te maken;

HERINNERENDE AAN de onderhandelingen tussen de Europese Gemeenschap en de geassocieerde partijen met het oog op de sluiting van overeenkomsten inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten waardoor bilaterale luchtdienstovereenkomsten tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en de geassocieerde partijen in overeenstemming met het Europese Gemeenschapsrecht worden gebracht,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

DOEL EN BEGINSELEN

Artikel 1

1.   Het doel van deze Overeenkomst is de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte, hierna „de ECAA” genoemd. De ECAA is gebaseerd op vrije markttoegang, vrijheid van vestiging, gelijke concurrentievoorwaarden en gemeenschappelijke regels, inclusief gemeenschappelijke regels op het gebied van veiligheid, beveiliging, luchtverkeersbeheer, sociale aspecten en milieu. Hiertoe worden in deze Overeenkomst de regels vastgesteld die tussen de overeenkomstsluitende partijen van toepassing zijn onder de hieronder vastgestelde voorwaarden. Deze regels omvatten de bepalingen die zijn opgenomen in de in bijlage I genoemde wetgeving.

2.   De bepalingen van deze Overeenkomst zijn van toepassing voor zover zij betrekking hebben op het luchtvervoer of een in bijlage I genoemd aanverwant onderwerp.

3.   De Overeenkomst bestaat uit een reeks artikelen waarin de algemene werking van de ECAA wordt uiteengezet („de hoofdovereenkomst”), een reeks bijlagen, waarbij bijlage I een overzicht geeft van de wetgeving van de Europese Gemeenschap die in het kader van de hoofdovereenkomst tussen de overeenkomstsluitende partijen van toepassing is, en een reeks protocollen, waarbij ten minste een protocol voor elke geassocieerde partij de voor die partij geldende overgangsregelingen vaststelt.

Artikel 2

1.   In deze Overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„Overeenkomst”: de hoofdovereenkomst met de bijbehorende protocollen en bijlagen alsmede de in bijlage I genoemde besluiten;

b)

„geassocieerde partij”: de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek Montenegro, Roemenië, de Republiek Servië, of enige andere staat of entiteit die krachtens artikel 32 partij bij deze Overeenkomst is geworden;

c)

„UNMIK”: de krachtens Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999 opgerichte Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo, eveneens een geassocieerde partij;

d)

„overeenkomstsluitende partij”: wat betreft de Gemeenschap en de EG-lidstaten, hetzij de Gemeenschap en de EG-lidstaten, hetzij de Gemeenschap, hetzij de EG-lidstaten. De betekenis die aan dit begrip per geval moet worden toegekend, moet worden afgeleid uit de desbetreffende bepalingen van deze Overeenkomst en uit de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en de EG-lidstaten overeenkomstig het EG-Verdrag;

e)

„ECAA-partner”: een geassocieerde partij, Noorwegen of IJsland;

f)

„EG-Verdrag”: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

g)

„EER-overeenkomst”: de op 2 mei 1992 ondertekende Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en bijbehorende protocollen en bijlagen, waarbij de Europese Gemeenschap, haar lidstaten, IJsland, Liechtenstein en Noorwegen partij zijn;

h)

„associatieovereenkomst”: elke overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap of de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de desbetreffende geassocieerde partij anderzijds;

i)

„ECAA-luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij die beschikt over een vergunning in de zin van deze Overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van de in bijlage I gespecificeerde toepasselijke besluiten;

j)

„bevoegde burgerluchtvaartinstantie”: een overheidsinstantie of -entiteit die een wettelijk recht uitoefent om het gebruik of de verkoop van producten of diensten of vergunningen binnen de jurisdictie van een overeenkomstsluitende partij op conformiteit te toetsen, te certificeren en te controleren, en handhavingsmaatregelen kan treffen om ervoor te zorgen dat binnen de jurisdictie van die partij verhandelde producten of diensten aan de wettelijke eisen voldoen;

k)

„Verdrag”: het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, dat op 7 december 1944 voor ondertekening is opengesteld in Chicago, en de wijzigingen en bijlagen daarvan;

l)

„SESAR”: de technische implementatie van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, waarbij wordt voorzien in gecoördineerd en gesynchroniseerd onderzoek en de gecoördineerde en gesynchroniseerde ontwikkeling en invoering van de nieuwe generaties ATM-systemen;

m)

„ATM-masterplan”: (Air Traffic Master Plan) het startpunt voor SESAR;

n)

„EG-lidstaat”: een lidstaat van de Europese Gemeenschap.

2.   Het gebruik van de termen „land”, „nationaal”, „onderdanen” of „grondgebied” laat de status van elke overeenkomstsluitende partij krachtens het internationale recht onverlet.

Artikel 3

De toepasselijke bepalingen van de besluiten die worden bedoeld of zijn vervat in bijlage I, aangepast overeenkomstig bijlage II bij deze Overeenkomst, of in beschikkingen van het gemengd comité, zijn verbindend voor de overeenkomstsluitende partijen en maken deel uit van of worden opgenomen in hun interne rechtsorde, zulks op de volgende wijze:

a)

een met een EG-verordening overeenstemmend besluit wordt opgenomen in de interne rechtsorde van de overeenkomstsluitende partijen;

b)

een met een EG-richtlijn overeenstemmend besluit laat aan de instanties van de overeenkomstsluitende partijen de vrijheid om de vorm en wijze van toepassing te kiezen.

Artikel 4

De overeenkomstsluitende partijen treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te verzekeren en onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van deze Overeenkomst in gevaar kunnen brengen.

Artikel 5

De bepalingen van deze Overeenkomst zijn niet van invloed op de verhoudingen tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst.

NON-DISCRIMINATIE

Artikel 6

Binnen de werkingssfeer van deze Overeenkomst en onverminderd de daarin vervatte bijzondere bepalingen, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

RECHT VAN VESTIGING

Artikel 7

In het kader van deze Overeenkomst en onverminderd de bepalingen van de in bijlage I genoemde toepasselijke besluiten, zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een EG-lidstaat of een ECAA-partner op het grondgebied van een EG-lidstaat of ECAA-partner verboden. De vrijheid van vestiging omvat de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld. Dit geldt eveneens voor de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een EG-lidstaat of een ECAA-partner die op het grondgebied van een EG-lidstaat of ECAA-partner zijn gevestigd.

Artikel 8

1.   In het kader van deze Overeenkomst en onverminderd de bepalingen van de in bijlage I genoemde toepasselijke besluiten, worden vennootschappen welke in overeenstemming met de wetgeving van een EG-lidstaat of een ECAA-partner zijn opgericht of georganiseerd en welke hun hoofdvestiging binnen de ECAA hebben, gelijkgesteld met natuurlijke personen die onderdaan zijn van een EG-lidstaat of ECAA-partner.

2.   Onder vennootschappen worden verstaan maatschappen naar burgerlijk recht of handelsrecht, de coöperatieve verenigingen of vennootschappen daaronder begrepen, en overige rechtspersonen naar publiek- of privaatrecht, met uitzondering van vennootschappen welke geen winst beogen.

Artikel 9

1.   De bepalingen van de artikelen 7 en 8 zijn niet van toepassing op werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij, zelfs indien deze slechts voor een bepaalde gelegenheid geschieden.

2.   De bepalingen van de artikelen 7 en 8 en de maatregelen uit hoofde daarvan genomen, doen niet af aan de toepasselijkheid van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de overeenkomstsluitende partijen inzake toelating, verblijf en arbeid, of waarbij een bijzondere regeling is vastgesteld voor vreemdelingen, welke bepalingen uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid gerechtvaardigd zijn.

Artikel 10

1.   Onverminderd gunstiger bepalingen in bestaande overeenkomsten en in het kader van deze Overeenkomst, schaffen de overeenkomstsluitende partijen kwantitatieve beperkingen en alle maatregelen van gelijke werking af welke van toepassing zijn op de overbrenging van uitrusting, benodigdheden, reserveonderdelen en ander materieel wanneer deze noodzakelijk zijn om een ECAA-luchtvaartmaatschappij in staat te stellen de uitvoering van luchtvervoerdiensten voort te zetten onder de in deze Overeenkomst vastgestelde voorwaarden.

2.   De in lid 1 bedoelde verplichting belet de overeenkomstsluitende partijen niet om dergelijke overbrengingen te verbieden of te beperken wanneer dit gerechtvaardigd is uit hoofde van bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, of uit hoofde van bescherming van de intellectuele, industriële en commerciële eigendom. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen vormen.

VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART

Artikel 11

1.   De overeenkomstsluitende partijen zetten de nodige middelen in om ervoor te zorgen dat bij een overeenkomstsluitende partij geregistreerde vliegtuigen, wanneer zij landen op luchthavens op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij, aan de krachtens de Overeenkomst vastgestelde internationale veiligheidsnormen voldoen en door de gemachtigde vertegenwoordigers van die andere overeenkomstsluitende partij aan een platforminspectie in en rond het vliegtuig worden onderworpen waarbij de geldigheid van de vliegtuigdocumenten en de documenten van de bemanning, alsook de kennelijke conditie van het vliegtuig en de uitrusting daarvan worden gecontroleerd.

2.   Een overeenkomstsluitende partij kan te allen tijde verzoeken om overleg over de veiligheidsnormen die door een andere overeenkomstsluitende partij worden gehanteerd op andere gebieden dan die welke onder de toepassing van de in bijlage I genoemde besluiten vallen.

3.   Geen enkele bepaling van deze overeenkomst kan zo worden uitgelegd dat zij voor een bevoegde burgerluchtvaartinstantie een beletsel vormt om onverwijld de nodige maatregelen te nemen wanneer zij vaststelt dat een product of dienst mogelijkerwijze

i)

niet voldoet aan de eventueel krachtens de Overeenkomst vastgestelde minimumnormen, of

ii)

aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid — op basis van een inspectie als bedoeld in lid 1 — dat een vliegtuig of de wijze waarop het wordt gebruikt niet voldoet aan de krachtens de Overeenkomst vastgestelde minimumnormen, of

iii)

aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid dat de krachtens de Overeenkomst vastgestelde minimumnormen niet effectief worden gehandhaafd en toegepast.

4.   Wanneer een bevoegde burgerluchtvaartinstantie op grond van lid 3 actie onderneemt, stelt zij de bevoegde burgerluchtvaartinstanties van de overige overeenkomstsluitende partijen daarvan in kennis met opgaaf van redenen.

5.   Wanneer op grond van lid 3 genomen maatregelen niet worden beëindigd nadat de aanleiding voor het nemen daarvan is weggenomen, kan elke overeenkomstsluitende partij de kwestie naar het gemengd comité doorverwijzen.

6.   Wijzigingen in de nationale wetgeving met betrekking tot de status van de bevoegde burgerluchtvaartinstantie worden door de betrokken overeenkomstsluitende partij ter kennis van de overige overeenkomstsluitende partijen gebracht.

BEVEILIGING VAN DE LUCHTVAART

Artikel 12

1.   Om de burgerluchtvaart te beschermen tegen wederrechtelijke daden, zien de overeenkomstsluitende partijen erop toe dat de in bijlage I bij de Overeenkomt genoemde gemeenschappelijke basisnormen en mechanismen voor toezicht op de naleving inzake beveiliging van de luchtvaart op alle luchthavens op hun grondgebied worden toegepast, conform de in de bijlage vermelde toepasselijke bepalingen.

2.   Op verzoek verlenen de overeenkomstsluitende partijen elkaar alle nodige assistentie om de wederrechtelijke toe-eigening van burgervliegtuigen en andere wederrechtelijke daden die gericht zijn tegen de veiligheid van die vliegtuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtverkeersfaciliteiten, alsook enige andere veiligheidsdreiging voor de burgerluchtvaart te voorkomen.

3.   Wanneer wederrechtelijke toe-eigening van burgervliegtuigen of andere wederrechtelijke daden die gericht zijn tegen de veiligheid van die vliegtuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens of luchtverkeersfaciliteiten plaatsvinden of dreigen plaats te vinden, verlenen de overeenkomstsluitende partijen elkaar assistentie door communicatie en andere passende maatregelen voor een snelle beëindiging van dergelijke incidenten of de dreiging daarvan te faciliteren.

4.   Een geassocieerde partij kan aan een inspectie door de Europese Commissie worden onderworpen overeenkomstig de in bijlage I genoemde wetgeving van de Europese Gemeenschap, en van die partij kan worden verlangd dat zij deelneemt aan inspecties door de Europese Commissie bij andere overeenkomstsluitende partijen.

LUCHTVERKEERSBEHEER

Artikel 13

1.   De overeenkomstsluitende partijen werken samen op het gebied van het luchtverkeersbeheer met het doel het gemeenschappelijk Europees luchtruim uit te breiden tot de ECAA, teneinde de huidige veiligheidsnormen en de algehele efficiëntie van de algemene luchtverkeersnormen in Europa te verhogen, de capaciteit te optimaliseren en vertragingen tot een minimum te beperken.

2.   Om de toepassing van de wetgeving inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim op hun grondgebied te vergemakkelijken,

nemen de geassocieerde partijen, binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden, zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen om hun institutionele structuren voor luchtverkeersbeheer aan te passen aan het gemeenschappelijk Europees luchtruim, met name door bevoegde nationale toezichthoudende instanties aan te wijzen of in te stellen die ten minste functioneel onafhankelijk zijn van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten;

betrekt de Europese Gemeenschap de geassocieerde partijen bij elk operationeel initiatief op het gebied van luchtvaartnavigatiediensten, luchtruim en interoperabiliteit in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, met name door in een vroeg stadium de betrokken overeenkomstsluitende partijen te betrekken bij het creëren van functionele luchtruimblokken.

3.   De Europese Gemeenschap ziet erop toe dat de geassocieerde partijen volledig worden betrokken bij de ontwikkeling van een ATM-masterplan in het kader van het SESAR-programma van de Commissie.

MEDEDINGING

Artikel 14

1.   Binnen de werkingssfeer van deze Overeenkomst is het bepaalde in bijlage III van toepassing. Wanneer in andere overeenkomsten tussen twee of meer overeenkomstsluitende partijen, bijvoorbeeld associatieovereenkomsten, regels inzake mededinging en staatssteun zijn opgenomen, gelden deze regels tussen die partijen.

2.   De artikelen 15, 16 en 17 zijn niet van toepassing op het bepaalde in bijlage III.

HANDHAVING

Artikel 15

1.   Onverminderd de leden 2 en 3, zorgt iedere overeenkomstsluitende partij ervoor dat bij de nationale rechter een beroep kan worden gedaan op de uit deze Overeenkomst voortvloeiende rechten, met name die welke voortvloeien uit de in bijlage I vermelde besluiten.

2.   In gevallen die van invloed kunnen zijn op feitelijke of potentiële luchtdiensten waarvoor in het kader van deze Overeenkomst een vergunning moet worden verleend, bezitten de instellingen van de Europese Gemeenschap de bevoegdheden die hun specifiek zijn verleend bij de bepalingen van de besluiten waarnaar wordt verwezen of die zijn opgenomen in bijlage I.

3.   Alle vragen met betrekking tot de wettigheid van besluiten die door de instellingen van de Europese Gemeenschap worden genomen op grond van deze Overeenkomst, met name op grond van de in bijlage I genoemde besluiten, vallen onder de exclusieve bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: „het Hof van Justitie”).

INTERPRETATIE

Artikel 16

1.   Voor zover de bepalingen van deze Overeenkomst en de bepalingen van de in bijlage I genoemde besluiten inhoudelijk identiek zijn aan de overeenkomstige regels van het EG-Verdrag en krachtens het EG-Verdrag genomen besluiten, worden deze bepalingen, wat hun uitvoering en toepassing betreft, geïnterpreteerd overeenkomstig de toepasselijke uitspraken en besluiten van het Hof van Justitie en de Europese Commissie die dateren van vóór de datum van ondertekening van deze Overeenkomst. De uitspraken en besluiten die dateren van na de datum van ondertekening van deze Overeenkomst worden aan de andere overeenkomstsluitende partijen ter kennis gebracht. Op verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen worden de implicaties van dergelijke uitspraken en besluiten vastgesteld door het gemengd comité, met het oog op de goede werking van deze Overeenkomst. Bestaande interpretaties worden vóór de datum van ondertekening van deze Overeenkomst ter kennis gebracht van de ECAA-partners. De in het kader van deze procedure genomen besluiten van het gemengd comité dienen in overeenstemming te zijn met de jurisprudentie van het Hof van Justitie.

2.   Wanneer er bij de behandeling van een zaak door een rechterlijke instantie van een ECAA-partner een probleem ontstaat inzake de interpretatie van deze Overeenkomst, van de bepalingen van de in bijlage I genoemde besluiten of van besluiten die op grond daarvan zijn genomen, welke inhoudelijk identiek zijn aan overeenkomstige regels van het EG-Verdrag en krachtens het EG-Verdrag genomen besluiten, verzoekt die rechterlijke instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, overeenkomstig bijlage IV het Hof van Justitie een uitspraak over het probleem te doen. Een ECAA-partner kan bij besluit en overeenkomstig bijlage IV vastleggen in hoeverre en onder welke voorwaarden zijn rechterlijke instanties deze bepaling toepassen. Dat besluit wordt ter kennis gebracht van de depositaris en van het Hof van Justitie. De depositaris deelt dit aan de andere overeenkomstsluitende partijen mede.

3.   Wanneer, overeenkomstig lid 2, een rechterlijke instantie van een overeenkomstsluitende partij waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, geen zaken kan voorleggen aan het Hof van Justitie, wordt elke uitspraak van die rechterlijke instantie door de betrokken overeenkomstsluitende partij voorgelegd aan het gemengd comité, dat moet toezien op een homogene interpretatie van deze Overeenkomst. Indien het gemengd comité er binnen twee maanden nadat een discrepantie tussen de jurisprudentie van het Hof van Justitie en een uitspraak van een rechterlijke instantie van de betrokken overeenkomstsluitende partij onder zijn aandacht is gebracht, er niet in is geslaagd een homogene interpretatie van deze Overeenkomst te handhaven, kunnen de procedures van artikel 20 worden toegepast.

NIEUWE WETGEVING

Artikel 17

1.   Deze Overeenkomst laat onverlet het recht van elke overeenkomstsluitende partij om, onverminderd het niet-discriminatiebeginsel en de bepalingen van dit artikel en van artikel 18, lid 4, eenzijdig nieuwe wetgeving op het gebied van het luchtvervoer of een in bijlage I genoemd daarmee samenhangend gebied aan te nemen of haar bestaande wetgeving ter zake te wijzigen. De geassocieerde partijen nemen dergelijke wetgeving alleen aan wanneer deze in overeenstemming is met deze Overeenkomst.

