ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 70 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
14.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 70/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 196/2009 VAN DE COMMISSIE
van 13 maart 2009
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 14 maart 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 maart 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
148,7 |
JO |
78,3 |
|
MA |
49,2 |
|
TN |
134,4 |
|
TR |
98,6 |
|
ZZ |
101,8 |
|
0707 00 05 |
EG |
139,2 |
JO |
158,4 |
|
MA |
74,1 |
|
MK |
139,3 |
|
TR |
147,4 |
|
ZZ |
131,7 |
|
0709 90 70 |
JO |
249,0 |
MA |
57,3 |
|
TR |
93,1 |
|
ZZ |
133,1 |
|
0709 90 80 |
EG |
88,5 |
ZZ |
88,5 |
|
0805 10 20 |
EG |
41,8 |
IL |
56,0 |
|
MA |
49,9 |
|
TN |
51,3 |
|
TR |
66,0 |
|
ZZ |
53,0 |
|
0805 50 10 |
EG |
51,3 |
MA |
61,0 |
|
TR |
50,0 |
|
ZZ |
54,1 |
|
0808 10 80 |
AR |
101,3 |
BR |
83,0 |
|
CA |
95,8 |
|
CL |
87,9 |
|
CN |
84,7 |
|
MK |
22,7 |
|
US |
113,5 |
|
UY |
68,9 |
|
ZZ |
82,2 |
|
0808 20 50 |
AR |
78,2 |
CL |
109,6 |
|
CN |
45,2 |
|
US |
104,6 |
|
ZA |
91,8 |
|
ZZ |
85,9 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
14.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 70/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 197/2009 VAN DE COMMISSIE
van 13 maart 2009
tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 maart 2009
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002, ex 1005 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, en ex 1007 met uitzondering van hybriden voor zaaidoeleinden, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief. |
(2) |
In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 10 00, 1001 90 91, ex 1001 90 99 (zachte tarwe van hoge kwaliteit), 1002 00, 1005 10 90, 1005 90 00 en 1007 00 90, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 4 van die verordening. |
(4) |
Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 16 maart 2009, die van toepassing zullen zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 maart 2009, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 16 maart 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 maart 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.
BIJLAGE I
Vanaf 16 maart 2009 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten
GN-code |
Omschrijving |
Invoerrecht (1) (EUR/t) |
1001 10 00 |
HARDE TARWE van hoge kwaliteit |
0,00 |
van gemiddelde kwaliteit |
0,00 |
|
van lage kwaliteit |
0,00 |
|
1001 90 91 |
ZACHTE TARWE, zaaigoed |
0,00 |
ex 1001 90 99 |
ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed |
0,00 |
1002 00 00 |
ROGGE |
23,29 |
1005 10 90 |
MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden |
15,89 |
1005 90 00 |
MAÏS, andere dan zaaigoed (2) |
15,89 |
1007 00 90 |
GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden |
23,29 |
(1) Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:
— |
3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, |
— |
2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt. |
(2) De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.
BIJLAGE II
Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten
27.2.2009-12.3.2009
1. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
2. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
(1) Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(2) Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(3) Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
14.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 70/6 |
VERORDENING (EG) Nr. 198/2009 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2009
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de statistiek- en tariefnomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, moeten bepalingen worden vastgesteld voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen op de gecombineerde nomenclatuur is gebaseerd en die bij specifieke Gemeenschapswetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tariefmaatregelen en andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Volgens deze algemene regels moeten de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen. |
(4) |
Er dient te worden bepaald dat de verkrijger van een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting inzake de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die in strijd is met deze verordening, deze inlichting voor een periode van drie maanden mag blijven gebruiken uit hoofde van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2). |
(5) |
De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De goederen die zijn omschreven in kolom 1 van de tabel in de bijlage worden onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld.
Artikel 2
Op de door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de onderhavige verordening, kan gedurende drie maanden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92, een beroep worden gedaan.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2009.
Voor de Commissie
László KOVÁCS
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(2) PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
||||||
(1) |
(2) |
(3) |
||||||
Artikel met afmetingen van ongeveer 4 m × 30 m, gemaakt van geweven draden plantaardig materiaal (zeegras). De inslag bestaat uit twee ineen gedraaide draden plantaardig materiaal (zeegras) van een soort dat hoofdzakelijk gebruikt wordt voor het vullen van kussens. De ketting bestaat uit één gedraaide draad van gesponnen natuurlijke textielvezels van plantaardig materiaal (zeegrasvezels) (de draad meet meer dan 20 000 decitex). Het artikel heeft een onderlaag van rubber met celstructuur. (vloerbedekking van zeegras) (Zie foto's nr. 648A en 648B. De foto's tonen een gedeelte dat uit het artikel is gesneden) (1) |
4601 94 10 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 onder b), en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 1 op hoofdstuk 46, aantekening 1 op hoofdstuk 57, aantekening 3, onder A, punt e), op afdeling XI, en de tekst van de GN-codes 4601, 4601 94 en 4601 94 10. Het artikel bestaat uit drie verschillende materialen:
|
|
|
(1) De foto's zijn louter ter informatie.