2.   Zodra een overeenkomstsluitende partij nieuwe wetgeving heeft aangenomen of een wijziging van zijn wetgeving heeft vastgesteld, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen daarvan uiterlijk binnen een maand na vaststelling van de nieuwe wetgeving of wijziging via het gemengd comité in kennis. Op verzoek van een overeenkomstsluitende partij houdt het gemengd comité binnen de daaropvolgende twee maanden een gedachtewisseling over de implicaties van die nieuwe wetgeving of wijziging voor de goede werking van de Overeenkomst.

3.   Het gemengd comité:

a)

neemt een besluit tot herziening van bijlage I van deze Overeenkomst, teneinde daarin, zo nodig op basis van wederkerigheid, de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie op te nemen, of

b)

neemt een besluit waarbij wordt vastgesteld dat de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie wordt beschouwd als zijnde in overeenstemming met deze Overeenkomst, of

c)

stelt alle andere maatregelen vast om de goede werking van deze Overeenkomst te waarborgen.

4.   Bij wetgeving die is vastgesteld tussen de ondertekening van deze Overeenkomst en haar inwerkingtreding en waarvan de andere overeenkomstsluitende partijen in kennis zijn gesteld, wordt de datum waarop de informatie is ontvangen, beschouwd als de datum van voorlegging. Het gemengd comité mag niet eerder dan zestig dagen na inwerkingtreding van deze Overeenkomst een besluit nemen.

GEMENGD COMITÉ

Artikel 18

1.   Er wordt een gemengd comité ingesteld dat verantwoordelijk is voor het beheer van deze Overeenkomst en zorgt voor de goede uitvoering daarvan, onverminderd artikel 15, leden 2 en 3, artikel 21 en artikel 22. Hiertoe doet het aanbevelingen en neemt het besluiten in de gevallen waarin deze Overeenkomst voorziet. De besluiten van het gemengd comité worden door de overeenkomstsluitende partijen overeenkomstig hun eigen regels ten uitvoer gebracht.

2.   Het gemengd comité bestaat uit vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende partijen.

3.   Het gemengd comité neemt besluiten met eenparigheid van stemmen. Het gemengd comité kan echter besluiten in een meerderheidsstemming te voorzien voor specifieke onderwerpen.

4.   Voor een goede handhaving van deze Overeenkomst wisselen de overeenkomstsluitende partijen informatie uit, onder andere over nieuwe wetgeving of genomen besluiten die relevant zijn voor deze Overeenkomst, en plegen zij op verzoek van een partij overleg in het gemengd comité, ook over maatschappelijke kwesties.

5.   Het gemengd comité stelt zijn reglement van orde vast.

6.   Het voorzitterschap van het gemengd comité wordt beurtelings door ofwel een ECAA-partner, ofwel de Europese Gemeenschap en de lidstaten waargenomen, overeenkomstig de regelingen die het comité vastlegt in zijn reglement van orde.

7.   De voorzitter van het gemengd comité roept het comité ten minste eenmaal per jaar bijeen om de algemene werking van deze Overeenkomst te onderzoeken, en roept het comité op verzoek van een overeenkomstsluitende partij bijeen wanneer dat in verband met bijzondere omstandigheden noodzakelijk is. Het gemengd comité volgt voortdurend de ontwikkeling van de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Daartoe stelt de Europese Commissie de ECAA-partners in kennis van alle uitspraken van het Hof van Justitie die relevant zijn voor de werking van de Overeenkomst. Het gemengd comité neemt binnen drie maanden maatregelen om een homogene interpretatie van deze Overeenkomst te handhaven.

8.   Het gemengd comité kan besluiten werkgroepen in te stellen die het bij de uitoefening van zijn taken kunnen bijstaan.

Artikel 19

1.   Een besluit van het gemengd comité is bindend voor de overeenkomstsluitende partijen. Wanneer een besluit van het gemengd comité een overeenkomstsluitende partij tot het nemen van maatregelen verplicht, neemt deze partij de nodige maatregelen en stelt zij het gemengd comité daarvan in kennis.

2.   De besluiten van het gemengd comité worden bekendgemaakt in de staatsbladen van de Europese Unie en de ECAA-partners. In elk besluit wordt de datum van uitvoering door de overeenkomstsluitende partijen vermeld, alsmede alle andere informatie die van belang kan zijn voor de economische actoren.

REGELING VAN GESCHILLEN

Artikel 20

1.   Geschillen betreffende de toepassing of interpretatie van deze Overeenkomst kunnen door de Gemeenschap, samen met de EG-lidstaten handelend, of door een ECAA-partner aan het gemengd comité worden voorgelegd, behoudens in gevallen waarvoor in deze Overeenkomst specifieke procedures zijn vastgesteld.

2.   Wanneer een geschil overeenkomstig lid 1 aan het gemengd comité is voorgelegd, vindt onverwijld overleg plaats tussen de partijen in het geschil. Wanneer de Europese Gemeenschap geen partij is in het geschil, kan een vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap door een van de partijen in het geschil bij het overleg worden uitgenodigd. De partijen in het geschil kunnen een voorstel voor een oplossing opstellen, dat onverwijld aan het gemengd comité wordt voorgelegd. De door het gemengd comité in het kader van deze procedure genomen besluiten laten de jurisprudentie van het Hof van Justitie onverlet.

3.   Indien het gemengd comité er niet in slaagt het geschil op te lossen binnen vier maanden vanaf het tijdstip waarop de zaak aan het comité is voorgelegd, kunnen de partijen in het geschil de zaak voorleggen aan het Hof van Justitie, dat er een definitieve en bindende uitspraak over doet. De nadere voorwaarden waaronder een zaak kan worden voorgelegd aan het Hof van Justitie zijn opgenomen in bijlage IV.

4.   Indien het gemengd comité geen besluit over een zaak neemt binnen vier maanden nadat deze aan het comité is voorgelegd, kunnen de overeenkomstsluitende partijen passende vrijwaringsmaatregelen nemen overeenkomstig de artikelen 21 en 22, voor een periode van ten hoogste zes maanden. Na deze periode kan elke overeenkomstsluitende partij de Overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen. Een overeenkomstsluitende partij neemt geen vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot een zaak die krachtens deze Overeenkomst naar het Hof van Justitie is verwezen, behoudens de in artikel 11, lid 3, genoemde gevallen of in overeenstemming met mechanismen waarin is voorzien in de afzonderlijke, in bijlage I genoemde besluiten.

VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 21

Onverminderd artikel 11, lid 3, en de in de protocollen bij deze Overeenkomst vermelde veiligheids- en beveiligingsbeoordelingen, worden vrijwaringsmaatregelen naar reikwijdte en duur beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de situatie te verhelpen. Voorrang wordt gegeven aan maatregelen die de werking van deze Overeenkomst zo weinig mogelijk verstoren.

Artikel 22

1.   Een overeenkomstsluitende partij die overweegt vrijwaringsmaatregelen te treffen, stelt de overige overeenkomstsluitende partijen hiervan via het gemengd comité in kennis en verstrekt alle relevante inlichtingen.

2.   De overeenkomstsluitende partijen plegen onmiddellijk overleg in het gemengd comité om een voor elke partij aanvaardbare oplossing te vinden.

3.   Behoudens artikel 11, lid 3, mag de betrokken overeenkomstsluitende partij geen vrijwaringsmaatregelen nemen binnen een maand na de datum van kennisgeving overeenkomstig lid 1, tenzij de overlegprocedure overeenkomstig lid 2 vóór het verstrijken van de gestelde termijn is beëindigd.

4.   De betrokken overeenkomstsluitende partij stelt het gemengd comité onverwijld in kennis van de getroffen maatregelen en verstrekt alle relevante inlichtingen.

OPENBAARMAKING VAN INFORMATIE

Artikel 23

De vertegenwoordigers, afgevaardigden en deskundigen van de overeenkomstsluitende partijen, alsmede de in het kader van deze Overeenkomst handelende ambtenaren en andere functionarissen, mogen, zelfs na beëindiging van hun activiteiten, geen onder de geheimhoudingsplicht vallende informatie openbaar maken, met name over ondernemingen, hun handelsbetrekkingen of de elementen van hun kostprijs.

DERDE LANDEN EN INTERNATIONALE ORGANISATIES

Artikel 24

1.   De overeenkomstsluitende partijen plegen in het kader van het gemengd comité op verzoek van een der partijen overleg, overeenkomstig de procedure van de artikelen 25 en 26:

a)

over luchtvervoervraagstukken die tot het werkterrein behoren van internationale organisaties, en

b)

over de verschillende aspecten van de mogelijke ontwikkelingen in de betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen en derde landen op het gebied van het luchtvervoer, alsmede over de werking van de voornaamste onderdelen van op dit gebied gesloten bilaterale of multilaterale overeenkomsten.

2.   Het in lid 1 bedoelde overleg vindt plaats binnen een maand na indiening van het verzoek of, in dringende gevallen, zo spoedig mogelijk.

Artikel 25

1.   Het voornaamste doel van het in artikel 24, lid 1, onder a), bedoelde overleg is:

a)

gezamenlijk vast te stellen of de betrokken vraagstukken problemen van gemeenschappelijk belang doen ontstaan, alsmede

b)

afhankelijk van de aard van deze problemen:

gezamenlijk vast te stellen of de activiteiten van de overeenkomstsluitende partijen in de betrokken internationale organisaties gecoördineerd moeten worden, of

gezamenlijk vast te stellen welke eventuele andere aanpak passend is.

2.   De overeenkomstsluitende partijen wisselen zo spoedig mogelijk alle informatie uit die van belang is met het oog op de in lid 1 genoemde doelstellingen.

Artikel 26

Het voornaamste doel van het in artikel 24, lid 1, onder b), bedoelde overleg is relevante vraagstukken te onderzoeken en na te gaan welke aanpak eventueel wenselijk is.

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 27

1.   In de protocollen I tot en met IX zijn de overgangsregelingen en bijbehorende termijnen opgenomen die tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten enerzijds, en de betrokken geassocieerde partij anderzijds, van toepassing zijn. In de betrekkingen tussen Noorwegen of IJsland en een geassocieerde partij zijn dezelfde voorwaarden van toepassing als tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en die geassocieerde partij, anderzijds.

2.   Gedurende de in lid 1 bedoelde overgangsperioden worden de relevante elementen van de luchtvervoerregeling tussen twee geassocieerde partijen vastgesteld op basis van het meest restrictieve van de twee protocollen die betrekking hebben op de geassocieerde partijen in kwestie.

3.   Voor de geleidelijke overgang van elke geassocieerde partij naar volledige toepassing van de ECAA worden beoordelingen uitgevoerd. Deze beoordelingen worden verricht door de Europese Gemeenschap in samenwerking met de betrokken geassocieerde partij. Wanneer een geassocieerde partij van oordeel is dat de in het desbetreffende protocol vermelde voorwaarden voor afronding van een overgangsperiode zijn vervuld, stelt zij de Europese Gemeenschap ervan in kennis dat een beoordeling dient te worden uitgevoerd.

4.   Indien de Europese Gemeenschap vaststelt dat aan de voorwaarden is voldaan, stelt zij het gemengd comité daarvan in kennis en besluit zij vervolgens dat de geassocieerde partij kan overgaan naar de volgende overgangsperiode of in voorkomend geval volledig kan worden opgenomen in de Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte.

5.   Indien de Europese Gemeenschap vaststelt dat niet aan de voorwaarden is voldaan, deelt zij dit mee aan het gemengd comité. De Europese Gemeenschap doet aan de betrokken geassocieerde partij aanbevelingen voor specifieke verbeteringen en stelt een uitvoeringstermijn vast waarin deze verbeteringen redelijkerwijs kunnen worden gerealiseerd. Vóór het einde van de uitvoeringstermijn wordt een tweede en zo nodig een derde beoordeling verricht om na te gaan of de aanbevolen verbeteringen daadwerkelijk en op adequate wijze zijn gerealiseerd.

RELATIE MET BILATERALE LUCHTVERVOEROVEREENKOMSTEN EN -REGELINGEN

Artikel 28

1.   De bepalingen van deze Overeenkomst hebben voorrang boven de toepasselijke bepalingen van de geldende bilaterale luchtvervoerovereenkomsten en/of -regelingen tussen de geassocieerde partijen, enerzijds, en de Europese Gemeenschap, een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland, anderzijds, alsmede tussen geassocieerde partijen.

2.   In afwijking van lid 1 blijven de bepalingen betreffende eigendom, verkeersrechten, capaciteit, frequenties, vliegtuigtype of verandering van vliegtuig, gedeelde vluchtcodes en prijsstelling van een geldende bilaterale overeenkomst of regeling tussen een geassocieerde partij en de Europese Gemeenschap, een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland, dan wel tussen twee geassocieerde partijen, gedurende de in artikel 27 bedoelde overgangsperioden van toepassing tussen de partijen bij die overeenkomst of regeling, indien die bilaterale overeenkomst en/of regeling wat betreft de vrijheid van de betrokken luchtvaartmaatschappijen flexibeler is dan de bepalingen van het toepasselijke protocol ten aanzien van de betrokken geassocieerde partij.

3.   Een geschil tussen een geassocieerde partij en een andere overeenkomstsluitende partij over de vraag of, in het licht van de volledige toepassing van de ECAA, de bepalingen van het protocol betreffende de betrokken geassocieerde partij al dan niet flexibeler zijn dan die van de bilaterale overeenkomsten en/of regelingen, wordt beslecht in het kader van het mechanisme voor geschillenregeling van artikel 20. Geschillen over de wijze waarop de verhouding tussen met elkaar in strijd zijnde protocollen moet worden bepaald, worden langs dezelfde weg beslecht.

INWERKINGTREDING, HERZIENING, BEËINDIGING EN ANDERE BEPALINGEN

Artikel 29

Inwerkingtreding

1.   Deze Overeenkomst dient door de ondertekenaars te worden bekrachtigd of goedgekeurd overeenkomstig hun onderscheiden procedures. De akten van bekrachtiging of goedkeuring worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie (depositaris), die alle andere ondertekenaars, alsmede de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie daarvan in kennis stelt.

2.   Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de dag waarop de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten en ten minste één geassocieerde partij hun akten van bekrachtiging of goedkeuring hebben neergelegd. Voor elke andere ondertekenaar die deze Overeenkomst na die datum bekrachtigt of goedkeurt, treedt zij in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de dag waarop die ondertekenaar zijn akte van bekrachtiging of goedkeuring heeft neergelegd.

3.   In afwijking van lid 1 en lid 2 kunnen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en ten minste één geassocieerde partij, besluiten deze Overeenkomst vanaf de datum van ondertekening voorlopig onderling toe te passen, in overeenstemming met de toepassing van de nationale wetgeving, mits kennisgeving aan de depositaris, die de andere overeenkomstsluitende partijen van dat besluit in kennis stelt.

Artikel 30

Herziening

Deze Overeenkomst wordt herzien op verzoek van een overeenkomstsluitende partij en in ieder geval vijf jaar na de inwerkingtreding ervan.

Artikel 31

Beëindiging

1.   Elke overeenkomstsluitende partij kan de Overeenkomst opzeggen door kennisgeving aan de depositaris, die de andere overeenkomstsluitende partijen alsmede de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie van de opzegging in kennis stelt. Indien de Overeenkomst door de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten wordt opgezegd, treedt zij één jaar na de datum van kennisgeving buiten werking. Indien de Overeenkomst door een enige andere overeenkomstsluitende partij wordt opgezegd, treedt zij één jaar na de datum van kennisgeving uitsluitend voor deze overeenkomstsluitende partij buiten werking. Luchtdiensten die op de vervaldatum van deze Overeenkomst worden geëxploiteerd, mogen worden voortgezet tot het einde van het luchtvaartseizoen van de Internationale vereniging voor de burgerluchtvaart (IATA) waarin de vervaldatum valt.

2.   Wanneer een geassocieerde partij toetreedt tot de Europese Unie, wordt zij in het kader van de overeenkomst automatisch niet langer als een geassocieerde partij, maar als een EG-lidstaat behandeld.

3.   Deze Overeenkomst treedt met betrekking tot een geassocieerde partij buiten werking of wordt opgeschort indien de overeenkomstige associatieovereenkomst buiten werking treedt of wordt opgeschort.

Artikel 32

Uitbreiding van de ECAA

Elke staat of entiteit die bereid is zijn/haar wetgeving inzake luchtvervoer en aanverwante onderwerpen verenigbaar te maken met die van de Europese Gemeenschap, en waarmee de Europese Gemeenschap een kader voor nauwe economische samenwerking tot stand brengt of heeft gebracht, zoals een associatieovereenkomst, kan door de Europese Gemeenschap worden gevraagd aan de ECAA deel te nemen. Hiertoe wijzigen de overeenkomstsluitende partijen de Overeenkomst dienovereenkomstig.

Artikel 33

Luchthaven van Gibraltar

1.   De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gelegen, onverlet.

2.   De toepassing van deze Overeenkomst op de luchthaven van Gibraltar wordt opgeschort totdat de regelingen van de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 2 december 1987 van toepassing worden.

Artikel 34

Talen

Deze Overeenkomst is opgesteld in één exemplaar in de officiële talen van de Europese Unie en van de overeenkomstsluitende partijen, niet zijnde de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Image

Pour le Royaume de Belgique

Voor het Koninkrijk België

Für das Königreich Belgien

Image

Za Českou republiku

Image

På Kongeriget Danmarks vegne

Image

Für die Bundesrepublik Deutschland

Image

Eesti Vabariigi nimel

Image

Για την Ελληνική Δημοκρατία

Image

Por el Reino de España

Image

Pour la République française

Image

Thar cheann Na hÉireann

For Ireland

Image

Per la Repubblica italiana

Image

Για την Κυπριακή Δημοκρατία

Image

Latvijas Republikas vārdā

Image

Image

Lietuvos Respublikos vardu

Image

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

Image

A Magyar Köztársaság részéről

Image

Għar-Repubblika ta' Malta

Image

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

Image

Für die Republik Österreich

Image

W imieniu Rzeczypospolitej Polskiej

Image

Pela República Portuguesa

Image

Za Republiko Slovenijo

Image

Za Slovenskú republiku

Image

Image

Suomen tasavallan puolesta

För Republiken Finland

Image

För Konungariket Sverige

Image

For the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland

Image

Për Republikën e Shqipërisë

Image

Za Bosnu i Hercegovinu

За Босну и Херцеговину

Za Bosnu i Hercegovinu

Image

За Република България

Image

Za Republiku Hrvatsku

Image

За Бивша Югославска Република Македония

Fyrir hönd Lyðveldisins Íslands

Image

Za Republiku Crnu Goru

Image

Image

For Kongeriket Norge

Image

Pentru România

Image

За Републику Србију

Image

Image

For the United Nations Interim Administration in Kosovo

Image

Luxembourg, 9 June 2006

Dear Sirs,

Hereby I declare that the final text from 22 May 2006 of the Multilateral ECAA Agreement is acceptable for the Government of the Republic of Macedonia.

With this letter, the Government of the Republic of Macedonia considers itself as signatory of the Multilateral Agreement between the Republic of Albania, Bosnia and Herzegovina, the Republic of Bulgaria, the Republic of Croatia, the European Community and its Member States, the Republic of Iceland, the Republic of Macedonia, the Kingdom of Norway, Serbia and Montenegro, Romania and United Nations Interim Administration Mission in Kosovo on the Establishment of a European Common Aviation Area.

However, I declare that the Republic of Macedonia does not accept the denomination used for my country in the abovementioned Agreement, having in view that the constitutional name of my country is Republic of Macedonia.

Please accept, Sirs, the assurances of my highest consideration.

Xhemali MEHAZI

Minister of Transport and Communications

Image

Luxembourg, 9 June 2006

Mr. Xhemali MEHAZI,

Minister of Transport and Communications

of the former Yugoslav Republic of Macedonia,

Sir,

The European Community and its Member States take note of your letter of today's date and confirms that your letter and this reply shall together take the place of the signature of the Multilateral Agreement between the Republic of Albania, Bosnia and Herzegovina, the Republic of Bulgaria, the Republic of Croatia, the European Community and its Member States, the Republic of Iceland, the former Yugoslav Republic of Macedonia, the Kingdom of Norway, Serbia and Montenegro, Romania and the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo on the Establishment of a European Common Aviation Area (ECAA). However, this cannot be construed as acceptance or recognition by the European Community and its Member States, in whatever form or content of a denomination other than the „former Yugoslav Republic of Macedonia”.

Please accept, Sir, the assurance of our highest consideration.

On behalf of the European Community and its Member States

Image


(1)  Overeenkomstig Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999.

BIJLAGE I

REGELS VOOR DE BURGERLUCHTVAART

De „toepasselijke bepalingen” van de volgende besluiten van de Gemeenschap zijn van toepassing overeenkomstig de hoofdovereenkomst en bijlage II betreffende horizontale aanpassingen, tenzij in deze bijlage of in de daaropvolgende protocollen I tot en met IX anders is bepaald. Zo nodig worden specifieke aanpassingen voor elk afzonderlijk besluit hieronder vermeld:

A.   MARKTTOEGANG EN AANVULLENDE RECHTEN

Nr. 2407/92

Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 18 en de bijlage, behalve de verwijzing in artikel 13, lid 3, naar artikel 226 (ex 169) van het EG-Verdrag

Nr. 2408/92

Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtrouten

zoals gewijzigd of aangepast bij:

artikel 29 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden;

Besluit nr. 7/94 van het gemengd comité van de EER van 21 maart 1994 tot wijziging van protocol 47 en bepaalde bijlagen van de EER-overeenkomst;

artikel 20 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond („de Toetredingsakte van 2003”).

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 15 en bijlagen I, II en III

Nr. 2409/92

Verordening (EEG) nr. 2409/92 van de Raad van 23 juli 1992 inzake tarieven voor luchtdiensten

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10

Nr. 95/93

Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 894/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 mei 2002 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad;

Verordening (EG) nr. 1554/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad;

Verordening (EG) nr. 793/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12 en artikel 14 bis, lid 2

Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, wordt „de Commissie” gelezen als „het gemengd comité”.

Nr. 96/67

Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 25 en de bijlage

Voor de toepassing van artikel 10 wordt „lidstaten” gelezen als „EG-lidstaten”.

Voor de toepassing van artikel 20, lid 2, wordt „de Commissie” gelezen als „het gemengd comité”.

Nr. 785/2004

Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8 en artikel 10, lid 2

B.   LUCHTVERKEERSBEHEER

Nr. 549/2004

Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4, artikel 6 en artikelen 9 tot en met 14

Nr. 550/2004

Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 19 en bijlagen I en II

Nr. 551/2004

Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtruimverordening”)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11

Nr. 552/2004

Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12 en bijlagen I tot en met V

Nr. 2096/2005

Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 9 en bijlagen I tot en met V

Nr. 2150/2005

Verordening (EG) nr. 2150/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 9 en de bijlage

C.   VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART

Nr. 3922/91

Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 2176/96 van de Commissie van 13 november 1996 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;

Verordening (EG) nr. 1069/1999 van de Commissie van 25 mei 1999 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;

Verordening (EG) nr. 2871/2000 van de Commissie van 28 december 2000 houdende aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart;

Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10, met uitzondering van artikel 4, lid 1, en artikel 8, lid 2, tweede zin, artikel 12, artikel 13, alsook bijlagen I tot en met III

Voor de toepassing van artikel 12 wordt „lidstaten” gelezen als „EG-lidstaten”.

Nr. 94/56

Richtlijn 94/56/EG van de Raad van 21 november 1994 houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12

Voor de toepassing van de artikelen 9 en 12 wordt „de Commissie” gelezen als „alle andere overeenkomstsluitende partijen bij de ECAA”.

Nr. 1592/2002

Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1643/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1592/2002;

Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot aanpassing van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1592/2002.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 57 en bijlagen I en II

Nr. 2003/42

Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11 en bijlagen I en II

Nr. 1702/2003

Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 381/2005 van de Commissie van 7 maart 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4 en de bijlage. De in deze verordening bedoelde overgangsperioden worden vastgesteld door het gemengd comité.

Nr. 2042/2003

Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 6 en bijlagen I tot en met IV

Nr. 104/2004

Verordening (EG) nr. 104/2004 van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van regels voor de organisatie en de samenstelling van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 7 en de bijlage

Nr. 488/2005

Verordening (EG) nr. 488/2005 van de Commissie van 21 maart 2005 betreffende de door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart in rekening gebrachte vergoedingen en rechten

Nr. 2111/2005

Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 13 en de bijlage

D.   BEVEILIGING VAN DE LUCHTVAART

Nr. 2320/2002

Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 849/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/2002.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12 en de bijlage

Nr. 622/2003

Verordening (EG) nr. 622/2003 van de Commissie van 4 april 2003 tot vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 68/2004 van de Commissie van 15 januari 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003;

Verordening (EG) nr. 781/2005 van de Commissie van 24 mei 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003;

Verordening (EG) nr. 857/2005 van de Commissie van 6 juni 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 5 en de bijlage

Nr. 1217/2003

Verordening (EG) nr. 1217/2003 van de Commissie van 4 juli 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke specificaties voor nationale programma's voor de kwaliteitscontrole van de beveiliging van de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11 en bijlagen I en II

Nr. 1486/2003

Verordening (EG) nr. 1486/2003 van de Commissie van 22 augustus 2003 tot vaststelling van procedures voor de inspecties van de Commissie op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 16

Nr. 1138/2004

Verordening (EG) nr. 1138/2004 van de Commissie van 21 juni 2004 tot vaststelling van een gemeenschappelijke definitie van de meest kwetsbare sectoren van de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van luchthavens

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8

E.   MILIEU

Nr. 89/629

Richtlijn 89/629/EEG van de Raad van 4 december 1989 betreffende de beperking van de geluidsemissie van civiele subsonische straalvliegtuigen

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8

Nr. 92/14

Richtlijn 92/14/EEG van de Raad van 2 maart 1992 betreffende de beperking van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988)

zoals gewijzigd bij:

Richtlijn 98/20/EG van de Raad van 30 maart 1998 tot wijziging van Richtlijn 92/14/EEG;

Richtlijn 1999/28/EG van de Commissie van 21 april 1999 tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn 92/14/EEG van de Raad;

Verordening (EG) nr. 991/2001 van de Commissie van 21 mei 2001 houdende wijziging van de bijlage bij Richtlijn 92/14/EEG van de Raad.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11 en de bijlage

Nr. 2002/30

Richtlijn 2002/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap

zoals gewijzigd of aangepast bij artikel 20 van de Toetredingsakte van 2003.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 15 en bijlagen I en II

Nr. 2002/49

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 16 en bijlagen I tot en met VI

F.   SOCIALE ASPECTEN

Nr. 1989/391

Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 16 en artikel 18 en artikel 19

Nr. 2003/88

Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 19, 21 tot en met 24 en 26 tot en met 29

Nr. 2000/79

Richtlijn 2000/79/EG van de Raad van 27 november 2000 inzake de inwerkingstelling van de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Federation (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 5

G.   CONSUMENTENBESCHERMING

Nr. 90/314

Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10

Nr. 92/59

Richtlijn 92/59/EEG van de Raad van 29 juni 1992 inzake algemene productveiligheid

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 19

Nr. 93/13

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10 en de bijlage

Voor de toepassing van artikel 10 wordt „de Commissie” gelezen als „alle andere overeenkomstsluitende partijen bij de ECAA”.

Nr. 95/46

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 34

Nr. 2027/97

Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8

Nr. 261/2004

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 17

H.   ANDERE WETGEVING

Nr. 2299/1989

Verordening (EEG) nr. 2299/1989 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EEG) nr. 3089/93 van de Raad van 29 oktober 1993 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2299/89;

Verordening (EG) nr. 323/1999 van de Raad van 8 februari 1999 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2299/89.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 22 en de bijlage

Nr. 91/670

Richtlijn 91/670/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8 en de bijlage

Nr. 3925/91

Verordening (EEG) nr. 3925/91 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de afschaffing van de controles en de formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage en de ruimbagage van personen op intracommunautaire vluchten en op de bagage van personen bij intracommunautaire zeereizen

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 5

Nr. 437/2003

Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht

zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1358/2003 van de Commissie van 31 juli 2003 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11 en bijlagen I en II

Nr. 1358/2003

Verordening (EG) nr. 1358/2003 van de Commissie van 31 juli 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht en tot wijziging van de bijlagen I en II daarbij

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4 en bijlagen I tot en met III

Nr. 2003/96

Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit

Toepasselijke bepalingen: artikel 14, lid 1, onder b), en lid 2

BIJLAGE II

HORIZONTALE AANPASSINGEN EN BEPAALDE PROCEDUREREGELS

De bepalingen van de in bijlage I genoemde besluiten zijn overeenkomstig de Overeenkomst en punt 1 tot en met 4 van deze bijlage van toepassing, tenzij in bijlage I anders is bepaald. De specifieke aanpassingen die voor de afzonderlijke besluiten noodzakelijk zijn, worden uiteengezet in bijlage I.

De overeenkomst wordt toegepast overeenkomstig de in punt 5 en punt 6 van deze bijlage vastgestelde procedureregels.

1.   INLEIDENDE GEDEELTEN VAN DE BESLUITEN

De preambules van de bovenbedoelde besluiten worden niet aangepast met het oog op deze Overeenkomst. Zij zijn van belang voor zover noodzakelijk in verband met de correcte interpretatie en toepassing, binnen het kader van de Overeenkomst, van de bepalingen van dergelijke besluiten.

2.   SPECIFIEKE TERMINOLOGIE VAN DE BESLUITEN

De in de in bijlage 1 genoemde besluiten gebruikte term/termen:

a)

„Gemeenschap” wordt gelezen als „Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte”;

b)

„Gemeenschapsrecht”, „Gemeenschapswetgeving”, „communautaire instrumenten” en „EG-Verdrag” worden gelezen als de „ECAA-overeenkomst”;

c)

„communautaire luchthaven” wordt gelezen als „luchthaven die zich binnen de Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte bevindt”;

d)

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen” of „Publicatieblad van de Europese Unie” wordt gelezen als „Staatsblad van de overeenkomstsluitende partijen”;

e)

„communautaire luchtvaartmaatschappij” wordt gelezen als „ECAA-luchtvaartmaatschappij”.

3.   VERWIJZINGEN NAAR LIDSTATEN

Onverminderd lid 4 worden verwijzingen naar (een) „lidstaat/lidstaten” in de in bijlage I bij deze Overeenkomst genoemde besluiten geacht, behalve op de lidstaten van de Europese Gemeenschap, ook betrekking te hebben op de ECAA-partners.

6.   BEPALINGEN BETREFFENDE DE COMITÉS VAN DE GEMEENSCHAP EN OVERLEG MET DE GEASSOCIEERDE PARTIJEN

Deskundigen van de geassocieerde partijen worden door de Europese Commissie geraadpleegd en krijgen de gelegenheid hun advies uit te brengen wanneer de genoemde besluiten voorzien in raadpleging van EG-comités door de Europese Commissie en in de mogelijkheid dat zij hun advies of standpunt naar voren brengen.

Elk overleg bestaat uit een door de Europese Commissie voorgezeten vergadering en vindt plaats in het gemengd comité op uitnodiging van de Europese Commissie, voorafgaand aan de raadpleging van het betrokken EG-comité. De Europese Commissie voorziet elke geassocieerde partij uiterlijk twee weken vóór de vergadering, tenzij specifieke omstandigheden een kortere termijn noodzakelijk maken, van alle nodige informatie.

De geassocieerde partijen worden uitgenodigd om hun standpunten aan de Europese Commissie mede te delen. De Europese Commissie houdt naar behoren rekening met het advies van de geassocieerde partijen.

Bovenstaande bepalingen gelden niet voor de toepassing van de mededingingsregels als uiteengezet in deze Overeenkomst, waarvoor de specifieke raadplegingsprocedures van bijlage III moeten worden gevolgd.

5.   SAMENWERKING EN UITWISSELING VAN INFORMATIE

Teneinde de uitoefening van de respectieve bevoegdheden van de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen te vergemakkelijken, wisselen de bevoegde instanties op verzoek met elkaar alle informatie uit die noodzakelijk is voor de goede werking van deze Overeenkomst.

6.   GEBRUIK VAN TALEN

De overeenkomstsluitende partijen mogen, in het kader van de procedures die uit hoofde van deze Overeenkomst zijn vastgesteld en onverminderd bijlage IV, elke officiële taal van de Europese Unie of van een andere overeenkomstsluitende partij gebruiken. De overeenkomstsluitende partijen zijn zich ervan bewust dat het gebruik van de Engelse taal het verloop van deze procedures zal vergemakkelijken. Wanneer in een officieel document een taal wordt gebruikt die geen officiële taal van de Europese Unie is, wordt bij dat document een vertaling in een officiële taal van de instellingen van de Europese Unie gevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de bepaling in de vorige zin. Indien een overeenkomstsluitende partij voornemens is in een mondelinge procedure een taal te gebruiken die geen officiële taal van de instellingen van de Europese Unie is, zorgt die overeenkomstsluitende partij voor een simultane vertaling in de Engelse taal.

BIJLAGE III

IN ARTIKEL 14 BEDOELDE REGELS INZAKE MEDEDINGING EN STAATSSTEUN

Artikel 1

Staatsmonopolies

Een geassocieerde partij past alle staatsmonopolies van commerciële aard geleidelijk aan, zodanig dat uiterlijk aan het einde van de tweede periode bedoeld in het protocol bij deze Overeenkomst dat de overgangsmaatregelen voor die betrokken geassocieerde partij bevat, geen discriminatie tussen onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen bestaat ten aanzien van de omstandigheden waaronder goederen worden verworven en op de markt gebracht. Het gemengd comité wordt in kennis gesteld van de maatregelen welke te dien einde worden genomen.

Artikel 2

Harmonisatie van de wetgeving inzake staatssteun en mededinging

1.   De overeenkomstsluitende partijen onderkennen het belang van harmonisatie van de bestaande wetgeving inzake staatssteun en mededinging van de geassocieerde partij met die van de Europese Gemeenschap. De geassocieerde partij streeft ernaar haar bestaande en toekomstige wetgeving inzake staatssteun en mededinging geleidelijk verenigbaar te maken met de geldende wetgeving van de Europese Gemeenschap.

2.   Deze harmonisatie begint bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst en wordt, in de loop van de tweede periode die is vermeld in het protocol bij deze Overeenkomst dat de overgangsmaatregelen ten aanzien van de betrokken geassocieerde partij bevat, geleidelijk uitgebreid tot alle in deze bijlage genoemde onderdelen van de wetgeving van de Europese Gemeenschap inzake staatssteun en mededinging. De geassocieerde partij stelt tevens, in overeenstemming met de Europese Commissie, de regels vast voor het toezicht op de uitvoering van de harmonisatie van de wetgeving en de te treffen rechtshandhavingsmaatregelen.

Artikel 3

Bepalingen betreffende mededinging en andere economische aspecten

1.   Onverenigbaar met de goede werking van de Overeenkomst, voor zover de handel tussen twee of meer overeenkomstsluitende partijen daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, zijn de volgende handelwijzen:

i)

alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen welke ertoe strekken of die tot gevolg hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

ii)

het misbruik door een of meer ondernemingen van een machtspositie op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen of in een substantieel deel daarvan;

iii)

alle staatssteun die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde goederen vervalst of dreigt te vervalsen.

2.   Alle handelwijzen die met dit artikel in strijd zijn, worden beoordeeld aan de hand van de criteria die voortvloeien uit de toepassing van de mededingingsregels die van toepassing zijn in de Europese Gemeenschap, met name de artikelen 81, 82, 86 en 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de besluiten die ter interpretatie hiervan door de instellingen van de Europese Gemeenschap zijn vastgesteld.

3.   Elke geassocieerde partij ziet erop toe dat aan een functioneel onafhankelijke overheidsinstantie de nodige bevoegdheden worden verleend voor de volledige toepassing van lid 1, onder i) en ii), ten aanzien van particuliere en overheidsondernemingen en ondernemingen waaraan bijzondere rechten zijn verleend.

4.   Elke geassocieerde partij zorgt voor de aanwijzing of de instelling van een functioneel onafhankelijke overheidsinstantie waaraan de nodige bevoegdheden worden verleend voor de volledige toepassing van lid 1, onder iii). Deze instantie beschikt onder meer over de bevoegdheid toestemming te verlenen voor staatssteunregelingen en individuele steunmaatregelen, overeenkomstig lid 2, alsmede de bevoegdheid terugbetaling van onwettig verleende staatssteun te vorderen.

5.   Elke overeenkomstsluitende partij draagt zorg voor transparantie ten aanzien van staatssteun, met name door de andere overeenkomstsluitende partijen een jaarverslag of een gelijkwaardig rapport te doen toekomen, waarbij de methodologie en de presentatie worden gevolgd van het overzicht van de staatssteun dat door de Europese Gemeenschap wordt opgesteld. Op verzoek van een overeenkomstsluitende partij verstrekt een andere overeenkomstsluitende partij informatie over bepaalde afzonderlijke steunmaatregelen van de overheid.

6.   Elke geassocieerde partijen stellen een volledig overzicht op van de steunregelingen die vóór de oprichting van de in lid 4 bedoelde instantie zijn ingesteld, en passen deze steunregelingen aan volgens de in lid 2 bedoelde criteria.