14.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 70/9 |
VERORDENING (EG) Nr. 199/2009 VAN DE COMMISSIE
van 13 maart 2009
tot vaststelling van een overgangsmaatregel in afwijking van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden van koppels slachtkuikens en kalkoenen afgeleid vers vlees
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (1), en met name op artikel 13,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 2160/2003 beoogt adequate en doeltreffende maatregelen te waarborgen voor de detectie en de bestrijding van salmonella en andere zoönoseverwekkers in alle stadia van productie, verwerking en distributie, en met name in het stadium van de primaire productie, om de prevalentie en het risico ervan voor de volksgezondheid te verminderen. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 2160/2003 is niet van toepassing op primaire productie die voor particulier huishoudelijk gebruik bestemd is of leidt tot rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of plaatselijke detailhandelszaken die de producten rechtstreeks aan de verbruiker leveren. Krachtens die verordening gelden voor rechtstreekse levering nationale regels die de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 2160/2003 waarborgen. |
(3) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 moet een communautaire doelstelling worden vastgesteld inzake het verminderen van de prevalentie van alle voor de volksgezondheid significante salmonella-serotypen bij slachtkuikens en kalkoenen in het stadium van de primaire productie. De verordening bepaalt ook dat de communautaire doelstelling de definitie moet omvatten van de testschema's die nodig zijn om na te gaan of de doelstelling is verwezenlijkt. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 646/2007 van de Commissie (2) voert Verordening (EG) nr. 2160/2003 uit wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde salmonella bij slachtkuikens in het stadium van de primaire productie. De verordening beschrijft ook het testschema dat nodig is om na te gaan of de communautaire doelstelling is verwezenlijkt. Dat testschema moet op 1 januari 2009 van toepassing worden. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 584/2008 van de Commissie (3) voert Verordening (EG) nr. 2160/2003 uit wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde salmonella bij kalkoenen in het stadium van de primaire productie. De verordening beschrijft ook het testschema dat nodig is om na te gaan of de communautaire doelstelling is verwezenlijkt. Dat testschema moet op 1 januari 2010 van toepassing worden. |
(6) |
Verordening (EG) nr. 2160/2003 geldt niet voor bepaalde primaire productie. De verordening geldt echter wel voor koppels slachtkuikens en kalkoenen wanneer de producent van plan is kleine hoeveelheden van dergelijke koppels afgeleid vers vlees te leveren aan de eindverbruiker of aan plaatselijke detailhandelszaken die het verse vlees rechtstreeks aan de eindverbruiker leveren. Bijgevolg moet dergelijk pluimvee krachtens de in Verordening (EG) nr. 646/2007 en Verordening (EG) nr. 584/2008 beschreven testschema's verplicht worden getest voordat het wordt geslacht. |
(7) |
Het testen van dergelijke koppels slachtkuikens en kalkoenen levert praktische problemen op voor producenten met zeer kleine aantallen dieren, aangezien er voortdurend tests vóór het slachten zouden moeten worden uitgevoerd. Met name de verkoop zou onderbroken kunnen worden omdat de testresultaten vóór het slachten bekend moeten zijn. |
(8) |
Om te vermijden dat een afwijking van de verplichting dergelijke koppels voortdurend te testen tot een verhoogd risico voor de volksgezondheid leidt, moeten de lidstaten nationale regels voor de levering van het verse vlees door de producent opstellen om ervoor te zorgen dat de doelstelling van Verordening (EG) nr. 2160/2003 wordt verwezenlijkt. |
(9) |
Daarom moeten koppels slachtkuikens en kalkoenen bij wijze van overgangsmaatregel van de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 2160/2003 worden uitgesloten, wanneer de producent van plan is kleine hoeveelheden van dergelijke koppels afgeleid vers vlees te leveren aan de eindverbruiker of aan plaatselijke detailhandelszaken die het verse vlees rechtstreeks aan de eindverbruiker leveren. |
(10) |
Dergelijke leveringen zijn zeldzaam tijdens de winter en daarom geldt de overgangsmaatregel pas vanaf de lente van 2009. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. In afwijking van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 is die verordening niet van toepassing op koppels slachtkuikens en kalkoenen wanneer de producent alleen van plan is kleine hoeveelheden van dergelijke koppels afgeleid vers vlees — zoals gedefinieerd in punt 1.10 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) — te leveren aan:
a) |
de eindverbruiker; of |
b) |
plaatselijke detailhandelszaken die het verse vlees rechtstreeks aan de eindverbruiker leveren. |
2. De lidstaten stellen nationale regels op voor de levering van het verse vlees door de producent — zoals bedoeld in lid 1 — om ervoor te zorgen dat de doelstelling van Verordening (EG) nr. 2160/2003 wordt verwezenlijkt.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is gedurende drie jaar van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 maart 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1.
(2) PB L 151 van 13.6.2007, blz. 21.
(3) PB L 162 van 21.6.2008, blz. 3.