7.

a)

Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder iii), komen de overeenkomstsluitende partijen overeen dat tijdens de perioden die zijn vermeld in het protocol bij deze Overeenkomst dat de overgangsmaatregelen ten aanzien van een geassocieerde partij bevat, alle door die geassocieerde partij toegekende overheidssteun wordt beoordeeld met inachtneming van het feit dat de betrokken geassocieerde partij wordt beschouwd als een regio overeenkomend met de in artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde streken van de Gemeenschap.

b)

Tegen het einde van de eerste periode die is vermeld in het protocol bij deze Overeenkomst dat de overgangsmaatregelen ten aanzien van een geassocieerde partij bevat, verstrekt die partij de Commissie van de Europese Gemeenschappen de BBP-cijfers per hoofd van de bevolking, geharmoniseerd op NUTS II-niveau. De in lid 4 bedoelde instantie en de Europese Commissie zullen dan gezamenlijk evalueren welke regio's van de betrokken geassocieerde partij voor overheidssteun in aanmerking komen, alsmede hoeveel de maximale steun voor die regio's mag bedragen, teneinde op basis van de desbetreffende richtsnoeren van de Europese Gemeenschap het regionale steunoverzicht op te stellen.

8.   Indien een van de overeenkomstsluitende partijen van mening is dat een bepaalde handelwijze onverenigbaar is met lid 1, kan zij passende maatregelen nemen na overleg in het gemengd comité, of na een termijn van 30 werkdagen volgende op het verzoek om dergelijk overleg.

9.   De overeenkomstsluitende partijen wisselen gegevens uit, rekening houdend met de beperkingen uit hoofde van het zaken- en beroepsgeheim.

BIJLAGE IV

VOORLEGGEN VAN ZAKEN AAN HET HOF VAN JUSTITIE

1.   Algemene principes met betrekking tot artikel 16 van de Overeenkomst

1.

Waar passend worden de door het Hof van Justitie vastgestelde procedures voor verzoeken om een prejudiciële uitspraak binnen de Europese Gemeenschap toegepast. Nadat een prejudiciële uitspraak is gedaan, past de rechterlijke instantie van de overeenkomstsluitende partij de door het Hof van Justitie vastgestelde interpretatie toe.

2.

Overeenkomstsluitende partijen hebben binnen de sfeer van deze Overeenkomst dezelfde rechten als de EG-lidstaten wat betreft de indiening van opmerkingen bij het Hof van Justitie.

2.   Reikwijdte van en nadere regelingen voor de procedure van artikel 16, lid 2, van de Overeenkomst

1.

Wanneer een overeenkomstsluitende partij overeenkomstig artikel 16, lid 2, tweede zin, een besluit neemt over de reikwijdte van en de nadere regelingen voor de procedure voor het voorleggen van zaken aan het Hof van Justitie, dient in dat besluit het volgende te worden bepaald:

a)

een rechterlijke instantie van die overeenkomstsluitende partij waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, moet het Hof van Justitie verzoeken om een prejudiciële uitspraak over een vraag betreffende de geldigheid of de uitlegging van een besluit als bedoeld in artikel 16, lid 2, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien die rechterlijke instantie een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, of

b)

een rechterlijke instantie van die overeenkomstsluitende partij kan het Hof van Justitie verzoeken om een prejudiciële uitspraak over een vraag betreffende de geldigheid of de uitlegging van een besluit als bedoeld in artikel 16, lid 2, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien die rechterlijke instantie een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis.

2.

De uitvoeringsbepalingen van artikel 16, lid 2, zijn gebaseerd op de principes die zijn neergelegd in de wettelijke bepalingen tot regeling van de werking van het Hof van Justitie, met inbegrip van de desbetreffende bepalingen van het EG-Verdrag, het statuut en het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie, alsook de jurisprudentie daarvan. Wanneer een beslissing over de uitvoeringsbepalingen van deze bepaling moet worden genomen, houdt de overeenkomstsluitende partij tevens rekening met de praktische richtsnoeren die door het Hof van Justitie zijn gepubliceerd in de informatienota met wenken voor de indiening van prejudiciële verzoeken door de nationale rechters.

3.   Overeenkomstig artikel 20, lid 3, van de Overeenkomst voorgelegde zaken

Geschillen die overeenkomstig artikel 20, lid 3, van de Overeenkomst aan het Hof van Justitie worden voorgelegd, worden door het Hof op dezelfde wijze behandeld als de overeenkomstig artikel 239 van het EG-Verdrag aan het Hof voorgelegde zaken.

4.   Aan het Hof van Justitie voorgelegde zaken en gebruikte talen

De overeenkomstsluitende partijen zijn gerechtigd om bij de in het kader van de Overeenkomst bij het Hof van Justitie ingeleide procedures elke officiële taal van de instellingen van de Europese Unie of van een andere overeenkomstsluitende partij te gebruiken. Bij een officieel document in een taal die geen officiële taal van de instellingen van de Europese Unie is, wordt een vertaling in het Frans gevoegd. Indien een overeenkomstsluitende partij voornemens is in een mondelinge procedure een taal te gebruiken die geen officiële taal van de Europese Unie is, zorgt die overeenkomstsluitende partij voor een simultane vertaling in het Frans.

BIJLAGE V

PROTOCOL I

Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds

Artikel 1

Overgangsperioden

1.   De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Albanië, hierna „Albanië” genoemd, alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

2.   De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat Albanië alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

Artikel 2

Voorwaarden voor de overgangsperioden

1.   Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet Albanië

i)

volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;

ii)

ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;

iii)

Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Verordening (EG) nr. 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening (EG) nr. 261/2004 (inzake instapweigering), Richtlijn 2000/79/EG (betreffende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 2003/88/EG (betreffende de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;

iv)

de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de nationale regelgevende instantie, een nationale controle-instantie voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van zijn luchtruim in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;

v)

het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;

vi)

voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.

2.   Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet Albanië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.

Artikel 3

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.

a)

Tijdens de eerste overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Albanië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Albanië en elke plaats in een EG-lidstaat;

ii)

is het Albanië of onderdanen van Albanië niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Albanië.

b)

Tijdens de tweede overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Albanië de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;

ii)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Albanië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;

iii)

mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Albanië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Albanië aandoet.

2.   In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.

3.   De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangsperiode, onverminderd de verplichting van Albanië en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Albanië of onderdanen van Albanië een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.

Artikel 4

Veiligheid van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt Albanië als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.

2.   Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Albanië met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

3.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Albanië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

Artikel 5

Beveiliging van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in Albanië gesteld.

2.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Albanië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

PROTOCOL II

overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds

Artikel 1

Overgangsperioden

1.   De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat Bosnië en Herzegovina alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

2.   De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat Bosnië en Herzegovina alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

Artikel 2

Voorwaarden voor de overgangsperioden

1.   Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet Bosnië en Herzegovina

i)

volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;

ii)

ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;

iii)

Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Richtlijn 96/67/EG (betreffende grondafhandeling), Verordening (EG) nr. 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening (EG) nr. 261/2004 (inzake instapweigering), Richtlijn 2000/79/EG (betreffende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 2003/88/EG (betreffende de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;

iv)

het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen);

v)

voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III, afhankelijk van welke van toepassing is.

2.   Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet Bosnië en Herzegovina

i)

de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de nationale regelgevende instantie, een nationale controle-instantie voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van zijn luchtruim in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;

ii)

deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.

Artikel 3

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.

a)

Tijdens de eerste overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bosnië en Herzegovina onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Bosnië en Herzegovina en elke plaats in een EG-lidstaat;

ii)

is het Bosnië en Herzegovina of onderdanen van Bosnië en Herzegovina niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bosnië en Herzegovina.

b)

Tijdens de tweede overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bosnië en Herzegovina de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;

ii)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Bosnië en Herzegovina en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;

iii)

mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bosnië en Herzegovina onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Bosnië en Herzegovina aandoet.

2.   In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.

3.   De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangsperiode, onverminderd de verplichting van Bosnië en Herzegovina en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Bosnië en Herzegovina of onderdanen van Bosnië en Herzegovina een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.

Artikel 4

Veiligheid van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt Bosnië en Herzegovina als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.

2.   Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Bosnië en Herzegovina met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

3.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Bosnië en Herzegovina om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

Artikel 5

Beveiliging van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in Bosnië en Herzegovina gesteld.

2.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Bosnië en Herzegovina om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

PROTOCOL III

Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds

Artikel 1

Overgangsperiode

1.   De overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Bulgarije, hierna „Bulgarije” genoemd, alle in artikel 2 van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling, en in ieder geval uiterlijk tot de toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie.

2.   Met de „tweede overgangsperiode” wordt in deze Overeenkomst of in de bijlagen daarbij in het geval van Bulgarije bedoeld de in lid 1 bedoelde overgangsperiode.

Artikel 2

Voorwaarden voor de overgangsperioden

Tegen het einde van de overgangsperiode moet Bulgarije deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving, zoals bepaald in artikel 3 van de hoofdovereenkomst.

Artikel 3

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.

Tijdens de overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bulgarije onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Bulgarije en elke plaats in een EG-lidstaat;

ii)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Bulgarije en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;

iii)

mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bulgarije onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Bulgarije aandoet.

2.   In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.

3.   De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de overgangsperiode, onverminderd de verplichting van Bulgarije en de Gemeenschap om, vanaf het begin van de overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Bulgarije of onderdanen van Bulgarije een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.

Artikel 4

Veiligheid van de luchtvaart

1.   Bij het einde van de overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Bulgarije met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

2.   Tot het einde van de overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Bulgarije om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

Artikel 5

Beveiliging van de luchtvaart

Tot het einde van de overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Bulgarije om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

PROTOCOL IV

Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds

Artikel 1

Overgangsperioden

1.   De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Kroatië, hierna „Kroatië” genoemd, alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

2.   De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat Kroatië alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

Artikel 2

Voorwaarden voor de overgangsperioden

1.   Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet Kroatië

i)

volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;

ii)

ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;

iii)

Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Richtlijn 96/67/EG (betreffende grondafhandeling), Verordening (EG) nr. 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening (EG) nr. 261/2004 (inzake instapweigering), Richtlijn 2000/79/EG (betreffende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 2003/88/EG (betreffende de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;

iv)

de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de nationale regelgevende instantie, een nationale controle-instantie voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van zijn luchtruim in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;

v)

het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;

vi)

voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.

2.   Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet Kroatië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.

Artikel 3

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.

a)

Tijdens de eerste en de tweede overgangsperiode mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Kroatië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Kroatië en elke plaats in een EG-lidstaat.

b)

Tijdens de tweede overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Kroatië de in lid 1, onder a), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;

ii)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Kroatië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;

iii)

mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Kroatië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Kroatië aandoet.

c)

Tot het einde van de tweede overgangsperiode is het Kroatië of onderdanen van Kroatië niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Kroatië.

2.   In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.

3.   De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangsperiode, onverminderd de verplichting van Kroatië en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Kroatië of onderdanen van Kroatië een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.

Artikel 4

Veiligheid van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt Kroatië als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.

2.   Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Kroatië met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

3.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Kroatië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

Artikel 5

Beveiliging van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in Kroatië gesteld.

2.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Kroatië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

PROTOCOL V

Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds

Artikel 1

Overgangsperioden

1.   De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

2.   De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

Artikel 2

Voorwaarden voor de overgangsperioden

1.   Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

i)

volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;

ii)

ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;

iii)

Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Verordening (EG) nr. 96/67 (betreffende grondafhandeling), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Richtlijn 2000/79/EG (betreffende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 2003/88/EG (betreffende de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;

iv)

de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de nationale regelgevende instantie, een nationale controle-instantie voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van zijn luchtruim in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;

v)

het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;

vi)

voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.

2.   Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.

Artikel 3

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.

a)

Tijdens de eerste overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en elke plaats in een EG-lidstaat;

ii)

is het de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië of onderdanen van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

b)

Tijdens de tweede overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;

ii)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;

iii)

mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië aandoet.

2.   In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.

3.   De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangsperiode, onverminderd de verplichting van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten, exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië of onderdanen van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.

Artikel 4

Toepassing van bepaalde wetgeving door de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

In afwijking van artikel 2 van dit protocol moet de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst

i)

het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) in de praktijk toepassen;

ii)

erop toezien dat luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in de praktijk voldoen aan Verordening (EG) nr. 261/2004;

iii)

het contract tussen de regering van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Macedonian Airlines (MAT) beëindigen of in overeenstemming brengen met het Gemeenschapsrecht.

Artikel 5

Veiligheid van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.

2.   Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

3.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

Artikel 6

Beveiliging van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië gesteld.

2.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

PROTOCOL VI

Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds

Artikel 1

Overgangsperioden

1.   De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Servië alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

2.   De tweede overgangsperiode loopt van het eind van de eerste overgangsperiode totdat de Republiek Servië alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

Artikel 2

Voorwaarden voor de overgangsperioden

1.   Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet de Republiek Servië

i)

volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;

ii)

ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;

iii)

Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Richtlijn 96/67/EG (betreffende grondafhandeling), Verordening (EG) 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening 261/2004/EG (inzake instapweigering), Richtlijn 2000/79/EG (betreffende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 2003/88/EG (betreffende de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;

iv)

de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de regelgevende instantie van de Republiek Servië, een nationale controle-instantie voor de Republiek Servië voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van het luchtruim van de Republiek Servië in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;

v)

het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;

vi)

voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.

2.   Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet de Republiek Servië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.

Artikel 3

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.

a)

Tijdens de eerste overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Servië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in de Republiek Servië en elke plaats in een EG-lidstaat;

ii)

is het de Republiek Servië of onderdanen van de Republiek Servië niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Servië.

b)

Tijdens de tweede overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Servië de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;

ii)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in de Republiek Servië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;

iii)

mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Servië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Servië aandoet.

2.   In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.

3.   De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangsperiode, onverminderd de verplichting van de Republiek Servië en de Gemeenschap om, vanaf het eind van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin de Republiek Servië of haar onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.

Artikel 4

Veiligheid van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt de Republiek Servië als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.

2.   Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor de Republiek Servië met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

3.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de Republiek Servië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

Artikel 5

Beveiliging van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in de Republiek Servië gesteld.

2.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de Republiek Servië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

PROTOCOL VII

Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds

Artikel 1

Overgangsperioden

1.   De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Montenegro alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

2.   De tweede overgangsperiode loopt van het eind van de eerste overgangsperiode totdat de Republiek Montenegro alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

Artikel 2

Voorwaarden voor de overgangsperioden

1.   Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet de Republiek Montenegro

i)

volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;

ii)

ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;

iii)

Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Richtlijn 96/67/EG (betreffende grondafhandeling), Verordening (EG) 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening 261/2004/EG (inzake instapweigering), Richtlijn 2000/79/EG (betreffende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 2003/88/EG (betreffende de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;

iv)

de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de regelgevende instantie van de Republiek Montenegro, een nationale controle-instantie voor de Republiek Montenegro voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van het luchtruim van de Republiek Montenegro in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;

v)

het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;

vi)

voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.

2.   Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet de Republiek Montenegro deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.

Artikel 3

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.

a)

Tijdens de eerste overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Montenegro onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in de Republiek Montenegro en elke plaats in een EG-lidstaat;

ii)

is het de Republiek Montenegro of onderdanen van de Republiek Montenegro niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Montenegro.

b)

Tijdens de tweede overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Montenegro de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;

ii)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in de Republiek Montenegro en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;

iii)

mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Montenegro onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Montenegro aandoet.

2.   In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.

3.   De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangsperiode, onverminderd de verplichting van de Republiek Montenegro en de Gemeenschap om, vanaf het eind van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin de Republiek Montenegro of haar onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.

Artikel 4

Veiligheid van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt de Republiek Montenegro als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.

2.   Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor de Republiek Montenegro met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

3.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de Republiek Montenegro om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

Artikel 5

Beveiliging van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in de Republiek Montenegro gesteld.

2.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de Republiek Montenegro om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

PROTOCOL VIII

Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds

Artikel 1

Overgangsperiode

1.   De overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat Roemenië alle in artikel 2 van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

2.   Met de „tweede overgangsperiode” wordt in deze Overeenkomst of in de bijlagen daarbij in het geval van Roemenië bedoeld de in lid 1 bedoelde overgangsperiode.

Artikel 2

Voorwaarden voor de overgangsperioden

Tegen het einde van de overgangsperiode moet Roemenië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.

Artikel 3

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.

Tijdens de overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Roemenië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Roemenië en elke plaats in een EG-lidstaat;

ii)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Roemenië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;

iii)

mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Roemenië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Roemenië aandoet.

2.   In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.

3.   De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de overgangsperiode, onverminderd de verplichting van Roemenië en de Gemeenschap om, vanaf het begin van de overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Roemenië of onderdanen van Roemenië een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.

Artikel 4

Veiligheid van de luchtvaart

1.   Bij het einde van de overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Roemenië met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

2.   Tot het einde van de overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Roemenië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

Artikel 5

Beveiliging van de luchtvaart

Tot het einde van de overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Roemenië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

PROTOCOL IX

Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo, anderzijds

Artikel 1

Bevoegdheden van UNMIK

De bepalingen van dit protocol laten de uit Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999 afgeleide bevoegdheden van de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo, hierna „UNMIK” genoemd, onverlet.

Artikel 2

Overgangsperioden

1.   De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat UNMIK alle in artikel 3, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

2.   De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat UNMIK alle in artikel 3, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.

Artikel 3

Voorwaarden voor de overgangsperioden

1.   Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet UNMIK

i)

onverminderd haar speciale status krachtens het internationale recht, de door de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) vastgestelde gezamenlijke luchtvaartvoorschriften (JAR's) toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;

ii)

ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;

iii)

Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Verordening (EG) nr. 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening (EG) nr. 261/2004 (inzake instapweigering), Richtlijn 2000/79/EG (betreffende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 2003/88/EG (betreffende de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;

iv)

de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de regelgevende instantie, en een controle-instantie voor luchtverkeersdiensten instellen of aanwijzen;

v)

het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) in de praktijk toepassen;

vi)

voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III, afhankelijk van welke van toepassing is.

2.   Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet UNMIK deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.

Artikel 4

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.

a)

Tijdens de eerste overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen van UNMIK onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Kosovo en elke plaats in een EG-lidstaat;

ii)

is het UNMIK of ingezetenen van Kosovo niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen van UNMIK.

b)

Tijdens de tweede overgangsperiode:

i)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen van UNMIK de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;

ii)

mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Kosovo en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;

iii)

mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen van UNMIK onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Kosovo aandoet.

2.   In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.

3.   De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangsperiode, onverminderd de verplichting van UNMIK en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin UNMIK of ingezetenen van Kosovo een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.

Artikel 5

Internationale verdragen en overeenkomsten

Wanneer de in bijlage I genoemde wetgeving voorziet in de verplichting partij te worden bij internationale verdragen of overeenkomsten, wordt rekening gehouden met de speciale status van UNMIK krachtens het internationale recht.

Artikel 6

Veiligheid van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt UNMIK als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.

2.   Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor UNMIK met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

3.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen van UNMIK om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.

Artikel 7

Beveiliging van de luchtvaart

1.   Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie van UNMIK gesteld.

2.   Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen van UNMIK om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.


16.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 285/47


BESLUIT VAN DE RAAD

van 15 september 2006

houdende vaststelling van zijn reglement van orde

(2006/683/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 207, lid 3, eerste alinea,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 121, lid 3,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Raad heeft tijdens de bijeenkomst van 15 en 16 juni 2006 erop gewezen dat het geloof en vertrouwen van de burgers in de Europese Unie alleen kan worden versterkt door hen rechtstreeks over EU-activiteiten te informeren, en met name nog grotere openheid en transparantie te betrachten. Daarom moeten, zoals door de Europese Raad is afgesproken, de werkzaamheden van de Raad, vooral bij beraadslaging over wetgeving in het kader van de medebeslissingsprocedure, nog meer in de openbaarheid worden gebracht, met dien verstande dat de efficiëntie ervan ten volle moet worden verzekerd. Voorts moeten maatregelen worden getroffen voor een drastische verbetering van de technische middelen om 's Raads beraadslagingen en debatten in alle officiële talen van de instellingen van de Europese Unie uit te zenden, met name via internet.

De Raad zal in december 2006 het effect van deze openbaarheid op de werkefficiëntie evalueren.

(2)

Voorts verdient het aanbeveling dat de programmering van de Raadswerkzaamheden wordt gestroomlijnd. Daarom moet de huidige regeling worden vervangen door een systeem met een 18-maandenprogramma, dat door de drie voorzitterschappen voor de betreffende periode ter goedkeuring aan de Raad zal worden voorgelegd.

(3)

Ten slotte is het wenselijk dat de bepalingen over de schriftelijke procedure worden gewijzigd en verduidelijkt, om deze procedure beter te laten functioneren en ervoor te zorgen dat de beantwoording van vragen van leden van het Europees Parlement, de benoeming van leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité en leden van het Comité van de Regio's, alsmede het overgaan tot raadpleging van andere instellingen en organen, sneller hun beslag krijgen,

BESLUIT:

Artikel 1

Het reglement van orde van de Raad van 22 maart 2004 (1) wordt vervangen door de volgende bepalingen:

REGLEMENT VAN ORDE VAN DE RAAD

Artikel 1

Convocatie en vergaderplaatsen

1.   De Raad wordt door zijn voorzitter, op diens initiatief, dan wel op verzoek van een van zijn leden of van de Commissie, in vergadering bijeengeroepen (2).

2.   Zeven maanden vóór de datum waarop het voorzitterschap zijn werkzaamheden aanvangt, doet het, in voorkomend geval na raadpleging van het voorgaande en het volgende voorzitterschap, mededeling van de beoogde data voor de zittingen die de Raad moet houden om zijn wetgevingswerkzaamheden te verrichten of operationele besluiten te nemen.

3.   De Raad heeft zijn zetel te Brussel. In de maanden april, juni en oktober houdt de Raad zitting in Luxemburg (3).

In uitzonderlijke omstandigheden kan de Raad of het Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper), met eenparigheid van stemmen, op deugdelijke gronden besluiten dat een zitting op een andere plaats wordt gehouden.

Artikel 2

Raadsformaties, rol van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, programmering

1.   De Raad kan bijeenkomen in verschillende formaties, afhankelijk van de besproken aangelegenheden. De Raad in zijn formatie Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (hierna „Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen”), in vergadering bijeen zoals bedoeld in lid 2, onder a), stelt de lijst van de formaties vast; deze lijst staat in bijlage I.

2.   De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen heeft als belangrijkste de volgende twee werkterreinen, waarvoor hij afzonderlijke zittingen houdt, met afzonderlijke agenda's en eventueel op verschillende dagen, die respectievelijk gewijd zijn aan:

a)

de voorbereiding en follow-up van de bijeenkomsten van de Europese Raad, met inbegrip van de vereiste coördinatie van het voorbereidende werk, de algehele coördinatie van het beleid, institutionele en administratieve vraagstukken, horizontale dossiers die gevolgen hebben voor verschillende beleidsterreinen van de Europese Unie, alsmede elk dossier waarmee het door de Europese Raad wordt belast, met inachtneming van de regels betreffende de werking van de Economische en Monetaire Unie;

b)

het gehele externe optreden van de Unie, namelijk het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het Europees veiligheids- en defensiebeleid, de buitenlandse handel, alsmede ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp.

3.   Ter voorbereiding van de bijeenkomsten van de Europese Raad is de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, in vergadering bijeen zoals bedoeld in lid 2, onder a), belast met:

a)

het opstellen van een geannoteerde ontwerp-agenda op voorstel van het voorzitterschap, uiterlijk vier weken voor de bijeenkomst van de Europese Raad;

b)

het houden van een laatste voorbereidende zitting de dag vóór de bijeenkomst van de Europese Raad, en het goedkeuren van de agenda.

Bijdragen van andere Raadsformaties aan de werkzaamheden van de Europese Raad worden uiterlijk twee weken voor de bijeenkomst van de Europese Raad toegezonden aan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, in vergadering bijeen zoals bedoeld in lid 2, onder a).

Behalve om dringende en onvoorziene redenen, bijvoorbeeld in verband met de internationale actualiteit, mag er geen zitting van een andere Raadsformatie of vergadering van een met de voorbereiding van een Raadszitting belast comité plaatsvinden tussen de laatste voorbereidende zitting, bedoeld in de eerste alinea, onder b), en de bijeenkomst van de Europese Raad.

De voor de praktische voorbereiding van de werkzaamheden van de Europese Raad vereiste maatregelen worden genomen door het voorzitterschap, tezamen met het secretariaat-generaal, overeenkomstig de regels waarover de Europese Raad zelf overeenstemming heeft bereikt.

4.   Om de 18 maanden wordt door de drie aanstaande voorzitterschappen, in nauwe samenwerking met de Commissie en na passend overleg, een ontwerp-programma van de Raadswerkzaamheden voor de betreffende periode opgesteld. Het ontwerp-programma wordt door de drie voorzitterschappen tezamen uiterlijk één maand vóór de periode ingediend en is onderworpen aan de goedkeuring van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, in vergadering bijeen zoals bedoeld in lid 2, onder a) (4).

5.   Het aantredende voorzitterschap stelt indicatieve voorlopige agenda's van de voor de komende zes maanden geplande Raadszittingen op, waarin de beoogde wetgevingswerkzaamheden en operationele besluiten worden vermeld. Deze indicatieve voorlopige agenda's worden uiterlijk één week voor de datum waarop het voorzitterschap zijn werkzaamheden aanvangt opgesteld op basis van het 18-maandenprogramma van de Raad en na raadpleging van de Commissie. Indien nodig, kunnen meer Raadszittingen dan de aanvankelijk beoogde worden gepland.

Soortgelijke indicatieve voorlopige agenda's van de Raadszittingen die zijn gepland voor de zes maanden na de in lid 1 bedoelde periode worden door het betrokken voorzitterschap opgesteld, na raadpleging van de Commissie en het volgende voorzitterschap, uiterlijk een week voor de datum waarop het voorzitterschap zijn werkzaamheden aanvangt.

Indien in de loop van een periode van zes maanden blijkt dat een voor die periode geplande zitting niet meer gerechtvaardigd is, roept het voorzitterschap deze niet bijeen.

Artikel 3 (5)

Agenda

1.   De voorzitter stelt voor iedere zitting de voorlopige agenda op, rekening houdend met het 18-maandenprogramma van de Raad. De agenda wordt ten minste veertien dagen voor de aanvang van de zitting aan de overige leden van de Raad en aan de Commissie toegezonden.

2.   De voorlopige agenda bevat de punten waarvoor het door een lid van de Raad of door de Commissie ingediende verzoek tot agendering en, in voorkomend geval, de daarop betrekking hebbende documentatie, ten minste zestien dagen voor de aanvang van de zitting op het secretariaat-generaal zijn ontvangen. Op de voorlopige agenda wordt tevens door middel van een asterisk aangegeven over welke punten het voorzitterschap, een lid van de Raad of de Commissie een stemming kunnen vragen. Een punt wordt aldus aangeduid zodra aan alle procedurele vereisten van de Verdragen is voldaan.

3.   Punten betreffende de aanneming van een besluit of een gemeenschappelijk standpunt inzake een wetgevingsvoorstel of een voorstel voor een op grond van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie vast te stellen maatregel worden pas met het oog op een besluit op de agenda geplaatst nadat de in punt 3 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie bepaalde periode van zes weken is verstreken.

De Raad kan met eenparigheid van stemmen van de periode van zes weken afwijken ten aanzien van het agenderen van een punt waarvoor de in punt 3 van het genoemde protocol bedoelde uitzondering wegens urgentie geldt.

4.   Op de voorlopige agenda kunnen slechts de punten worden geplaatst waarvoor de documentatie uiterlijk op de verzenddatum van deze agenda aan de leden van de Raad en aan de Commissie wordt toegezonden.

5.   Het secretariaat-generaal doet aan de leden van de Raad en aan de Commissie de verzoeken tot agendering van punten en de documentatie toekomen waarvoor de bovengenoemde termijnen niet in acht zijn genomen.

Tenzij de urgentie gebiedt anders te handelen en onverminderd lid 2, worden punten die betrekking hebben op de in artikel 7 bedoelde wetgevingswerkzaamheden en waarvan het Coreper de behandeling niet uiterlijk aan het einde van de week voorafgaand aan de week vóór de zitting heeft voltooid, door het voorzitterschap van de voorlopige agenda afgevoerd.

6.   De voorlopige agenda bestaat uit een deel A en een deel B. In deel A worden de punten opgenomen die de Raad zonder debat kan goedkeuren, met dien verstande dat ieder lid van de Raad, alsmede de Commissie, bij de goedkeuring ervan zijn mening kenbaar kan maken en verklaringen in de notulen kan laten opnemen.

7.   De agenda wordt bij de aanvang van iedere zitting door de Raad vastgesteld. Punten die niet op de voorlopige agenda voorkomen, kunnen slechts met eenparigheid van stemmen op de agenda worden geplaatst. Aldus geagendeerde punten kunnen in stemming worden gebracht indien aan alle procedurele vereisten van de Verdragen is voldaan.

8.   Indien een standpuntbepaling ten aanzien van een A-punt evenwel aanleiding kan geven tot een nieuw debat of indien een lid van de Raad of de Commissie hierom verzoekt, wordt dit punt van de agenda afgevoerd, tenzij de Raad anders beslist.

9.   Elk verzoek om een punt onder „diversen” op te nemen, gaat vergezeld van een schriftelijke toelichting.

Artikel 4

Vertegenwoordiging van een lid van de Raad dat is verhinderd

Behoudens de bepalingen van artikel 11 inzake de overdracht van stemrecht, kan een lid van de Raad dat verhinderd is een zitting bij te wonen, zich laten vertegenwoordigen.

Artikel 5

Zittingen

1.   Behalve in de in artikel 8 bedoelde gevallen zijn de zittingen van de Raad niet openbaar.

2.   De Commissie wordt uitgenodigd deel te nemen aan de zittingen van de Raad. Hetzelfde geldt voor de Europese Centrale Bank in de gevallen waarin deze van haar initiatiefrecht gebruikmaakt. De Raad kan echter besluiten te beraadslagen buiten tegenwoordigheid van de Commissie of de Europese Centrale Bank.

3.   De leden van de Raad en van de Commissie kunnen zich laten vergezellen door ambtenaren die hen bijstaan. De namen en functies van deze ambtenaren worden vooraf aan het secretariaat-generaal meegedeeld. Het maximale aantal personen per delegatie dat zich tegelijkertijd in de vergaderzaal bevindt, de leden van de Raad daaronder begrepen, kan door de Raad worden vastgesteld.

4.   Toegang tot de zittingen van de Raad wordt uitsluitend verleend op vertoon van een door het secretariaat-generaal uitgereikte pas.

Artikel 6

Geheimhoudingsplicht en overlegging van documenten in rechte

1.   Onverminderd de artikelen 8 en 9 alsmede de bepalingen betreffende de toegang van het publiek tot documenten, zijn de beraadslagingen van de Raad aan geheimhouding onderworpen, voor zover de Raad niet anders besluit.

2.   De Raad of het Coreper kan toestemming verlenen tot het in rechte overleggen van afschriften van of uittreksels uit Raadsdocumenten die nog niet overeenkomstig de bepalingen betreffende de toegang van het publiek tot documenten voor het publiek beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 7

Gevallen waarin de Raad in de hoedanigheid van wetgever optreedt

De Raad treedt op in de hoedanigheid van wetgever in de zin van artikel 207, lid 3, tweede alinea, van het EG-Verdrag, wanneer hij in of voor de lidstaten bindende rechtsregels in de vorm van verordeningen, richtlijnen, kaderbesluiten of besluiten en beschikkingen, aanneemt op grond van de desbetreffende bepalingen van de Verdragen; hiervan uitgezonderd zijn de beraadslagingen die leiden tot het aannemen van huishoudelijke maatregelen, administratieve of budgettaire besluiten, besluiten die verband houden met interinstitutionele of internationale betrekkingen of niet-bindende instrumenten (zoals conclusies, aanbevelingen of resoluties).

Wanneer hem wetgevingsvoorstellen of -initiatieven worden voorgelegd, onthoudt de Raad zich ervan instrumenten aan te nemen waar de Verdragen niet in voorzien, zoals resoluties, conclusies of andere dan de in artikel 9 bedoelde verklaringen.

Artikel 8

Openbare beraadslagingen van de Raad en openbare debatten

1.   De openbaarheid van de beraadslagingen van de Raad over wetgevingsbesluiten die volgens de medebeslissingsprocedure op grond van artikel 251 van het EG-Verdrag worden aangenomen, is als volgt geregeld:

a)

de eventuele presentatie door de Commissie van haar wetgevingsvoorstellen en de daaropvolgende beraadslaging in de Raad zijn openbaar;

b)

de stemming over wetgevingsbesluiten is openbaar, evenals de laatste beraadslagingen van de Raad die tot die stemming leiden en de bijbehorende stemverklaringen;

c)

alle overige beraadslagingen van de Raad over deze wetgevingsbesluiten zijn openbaar, behalve in de gevallen waarin de Raad of het Coreper met betrekking tot een bepaalde beraadslaging anders besluit.

2.   De eerste beraadslaging van de Raad over belangrijke nieuwe wetgevingsvoorstellen die niet volgens de medebelissingsprocedure worden aangenomen, is openbaar. Het voorzitterschap bepaalt welke nieuwe wetgevingsvoorstellen belangrijk zijn, maar de Raad of het Coreper kan in voorkomende gevallen anders besluiten. Het voorzitterschap kan per geval besluiten dat de daaropvolgende beraadslagingen van de Raad over een bepaald wetgevingsbesluit openbaar zijn, maar de Raad of het Coreper kan anders besluiten.

3.   Op grond van een door de Raad of het Coreper met gekwalificeerde meerderheid van stemmen genomen besluit houdt de Raad openbare debatten over gewichtige aangelegenheden die de belangen van de Europese Unie betreffen.

De aangelegenheden of specifieke thema's voor een dergelijk debat worden door het voorzitterschap, de leden van de Raad of de Commissie voorgesteld, met inachtneming van het gewicht ervan en van hun belang voor de burger.

4.   De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, in vergadering bijeen zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a), voert een openbaar oriënterend debat over het 18-maandenprogramma. De oriënterende debatten die andere Raadsformaties over hun prioriteiten voeren, zijn eveneens openbaar. De presentatie door de Commissie van haar vijfjarenprogramma, haar jaarlijkse werkprogramma en haar jaarlijkse beleidsstrategie, alsmede het daaropvolgende debat in de Raad, zijn openbaar.

5.   Vanaf het tijdstip waarop de voorlopige agenda overeenkomstig artikel 3 wordt toegezonden:

a)

zijn de in overeenstemming met de leden 1 en 2 openbare agendapunten van de Raad aangeduid met de woorden „openbare beraadslaging”;

b)

zijn de in overeenstemming met de leden 3 en 4 openbare agendapunten van de Raad aangeduid met de woorden „openbaar debat”.

De beraadslagingen en debatten van de Raad die in overeenstemming met dit artikel openbaar zijn, worden met audiovisuele middelen voor het publiek toegankelijk gesteld, met name in een luisterzaal, en via videostreaming in alle officiële talen van de instellingen van de Europese Unie uitgezonden. Een opname ervan moet minstens een maand lang op de site van de Raad beschikbaar zijn. Het resultaat van de stemming wordt visueel weergegeven.

Het secretariaat-generaal brengt het publiek zoveel mogelijk vooraf op de hoogte van de dagen en — bij benadering — het uur waarop deze audiovisuele uitzendingen plaatsvinden en treft alle praktische maatregelen om voor een behoorlijke toepassing van dit artikel te zorgen.

Artikel 9

Openbaarheid van stemmingen, stemverklaringen en notulen

1.   Naast de gevallen waarin de beraadslagingen van de Raad op grond van artikel 8, lid 1, openbaar zijn, worden de uitslag van de stemming en de stemverklaringen van de leden van de Raad, alsmede de verklaringen in de Raadsnotulen en de punten van deze notulen betreffende de aanneming van wetgevingsbesluiten openbaar gemaakt indien de Raad optreedt in de hoedanigheid van wetgever in de zin van artikel 7.

Dezelfde regel geldt voor:

a)

de uitslag van de stemmingen en de stemverklaringen, alsmede de verklaringen in de Raadsnotulen en de punten van deze notulen betreffende de aanneming van een gemeenschappelijk standpunt op grond van artikel 251 of 252 van het EG-Verdrag;

b)

de uitslag van de stemmingen en de stemverklaringen van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers in het bij artikel 251 van het EG-Verdrag ingestelde bemiddelingscomité, alsmede de verklaringen in de Raadsnotulen en de punten van deze notulen betreffende de vergadering van het Bemiddelingscomité;

c)

de uitslag van de stemmingen en de stemverklaringen, alsmede de verklaringen in de Raadsnotulen en de punten van deze notulen betreffende de vaststelling door de Raad van een overeenkomst op basis van titel VI van het EU-Verdrag.

2.   De uitslag van de stemmingen wordt voorts openbaar gemaakt:

a)

indien de Raad optreedt in het kader van titel V van het EU-Verdrag, bij eenparig besluit dat de Raad of het Coreper op verzoek van een van zijn leden heeft genomen;

b)

indien de Raad een gemeenschappelijk standpunt in de zin van titel VI van het EU-Verdrag vaststelt, bij eenparig besluit dat de Raad of het Coreper op verzoek van een van zijn leden heeft genomen;

c)

in de andere gevallen, bij besluit dat de Raad of het Coreper op verzoek van een van zijn leden heeft genomen.