(4) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; gerectificeerfd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.
RICHTLIJNEN
14.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 70/11 |
RICHTLIJN 2009/12/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2009
inzake luchthavengelden
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gelet op het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De belangrijkste functie en commerciële activiteit van luchthavens is het waarborgen van het afhandelen van luchtvaartuigen, van landing tot start, en van passagiers en vracht, teneinde luchtvervoerders in staat te stellen hun luchtvervoersdiensten aan te bieden. Met het oog hierop stellen luchthavens een aantal faciliteiten en diensten ter beschikking die verband houden met de inzet van luchtvaartuigen en de verwerking van passagiers en vracht; gewoonlijk dekken zij de kosten daarvan door het heffen van luchthavengelden. Luchthavenbeheerders die faciliteiten en diensten ter beschikking stellen waarvoor luchthavengelden worden geïnd, moeten ernaar streven op een kostenefficiënte basis te functioneren. |
(2) |
Er moet een gemeenschappelijk kader worden vastgesteld voor het reguleren van de essentiële kenmerken van luchthavengelden en de manier waarop ze worden vastgesteld, omdat anders het risico bestaat dat de basisvereisten in de relatie tussen de luchthavenbeheerders en de luchthavengebruikers niet in acht worden genomen. Dit kader laat onverlet dat een lidstaat kan bepalen of en in welke mate bij de vaststelling van de luchthavengelden de inkomsten uit commerciële activiteiten van een luchthaven in aanmerking worden genomen. |
(3) |
Deze richtlijn moet gelden voor op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde luchthavens boven een bepaalde omvang aangezien er geen behoefte is aan een communautair kader voor het beheer en de financiering van kleine luchthavens. |
(4) |
Bovendien neemt in een lidstaat waar geen enkele luchthaven de minimale omvang voor de toepassing van deze richtlijn bereikt, de luchthaven met de meeste passagiersbewegingen een zodanig bevoorrechte positie als toegangspoort tot deze lidstaat in dat het noodzakelijk is de onderhavige richtlijn op deze luchthaven toe te passen ter waarborging van de eerbiediging van bepaalde basisbeginselen in de betrekkingen tussen de luchthavenbeheerder en de gebruikers van de luchthaven, vooral ten aanzien van de transparantie van de luchthavengelden en het achterwege laten van discriminatie tussen de luchthavengebruikers. |
(5) |
Teneinde de territoriale samenhang te bevorderen, moeten de lidstaten een gemeenschappelijk systeem van luchthavengelden op een luchthavennetwerk kunnen toepassen. Bij financiële overdrachten tussen de luchthavens in dergelijke netwerken moet het Gemeenschapsrecht worden nageleefd. |
(6) |
Om redenen van verkeersverdeling moeten de lidstaten een luchthavenbeheerder toestemming kunnen verlenen om voor luchthavens die de luchtverbindingen van dezelfde stad of agglomeratie verzorgen een gemeenschappelijk en transparant systeem voor het heffen van luchthavengelden toe te passen. Bij financiële overdrachten tussen deze luchthavens moet het desbetreffende Gemeenschapsrecht worden nageleefd. |
(7) |
Maatregelen om het openen van nieuwe routes te stimuleren, onder andere om daardoor de ontwikkeling van geografisch benadeelde en ultraperifere gebieden te bevorderen, mogen alleen overeenkomstig het Gemeenschapsrecht worden toegepast. |
(8) |
Het innen van heffingen voor het aanbieden van luchtvaartnavigatiediensten en grondafhandelingsdiensten is reeds geregeld in Verordening (EG) nr. 1794/2006 van de Commissie van 6 december 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten (4), respectievelijk Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (5). De heffingen die worden geïnd voor de financiering van de bijstand aan gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit vallen onder Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (6). |
(9) |
In 2004 heeft de Raad van de Internationale Burgerluchtorganisatie (ICAO-raad) beleid over luchthavengelden aangenomen dat, onder meer, de beginselen van kostengerelateerdheid van luchthavengelden, non-discriminatie en een onafhankelijk mechanisme voor de economische regulering van luchthavens omvat. |
(10) |
Volgens de ICAO-raad vormen luchthavengelden heffingen die specifiek zijn ingesteld en worden toegepast om de kosten te dekken van de verlening van faciliteiten en diensten voor de burgerluchtvaart, terwijl een belasting een heffing is die is bestemd om nationale of lokale overheidsinkomsten te genereren en die in het algemeen niet wordt toegepast op de burgerluchtvaart in haar geheel of op een kostenspecifieke basis. |
(11) |
De luchthavengelden mogen niet discriminerend werken. Er moet een verplichte procedure voor regelmatige consultatie tussen de luchthavenbeheerders en de luchthavengebruikers worden opgesteld, waarbij elke partij de mogelijkheid krijgt een beroep te doen op een onafhankelijke toezichthoudende autoriteit als een besluit over luchthavengelden of de wijziging van het systeem van luchthavengelden door de luchthavengebruikers in vraag wordt gesteld. |