In de gevallen waarin de uitslag van een stemming in de Raad overeenkomstig de eerste alinea, onder a), b) en c), openbaar wordt gemaakt, worden op verzoek van de betrokken leden van de Raad eveneens de stemverklaringen openbaar gemaakt, met inachtneming van dit reglement van orde, van de rechtszekerheid en van de belangen van de Raad.

De verklaringen in de Raadsnotulen en de punten van deze notulen betreffende de aanneming van de in de eerste alinea, onder a), b) en c), bedoelde wetgevingsbesluiten, worden openbaar gemaakt bij besluit dat de Raad of het Coreper op verzoek van een van zijn leden heeft genomen.

3.   Tenzij de beraadslagingen van de Raad overeenkomstig artikel 8 openbaar zijn, wordt de uitslag van de stemming niet openbaar gemaakt in het geval van beraadslagingen die leiden tot een indicatieve stemming of tot de aanneming van voorbereidende besluiten.

Artikel 10

Toegang van het publiek tot de documenten van de Raad

De specifieke bepalingen inzake de toegang van het publiek tot de documenten van de Raad staan in bijlage II.

Artikel 11

Stemprocedure en quorum

1.   De Raad stemt op initiatief van zijn voorzitter.

Voorts is de voorzitter verplicht te laten stemmen op initiatief van een lid van de Raad of van de Commissie, voor zover een meerderheid van de leden van de Raad zich in die zin uitspreekt.

2.   De leden van de Raad stemmen in de volgorde die voor de lidstaten is vastgesteld bij artikel 203 van het EG-Verdrag en artikel 116 van het EGA-Verdrag, te beginnen met het lid dat volgt op het lid dat het voorzitterschap uitoefent.

3.   Ieder lid van de Raad kan slechts door één ander lid worden gemachtigd om namens hem te stemmen (6).

4.   Er kan slechts worden gestemd indien ten minste de meerderheid van de leden van de Raad die op grond van de Verdragen aan de stemming kunnen deelnemen, aanwezig is. Op het tijdstip van de stemming controleert de voorzitter, bijgestaan door het secretariaat-generaal, of het quorum is bereikt.

5.   Bij de aanneming van een besluit door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt, indien een lid van de Raad daarom verzoekt, nagegaan of de lidstaten die de gekwalificeerde meerderheid vormen, op basis van de in artikel 1 van bijlage III vermelde bevolkingscijfers ten minste 62 % van de totale bevolking van de Europese Unie vertegenwoordigen.

Artikel 12

Gewone schriftelijke procedure en stilzwijgende procedure

1.   De besluiten van de Raad over een dringende aangelegenheid kunnen worden aangenomen door middel van een schriftelijke stemming, indien de Raad of het Coreper met eenparigheid van stemmen besluit van deze procedure gebruik te maken. Ook de voorzitter kan, in bijzondere omstandigheden, voorstellen van deze procedure gebruik te maken, in welk geval de schriftelijke stemming kan plaatsvinden indien alle lidstaten deze procedure aanvaarden.

In de gevallen waarin de schriftelijke stemming een onderwerp betreft dat de Commissie bij de Raad aanhangig heeft gemaakt, is de toepassing van de schriftelijke procedure afhankelijk van het akkoord van de Commissie.

Het secretariaat-generaal stelt elke maand een overzicht op van de volgens de schriftelijke procedure aangenomen besluiten.

2.   Op initiatief van het voorzitterschap kan de Raad volgens een vereenvoudigde schriftelijke procedure, „stilzwijgende procedure” genaamd:

a)

de tekst van het antwoord op een schriftelijke vraag of, in voorkomend geval, een mondelinge vraag van een lid van het Europees Parlement vaststellen, nadat het ontwerp-antwoord door het Coreper is behandeld (7);

b)

de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité en de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's benoemen, nadat het ontwerp-besluit door het Coreper is behandeld;

c)

besluiten andere instellingen of organen te raadplegen, in de gevallen waarin dit bij de Verdragen is voorgeschreven;

d)

handelen ter uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid handelen, via het Coreu-netwerk („stilzwijgende Coreu-procedure”) (8).

In dat geval wordt de tekst, na het verstrijken van de door het voorzitterschap naar gelang van de urgentie gestelde termijn, geacht te zijn aangenomen, tenzij een lid van de Raad bezwaar maakt.

3.   De voltooiing van de schriftelijke procedures wordt door het secretariaat-generaal geconstateerd.

Artikel 13

Notulen

1.   Van iedere zitting worden notulen gemaakt, die na goedkeuring worden ondertekend door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid („de secretaris-generaal”) of door de plaatsvervangend secretaris-generaal. Zij kunnen hun tekenbevoegdheid delegeren aan directeuren-generaal van het secretariaat-generaal.

In de notulen worden in de regel voor elk agendapunt vermeld:

de aan de Raad voorgelegde documenten;

de besluiten of conclusies van de Raad;

de verklaringen van de Raad en de verklaringen die een lid van de Raad of de Commissie wil laten notuleren.

2.   De ontwerp-notulen worden binnen twee weken door het secretariaat-generaal opgesteld en ter goedkeuring aan de Raad of aan het Coreper voorgelegd.

3.   Ieder lid van de Raad, of de Commissie, kan vóór de goedkeuring van de notulen verzoeken om de besprekingen over een bepaald agendapunt uitvoeriger weer te geven. Het verzoek kan in het Coreper worden gedaan.

Artikel 14

Beraadslagingen en besluiten op basis van documenten en ontwerpen die zijn gesteld in de door de geldende talenregeling voorgeschreven talen

1.   Behoudens een andersluidend besluit dat de Raad, met eenparigheid van stemmen, op grond van de urgentie neemt, beraadslaagt en besluit de Raad alleen op de grondslag van documenten en ontwerpen die gesteld zijn in de volgens de geldende regeling van het taalgebruik vermelde talen.

2.   Ieder lid van de Raad kan zich tegen beraadslaging verzetten indien de tekst van een amendement niet is gesteld in die van de in lid 1 bedoelde talen welke het lid van de Raad aanwijst.

Artikel 15

Ondertekening van de besluiten

De tekst van de door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk aangenomen besluiten, alsmede van de door de Raad aangenomen besluiten, wordt voorzien van de handtekening van de voorzitter die op het ogenblik van de aanneming ervan in functie is, en van die van de secretaris-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal. De secretaris-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal kunnen hun tekenbevoegdheid delegeren aan directeuren-generaal van het secretariaat-generaal.

Artikel 16 (9)

Ontbreken van het recht om aan de stemming deel te nemen

Bij de toepassing van dit reglement van orde zal overeenkomstig bijlage IV naar behoren rekening worden gehouden met de gevallen waarin een of meer leden van de Raad, op grond van de Verdragen, niet aan de stemming mogen deelnemen.

Artikel 17

Bekendmaking van de besluiten in het Publicatieblad

1.   De volgende besluiten worden door de secretaris-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal in het Publicatieblad van de Europese Unie (het Publicatieblad) bekendgemaakt:

a)

de in artikel 254, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag bedoelde besluiten;

b)

de in artikel 163, eerste alinea, van het EGA-Verdrag bedoelde besluiten;

c)

de door de Raad volgens de procedures van de artikelen 251 en 252 van het EG-Verdrag vastgestelde gemeenschappelijke standpunten, alsmede de motivering van deze standpunten;

d)

de in artikel 34, lid 2, van het EU-Verdrag, bedoelde kaderbesluiten en besluiten;

e)

de door de Raad overeenkomstig artikel 34, lid 2, van het EU-Verdrag vastgestelde overeenkomsten.

In het Publicatieblad wordt melding gemaakt van de inwerkingtreding van deze overeenkomsten;

f)

de tussen lidstaten op grond van artikel 293 van het EG-Verdrag gesloten overeenkomsten.

In het Publicatieblad wordt melding gemaakt van de inwerkingtreding van deze overeenkomsten;

g)

de door de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten.

In het Publicatieblad wordt melding gemaakt van de inwerkingtreding van deze overeenkomsten;

h)

de internationale overeenkomsten, gesloten overeenkomstig artikel 24 van het EU-Verdrag, behalve in de gevallen waarin de Raad anders besluit op grond van de artikelen 4 en 9 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (10).

In het Publicatieblad wordt melding gemaakt van de inwerkingtreding van deze overeenkomsten.

2.   Behoudens andersluidend besluit van de Raad of het Coreper, worden de volgende teksten en besluiten door de secretaris-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal in het Publicatieblad bekendgemaakt:

a)

de door een lidstaat krachtens artikel 67, lid 1, van het EG-Verdrag bij de Raad ingediende initiatieven;

b)

de door een lidstaat krachtens artikel 34, lid 2, van het EU-Verdrag bij de Raad ingediende initiatieven;

c)

de in artikel 34, lid 2, van het EU-Verdrag bedoelde gemeenschappelijke standpunten;

d)

de andere richtlijnen dan die bedoeld in artikel 254, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag, de andere besluiten dan die bedoeld in artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag, aanbevelingen en adviezen.

3.   De Raad of het Coreper beslist per geval, met eenparigheid van stemmen, omtrent de bekendmaking in het Publicatieblad door de secretaris-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal, van de in artikel 12 van het EU-Verdrag bedoelde gemeenschappelijke strategieën, gemeenschappelijke optredens en gemeenschappelijke standpunten.

4.   De Raad of het Coreper beslist per geval, rekening houdend met de eventuele bekendmaking van het basisbesluit, omtrent de bekendmaking in het Publicatieblad door de secretaris-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal van de volgende besluiten:

a)

de maatregelen ter uitvoering van een gemeenschappelijke optreden, zoals bedoeld in artikel 12 van het EU-Verdrag;

b)

de op grond van een gemeenschappelijke strategie aangenomen gemeenschappelijke optredens, gemeenschappelijke standpunten of andere besluiten, bedoeld in artikel 23, lid 2, eerste streepje, van het EU-Verdrag;

c)

de maatregelen ter uitvoering van de in artikel 34, lid 2, van het EU-Verdrag bedoelde besluiten en de maatregelen ter uitvoering van de door de Raad overeenkomstig artikel 34, lid 2, van het EU-Verdrag vastgestelde overeenkomsten;

d)

de overige besluiten van de Raad, zoals besluiten sui generis of resoluties.

5.   Bij de sluiting van een overeenkomst tussen de Gemeenschappen en een of meer staten of internationale organisaties op grond waarvan een orgaan wordt ingesteld dat bevoegd is tot het nemen van besluiten, beslist de Raad of de besluiten van dat orgaan in het Publicatieblad zullen worden bekendgemaakt.

Artikel 18

Kennisgeving van de besluiten

1.   De andere richtlijnen dan die bedoeld in artikel 254, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag, en de andere beschikkingen dan die bedoeld in artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag worden door de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of namens hen door een directeur-generaal ter kennis gebracht van de adressaten.

2.   De hieronder bedoelde besluiten worden, voor zover zij niet in het Publicatieblad worden bekendgemaakt, door de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of namens hen door een directeur-generaal ter kennis gebracht van de adressaten:

a)

de aanbevelingen;

b)

de gemeenschappelijke strategieën, de gemeenschappelijke optredens en de gemeenschappelijke standpunten, bedoeld in artikel 12 van het EU-Verdrag;

c)

de gemeenschappelijke standpunten, bedoeld in artikel 34, lid 2, van het EU-Verdrag;

d)

de maatregelen ter uitvoering van de op grond van de artikelen 12 en 34 van het EU-Verdrag aangenomen besluiten.

3.   De secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of namens hen een directeur-generaal zendt aan de regeringen van de lidstaten en aan de Commissie een afschrift van de andere dan de in artikel 254, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag, bedoelde richtlijnen van de Raad, alsmede van de beschikkingen en de aanbevelingen van de Raad.

Artikel 19 (11)

Coreper, comités en werkgroepen

1.   Het Coreper heeft tot taak de werkzaamheden van de Raad voor te bereiden en de door de Raad verstrekte opdrachten uit te voeren. Het Coreper ziet in elk geval (12) toe op de samenhang van het beleid en het optreden van de Unie, alsmede op de inachtneming van de volgende beginselen en regels:

a)

de beginselen van wettigheid, subsidiariteit, evenredigheid en motivering van de besluiten;

b)

de regels tot vaststelling van de bevoegdheden van de instellingen en organen van de Unie;

c)

de begrotingsvoorschriften;

d)

de voorschriften ten aanzien van procedures, transparantie en redactionele kwaliteit.

2.   Alle agendapunten van een Raadszitting worden vooraf behandeld door het Coreper, tenzij dit anders besluit. Gepoogd wordt een akkoord op het niveau van het Coreper te bereiken, dat ter aanneming aan de Raad wordt voorgelegd. Het Coreper zorgt ervoor dat de dossiers in adequate vorm aan de Raad worden voorgelegd en reikt in voorkomend geval oriëntaties, keuzemogelijkheden of voorstellen tot oplossing aan. In spoedgevallen kan de Raad met eenparigheid van stemmen besluiten te beraadslagen en te beslissen zonder dat de voorafgaande behandeling heeft plaatsgevonden.

3.   Er kunnen door, of met goedkeuring van het Coreper comités of werkgroepen worden ingesteld voor het verrichten van bepaalde vooraf omschreven voorbereidende werkzaamheden of studies.

Het secretariaat-generaal draagt zorg voor de bijwerking en de openbaarmaking van de lijst van de voorbereidende instanties. Alleen de comités en werkgroepen die op deze lijst zijn vermeld, kunnen als voorbereidende instantie van de Raad bijeenkomen.

4.   Het Coreper wordt, naar gelang van de onderwerpen op de agenda, voorgezeten door de permanent vertegenwoordiger of de plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt. Ook de verschillende bij de Verdragen ingestelde comités worden, behoudens andersluidend besluit van de Raad, voorgezeten door een gedelegeerde van die lidstaat. Dit geldt eveneens voor de in lid 3 bedoelde comités en werkgroepen, behoudens andersluidend besluit van het Coreper.

5.   Voor de voorbereiding van de zittingen van de Raad in formaties die eenmaal per halfjaar bijeenkomen en die in de eerste helft van het halfjaar worden gehouden, kunnen de vergaderingen van andere comités dan het Coreper en van werkgroepen die in het voorafgaande halfjaar worden gehouden, worden voorgezeten door een gedelegeerde van de lidstaat die het voorzitterschap van de bedoelde Raadszittingen zal bekleden.

6.   Indien een dossier hoofdzakelijk in een bepaald halfjaar zal worden behandeld, kan een gedelegeerde van de lidstaat die het voorzitterschap tijdens dat halfjaar zal bekleden, tijdens het voorgaande halfjaar de vergaderingen van de voorbereidende instanties van de Raad voorzitten waarin dat dossier wordt besproken. De praktische toepassing van dit lid vindt plaats op basis van een akkoord tussen de twee betrokken voorzitterschappen.

In het specifieke geval van de behandeling van de begroting van de Europese Gemeenschappen voor een bepaald begrotingsjaar, worden de vergaderingen van de voorbereidende instanties van de Raad, behalve het Coreper, over de voorbereiding van punten op de agenda van de Raad inzake de behandeling van de begroting, voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad zal bekleden in de tweede helft van het jaar dat aan het betrokken begrotingsjaar voorafgaat. Hetzelfde geldt, mits het andere voorzitterschap daarmee instemt, voor de uitoefening van het voorzitterschap van de Raadszittingen op het moment waarop de begrotingspunten in kwestie worden behandeld. De betrokken voorzitterschappen plegen overleg over de praktische regelingen.

7.   Overeenkomstig de hierna genoemde toepasselijke bepalingen, kan het Coreper de volgende procedurebesluiten aannemen, mits de desbetreffende punten ten minste drie werkdagen vóór de vergadering op de voorlopige agenda zijn geplaatst. Om van die termijn af te wijken is eenparigheid van stemmen van het Coreper vereist (13):

a)

besluit om een zitting van de Raad op een andere plaats dan Brussel of Luxemburg te houden (artikel 1, lid 3);

b)

machtiging om een afschrift van of een uittreksel uit een Raadsdocument in rechte over te leggen (artikel 6, lid 2);

c)

besluit om een openbaar debat van de Raad te houden of om een bepaalde beraadslaging van de Raad niet in het openbaar te houden (artikel 8, lid 1, onder c), en de leden 2 en 3);

d)

besluit tot openbaarmaking van de uitslag van de stemmingen en de verklaringen in de Raadsnotulen in de in artikel 9, lid 2, bedoelde gevallen;

e)

besluit om de schriftelijke procedure te volgen (artikel 12, lid 1);

f)

goedkeuring of wijziging van de notulen van de Raad (artikel 13, leden 2 en 3);

g)

besluit om een tekst of een besluit al dan niet in het Publicatieblad bekend te maken (artikel 17, leden 2, 3 en 4);

h)

besluit om een instelling of orgaan te raadplegen, in de gevallen waarin deze raadpleging door de Verdragen niet is voorgeschreven;

i)

besluit tot vaststelling of verlenging van een termijn om een instelling of orgaan te raadplegen;

j)

besluit om de in artikel 251, lid 7, van het EG-Verdrag bedoelde termijnen te verlengen;

k)

goedkeuring van de tekst van een aan een instelling of orgaan gerichte brief.

Artikel 20

Het voorzitterschap en het goede verloop van de werkzaamheden

1.   Het voorzitterschap draagt zorg voor de toepassing van dit reglement van orde en ziet toe op het goede verloop van de besprekingen. Met name ziet het voorzitterschap toe en doet het toezien op de eerbiediging van de bepalingen van bijlage V over de werkmethoden voor een uitgebreide Raad.

Voor een goed verloop van de debatten kan het voorzitterschap voorts, tenzij de Raad anderszins besluit, elke maatregel nemen die ertoe strekt dat de beschikbare tijd tijdens de zittingen optimaal wordt gebruikt, meer in het bijzonder:

a)

het aantal personen per delegatie dat tijdens de zitting in de vergaderzaal aanwezig is, voor de behandeling van een bepaald punt beperken, en besluiten om al dan niet een luisterzaal te openen;

b)

de volgorde bepalen waarin de punten zullen worden behandeld en de duur vaststellen van de bespreking die aan elk punt wordt gewijd;

c)

de tijd die aan de bespreking van een bepaald punt besteed kan worden, indelen, in het bijzonder door de spreektijd van de deelnemers te beperken en de volgorde te bepalen waarin zij het woord kunnen nemen;

d)

de delegaties verzoeken hun voorstellen tot wijziging van de te bespreken tekst vóór een bepaalde datum schriftelijk in te dienen, in voorkomend geval met een beknopte toelichting;

e)

de delegaties die over een bepaald punt, een bepaalde tekst of een gedeelte daarvan een identiek of vergelijkbaar standpunt innemen, verzoeken een woordvoerder aan te wijzen die tijdens de zitting of vooraf schriftelijk hun gedeelde standpunt presenteert.

2.   Onverminderd de bepalingen van artikel 19, leden 4 tot en met 6, alsmede zijn bevoegdheden en algemene politieke verantwoordelijkheid, wordt het voorzitterschap bijgestaan door de vertegenwoordiger van de lidstaat die het volgende voorzitterschap zal bekleden. Deze laatste, die op verzoek van het voorzitterschap handelt, vervangt het voorzitterschap wanneer dat nodig is, neemt zo nodig een deel van de taken van het voorzitterschap over en waarborgt de continuïteit van de werkzaamheden van de Raad.

Artikel 21 (14)  (15)

Verslagen van comités en werkgroepen

Ongeacht de andere bepalingen van dit reglement van orde organiseert het voorzitterschap de vergaderingen van de verschillende comités en werkgroepen zodanig dat hun verslagen beschikbaar zijn vóór de vergadering van het Coreper waarop ze worden behandeld.

Tenzij de urgentie gebiedt anders te handelen, worden de punten die betrekking hebben op wetgevingswerkzaamheden in de zin van artikel 7 en waarvoor het comité of de werkgroep de werkzaamheden niet ten minste vijf werkdagen voor de vergadering van het Coreper heeft voltooid, door het voorzitterschap verschoven naar een volgende vergadering van het Coreper.

Artikel 22

Redactionele kwaliteit (16)

Om de Raad bij te staan in zijn taak toe te zien op de redactionele kwaliteit van de wetgevingsbesluiten die hij aanneemt, dient de Juridische dienst tijdig de redactionele kwaliteit van de voorstellen voor of ontwerpen van besluiten na te gaan en, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 22 december 1998 betreffende de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving, de Raad en zijn instanties redactionele voorstellen te doen (17).

Gedurende het gehele wetgevingsproces besteden degenen die in het kader van de werkzaamheden van de Raad teksten voorleggen bijzondere aandacht aan de redactionele kwaliteit daarvan.

Artikel 23

De secretaris-generaal en het secretariaat-generaal

1.   De Raad wordt bijgestaan door een secretariaat-generaal onder verantwoordelijkheid van een secretaris-generaal, die wordt bijgestaan door een plaatsvervangend secretaris-generaal die tot taak heeft het secretariaat-generaal te leiden. De secretaris-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal worden door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd.

2.   De Raad beslist over de organisatie van het secretariaat-generaal (18).

Onder gezag van de Raad nemen de secretaris-generaal en de adjunct secretaris-generaal alle maatregelen die nodig zijn om de goede werking van het secretariaat-generaal te waarborgen.

3.   Het secretariaat-generaal wordt voortdurend nauw betrokken bij de organisatie, de coördinatie en het zorgen voor samenhang van de werkzaamheden van de Raad en de uitvoering van het 18-maandenprogramma van de Raad. Onder verantwoordelijkheid en leiding van het voorzitterschap verleent het secretariaat-generaal het voorzitterschap assistentie bij het zoeken naar oplossingen.

Overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie staat de secretaris-generaal de Raad en het voorzitterschap bij in aangelegenheden die vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, onder meer bij de coördinatie van de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordigers.

In voorkomend geval kan de secretaris-generaal het voorzitterschap verzoeken om een comité of werkgroep bijeen te roepen, met name op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, of om een punt op de agenda van een comité of werkgroep te plaatsen.

4.   De secretaris-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal legt de ontwerp-raming van de uitgaven van de Raad op een zodanig tijdstip aan de Raad voor dat de in de financiële voorschriften gestelde termijnen in acht kunnen worden genomen.

5.   De secretaris-generaal, bijgestaan door de plaatsvervangend secretaris-generaal, draagt de volledige verantwoordelijkheid voor het beheer van de kredieten van afdeling II — Raad — van de begroting en neemt alle voor een goed beheer ervan vereiste maatregelen. Hij voert deze kredieten uit overeenkomstig de bepalingen van het financieel reglement dat van toepassing is op de begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 24

Beveiliging

De voorschriften betreffende de beveiliging worden door de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen aangenomen.

Artikel 25

Taken van depositaris van verdragen en overeenkomsten

In de gevallen waarin de secretaris-generaal wordt aangewezen als depositaris van een overeenkomst als bedoeld in artikel 24 van het EU-Verdrag, van een overeenkomst tussen de Gemeenschap en een of meer staten of internationale organisaties, van een overeenkomst tussen lidstaten, of van een overeenkomst krachtens artikel 34 van het EU-Verdrag, worden de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze overeenkomsten op de zetel van de Raad neergelegd.

In die gevallen vervult de secretaris-generaal de taak van depositaris en ziet hij er tevens op toe dat de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomsten in het Publicatieblad wordt bekendgemaakt.

Artikel 26

Vertegenwoordiging voor het Europees Parlement

De Raad kan voor het Europees Parlement of voor commissies van het Europees Parlement worden vertegenwoordigd door het voorzitterschap of, met instemming van het voorzitterschap, door het volgende voorzitterschap of door de secretaris-generaal. In opdracht van het voorzitterschap kan de Raad zich voor deze commissies ook laten vertegenwoordigen door zijn plaatsvervangend secretaris-generaal of door hoge ambtenaren van het secretariaat-generaal.

De Raad kan zijn opvattingen ook schriftelijk ter kennis van het Europees Parlement brengen.

Artikel 27

Bepalingen betreffende de vorm van de besluiten

De bepalingen betreffende de vorm van de besluiten staan in bijlage VI.

Artikel 28

Voor de Raad bestemde briefwisseling

De voor de Raad bestemde briefwisseling wordt gericht aan de voorzitter, aan het volgende adres van de Raad:

Raad van de Europese Unie

Wetstraat 175

B-1048 Brussel.

BIJLAGE I

LIJST VAN RAADSFORMATIES

1.

Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (19);

2.

Economische en Financiële Zaken (20);

3.

Justitie en Binnenlandse Zaken (21);

4.

Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken;

5.

Concurrentievermogen (Interne Markt, Industrie en Onderzoek) (22);

6.

Vervoer, Telecommunicatie en Energie;

7.

Landbouw en Visserij;

8.

Milieu;

9.

Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur (23).

Iedere lidstaat bepaalt hoe hij in overeenstemming met artikel 203 van het EG-Verdrag in de Raad wordt vertegenwoordigd.

Verscheidene ministers kunnen als lid aan dezelfde Raadsformatie deelnemen; de agenda en de regeling van de werkzaamheden worden dienovereenkomstig aangepast (24).

Wat de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen betreft, laat elke regering zich in de verschillende zittingen van deze formatie vertegenwoordigen door de minister of de staatssecretaris van haar keuze.

BIJLAGE II

SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE TOEGANG VAN HET PUBLIEK TOT DOCUMENTEN VAN DE RAAD

Artikel 1

Werkingssfeer

Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft toegang tot Raadsdocumenten volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de specifieke bepalingen van deze bijlage.

Artikel 2

Raadpleging in verband met documenten van derden

1.   Met het oog op de toepassing van artikel 4, lid 5, en artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en tenzij het na bestudering van het document in het licht van artikel 4, leden 1 tot en met 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 duidelijk is dat het niet mag worden vrijgegeven, wordt de derde geraadpleegd indien:

a)

het een gevoelig document in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 betreft;

b)

het document afkomstig is van een lidstaat en

vóór 3 december 2001 aan de Raad is toegezonden, of

de betrokken lidstaat verzocht heeft het document niet zonder zijn voorafgaande toestemming vrij te geven.

2.   In alle andere gevallen waarin de Raad een verzoek ontvangt om een document van een derde dat in zijn bezit is, wordt de betrokken derde met het oog op de toepassing van artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 door het secretariaat-generaal geraadpleegd, tenzij het na bestudering van het document in het licht van artikel 4, leden 1 tot en met 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 duidelijk is dat het moet of niet mag worden vrijgegeven.

3.   De derde wordt schriftelijk (eventueel via e-mail) geraadpleegd en krijgt een redelijke termijn om te antwoorden, rekening houdend met de in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vastgestelde termijn. In de in lid 1 bedoelde gevallen wordt de derde verzocht schriftelijk zijn standpunt kenbaar te maken.

4.   Indien een document niet onder het bepaalde in lid 1, onder a) en b), valt en het secretariaat-generaal in het licht van het negatieve advies van de derde er niet van overtuigd is dat artikel 4, lid 1, of lid 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van toepassing is, wordt de kwestie aan de Raad voorgelegd.

Indien de Raad voornemens is het document vrij te geven, wordt de derde onmiddellijk schriftelijk op de hoogte gebracht van het voornemen van de Raad om het document na ten minste tien werkdagen vrij te geven. Tegelijkertijd wordt de derde opmerkzaam gemaakt op artikel 243 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel 3

Van een andere instelling of een lidstaat ontvangen verzoek om raadpleging

Een verzoek van een andere instelling of een lidstaat om raadpleging van de Raad betreffende een verzoek om een Raadsdocument worden via e-mail gericht aan access@consilium.europa.eu of per fax aan (32-(0)2) 281 63 61.

Rekening houdend met de voor een besluit van de betrokken instelling of lidstaat vereiste termijn, brengt het secretariaat-generaal onverwijld, en uiterlijk binnen 5 werkdagen, namens de Raad advies uit.

Artikel 4

Van een lidstaat afkomstige documenten

Elk verzoek van een lidstaat overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 wordt schriftelijk bij het secretariaat-generaal ingediend.

Artikel 5

Doorgeleiding van een verzoek van een lidstaat

Een verzoek van een lidstaat aan de Raad dat wordt doorgeleid, wordt behandeld overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de desbetreffende bepalingen van deze bijlage. In geval van volledige of gedeeltelijke afwijzing van toegang, wordt de verzoeker medegedeeld dat een eventueel confirmatief verzoek rechtstreeks aan de Raad moet worden gericht.

Artikel 6

Adres voor het verzoek

Het verzoek om toegang tot een document wordt schriftelijk gericht aan de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger, Wetstraat 175, B-1048 Brussel, via e-mail aan access@consilium.europa.eu of per fax aan (32-(0)2) 281 63 61.

Artikel 7

Behandeling van een initieel verzoek

Onverminderd artikel 9, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 wordt een verzoek om toegang tot een document van de Raad door het secretariaat-generaal behandeld.

Artikel 8

Behandeling van een confirmatief verzoek

Onverminderd artikel 9, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 wordt over een confirmatief verzoek door de Raad beslist.

Artikel 9

Kosten

De kosten van het maken en verzenden van kopieën van Raadsdocumenten worden door de secretaris-generaal vastgesteld.

Artikel 10

Openbaar register van Raadsdocumenten

1.   Het secretariaat-generaal is verantwoordelijk voor het toegankelijk stellen van het register van Raadsdocumenten voor het publiek.

2.   Naast de referenties naar documenten wordt in het register aangegeven welke na 1 juli 2000 opgestelde documenten reeds voor het publiek zijn vrijgegeven. Onverminderd Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (25) en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, wordt de inhoud ervan op internet beschikbaar gesteld.

Artikel 11

Voor het publiek rechtstreeks toegankelijke documenten

1.   Dit artikel is van toepassing op alle documenten van de Raad, mits niet gerubriceerd en onverminderd de mogelijkheid een schriftelijk verzoek in te dienen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1049/2001.

2.   In dit artikel wordt verstaan onder

„verspreiding”: verspreiding van de definitieve versie van een document onder de leden van de Raad, hun vertegenwoordigers of gedelegeerden;

„wetgevingsdocument”: elk document betreffende de behandeling en de aanneming van wetgevingsbesluiten in de zin van artikel 7 van dit reglement.

3.   Het secretariaat-generaal stelt de volgende documenten onmiddellijk na hun verspreiding ter beschikking van het publiek:

a)

niet door de Raad of een lidstaat opgestelde documenten die door de auteur, of met diens toestemming, openbaar gemaakt zijn;

b)

voorlopige agenda's voor de zittingen van de verschillende Raadsformaties;

c)

elke door de Raad aangenomen tekst die bestemd is om bekend te worden gemaakt in het Publicatieblad.

4.   Onder de voorwaarde dat zij duidelijk niet vallen onder een van de uitzonderingen van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, kan het secretariaat-generaal tevens de volgende documenten onmiddellijk na hun verspreiding ter beschikking stellen van het publiek:

a)

voorlopige agenda's voor de vergaderingen van comités en werkgroepen;

b)

andere documenten, zoals informatieve nota's, verslagen, voortgangsverslagen en verslagen over de stand van de besprekingen in de Raad of in een van zijn voorbereidende instanties die geen individuele standpunten van delegaties bevatten, met uitzondering van adviezen en bijdragen van de Juridische dienst.

5.   Naast de in de leden 3 en 4 bedoelde documenten stelt het secretariaat-generaal de volgende wetgevingsdocumenten onmiddellijk na hun verspreiding ter beschikking van het publiek:

a)

de begeleidende nota's en de afschriften van brieven in verband met wetgevingsbesluiten die door andere instellingen of organen van de Europese Unie, dan wel door een lidstaat, onder voorbehoud van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1049/2001, aan de Raad zijn toegezonden;

b)

de aan de Raad voorgelegde documenten die zijn vermeld onder een agendapunt waaraan overeenkomstig artikel 8 van dit reglement de woorden „openbare beraadslaging” of „openbaar debat” zijn toegevoegd;

c)

de ter goedkeuring aan het Comité van permanente vertegenwoordigers en/of aan de Raad voorgelegde nota's (nota's betreffende I/A- en A-punten), alsook de ontwerpen van wetgevingsbesluiten waarnaar zij verwijzen;

d)

de besluiten die door de Raad volgens de procedure van artikel 251 van het EG-Verdrag zijn aangenomen, en de gemeenschappelijke teksten die door het bemiddelingscomité zijn goedgekeurd.

6.   Na de aanneming van een in lid 5, onder d), bedoeld besluit of na de definitieve aanneming van het betrokken wetgevingsbesluit, stelt het secretariaat-generaal alle wetgevingsdocumenten in verband met dit wetgevingsbesluit die vóór de aanneming van een dergelijk besluit zijn opgesteld, zoals informatieve nota's, verslagen, voortgangsverslagen en verslagen over de stand van de besprekingen in de Raad of in een van zijn voorbereidende instanties („resultaat besprekingen”), met uitzondering van adviezen en bijdragen van de Juridische dienst en documenten die vallen onder de uitzonderingen van artikel 4, leden 1 tot en met 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001, ter beschikking van het publiek.

Op verzoek van een lidstaat worden documenten die onder de eerste alinea vallen en die het individuele standpunt van de delegatie van die lidstaat in de Raad bevatten, niet op grond van dit besluit aan het publiek beschikbaar gesteld.

BIJLAGE III

TOEPASSINGSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE STEMMENWEGING IN DE RAAD

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 205, lid 4, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, artikel 118, lid 4, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede artikel 23, lid 2, derde alinea, en artikel 34, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelden met betrekking tot de totale bevolkingsomvang van elke lidstaat voor de periode van 1 januari tot 31 december 2006 de volgende cijfers:

Lidstaat

Bevolking

(× 1 000)

Duitsland

82 500,8

Frankrijk

62 370,8

Verenigd Koninkrijk

60 063,2

Italië

58 462,4

Spanje

43 038,0

Polen

38 173,8

Nederland

16 305,5

Griekenland

11 073,0

Portugal

10 529,3

België

10 445,9

Tsjechië

10 220,6

Hongarije

10 097,5

Zweden

9 011,4

Oostenrijk

8 206,5

Denemarken

5 411,4

Slowakije

5 384,8

Finland

5 236,6

Ierland

4 109,2

Litouwen

3 425,3

Letland

2 306,4

Slovenië

1 997,6

Estland

1 347,0

Cyprus

749,2

Luxemburg

455,0

Malta

402,7

Totaal

461 324,0

Drempel (62 %)

286 020,9

Artikel 2

1.   De lidstaten doen het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen jaarlijks vóór 1 september mededeling van de gegevens betreffende hun totale bevolkingsomvang per 1 januari van het lopende jaar.

2.   Per 1 januari van elk jaar worden de in artikel 1 vermelde cijfers door de Raad geactualiseerd overeenkomstig de gegevens die op 30 september van het voorgaande jaar ter beschikking van het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen zijn. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

BIJLAGE IV

1.

Bij de toepassing van de volgende bepalingen van het reglement van orde wordt voor de besluiten ten aanzien waarvan een of meer leden van de Raad of van het Coreper op grond van de Verdragen niet aan de stemming mogen deelnemen, met de stem van deze leden geen rekening gehouden:

a)

artikel 1, lid 3, tweede alinea (zitting op een andere plaats dan Brussel of Luxemburg);

b)

artikel 3, lid 7 (op de agenda plaatsen van een punt dat niet voorkomt op de voorlopige agenda);

c)

artikel 3, lid 8 (handhaven, als B-punt op de agenda, van een A-punt dat men anders van de agenda had moeten afvoeren);

d)

artikel 5, lid 2, wat de aanwezigheid van de Europese Centrale Bank betreft (beraadslagen buiten tegenwoordigheid van de Europese Centrale Bank);

e)

artikel 9, lid 2, eerste alinea, onder b) en c), tweede en derde alinea (openbaarmaking van de uitslag van de stemmingen, de stemverklaringen, de verklaringen in de Raadsnotulen en van de punten van die notulen betreffende de aanneming van een gemeenschappelijk standpunt in het kader van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie; openbaarmaking van de uitslag van de stemming, de stemverklaringen, de verklaringen in de Raadsnotulen en van de punten van die notulen die betrekking hebben op andere gevallen dan die bedoeld in lid 2;

f)

artikel 11, lid 1, tweede alinea (besluit om te laten stemmen);

g)

artikel 12, lid 1 (besluit gebruik te maken van de schriftelijke procedure);

h)

artikel 14, lid 1 (besluit om bij wijze van uitzondering, te beraadslagen en te besluiten op basis van documenten en ontwerpen die niet in alle talen zijn gesteld) (26);

i)

artikel 17, lid 2, onder a) en b) (niet bekendmaken in het Publicatieblad van een initiatief dat door een lidstaat wordt ingediend op grond van artikel 67, lid 1, van het EG-verdrag, of artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie);

j)

artikel 17, lid 2, onder c) en d) (niet bekendmaken in het Publicatieblad van een op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangenomen gemeenschappelijk standpunt, of van bepaalde richtlijnen, besluiten of beschikkingen, aanbevelingen en adviezen);

k)

artikel 17, lid 4, onder c) (bekendmaken in het Publicatieblad van eventuele maatregelen ter uitvoering van de besluiten of overeenkomsten, bedoeld in artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie);

l)

artikel 17, lid 5 (al dan niet bekendmaken in het Publicatieblad van besluiten van een bij een internationale overeenkomst ingesteld orgaan).