(12) |
In elke lidstaat moet een onafhankelijke toezichthoudende autoriteit worden opgericht om de onpartijdigheid van beslissingen en de juiste en doeltreffende toepassing van deze richtlijn te garanderen. De autoriteit moet over de nodige middelen (personeel, deskundigheid en financiële middelen) beschikken om zijn taken te kunnen uitvoeren. |
(13) |
Het is van essentieel belang dat de luchthavengebruikers regelmatig door de luchthavenbeheerder worden geïnformeerd over de wijze en de basis waarop de luchthavengelden worden berekend. Die transparantie verschaft de luchtvaartmaatschappijen inzicht in de kosten van de luchthaven en de productiviteit van de investeringen van de luchthaven. Om een luchthavenbeheerder in staat te stellen juist te beoordelen welke toekomstige investeringen noodzakelijk zijn, moeten de luchthavengebruikers al hun operationele prognoses, ontwikkelingsprojecten en specifieke behoeften en suggesties tijdig aan de luchthavenbeheerder meedelen. |
(14) |
Aangezien belangrijke infrastructuurprojecten een aanzienlijke invloed hebben op het systeem of het niveau van de luchthavengelden, moeten de luchthavenbeheerders de luchthavengebruikers informatie verstrekken over dergelijke projecten. Deze informatie wordt verstrekt om toezicht op de infrastructuurkosten mogelijk te maken en om passende en kostenefficiënte faciliteiten ter beschikking te kunnen stellen op de betrokken luchthaven. |
(15) |
Luchthavenbeheerders moeten de mogelijkheid krijgen luchthavengelden te heffen die overeenstemmen met de infrastructuur en/of het niveau van de aangeboden diensten, aangezien luchtvaartmaatschappijen er een rechtmatig belang bij hebben diensten van een luchthavenbeheerder te vragen die overeenstemmen met de prijs-kwaliteitsverhouding. De toegang tot een gedifferentieerd niveau van infrastructuur of dienstverlening moet echter, op niet-discriminerende basis, openstaan voor alle maatschappijen die er gebruik van willen maken. Als de vraag het aanbod overtreft, moet de luchthavenbeheerder objectieve en niet-discriminerende criteria opstellen om te bepalen wie toegang krijgt. Elke differentiatie van de luchthavengelden moet transparant en objectief zijn en op duidelijke criteria berusten. |
(16) |
Luchthavengebruikers en de luchthavenbeheerder dienen in staat te worden gesteld een overeenkomst te sluiten inzake het niveau van de dienstverlening, waarin de kwaliteit van de dienstverlening in ruil voor de luchthavengelden wordt geregeld. Onderhandelingen over de kwaliteit van de dienstverlening in ruil voor de luchthavengelden kunnen plaatsvinden in het kader van de consultatieprocedure. |
(17) |
In de diverse lidstaten bestaan verschillende systemen betreffende de voorfinanciering van luchthaveninvesteringen. In lidstaten die voorfinanciering kennen, moeten de lidstaten of de luchthavenbeheerders zich aan het ICAO-beleid houden en/of hun eigen beschermingsmaatregelen vaststellen. |
(18) |
Deze richtlijn laat de toepassing van de bepalingen van het Verdrag, met name de artikelen 81 tot en met 89, onverlet. |
(19) |
Daar de doelstelling van deze richtlijn, te weten het vaststellen van gemeenschappelijke beginselen voor het heffen van luchthavengelden op luchthavens van de Gemeenschap niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, aangezien systemen voor het heffen van luchthavengelden niet op nationaal niveau op uniforme wijze in de hele Gemeenschap kunnen worden vastgesteld, en derhalve vanwege hun omvang en gevolgen beter op het niveau van de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
1. In deze richtlijn worden gemeenschappelijke beginselen vastgesteld voor het heffen van luchthavengelden op communautaire luchthavens.
2. Deze richtlijn is van toepassing op iedere luchthaven die zich bevindt op het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is, die openstaat voor commercieel verkeer en die jaarlijks meer dan 5 miljoen passagiersbewegingen telt, alsmede op de luchthaven met de meeste passagiersbewegingen in elke lidstaat.
3. De lidstaten publiceren een lijst van de luchthavens op hun grondgebied waarop deze richtlijn van toepassing is. Deze lijst is gebaseerd op gegevens van de Commissie (Eurostat) en wordt jaarlijks bijgewerkt.
4. Deze richtlijn is niet van toepassing op de heffingen die worden geïnd voor de vergoeding van en route- en terminalluchtvaartnavigatiediensten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1794/2006 noch op de heffingen die worden geïnd voor de vergoeding van grondafhandelingsdiensten, zoals vermeld in de bijlage bij Richtlijn 96/67/EG, of op de heffingen die worden geïnd voor de financiering van de bijstand aan gehandicapte passagiers en passagiers met beperkte mobiliteit als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2006.
5. Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten onverlet om ten aanzien van een luchthavenbeheerder op hun grondgebied aanvullende regelgevende maatregelen te nemen, mits deze verenigbaar zijn met deze richtlijn of met andere relevante bepalingen van het Gemeenschapsrecht. Hiertoe kunnen maatregelen van economisch toezicht behoren, zoals de goedkeuring van systemen en/of van het niveau van luchthavengelden, met inbegrip van op financiële prikkels gebaseerde methoden of regulering inzake prijsplafonds.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. |
„luchthaven”: elk terrein dat speciaal is ingericht om luchtvaartuigen de mogelijkheid te bieden te landen, op te stijgen of manoeuvres uit te voeren, met inbegrip van de eventueel bijbehorende installaties ten behoeve van het verkeer van en de dienstverlening aan luchtvaartuigen en de nodige installaties ten behoeve van de commerciële luchtdiensten; |
2. |
„luchthavenbeheerder”: de instantie die, al dan niet in combinatie met andere activiteiten, op grond van de nationale wet- of regelgeving of van overeenkomsten de taak heeft de luchthaven- of luchthavennetwerkinfrastructuur te besturen en te beheren en de activiteiten van de verschillende in de betrokken luchthavens of luchthavennetwerken aanwezige ondernemingen te coördineren en te controleren; |
3. |
„luchthavengebruiker”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die naar of vanaf de desbetreffende luchthaven door de lucht passagiers, post en/of vracht vervoert; |
4. |
„luchthavengelden”: een heffing die wordt geïnd ten gunste van de luchthavenbeheerder en die moet worden betaald door de luchthavengebruikers voor het gebruik van de faciliteiten en diensten die exclusief door de luchthavenbeheerder worden aangeboden en die verband houden met het landen, het opstijgen, de verlichting en het parkeren van luchtvaartuigen en de verwerking van passagiers en vracht; |
5. |
„luchthavennetwerk”: een groep luchthavens die naar behoren als zodanig door de lidstaat is aangewezen en die wordt geëxploiteerd door een en dezelfde luchthavenbeheerder. |
Artikel 3
Discriminatieverbod
De lidstaten zien erop toe dat bij het heffen van de luchthavengelden niet wordt gediscrimineerd tussen luchthavengebruikers, overeenkomstig de communautaire wetgeving. Dit neemt niet weg dat luchthavengelden uit een oogpunt van publiek en algemeen belang, met inbegrip van milieuaangelegenheden, kunnen worden gedifferentieerd. De criteria daarvoor moeten relevant, objectief en transparant zijn.
Artikel 4
Luchthavennetwerk
De lidstaten kunnen de luchthavenbeheerder van een luchthavennetwerk toestaan een gemeenschappelijk en transparant systeem van luchthavengelden voor het gehele luchthavennetwerk in te voeren.
Artikel 5
Gemeenschappelijke systemen voor de heffing van luchthavengelden
Na de Commissie op de hoogte te hebben gesteld en overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving kunnen de lidstaten een luchthavenbeheerder toestemming verlenen om een gemeenschappelijk en transparant heffingssysteem toe te passen voor alle luchthavens die de luchtverbindingen van dezelfde stad of agglomeratie verzorgen, mits iedere luchthaven de voorschriften inzake transparantie van artikel 7 volledig naleeft.
Artikel 6
Consultatie en verhaal
1. De lidstaten zien erop toe dat een verplichte procedure wordt vastgesteld voor periodieke consultatie tussen de luchthavenbeheerder en de luchthavengebruikers of de vertegenwoordigers of verenigingen van de luchthavengebruikers over de werking van het systeem van luchthavengelden, het niveau van die gelden en, in voorkomend geval, de kwaliteit van de aangeboden diensten. Deze consultatie vindt minstens eenmaal per jaar plaats, tenzij tijdens de laatste consultatie anders is overeengekomen. Indien tussen de luchthavenbeheerder en de luchthavengebruikers een meerjarige overeenkomst is gesloten, vindt de consultatie plaats op de wijze die in zo'n overeenkomst is vastgelegd. De lidstaten kunnen eisen om frequenter te consulteren.
2. De lidstaten zien er, voor zover mogelijk, op toe dat wijzigingen van het systeem of het niveau van luchthavengelden plaatsvinden in overeenstemming tussen luchthavenbeheerder en de luchthavengebruikers. Daartoe legt de luchthavenbeheerder een voorstel tot wijziging van het systeem of het niveau van de luchthavengelden, samen met de redenen voor de voorgestelde wijzigingen, uiterlijk vier maanden vóór de wijzigingen van kracht worden, aan de luchthavengebruikers voor tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die ten overstaan van de luchthavengebruikers moeten worden gemotiveerd. De luchthavenbeheerder consulteert de luchthavengebruikers over de voorgestelde wijzigingen en neemt hun zienswijzen in aanmerking alvorens een besluit te nemen. De luchthavenbeheerder maakt zijn besluit of aanbeveling normaliter uiterlijk twee maanden voordat deze van kracht worden, bekend. De luchthavenbeheerder motiveert zijn beslissing met betrekking tot de standpunten van de luchthavengebruikers ingeval geen overeenstemming over de voorgestelde wijzigingen wordt bereikt tussen de luchthavenbeheerder en de luchthavengebruikers.
3. De lidstaten zien erop toe dat, wanneer er een geschil bestaat over een door de luchthavenbeheerder genomen besluit over de luchthavengelden, elke partij de tussenkomst kan vragen van de in artikel 11 bedoelde onafhankelijke toezichthoudende autoriteit, die de motivering van de wijziging van het systeem of het niveau van de luchthavengelden onderzoekt.
4. Een besluit van de luchthavenbeheerder tot wijziging van het systeem of het niveau van de luchthavengelden wordt, wanneer om tussenkomst van de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit is verzocht, pas van kracht nadat die autoriteit de kwestie heeft onderzocht. De onafhankelijke toezichthoudende autoriteit neemt, binnen vier weken nadat de zaak aan haar is voorgelegd, een voorlopig besluit aangaande het van kracht worden van de wijziging van de luchthavengelden, tenzij binnen dezelfde termijn een definitief besluit kan worden genomen.
5. Lidstaten kunnen besluiten de leden 3 en 4 niet toe te passen voor wijzigingen van het niveau of de structuur van de luchthavengelden op de luchthavens waarvoor:
a) |
een verplichte nationale wettelijke procedure bestaat volgens welke de luchthavengelden, of hun maximumniveau, worden vastgesteld of goedgekeurd door de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit, of |
b) |
een verplichte nationale wettelijke procedure bestaat waarbij de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit regelmatig of naar aanleiding van verzoeken van belanghebbenden onderzoekt of dergelijke luchthavens aan een daadwerkelijke concurrentie blootstaan. Indien zulks naar aanleiding van een dergelijk onderzoek gerechtvaardigd lijkt, besluit de lidstaat dat de luchthavengelden, of het maximumniveau daarvan, worden vastgesteld door de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit. Dit besluit blijft geldig zo lang noodzakelijk is naar aanleiding van door die autoriteit verricht onderzoek. |
De door de lidstaten voor de toepassing van dit lid gehanteerde procedures, voorwaarden en criteria moeten relevant, objectief, niet-discriminerend en transparant zijn.
Artikel 7
Transparantie
1. De lidstaten zien erop toe dat de luchthavenbeheerder alle luchthavengebruikers of vertegenwoordigers of verenigingen van luchthavengebruikers, telkens wanneer de in artikel 6, lid 1, bedoelde consultatie wordt gevoerd, informatie verschaft over de elementen die gebruikt worden als basis voor het vaststellen van het systeem of het niveau van alle luchthavengelden die op de luchthaven door de luchthavenbeheerder worden geïnd. Deze informatie behelst ten minste:
a) |
een lijst van de verschillende diensten en infrastructuur die in ruil voor de luchthavengelden ter beschikking worden gesteld; |
b) |
de methodiek voor het vaststellen van de luchthavengelden; |
c) |
de algemene kostenstructuur van de faciliteiten en diensten waarop de luchthavengelden betrekking hebben; |
d) |
de opbrengsten uit de verschillende luchthavengelden en de totale kosten van de diensten gedekt door de luchthavengelden; |
e) |
eventuele overheidsfinanciering van de faciliteiten en diensten waarop de luchthavengelden betrekking hebben; |
f) |
prognoses betreffende de situatie van de luchthaven ten aanzien van de luchthavengelden, de ontwikkelingen van het verkeer- en vervoer alsmede de geplande investeringen; |
g) |
het werkelijke gebruik van de luchthaveninfrastructuur en -apparatuur tijdens een bepaalde periode, en tevens |
h) |
de voorspelde resultaten van eventuele omvangrijke geplande investeringen in termen van hun effect op de capaciteit van de luchthaven. |
2. De lidstaten zien erop toe dat de luchthavengebruikers vóór iedere consultatie, bedoeld in artikel 6, lid 1, de luchthavenbeheerder informatie verstrekken over met name:
a) |
de prognoses betreffende de omvang van hun verkeer en vervoer; |
b) |
de prognoses betreffende de samenstelling en het geplande gebruik van hun vloot; |
c) |
hun ontwikkelingsprojecten op de betrokken luchthaven, en |
d) |
hun behoeften op de betrokken luchthaven. |
3. Onverminderd de nationale wetgeving wordt de op basis van dit artikel verstrekte informatie als vertrouwelijk of economisch gevoelig beschouwd en als dusdanig behandeld. Bij beursgenoteerde luchthavenbeheerders zullen met name de beursvoorschriften in acht genomen dienen te worden.
Artikel 8
Nieuwe infrastructuur
De lidstaten zien erop toe dat de luchthavenbeheerder de luchthavengebruikers consulteert alvorens de plannen voor nieuwe infrastructuurprojecten te finaliseren.
Artikel 9
Kwaliteitsnormen
1. Om de vlotte en efficiënte werking van een luchthaven te garanderen nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de luchthavenbeheerder en de vertegenwoordigers of verenigingen van luchthavengebruikers op de luchthaven in staat te stellen onderhandelingen te voeren met het oog op het sluiten van een overeenkomst inzake het niveau van de dienstverlening waarin de kwaliteit van de op de luchthaven aangeboden diensten wordt geregeld. Deze onderhandelingen over de kwaliteit van de dienstverlening kunnen plaatsvinden in het kader van de consultatie als bedoeld in artikel 6, lid 1.
2. In een dergelijke overeenkomst inzake het niveau van de dienstverlening wordt het niveau aangegeven van de diensten die door de luchthavenbeheerder moeten worden aangeboden. Daarbij wordt rekening gehouden met het feitelijke systeem of het niveau van de luchthavengelden en het niveau van dienstverlening waarop de luchthavengebruikers in ruil voor de luchthavengelden recht hebben.
Artikel 10
Differentiatie van diensten
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de luchthavenbeheerder in staat te stellen variatie aan te brengen in de kwaliteit en het toepassingsgebied van bepaalde luchthavendiensten, terminals of delen van terminals, teneinde op maat gemaakte diensten te verlenen of een specifieke terminal of een deel van een terminal ter beschikking te stellen. Op basis van de kwaliteit, het toepassingsgebied en de kosten van dergelijke diensten of een andere objectieve en transparante motivering, kan het niveau van de luchthavengelden worden gedifferentieerd. Behoudens het in artikel 3 bepaalde staat het luchthavenbeheerders vrij om dergelijke gedifferentieerde luchthavengelden vast te stellen.
2. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle luchthavengebruikers die gebruik willen maken van diensten op maat of specifiek voor hen gereserveerde (delen van) terminals, toegang tot deze diensten en specifiek voor hen gereserveerde (delen van) terminals kunnen krijgen.
Als meer luchthavengebruikers toegang wensen tot de op maat gemaakte diensten of de specifieke (delen van) een terminal dan mogelijk is ingevolge capaciteitsbeperkingen, wordt de toegang toegekend op basis van relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria. Deze criteria kunnen worden vastgesteld door de luchthavenbeheerder en de lidstaten kunnen verlangen dat deze criteria worden onderworpen aan goedkeuring door de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit.
Artikel 11
Onafhankelijke toezichthoudende autoriteit
1. Om te garanderen dat de maatregelen die worden genomen om aan deze richtlijn te voldoen, correct worden toegepast en om ten minste de in de artikel 6 vermelde taken uit te voeren, wijzen de lidstaten een onafhankelijke autoriteit aan of stellen zij deze in als nationale onafhankelijke toezichthoudende autoriteit. Deze autoriteit kan dezelfde zijn als de entiteit die door de lidstaten belast is met de in artikel 1, lid 5, vermelde aanvullende regelgevende maatregelen en dus ook met de goedkeuring van het heffingensysteem en/of het niveau van de heffingen, voor zover het aan de voorwaarden van lid 3 van dit artikel voldoet.
2. Deze richtlijn belet niet dat de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit onder haar toezicht en volledige verantwoordelijkheid de uitvoering van deze richtlijn overeenkomstig de nationale wetgeving kan delegeren aan andere onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten, mits de uitvoering overeenkomstig dezelfde normen geschiedt.
3. De lidstaten garanderen de onafhankelijkheid van de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit door erop toe te zien dat deze autoriteit juridisch gescheiden is en functioneel onafhankelijk is van de luchthavenbeheerders en de luchtvaartmaatschappijen. Lidstaten die eigenaar zijn van luchthavens, luchthavenbeheerders of luchtvaartmaatschappijen, of de controle hebben over luchthavenbeheerders of luchtvaartmaatschappijen, zorgen ervoor dat de functies die verband houden met die eigendom of controle niet berusten bij de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit. De lidstaten zorgen ervoor dat de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit haar bevoegdheden onpartijdig en op transparante wijze uitoefent.
4. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de naam en het adres van de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit, de taken en verantwoordelijkheden die aan deze instantie zijn toegewezen en de maatregelen die zijn genomen om te waarborgen dat wordt voldaan aan lid 3.
5. De lidstaten kunnen een financieringsmechanisme voor de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit instellen, dat onder andere kan inhouden dat een heffing wordt opgelegd aan luchthavengebruikers en luchthavenbeheerders.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat voor wat betreft de in artikel 6, lid 3, bedoelde geschillen maatregelen worden getroffen om:
a) |
een procedure in te stellen voor het beslechten van geschillen tussen de luchthavenbeheerder en de luchthavengebruikers; |
b) |
vast te stellen onder welke voorwaarden een geschil aan de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit kan worden voorgelegd. De autoriteit weigert met name om klachten die zij niet naar behoren gerechtvaardigd of niet voldoende gedocumenteerd acht, in behandeling te nemen, en |
c) |
de criteria vast te stellen voor de beoordeling van geschillen met het oog op hun beslechting. |
Deze procedures, voorwaarden en criteria zijn niet-discriminerend, transparant en objectief.
7. Wanneer de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit de rechtvaardiging voor de wijziging van het systeem of het niveau van de luchthavengelden overeenkomstig artikel 6 onderzoekt, krijgt zij toegang tot de nodige informatie van de betrokken partijen en raadpleegt zij de betrokken partijen alvorens haar besluit te nemen. Onverminderd het bepaalde in artikel 6, lid 4, neemt de autoriteit zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen vier maanden nadat de zaak aan haar is voorgelegd, een definitief besluit. Deze termijn kan in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen met twee maanden worden verlengd. De besluiten van de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit zijn bindend, onverminderd parlementaire of rechterlijke beroepsprocedures, naargelang hetgeen in de lidstaten van toepassing is.
8. De onafhankelijke toezichthoudende autoriteit publiceert jaarlijks een verslag over haar activiteiten.
Artikel 12
Herziening en verslaglegging
1. De Commissie legt uiterlijk op 15 maart 2013 een rapport over de toepassing van deze richtlijn waarin geëvalueerd wordt in hoeverre de doelstellingen van deze richtlijn zijn bereikt, en, in voorkomend geval, alle passende voorstellen aan het Europees Parlement en aan de Raad voor.
2. De lidstaten en de Commissie werken samen bij de toepassing van de onderhavige richtlijn, met name wat betreft het verzamelen van gegevens voor de opstelling van het in lid 1 bedoelde rapport.
Artikel 13
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 15 maart 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 15
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
A. VONDRA
(1) PB C 10 van 15.1.2008, blz. 35.
(2) PB C 305 van 15.12.2007, blz. 11.
(3) Advies van het Europees Parlement van 15 januari 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 juni 2008 (PB C 254 E van 7.10.2008, blz. 18) en standpunt van het Europees Parlement van 23 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 19 februari 2009.
(4) PB L 341 van 7.12.2006, blz. 3.
(5) PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36.
(6) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1.
14.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 70/17 |
RICHTLIJN 2009/19/EG VAN DE COMMISSIE
van 12 maart 2009
tot wijziging van Richtlijn 72/245/EEG van de Raad betreffende door voertuigen veroorzaakte radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit), met het oog op de aanpassing aan de technische vooruitgang
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (1), en met name op artikel 39, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 72/245/EEG van de Raad van 20 juni 1972 betreffende door voertuigen veroorzaakte radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit) (2) is een van de bijzondere richtlijnen in de context van de EG-typegoedkeuringsprocedure die is vastgesteld bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (3). De bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG betreffende systemen, onderdelen en technische eenheden van voertuigen zijn daarom van toepassing op Richtlijn 72/245/EEG. |
(2) |
Overeenkomstig punt 3.2.9 van bijlage I bij Richtlijn 72/245/EEG hoeft voor onderdelen die als aftermarket-apparatuur worden verkocht en die bestemd zijn voor inbouw in motorvoertuigen geen typegoedkeuring te worden verleend als ze geen invloed hebben op immuniteitsfuncties. Er wordt voorzien in een overgangsperiode van vier jaar met ingang van 3 december 2004, tijdens welke een technische dienst moet bepalen of het op de markt te brengen onderdeel al dan niet verband houdt met immuniteit en een verklaring moet afgeven volgens het model van bijlage III C. De lidstaten moeten eventuele weigeringen om veiligheidsredenen aan de Europese Commissie rapporteren. Overeenkomstig die bepaling moet de Commissie op basis van de praktische ervaring met dat voorschrift en op basis van de rapporten van de lidstaten vóór het einde van de overgangsperiode beslissen of die verklaring nog vereist is naast de verklaring van overeenstemming. |
(3) |
Zoals vastgesteld in punt 3.2.9 van bijlage I bij Richtlijn 72/245/EEG en gezien het feit dat de Europese Commissie geen rapporten van de lidstaten heeft ontvangen over de weigering van de afgifte van verklaringen, wordt nu voorgesteld om de betrokkenheid van de technische dienst in geval van onderdelen die als aftermarket-apparatuur worden verkocht en die bestemd zijn voor inbouw in motorvoertuigen af te schaffen, als die onderdelen geen invloed hebben op immuniteitsfuncties, en om niet langer de verklaring volgens het model van bijlage III C te vereisen, als vastgesteld in punt 3.2.9 van bijlage I. |
(4) |
Richtlijn 72/245/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Technisch Comité motorvoertuigen, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 72/245/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In de lijst van bijlagen wordt de volgende verwijzing naar bijlage III C geschrapt:
|
2. |
In bijlage I wordt de tweede alinea van punt 3.2.9 geschrapt. |
3. |
Bijlage III C wordt geschrapt. |
Artikel 2
1. De lidstaten dienen uiterlijk op 1 oktober 2009 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 2 oktober 2009.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 12 maart 2009.
Voor de Commissie
Günter VERHEUGEN
Vicevoorzitter
(1) PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.
(2) PB L 152 van 6.7.1972, blz. 15.
(3) PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1.