2.

Een lid van de Raad of van het Coreper kan zich niet beroepen op de volgende bepalingen van dit reglement van orde in verband met besluiten ten aanzien waarvan hij, overeenkomstig de Verdragen, niet aan de stemming mag deelnemen:

a)

artikel 3, lid 8 (mogelijkheid voor een lid van de Raad om te verzoeken dat een A-punt van de agenda wordt afgevoerd);

b)

artikel 11, lid 1, tweede alinea (mogelijkheid voor een lid van de Raad om over een bepaalde kwestie een stemming te vragen);

c)

artikel 11, lid 3 (mogelijkheid voor een lid van de Raad om gemachtigd te worden namens een ander lid te stemmen);

d)

artikel 14, lid 2 (mogelijkheid voor elk lid van de Raad om zich tegen beraadslaging te verzetten indien de tekst van een amendement niet is gesteld in de taal die hij aangeeft).

BIJLAGE V

WERKMETHODEN VOOR EEN UITGEBREIDE RAAD

Voorbereiding van de zittingen

1.

Het voorzitterschap zorgt ervoor dat een werkgroep of een comité alleen een dossier naar het Coreper stuurt als er een gerede kans is dat daar vooruitgang wordt geboekt of de standpunten worden verduidelijkt. Omgekeerd worden dossiers alleen naar een werkgroep of een comité teruggestuurd wanneer dat noodzakelijk is, en altijd met de opdracht om specifieke, welomschreven problemen aan te pakken.

2.

Het voorzitterschap neemt de nodige maatregelen om tussen de vergaderingen vorderingen te maken. Het kan bijvoorbeeld met instemming van een werkgroep of comité, op een zo efficiënt mogelijke manier het nodige overleg voeren over specifieke problemen met de bedoeling aan die groep of dat comité te rapporteren over mogelijke oplossingen. Ook kan het schriftelijk overleg plegen door de delegaties te verzoeken vóór de volgende vergadering van een groep of comité schriftelijk op een voorstel te reageren.

3.

De delegaties zetten, waar dit zinvol is, de standpunten die zij in een komende vergadering waarschijnlijk zullen innemen, vóór de vergadering schriftelijk uiteen. Indien deze informatie voorstellen voor tekstwijzigingen bevat, stellen de delegaties een nauwkeurig geformuleerde tekst voor. Waar mogelijk dienen delegaties die hetzelfde standpunt innemen hun schriftelijke inbreng gezamenlijk in.

4.

Het Coreper vermijdt om zaken die al in het kader van de voorbereiding van zijn werkzaamheden zijn besproken, opnieuw te behandelen. Dit geldt met name voor I-punten, informatie over de organisatie en volgorde van zijn werkzaamheden en informatie over de agenda en de organisatie van komende Raadszittingen. Waar mogelijk stellen de delegaties de punten onder „Diversen” aan de orde in het kader van de voorbereiding van de werkzaamheden van het Coreper en niet in het Coreper zelf.

5.

Het voorzitterschap verstrekt de delegaties zo spoedig mogelijk in het kader van de voorbereiding van de werkzaamheden van het Coreper alle informatie om een degelijke voorbereiding van het Coreper mogelijk te maken, waaronder informatie over hetgeen het voorzitterschap met de bespreking van elk agendapunt hoopt te bereiken. Omgekeerd spoort het voorzitterschap waar nodig de delegaties aan om aan de overige delegaties, in het kader van de voorbereiding van de werkzaamheden van het Coreper, informatie mee te delen over de standpunten die zij in het Coreper zullen innemen. Tegen deze achtergrond zal het voorzitterschap de agenda van het Coreper een definitieve vorm geven. Het voorzitterschap kan de groepen die de werkzaamheden van het Coreper voorbereiden vaker bijeenroepen als de omstandigheden dit vereisen.

Verloop van de zittingen

6.

Punten die alleen door de Commissie of leden van de Raad gepresenteerd hoeven te worden, worden niet meer op de agenda van de Raad geplaatst, tenzij een debat over belangrijke nieuwe initiatieven wordt verwacht.

7.

Het voorzitterschap plaatst geen punten op de agenda van het Coreper die alleen ter informatie dienen. Die informatie, zoals de resultaten van vergaderingen in een ander forum of met een derde staat of een andere instelling, procedurele of organisatorische kwesties, enz., wordt in plaats daarvan in het kader van de voorbereiding van de werkzaamheden van het Coreper aan de delegaties meegedeeld, zo mogelijk schriftelijk, en wordt in het Coreper niet meer herhaald.

8.

Bij het begin van een vergadering verstrekt het voorzitterschap alle nodige verdere informatie over het verloop van de vergadering en geeft het met name aan hoeveel tijd naar verwachting aan elk onderwerp zal worden besteed. Het voorzitterschap vermijdt lange inleidingen en herhaalt geen informatie die de delegaties reeds bekend is.

9.

Afhankelijk van het soort bespreking dat nodig is, deelt het voorzitterschap bij het begin van de besprekingen over een belangrijk punt de delegaties mee hoeveel tijd hun opmerkingen over dat punt maximaal in beslag mogen nemen. In de meeste gevallen bedraagt de toegemeten tijd maximaal twee minuten.

10.

Volledige rondvragen zijn in beginsel niet toegestaan; er mag alleen bij uitzondering voor specifieke kwesties gebruik van worden gemaakt. Het voorzitterschap beperkt de spreektijd.

11.

Het voorzitterschap geeft zoveel mogelijk richting aan de besprekingen, met name door de delegaties te verzoeken om te reageren op compromisteksten of specifieke voorstellen.

12.

Tijdens en aan het eind van de vergaderingen geeft het voorzitterschap geen lange samenvattingen van de besprekingen en beperkt het zich bij zijn conclusies tot een korte weergave van de resultaten met betrekking tot de inhoud en/of een conclusie betreffende de procedure.

13.

De delegaties herhalen geen argumenten van een vorige spreker. Hun bijdragen zijn kort, doelgericht en zakelijk.

14.

Delegaties die op dezelfde lijn zitten worden aangespoord om overleg te plegen zodat een gemeenschappelijk standpunt over een specifiek punt door één spreker kan worden vertolkt.

15.

Bij de bespreking van teksten, stellen de delegaties concrete ontwerpen voor, die schriftelijk worden ingediend, in plaats van alleen te verklaren dat zij het niet eens zijn met een bepaald voorstel.

16.

Tenzij het voorzitterschap anders aangeeft, nemen de delegaties niet het woord wanneer zij het eens zijn met een bepaald voorstel; in dat geval wordt stilzwijgen geïnterpreteerd als een beginselakkoord.

BIJLAGE VI

BEPALINGEN BETREFFENDE DE VORM VAN DE BESLUITEN

A.   Vorm van de verordeningen

1.

De door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk vastgestelde verordeningen alsmede de verordeningen van de Raad bevatten:

a)

in de titel het woord „verordening”, een volgnummer, de datum van aanneming en de aanduiding van het onderwerp;

b)

respectievelijk de woorden „het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie” of de woorden „de Raad van de Europese Unie”;

c)

de aanduiding van de bepalingen op grond waarvan de verordening wordt vastgesteld, voorafgegaan door de woorden „Gelet op”;

d)

de vermelding van de voorstellen die zijn ingediend en de adviezen die zijn gevraagd;

e)

de motivering van de verordening, voorafgegaan door de formule „Overwegende hetgeen volgt:”, waarbij de overwegingen genummerd zijn;

f)

respectievelijk de formule „hebben de volgende verordening vastgesteld” of de formule „heeft de volgende verordening vastgesteld”, gevolgd door de tekst van de verordening.

2.

De verordeningen worden ingedeeld in artikelen, die samen hoofdstukken en afdelingen kunnen vormen.

3.

Het laatste artikel van een verordening bevat de datum van inwerkingtreding indien deze eerder of later valt dan de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking.

4.

Het laatste artikel van een verordening wordt gevolgd:

a)

i)

door de formule: „Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.”,

of

ii)

door de formule: „Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap” in het geval van een verordening die niet van toepassing is op en in alle lidstaten (27);

b)

door de formule „Gedaan te …,”, gevolgd door de datum waarop de verordening is vastgesteld,

en

c)

in het geval van

i)

een door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk vastgestelde verordening, door de formule:

„Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter”,

gevolgd door de naam van de voorzitter van het Europees Parlement en de naam van de fungerend voorzitter van de Raad op het ogenblik van de aanneming van de verordening;

ii)

een verordening van de Raad, door de formule:

„Voor de Raad

De voorzitter”,

gevolgd door de naam van de fungerend voorzitter van de Raad op het ogenblik van de aanneming van de verordening.

B.   Vorm van de richtlijnen, beschikkingen, aanbevelingen en adviezen (EG-Verdrag)

1.

De door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk vastgestelde richtlijnen en beschikkingen, alsmede de richtlijnen en de beschikkingen van de Raad dragen de titel „richtlijn” of „beschikking”.

2.

De door de Raad opgestelde aanbevelingen en adviezen dragen de titel „aanbeveling” of „advies”.

3.

Het in punt A voor de verordeningen bepaalde is, met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van het EG-Verdrag, van overeenkomstige toepassing op de richtlijnen en beschikkingen.

C.   Vorm van de gemeenschappelijke strategieën van de Europese Raad, de gemeenschappelijke optredens en de gemeenschappelijke standpunten, zoals bedoeld in artikel 12 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

De gemeenschappelijke strategieën, de gemeenschappelijke optredens en de gemeenschappelijke standpunten in de zin van artikel 12 van het Verdrag betreffende de Europese Unie hebben respectievelijk als opschrift:

a)

„Gemeenschappelijke Strategie van de Europese Raad”, een volgnummer (jaar/nummer/GBVB), de datum van aanneming en de aanduiding van het onderwerp;

b)

„Gemeenschappelijk Optreden van de Raad”, een volgnummer (jaar/nummer/GBVB), de datum van aanneming en de aanduiding van het onderwerp;

c)

„Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad”, een volgnummer (jaar/nummer/GBVB), de datum van aanneming en de aanduiding van het onderwerp.

D.   Vorm van de gemeenschappelijke standpunten, kaderbesluiten, besluiten en overeenkomsten, zoals bedoeld in artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De gemeenschappelijke standpunten, de kaderbesluiten, de besluiten en de overeenkomsten, bedoeld in artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, hebben respectievelijk als opschrift:

a)

„Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad”, een volgnummer (jaar/nummer/JBZ), de datum van aanneming en de aanduiding van het onderwerp;

b)

„Kaderbesluit van de Raad”, een volgnummer (jaar/nummer/JBZ), de datum van aanneming en de aanduiding van het onderwerp;

c)

„Besluit van de Raad”, een volgnummer (jaar/nummer/JBZ), de datum van aanneming en de aanduiding van het onderwerp;

d)

„Overeenkomst door de Raad vastgesteld op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie” en de aanduiding van het onderwerp.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het eerste 18-maandenprogramma van de Raad wordt vastgesteld voor de periode die in januari 2007 ingaat.

Gedaan te Brussel, 15 september 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. TUOMIOJA


(1)  Besluit 2004/338/EG, Euratom van de Raad van 22 maart 2004 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 106 van 15.4.2004, blz. 22). Reglement van orde laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/34/EG, Euratom van 23 januari 2006 (PB L 22 van 26.1.2006, blz. 32).

(2)  Dit lid is de letterlijke weergave van artikel 204 van het EG-Verdrag.

(3)  Deze alinea is de letterlijke weergave van punt b) van het enig artikel van het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde organen en diensten van de Europese Gemeenschappen en van Europol.

(4)  Zie de verklaring onder a):

a)

Ad artikel 2, lid 4:

„Het 18-maandenprogramma omvat een algemeen inleidend gedeelte, waarin het programma in de context van de strategische langetermijnrichtsnoeren van de Europese Unie wordt geplaatst. Over dit gedeelte wordt door de drie voorzitterschappen die het ontwerp van het 18-maandenprogramma opstellen, overleg gepleegd met de drie volgende voorzitterschappen, in het kader van het in de eerste zin van lid 4 bedoelde „passend overleg”.

In het 18-maandenprogramma moet onder meer ook plaats worden ingeruimd voor belangrijke punten die voortkomen uit de op initiatief van de Commissie gevoerde dialoog over de politieke jaarprioriteiten.”.

(5)  Zie de verklaringen onder b) en c):

b)

Ad artikel 3, leden 1 en 2

„Het voorzitterschap tracht te bewerkstelligen dat de leden van de Raad de voorlopige agenda van elke Raadszitting die gewijd is aan de toepassing van de bepalingen van titel IV van deel drie van het EG-Verdrag en van titel VI van het EU-Verdrag, alsmede de documenten die bij de agendapunten horen, in beginsel ten minste 21 dagen voor het begin van die zitting ontvangen.”

c)

Ad de artikelen 1 en 3

„Onverminderd artikel 22, lid 2, van het EU-Verdrag, waarin wordt bepaald dat, in gevallen waarin snelle besluitvorming is vereist, op zeer korte termijn een buitengewone zitting van de Raad kan worden bijeengeroepen, is de Raad zich ervan bewust dat vraagstukken in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid snel en efficiënt moeten worden behandeld. De bepalingen van artikel 3 staan zulks niet in de weg.”.

(6)  Dit lid is de letterlijke weergave van artikel 206 van het EG-Verdrag.

(7)  Zie de verklaring onder d):

d)

Ad artikel 12, lid 2, onder a), b) en c):

„Conform de gangbare praktijk van de Raad zal de termijn doorgaans op drie werkdagen worden bepaald.”.

(8)  Zie de verklaring onder e):

e)

Ad artikel 12, lid 2, onder d):

„De Raad herinnert eraan dat het Coreu-systeem moet worden gebruikt overeenkomstig de conclusies van de Raad van 12 juni 1995 (doc. 7896/95) betreffende de werkmethoden van de Raad.”.

(9)  Zie de verklaring onder f):

f)

Ad artikel 16 en bijlage IV

„De Raad komt overeen dat de bepalingen van artikel 16 en van bijlage IV van toepassing zijn op besluiten voor de aanneming waarvan bepaalde leden van de Raad, overeenkomstig de Verdragen, niet aan de stemming mogen deelnemen. De toepassing van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie valt echter niet onder deze bepalingen.

Bij de eerste toepassing van de artikelen 43 en 44 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zal de Raad, in het licht van de ervaring die op andere gebieden is opgedaan, bezien of artikel 16 en bijlage IV van dit reglement van orde aanpassing behoeven.”.

(10)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(11)  Deze bepalingen laten de rol van het Economisch en Financieel Comité, zoals deze voortvloeit uit artikel 114 van het EG-Verdrag en de bestaande desbetreffende besluiten van de Raad (PB L 358 van 31.12.1998, blz. 109 en PB L 5 van 1.1.1999, blz. 71), onverlet.

(12)  Zie de verklaring onder g):

g)

Ad artikel 19, lid 1:

„Het Coreper ziet toe op de samenhang en op de eerbiediging van de in lid 1 genoemde beginselen, met name voor de dossiers die inhoudelijk in een ander kader worden behandeld.”.

(13)  Zie de verklaring onder h):

h)

Ad artikel 19, lid 7

„Indien een lid van de Raad van mening is dat met een ontwerp-procedurebesluit dat overeenkomstig artikel 19, lid 7, aan het Coreper ter aanneming is voorgelegd, een inhoudelijke kwestie aan de orde wordt gesteld, zal het ontwerp-besluit aan de Raad worden voorgelegd.”.

(14)  Deze bepalingen laten de rol van het Economisch en Financieel Comité, zoals deze voortvloeit uit artikel 114 van het EG-Verdrag en de bestaande desbetreffende besluiten van de Raad (PB L 358 van 31.12.1998, blz. 109, en PB L 5 van 1.1.1999, blz. 71), onverlet.

(15)  Zie de verklaring onder i):

i)

Ad artikel 21

„De verslagen van de werkgroepen en de andere documenten die als basis dienen voor de beraadslagingen van het Coreper moeten tijdig aan de delegaties ter bestudering worden toegezonden.”.

(16)  Zie de verklaring onder j):

j)

Ad artikel 22

„De Juridische dienst van de Raad heeft tevens tot taak, de lidstaten die een initiatief in de zin van artikel 67, lid 1, van het EG-Verdrag of artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie nemen, op hun verzoek assistentie te verlenen, onder meer bij het toetsen van de redactionele kwaliteit van het initiatief.”

Zie de verklaring onder k):

k)

Ad artikel 22

„De leden van de Raad formuleren hun opmerkingen over een voorstel tot officiële codificatie van wetteksten binnen dertig werkdagen na de verspreiding van het voorstel door het secretariaat-generaal.

De leden van de Raad dragen er zorg voor dat de bepalingen van een voorstel tot herschikking van wetteksten die zonder inhoudelijke wijziging uit het voorgaande besluit zijn overgenomen, worden behandeld volgens de beginselen die voor de behandeling van codificatievoorstellen gelden.”.

(17)  PB C 73 van 17.3.1999, blz. 1.

(18)  Lid 1 en lid 2, eerste alinea, zijn overgenomen uit artikel 207, lid 2, van het EG-Verdrag.

(19)  Met inbegrip van het Europees veiligheids- en defensiebeleid en ontwikkelingssamenwerking.

(20)  Met inbegrip van begroting.

(21)  Met inbegrip van civiele bescherming.

(22)  Met inbegrip van toerisme.

(23)  Met inbegrip van de audiovisuele sector.

(24)  Zie de verklaring onder 1):

l)

Ad bijlage I, tweede alinea

„Het voorzitterschap zal bij de opstelling van de agenda van Raadszittingen onderling samenhangende agendapunten koppelen, zodat de aanwezigheid van de bevoegde nationale vertegenwoordigers wordt vergemakkelijkt, in het bijzonder wanneer een bepaalde Raadsformatie duidelijk verschillende onderwerpen moet behandelen.”.

(25)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(26)  Zie de verklaring onder m):

m)

Ad bijlage IV, lid 1, onder h)

„De Raad bevestigt dat de huidige regeling, waarbij de teksten die als basis dienen voor zijn besprekingen in alle talen zijn gesteld, van toepassing zal blijven.”.

(27)  Zie de verklaring onder n):

n)

Ad bijlage VI, punt A, 4, onder a), ii)

„De Raad herinnert eraan dat het, in de in de Verdragen genoemde gevallen waarin een besluit niet van toepassing is op of in alle lidstaten, noodzakelijk is om de territoriale toepassing ervan duidelijk te doen uitkomen in de motivering en de inhoud van dat besluit.”.


  翻译: