ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.214.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 214

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
19 augustus 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 753/2009 van de Raad van 27 juli 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 43/2009, met betrekking tot de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

1

 

*

Verordening (EG) nr. 754/2009 van de Raad van 27 juli 2009 tot uitsluiting van bepaalde groepen vaartuigen uit de visserijinspanningsregeling die is vastgesteld in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008

16

 

 

Verordening (EG) nr. 755/2009 van de Commissie van 18 augustus 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

18

 

*

Verordening (EG) nr. 756/2009 van de Commissie van 17 augustus 2009 tot vaststelling van een verbod op de visserij op diepzeehaaien in gebied V, VI, VII, VIII en IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

20

 

*

Verordening (EG) nr. 757/2009 van de Commissie van 18 augustus 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1189/2008 tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing, in 2009, van de tariefcontingenten voor de invoer van baby beef-producten van oorsprong uit Kroatië, Bosnië en Herzegovina, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Servië, Kosovo en Montenegro

22

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende bepaalde onderdelen en eigenschappen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (gecodificeerde versie) ( 1 )

23

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2009/618/EG

 

*

Besluit van de Raad van 27 juli 2009 houdende afsluiting van het overleg met de Republiek Guinee krachtens artikel 96 van de herziene Overeenkomst van Cotonou

34

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

 

2009/619/GBVB

 

*

Besluit EUMM Georgië/1/2009 van het Politiek en Veiligheidscomité van 31 juli 2009 betreffende de verlenging van het mandaat van het missiehoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (de EUMM Georgië)

40

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

19.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/1


VERORDENING (EG) Nr. 753/2009 VAN DE RAAD

van 27 juli 2009

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 43/2009, met betrekking tot de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 20,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden (2), en met name op artikel 12,

Gelet op Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (3), en met name op artikel 9, leden 3, 4, 5, 7, 8, 9 en 10,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad (4) zijn voor 2009 de vangstmogelijkheden vastgesteld voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, alsmede de bij de visserij in acht te nemen voorschriften.

(2)

In bijlage IIA bij Verordening (EG) nr. 43/2009 zijn de voorschriften voor het beheer van de visserijinspanning in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1342/2008 vastgestelde langetermijnplan voor kabeljauwbestanden vastgesteld en met name, in aanhangsel 1 van die bijlage, de maximale visserijinspanning in kilowattdagen die elke lidstaat in de betrokken gebieden met de betrokken vistuiggroepen mag verrichten. Gelet op Verordening (EG) nr. 754/2009 waarbij bepaalde groepen vaartuigen worden uitgesloten van de in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008 (5) opgenomen visserij-inspanningsregeling, dient de in aanhangsel 1 van bijlage IIA bij Verordening (EG) nr. 43/2009 vastgestelde maximale toegestane visserijinspanning te worden aangepast door voor Spanje 590 583 kilowattdagen af te trekken van inspanningsgroep TR1 in gebied d), en voor Zweden 148 118 kilowattdagen van inspanningsgroep TR2 in geografisch gebied a) en 705 625 kilowattdagen van inspanningsgroep TR2 in geografisch gebied b). Aangezien Verordening (EG) nr. 754/2009 met terugwerkende kracht van toepassing is vanaf 1 februari 2009, dienen dezen aanpassingen vanaf diezelfde datum van toepassing te zijn.

(3)

Overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 302/2009 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, dient de Raad vast te stellen hoeveel met de hengel vissende vaartuigen en sleepvaartuigen actief op blauwvintonijn mogen vissen in de Atlantische Oceaan, hoeveel vaartuigen in de Adriatische Zee actief op blauwvintonijn mogen vissen voor kweekdoeleinden, en hoeveel met de hengel, de beug en de handlijn vissende vaartuigen in het kader van de ambachtelijke kustvisserij in de Middellandse Zee actief op verse blauwvintonijn mogen vissen, en dient hij deze maximumaantallen over de lidstaten te verdelen. Voorts dient de Raad een besluit te nemen over de verdeling van de communautaire quota voor blauwvintonijn over de lidstaten. Het communautaire quotum voor ondermaatse blauwvintonijn is gebaseerd op het quotum dat aan de Europese Gemeenschap is toegekend door ICCAT-aanbeveling 08-05 tot wijziging van de ICCAT-aanbeveling tot instelling een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.

(4)

Teneinde meer wetenschappelijke gegevens te verzamelen over krielgarnaal, een soort die van fundamenteel belang is voor het mariene ecosysteem van Antarctica, is het dienstig om, met het oog op een volledig toezicht door waarnemers op de krielgarnaalvisserij in het CCAMLR-verdragsgebied uit hoofde van het Gemeenschapsrecht, een aantal recente aanbevelingen van het wetenschappelijk comité van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR), die zijn bekrachtigd tijdens de bijeenkomst van het wetenschappelijk comité in 2008, te implementeren.

(5)

In het kader van de visserijovereenkomst met Noorwegen is nog eens 750 t kabeljauw in de Noorse wateren van de ICES-zones I en II ter beschikking van de Commissie gesteld.

(6)

Het tijdens een vergadering in Londen van 9 tot en met 11 februari 2009 door vertegenwoordigers van de Europese Gemeenschap, de Faeröer, Groenland, IJsland, Noorwegen en de Russische Federatie voorgelegde voorstel inzake het beheer van roodbaars in de Irminger Zee en aangrenzende wateren in het NEAFC-verdragsgebied in 2009, dat naderhand is goedgekeurd door de verdragsluitende partijen bij de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), dient in Gemeenschapsrecht te worden omgezet. Aangezien de overeenkomst van toepassing is in heel 2009, moeten de vangstmogelijkheden met terugwerkende kracht gelden vanaf 1 januari 2009.

(7)

De conclusies van de vergadering van het Gemengd Comité Europese Unie/Groenland van 25 november 2008 in Kopenhagen met betrekking tot het communautaire aandeel in het quotum voor roodbaars in de Groenlandse wateren van de ICES-zones V en XIV dienen in Gemeenschapsrecht te worden omgezet. Aangezien de met Groenland gesloten regeling gerelateerd is aan de NEAFC-overeenkomst inzake het beheer van roodbaars in de Irminger Zee en aangrenzende wateren, moeten de maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de conclusies van de vergadering van het Gemengd Comité Europese Unie/Groenland eveneens met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2009.

(8)

De totale toegestane vangst (TAC) die is vastgesteld voor Groenlandse heilbot in beheersgebied EG-wateren van IIa en IV; EG-wateren en internationale wateren van VI, voor makreel in beheersgebied VI, VII, VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe; EG-wateren van Vb; internationale wateren van IIa, XII en XIV, en voor horsmakrelen in beheersgebied VI, VII, VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe; EG-wateren van Vb; internationale wateren van XII en XIV, moet zowel de EG-wateren als de internationale wateren van zone Vb omvatten om foutieve aangiften te voorkomen. De beheersgebieden voor deze TAC’s moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Ter bescherming van jonge exemplaren van kabeljauw, schelvis, koolvis en wijting dient een systeem van visserijsluitingen in realtime in de Noordzee en het Skagerrak te worden ingesteld, overeenkomstig de goedgekeurde notulen van het overleg tussen de Europese Gemeenschap en Noorwegen dat op 3 juli 2009 in Londen heeft plaatsgevonden.

(10)

De bepalingen betreffende de beperkingen op de kabeljauw-, schelvis- en wijtingvisserij in ICES-zone VI moeten worden gecorrigeerd om ervoor te zorgen dat het geografische toepassingsgebied van de afwijkingen voor de visserij op langoustine en voor het vissen met bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk vistuig hetzelfde is.

(11)

Het tijdens de vergadering van 24 tot en met 27 maart 2009 in Londen door de delegatiehoofden van de verdragsluitende partijen bij de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) (Denemarken voor de Faeröer en Groenland, de Europese Gemeenschap, IJsland, Noorwegen en de Russische Federatie) voorgelegde voorstel inzake de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen tegen significante nadelige effecten in het gereglementeerde NEAFC-gebied, dat naderhand is goedgekeurd door de verdragsluitende partijen bij de NEAFC, dient in Gemeenschapsrecht te worden omgezet.

(12)

Om te zorgen voor een correcte boeking van de hoeveelheden makreel die vaartuigen van derde landen in communautaire wateren vangen, moeten de controlebepalingen voor dergelijke vaartuigen worden aangescherpt. Gelet op de verdeling van het makreelbestand, dat vooral in de wateren van het Verenigd Koninkrijk voorkomt, is het passend dat vaartuigen uit derde landen hun rapporten toezenden aan het visserijcontrolecentrum van de UK (Edinburgh).

(13)

Om de betrokken vissers zekerheid te bieden en hun de mogelijkheid te geven hun activiteiten voor dit visseizoen zo vroeg mogelijk te plannen, dient een uitzondering te worden toegestaan op de periode van zes weken waarvan sprake is in titel I, artikel 3, van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen.

(14)

Verordening (EG) nr. 43/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 43/2009

Verordening (EG) nr. 43/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende hoofdstuk VIII bis wordt ingevoegd:

„HOOFDSTUK VIII bis

ETIKETTERING VAN VIS DIE DOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP OF VAN DERDE LANDEN IS GEVANGEN IN HET NEAFC-VERDRAGSGEBIED EN IS BEVROREN

Artikel 39 bis

Etikettering van bevroren vis

Alle bevroren vis die wordt gevangen in het NEAFC-verdragsgebied, wordt voorzien van een duidelijk leesbaar etiket of stempel. Op het etiket of het stempel, dat wordt aangebracht op elke doos of elk blok bevroren vis, worden de soort, de productiedatum, het ICES-deelgebied en de ICES-sector waar de vangst is gedaan, en de naam van het vaartuig dat de vis heeft gevangen, vermeld.”.

2)

In artikel 48 wordt het volgende lid ingevoegd:

„1 bis.   Vissersvaartuigen die deelnemen aan de in artikel 49 bedoelde visserij op krielgarnaal, moeten bij alle visserijactiviteiten in het visseizoen ten minste één wetenschappelijk waarnemer aan boord hebben die is aangewezen volgens de CCAMLR-regeling voor internationale wetenschappelijke waarneming of die voldoet aan de voorwaarden van die regeling.”.

3)

Artikel 50, lid 4, wordt geschrapt.

4)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 91 bis

Maximum aantal vaartuigen dat in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan op blauwvintonijn mag vissen

Het maximumaantal met de hengel of de sleeplijn vissende vaartuigen van de Gemeenschap dat gemachtigd is om in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan actief op blauwvintonijn van 8 kg of 75 cm tot 30 kg of 115 cm te vissen, en de verdeling van dit maximumaantal over de lidstaten, worden als volgt vastgesteld:

Spanje

63

Frankrijk

44

EG

107

Artikel 91 ter

Vangstbeperkingen voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan

1.   Binnen de in bijlage ID opgenomen vangstbeperkingen worden de vangstbeperkingen voor blauwvintonijn van 8 kg of 75 cm tot 30 kg of 115 cm voor de in artikel 91 bis bedoelde communautaire vaartuigen die deze visserij mogen uitoefenen, en de verdeling van deze vangstbeperkingen over de lidstaten als volgt vastgesteld (uitgedrukt in ton):

Spanje

599,3

Frankrijk

269,3

EG (6)

868,6

2.   Binnen de in lid 1 genoemde vangstbeperkingen worden de vangstbeperkingen voor blauwvintonijn die ten minste 6,4 kg weegt of ten minste 70 cm lang is voor de in artikel 91 bis bedoelde communautaire met de hengel vissende vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 17 m, en de verdeling van deze vangstbeperkingen over de lidstaten als volgt vastgesteld (uitgedrukt in ton):

Frankrijk

45 (7)

EG

45

Artikel 91 quater

Maximumaantal vaartuigen dat, in het kader van de communautaire ambachtelijke kustvisserij, in de Middellandse Zee op blauwvintonijn mag vissen

Het maximumaantal vaartuigen dat, in het kader van de communautaire ambachtelijke kustvisserij, gemachtigd is om in de Middellandse Zee actief op blauwvintonijn van 8 kg of 75 cm tot 30 kg of 115 cm te vissen, en de verdeling van dit maximumaantal over de lidstaten worden als volgt vastgesteld:

Spanje

139

Frankrijk

86

Italië

35

Cyprus

25

Malta

89

EG

374

Artikel 91 quinquies

Vangstbeperkingen voor blauwvintonijn in het kader van de communautaire ambachtelijke kustvisserij in de Middellandse Zee

Binnen de in bijlage ID opgenomen vangstbeperkingen worden de vangstbeperkingen voor blauwvintonijn van 8 kg tot 30 kg in het kader van de communautaire ambachtelijke kustvisserij op verse vis in de Middellandse Zee door met de hengel, de beug en de handlijn vissende vaartuigen als bedoeld in artikel 91 quater, en de verdeling van deze vangstbeperkingen over de lidstaten als volgt vastgesteld (uitgedrukt in ton):

Spanje

82,3

Frankrijk

71,8

Italië

63,5

Cyprus

2,3

Malta

5,3

EG (6)

225,2

Artikel 91 sexies

Maximumaantal vaartuigen dat in de Adriatische Zee op blauwvintonijn mag vissen voor kweekdoeleinden

Het maximumaantal vaartuigen van de Gemeenschap dat gemachtigd is om in de Adriatische Zee actief op blauwvintonijn van 8 kg of 75 cm tot 30 kg of 115 cm te vissen voor kweekdoeleinden, en de verdeling van dit maximumaantal over de lidstaten worden als volgt vastgesteld:

Italië

68

EG

68

Artikel 91 septies

Vangstbeperkingen voor blauwvintonijn die in de Adriatische Zee wordt gevangen voor kweekdoeleinden

Binnen de in bijlage ID opgenomen vangstbeperkingen worden de vangstbeperkingen voor blauwvintonijn van 8 kg tot 30 kg voor de in artikel 91 sexies bedoelde communautaire vaartuigen die in de Adriatische Zee op blauwvintonijn vissen voor kweekdoeleinden, en de verdeling van deze vangstbeperkingen over de lidstaten als volgt vastgesteld (uitgedrukt in ton):

Italië

63,5

EG

63,5

5)

Bijlage IA wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tekst betreffende Groenlandse heilbot in de EG-wateren van IIa en IV en de EG-wateren en internationale wateren van VI wordt vervangen door:

„Soort

:

Groenlandse heilbot/Zwarte heilbot

Reinhardtius hippoglossoides

Gebied

:

EG-wateren van IIa en IV; EG-wateren en internationale wateren van Vb en VI (GHL/2A-C46)

Denemarken

4

Analytische TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Duitsland

7

Estland

4

Spanje

4

Frankrijk

69

Ierland

4

Litouwen

4

Polen

4

Verenigd Koninkrijk

270

EG

720 (8)

TAC

Niet relevant

b)

de tabel voor makreel in de ICES-zones VI, VII, VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe, de EG-wateren van Vb en de internationale wateren van IIa, XII en XIV, wordt vervangen door:

„Soort

:

Makreel

Scomber scombrus

Gebied

:

VI, VII, VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe; EG-wateren en internationale wateren van Vb; internationale wateren van IIa, XII en XIV

(MAC/2CX14-)

Duitsland

19 821

Analytische TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Spanje

20

Estland

165

Frankrijk

13 216

Ierland

66 070

Letland

122

Litouwen

122

Nederland

28 905

Polen

1 396

Verenigd Koninkrijk

181 694

EG

311 531

Noorwegen

12 300 (9)

Faeröer

4 798 (10)

TAC

511 287 (11)

In de betrokken zones mogen, binnen de limieten van bovenstaande quota, niet meer dan de hieronder opgegeven hoeveelheden worden gevangen, en uitsluitend van 1 januari tot en met 15 februari en van 1 oktober tot en met 31 december.

 

EG-wateren van IVa (MAC/*04A-C)

Duitsland

5 981

Frankrijk

3 988

Ierland

19 938

Nederland

8 723

Verenigd Koninkrijk

54 829

EG

93 459”

c)

de tabel voor horsmakreel in de ICES-zones VI, VII, VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe, de EG-wateren van Vb en de internationale wateren van XII en XIV, wordt vervangen door:

„Soort

:

Horsmakreel

Trachurus spp.

Gebied

:

VI, VII, VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe; EG-wateren en internationale wateren van Vb; internationale wateren van XII en XIV

(JAX/578/14)

Denemarken

15 056

Analytische TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Duitsland

12 035

Spanje

16 435

Frankrijk

7 952

Ierland

39 179

Nederland

57 415

Portugal

1 591

Verenigd Koninkrijk

16 276

EG

165 939

Faeröer

4 061 (12)

TAC

170 000

6)

Bijlage IB wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tabel betreffende kabeljauw in de Noorse wateren van I en II wordt vervangen door:

„Soort

:

Kabeljauw

Gadus morhua

Gebied

:

Noorse wateren van I en II

(COD/1N2AB)

Duitsland

2 425

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Griekenland

301

Spanje

2 706

Ierland

301

Frankrijk

2 226

Portugal

2 706

Verenigd Koninkrijk

9 410

EG

20 074

TAC

525 000”

b)

de tabel voor roodbaarzen in de EG-wateren en internationale wateren van ICES-zone V en de EG-wateren van de ICES-zones XII en XIV wordt vervangen door:

„Soort

:

Roodbaarzen

Sebastes spp.

Gebied

:

EG-wateren en internationale wateren van V; internationale wateren van XII en XIV

(RED/51214.)

Estland

210

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Duitsland

4 266

Spanje

749

Frankrijk

398

Ierland

1

Letland

76

Nederland

2

Polen

384

Portugal

896

Verenigd Koninkrijk

10

EG

6 992 (13)

TAC

46

c)

de tabel voor roodbaarzen in de Groenlandse wateren van de ICES-zones V en XIV wordt vervangen door:

„Soort

:

Roodbaarzen

Sebastes spp.

Gebied

:

Groenlandse wateren van V en XIV

(RED/514GRN)

Duitsland

4 742 (14)

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Frankrijk

24 (14)

Verenigd Koninkrijk

33 (14)

EG

8 000 (14)  (15)  (16)

TAC

Niet relevant

7)

Aanhangsel 1 van bijlage IIA wordt als volgt gewijzigd:

a)

in tabel a) wordt de kolom betreffende Zweden vervangen door:

„SE

16 609

739 281

55 853

0

0

13 155

22 130

25 339”

b)

in tabel b) wordt de kolom betreffende Zweden vervangen door:

„SE

286 779

830 400

263 772

0

0

80 781

53 078

110 468”

c)

in tabel d) wordt de kolom betreffende Spanje vervangen door:

„ES

0

0

0

0

0

13 836

0

1 402 142”

8)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de punten 5c.1, 5c.2 en 5c.3 worden de woorden „de Noordzee, het Skagerrak of het oostelijk deel van het Kanaal” vervangen door „het oostelijke deel van het Kanaal”;

b)

het volgende punt 5e wordt ingevoegd:

„5e.   Visserijsluitingen in realtime in de Noordzee en het Skagerrak

5e.1.

Voor de toepassing van dit artikel:

a)

worden beschouwd als jonge exemplaren:

exemplaren kabeljauw kleiner dan 35 cm;

exemplaren schelvis kleiner dan 30 cm;

exemplaren koolvis kleiner dan 35 cm;

exemplaren wijting kleiner dan 27 cm;

b)

het reactieniveau is 15 % in gewicht jonge exemplaren, ten opzichte van het totaal van de vier in punt a) genoemde soorten. Indien de hoeveelheid kabeljauw in de steekproef evenwel meer bedraagt dan 75 % van het totaal van de vier soorten, bedraagt het reactieniveau 10 %.

5e.2.

De lidstaten bepalen de gebieden waar het risico op vangst van jonge exemplaren hoger ligt dan de reactieniveaus.

5e.3.

In de overeenkomstig punt 5e.2 bepaalde gebieden verrichten de lidstaten inspecties om te bepalen of het percentage jonge exemplaren hoger ligt dan het reactieniveau, mede via gezamenlijke inzetplannen. Hiertoe handelen de lidstaten als volgt:

a)

zij nemen steekproeven van de uit een uitzetting afkomstige kabeljauw, schelvis, koolvis en wijting overeenkomstig het bepaalde in aanhangsel 7 van deze bijlage;

b)

zij voorzien iedere steekproef van een steekproefverslag in de zin van aanhangsel 8 bij deze bijlage en sturen dit toe aan de kuststaat.

De lidstaten kunnen andere landen die in het betrokken gebied inspecties verrichten, verzoeken om namens hen steekproeven te nemen.

5e.4.

De betrokken kustlidstaat maakt via zijn website onverwijld de positie bekend waar de in punt 5e.3, onder a), bedoelde steekproef is genomen, het tijdstip waarop het is genomen en de hoeveelheid jonge exemplaren, uitgedrukt als een percentage van de totale vangst, in gewicht, aan kabeljauw, schelvis, koolvis en wijting. Het percentage wordt bekendgemaakt, per soort en als totaal van de vier soorten.

5e.5.

Wanneer een steekproef in de zin van punt 5e.3, onder a), een percentage jonge exemplaren oplevert dat hoger ligt dan het reactieniveau, verbiedt de betrokken lidstaat in dat gebied de visserij met enig ander vistuig dan pelagische trawls, ringzegens, drijfnetten en dreggen gericht op haring, makreel, horsmakreel, kommen en kamschelpkorren en kieuwnetten.

Het voor de visserij gesloten gebied wordt vastgesteld volgens de volgende criteria:

het telt 4, 5 of 6 coördinaten;

het middelpunt van de visactie of visacties die tot de bovengenoemde steekproef heeft of hebben geleid, is gelijk aan het middelpunt van het gesloten gebied;

wanneer het gesloten gebied op één steekproef gebaseerd is en buiten de wateren tot 12 zeemijl vanaf de basislijnen, onder de soevereiniteit of jurisdictie van de betrokken lidstaat gelegen is, is dat gebied 50 vierkante mijl groot, en

in het Skagerrak zijn er maximaal 3 gelijktijdige sluitingen.

5e.6.

Het in punt 5e.5 bedoelde verbod:

wordt van kracht 12 uur nadat de betrokken lidstaat daartoe het besluit heeft genomen, en

geldt voor de duur van 21 dagen, waarna het automatisch ophoudt om middernacht UTC.

5e.7.

In afwijking van punt 5e.5 kan de kustlidstaat, wanneer het percentage iets meer dan het reactieniveau bedraagt of de uitzetting wegens haar totale omvang, samenstelling van de vangst of verdeling naar omvang niet als representatief kan worden beschouwd, binnen 48 uur vanaf het tijdstip waarop de eerste steekproef is genomen, nadere gegevens verzamelen, waaronder inspecties van bijkomende uitzettingen, alvorens een beslissing te nemen overeenkomstig punt 5e.5.

5e.8.

Indien tot het te sluiten gebied ook gebieden behoren die onder de jurisdictie of de soevereiniteit van verschillende lidstaten of derde landen vallen, dan brengt de lidstaat die geconstateerd heeft dat het reactieniveau is overschreden, de betrokken buurstaten en derde landen onverwijld op de hoogte van deze bevindingen, alsook van het verbod waartoe overeenkomstig punt 5e.5 is besloten. De naburige lidstaat sluit dan onverwijld zijn deel van het gebied.

5e.9.

De kustlidstaat verricht onverwijld de volgende handelingen:

a)

hij stelt de nadere gegevens omtrent het overeenkomstig punt 5e.5 vastgestelde verbod beschikbaar op zijn website;

b)

hij brengt de vaartuigen die zich in de buurt van het gebied bevinden, indien mogelijk op de hoogte, en

c)

hij brengt de Commissie en de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2244/2003 van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (17) bedoelde VCC’s van de andere lidstaten en derde landen met vaartuigen die in dat gebied aan het vissen zijn, per e-mail op de hoogte van het overeenkomstig punt 5e.5 vastgestelde verbod. De lidstaten doen het nodige opdat de vaartuigen die hun vlag voeren en die door het verbod getroffen worden, door hun VCC’s op de hoogte worden gebracht van het verbod.

5e.10.

De betrokken kustlidstaat verstrekt de Commissie desgevraagd de gedetailleerde steekproefverslagen en de motivering van de overeenkomstig punt 5e.5 genomen beslissing. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de beslissing niet voldoende gemotiveerd is, kan zij de betrokken lidstaat verzoeken de beslissing met onmiddellijke ingang in te trekken of te wijzigen.

c)

aan het eind van punt 6.6 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Deze afwijking is niet van toepassing in het gebied dat wordt ingesloten door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden, gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem:

 

59° 05′ NB, 06° 45′ WL

 

59° 30′ NB, 06° 00′ WL

 

59° 40′ NB, 05° 00′ WL

 

60° 00′ NB, 04° 00′ WL

 

59° 30′ NB, 04° 00′ WL

 

59° 05′ NB, 06° 45′ WL.”;

d)

het volgende punt 9a wordt ingevoegd:

„9a.   Bijzondere maatregelen voor de visserij op roodbaars in de Irminger Zee en aangrenzende wateren

9a.1

De in dit punt 9a vastgestelde maatregelen gelden voor de visserij op roodbaars (Sebastes spp.) in de internationale wateren van ICES-zone V en de EG-wateren van de ICES-zones XII en XIV met de onderstaande coördinaten (hierna „het beschermingsgebied voor roodbaars” genoemd):

Punt nr.

Noorderbreedte

Westerlengte

1

64° 45

28° 30

2

62° 50

25° 45

3

61° 55

26° 45

4

61° 00

26° 30

5

59° 00

30° 00

6

59° 00

34° 00

7

61° 30

34° 00

8

62° 50

36° 00

9

64° 45

28° 30

9a.2

Naast de op grond van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2791/1999 vereiste gegevens noteert de kapitein van een vissersvaartuig het binnenvaren en verlaten van het beschermingsgebied voor roodbaars en de cumulatieve aan boord gehouden vangsten in zijn logboek. Hierbij dient het gebied met de specifieke code „RCA” te worden aangeduid.

9a.3

De kapitein van een vissersvaartuig dat betrokken is bij de visserij in het beschermingsgebied voor roodbaars zendt dagelijks na afsluiting van de visserijactiviteiten van die kalenderdag een vangstaangifte als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 2791/1999 toe. Hierbij dienen de sinds de laatste mededeling van vangstgegevens aan boord genomen vangsten te worden aangegeven.

9a.4

Naast de op grond van artikel 6, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 2791/1999 vereiste gegevens deelt de kapitein van een vissersvaartuig de sinds de laatste mededeling van vangstgegevens aan boord genomen vangsten mee alvorens het beschermingsgebied voor roodbaars binnen te varen of te verlaten.

9a.5

De in de punten 9 bis.3 en 9 bis.4 bedoelde aangiften worden opgesteld overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1085/2000. In de aangiften van vangsten in het beschermingsgebied voor roodbaars wordt voor het betrokken gebied de code „RCA” gebruikt.

9a.6

Onverminderd artikel 39 bis van deze verordening draagt het etiket of het stempel ter identificering van in het beschermingsgebied voor roodbaars gevangen roodbaars de specifieke code „RCA”.

9a.7

Kopers of houders van vis zien erop toe dat in het beschermingsgebied voor roodbaars gevangen roodbaars die voor het eerst wordt aangevoerd in een haven van de Gemeenschap of wordt overgeladen, wordt gewogen bij aanlanding of overlading.

9a.8

Het gebruik van sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 100 mm is verboden.

9a.9

De omrekeningsfactor voor in het beschermingsgebied voor roodbaars gevangen roodbaars die is ontdaan van kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70.”;

e)

punt 15.1 wordt vervangen door:

„15.1.

De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in de gebieden die worden ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de onderstaande geografische coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

 

een deel van de Reykjanes Ridge:

55° 04,5327′ NB, 36° 49,0135′ WL

55° 05,4804′ NB, 35° 58,9784′ WL

54° 58,9914′ NB, 34° 41,3634′ WL

54° 41,1841′ NB, 34° 00,0514′ WL

54° 00,0′ NB, 34° 00,0′ WL

53° 54,6406′ NB, 34° 49,9842′ WL

53° 58,9668′ NB, 36° 39,1260′ WL

55° 04,5327′ NB, 36° 49,0135′ WL

 

het noordelijke deel van de Mid-Atlantische rug:

59° 45′ NB, 33° 30′ WL

57° 30′ NB, 27° 30′ WL

56° 45′ NB, 28° 30′ WL

59° 15′ NB, 34° 30′ WL

59° 45′ NB, 33° 30′ WL

 

het centrale deel van de Mid-Atlantische rug (breukzone Charlie-Gibbs en subpolaire frontale regio):

53° 30′ NB, 38° 00′ WL

53° 30′ NB, 36° 49′ WL

55° 04,5327′ NB, 36° 49′ WL

54° 58,9914′ NB, 34° 41,3634′ WL

54° 41,1841′ NB, 34° 00′ WL

53° 30′ NB, 34° 00′ WL

53° 30′ NB, 30° 00′ WL

51° 30′NB, 28° 00′WL

49° 00′ NB, 26° 30′ WL

49° 00′ NB, 30° 30′ WL

51° 30′ NB, 32° 00′ WL

51° 30′NB, 38° 00′ WL

53° 30′ NB, 38° 00′ WL

 

het zuidelijke deel van de Mid-Atlantische rug:

44° 30′ NB, 30° 30′ WL

44° 30′NB, 27° 00′ WL

43° 15′ NB, 27° 15′ WL

43° 15′ NB, 31° 00′ WL

44° 30′ NB, 30° 30′ WL

 

de Altair Seamounts:

45° 00′ NB, 34° 35′ WL

45° 00′ NB, 33° 45′ WL

44° 25′ NB, 33° 45′ WL

44° 25′ NB, 34° 35′ WL

45° 00′ NB, 34° 35′ WL

 

de Antialtair Seamounts:

43° 45′ NB, 22° 50′ WL

43° 45′ NB, 22° 05′ WL

43° 25′ NB, 22° 05′ WL

43° 25′ NB, 22° 50′ WL

43° 45′ NB, 22° 50′ WL

 

de Hatton Bank:

59° 26′ NB, 14° 30′ WL

59° 12′ NB, 15° 08′ WL

59° 01′ NB, 17° 00′ WL

58° 50′ NB, 17° 38′ WL

58° 30′ NB, 17° 52′ WL

58° 30′ NB, 18° 22′ WL

58° 03′ NB, 18° 22′ WL

58° 03′ NB, 17° 30′ WL

57° 55′ NB, 17° 30′ WL

57° 45′ NB, 19° 15′ WL

58° 30′ NB, 18° 45′ WL

58° 47′ NB, 18° 37′ WL

59° 05′ NB, 17° 32′ WL

59° 16′ NB, 17° 20′ WL

59° 22′ NB, 16° 50′ WL

59° 21′ NB, 15° 40′ WL

 

het noordwestelijke deel van Rockall:

57° 00′ NB, 14° 53′ WL

57° 37′ NB, 14° 42′ WL

57° 55′ NB, 14° 24′ WL

58° 15′ NB, 13° 50′ WL

57° 57′ NB, 13° 09′ WL

57° 50′ NB, 13° 14′ WL

57° 57′ NB, 13° 45′ WL

57° 49′ NB, 14° 06′ WL

57° 29′ NB, 14° 19′ WL

57° 22′ NB, 14° 19′ WL

57° 00′ NB, 14° 34′ WL

56° 56′ NB, 14° 36′ WL

56° 56′ NB, 14° 51′ WL

57° 00′ NB, 14° 53′ WL

 

het zuidwestelijke deel van Rockall (Empress of Britain Bank):

56° 24′ NB, 15° 37′ WL

56° 21′ NB, 14° 58′ WL

56° 04′ NB, 15° 10′ WL

55° 51′ NB, 15° 37′ WL

56° 10′ NB, 15° 52′ WL

56° 24′ NB, 15° 37′ WL

 

de Logachev Mound:

55° 17′ NB 16° 10′ WL

55° 33′ NB 16° 16′ WL

55° 50′ NB 15° 15′ WL

55° 58′ NB 15° 05′ WL

55° 54′ NB 14° 55′ WL

55° 45′ NB 15° 12′ WL

55° 34′ NB 15° 07′ WL

55° 17′ NB 16° 10′ WL

 

de West Rockall Mound:

57° 20′ NB, 16° 30′ WL

57° 05′ NB, 15° 58′ WL

56° 21′ NB, 17° 17′ WL

56° 40′ NB, 17° 50′ WL

57° 20′ NB, 16° 30′ W.”;

f)

het volgende punt 19a wordt ingevoegd:

„19a.   Voorwaarden voor in EG-wateren vissende vissersvaartuigen van derde landen

De volgende bepalingen gelden voor vaartuigen uit derde landen die in EG-wateren op makreel willen vissen:

a)

De vaartuigen mogen hun visreis pas beginnen nadat zij daarvoor toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteit van de betrokken kustlidstaat. Deze vaartuigen mogen de EG-wateren pas binnenkomen nadat zij door een van de volgende controlegebieden zijn gevaren:

ICES-vak 48 E2 in sector VIa;

ICES-vak 50 F1 in sector IVa;

ICES-vak 46 F1 in sector IVa.

Ten minste vier uur voor het binnenvaren van één van de controlegebieden, bij het binnenvaren van de EG-wateren, stuurt de kapitein van het vaartuig het visserijcontrolecentrum van de UK (Edinburgh) per e-mail een bericht op het volgende adres: ukfcc@scotland.gsi.gov.uk of telefonisch (+ 44 1312719700).

Dit bericht bevat de naam, de internationale radioroepnaam, de havencode en het havennummer (PLN) van het vaartuig, de totale hoeveelheid vis aan boord, per soort, en het controlegebied waarlangs het vaartuig de EG-wateren zal binnenkomen. Het vaartuig begint pas te vissen wanneer het bevestiging heeft gekregen van ontvangst van het bericht en instructies over de vraag of de kapitein het schip al dan niet ter inspectie moet aanbieden. Elke bevestiging heeft een uniek vergunningsnummer dat de kapitein bewaart tot het einde van de visreis.

b)

De voorschriften van punt a) gelden niet voor vaartuigen die de EG-wateren binnenvaren zonder vangst aan boord.

c)

De visreis wordt als beëindigd beschouwd zodra het vaartuig de EG-wateren verlaat of een haven van de Gemeenschap binnenloopt waar de vangsten volledig worden aangeland.

De vaartuigen mogen de EG-wateren pas verlaten nadat zij door een van de controlegebieden zijn gevaren.

Bij het verlaten van de EG-wateren stuurt de kapitein van het vaartuig het visserijcontrolecentrum in Edinburgh ten minste twee uur voor de melding van het binnenvaren van één van de controlegebieden per e-mail of telefonisch een bericht zoals bepaald in punt a).

In dit bericht worden de naam, de internationale radioroepnaam en de havencode en het havennummer (PLN) van het vaartuig, de totale hoeveelheid vis aan boord, per soort, en het controlegebied waardoor het vaartuig van plan is te varen. Het vaartuig verlaat het controlegebied pas wanneer het bevestiging heeft gekregen van ontvangst van het bericht en instructies over de vraag of de kapitein het schip al dan niet ter inspectie moet aanbieden. Elke bevestiging heeft een uniek vergunningsnummer dat de kapitein bewaart tot het vaartuig de EG-wateren verlaat.”;

d)

de volgende aanhangsels worden toegevoegd aan bijlage III:

„Aanhangsel 7 van bijlage III

Methode voor de steekproeven

De steekproeven worden in overeenstemming met de volgende bepalingen genomen en gemeten:

De steekproeven worden in nauwe samenwerking met de kapitein van het vissersvaartuig en diens bemanning genomen en gemeten. Deelneming van de bemanning aan de steekproeven moet worden aangemoedigd. De bemanning moet ook worden aangemoedigd informatie mede te delen die van belang zou kunnen zijn voor de afbakening van een gesloten gebied.

De totale vangst in de uitzetting wordt geraamd.

Er wordt een steekproef genomen wanneer één uitzetting naar schatting ten minste 300 kg kabeljauw, koolvis en wijting bevat.

De minimale omvang van de steekproef is 200 kg kabeljauw, koolvis en wijting.

De steekproef moet zo worden genomen dat hij de samenstelling van de vangst met betrekking tot de vier soorten weerspiegelt.

Indien zulks, gelet op de omvang van de vangst mogelijk is, moet de steekproef in het begin, in het midden en op het einde van de vangst worden genomen.

De hoeveelheid jonge exemplaren wordt berekend als een percentage per soort en als een totaal van de vier soorten.

Het steekproefverslag wordt onmiddellijk nadat de steekproef is gemeten, naar behoren ingevuld. Het verslag wordt vervolgens aan de kuststaat toegezonden.”

„Aanhangsel 8 van bijlage III

Image

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, lid 6, is van toepassing met ingang van 1 januari 2009, artikel 1, lid 7, met ingang van 1 februari 2009 en artikel 1, lid 8, onder a), b) f) en g), met ingang van 1 september 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

C. BILDT


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.

(3)  PB L 96 van 15.4.2009, blz. 1.

(4)  PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.

(5)  Zie bladzijde 16 van dit Publicatieblad.

(6)  De communautaire vangstbeperkingen zijn gebaseerd op de communautaire quota die aan de Europese Gemeenschap zijn toegekend door ICCAT-aanbeveling 08-05 tot wijziging van de ICCAT-aanbeveling tot instelling een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.

(7)  Deze hoeveelheid kan door de Commissie op verzoek van Frankrijk worden herzien tot 100 t zoals aangegeven in ICCAT-aanbeveling 08-05.”.

(8)  Waarvan 350 t wordt toegewezen aan Noorwegen. Deze hoeveelheid moet worden gevangen in EG-wateren van de ICES-zones IIa en VI. In ICES-zone VI mag deze hoeveelheid alleen met beuglijnen worden gevist.”

(9)  Mag enkel worden gevangen in de ICES-zones IIa, VIa (benoorden 56°30′ NB), IVa, VIId, VIIe, VIIf en VIIh.

(10)  Mag worden gevangen in de EG-wateren van ICES-zone IVa benoorden 59°NB van 1 januari tot en met 15 februari en van 1 oktober tot en met 31 december. 3 982 t van het eigen quotum van de Faeröer mag het gehele jaar worden gevangen in ICES-zone VIa (benoorden 56°30′ NB).

(11)  TAC goedgekeurd door de Europese Gemeenschap, Noorwegen en de Faeröer voor het noordelijke gebied.

Bijzondere voorwaarden

In de betrokken zones mogen, binnen de limieten van bovenstaande quota, niet meer dan de hieronder opgegeven hoeveelheden worden gevangen, en uitsluitend van 1 januari tot en met 15 februari en van 1 oktober tot en met 31 december.

 

EG-wateren van IVa (MAC/*04A-C)

Duitsland

5 981

Frankrijk

3 988

Ierland

19 938

Nederland

8 723

Verenigd Koninkrijk

54 829

EG

93 459”

(12)  Mag gevangen worden in de ICES-zones IV, VIa benoorden 56°30′ NB, VIIe, VIIf en VIIh.”

(13)  Ten hoogste 70 % van het quotum mag worden gevangen in het gebied met de onderstaande coördinaten; in de periode van 1 april tot en met 10 mei mag ten hoogste 15 % van het quotum in dat gebied worden gevangen. (RED/*5X14.)

Punt nr.

Noorderbreedte

Westerlengte

1

64° 45

28° 30

2

62° 50

25° 45

3

61° 55

26° 45

4

61° 00

26° 30

5

59° 00

30° 00

6

59° 00

34° 00

7

61° 30

34° 00

8

62° 50

36° 00

9

64° 45

28° 30”

(14)  Mag alleen met pelagische trawl worden gevangen. Mag in de oostelijke of westelijke wateren worden gevangen. De quota mogen in het gereglementeerde NEAFC-gebied worden gevangen mits de Groenlandse voorwaarden voor vangstrapportage vervuld zijn (RED/*51214).

(15)  Waarvan 3 000 t, uitsluitend met pelagische trawls te vangen, is toegewezen aan Noorwegen en 200 t aan de Faeroër.

(16)  Ten hoogste 70 % van het quotum mag worden gevangen in het gebied met de onderstaande coördinaten; in de periode van 1 april tot en met 10 mei mag ten hoogste 15 % van het quotum in dat gebied worden gevangen. (RED/*5-14.)

Punt nr.

Noorderbreedte

Westerlengte

1

64° 45

28° 30

2

62° 50

25° 45

3

61° 55

26° 45

4

61° 00

26° 30

5

59° 00

30° 00

6

59° 00

34° 00

7

61° 30

34° 00

8

62° 50

36° 00

9

64° 45

28° 30”

(17)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.”;


19.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/16


VERORDENING (EG) Nr. 754/2009 VAN DE RAAD

van 27 juli 2009

tot uitsluiting van bepaalde groepen vaartuigen uit de visserijinspanningsregeling die is vastgesteld in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden (1), en met name op artikel 11,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008 is een visserijinspanningsregeling vastgesteld in het kader waarvan per jaar vangstmogelijkheden in de vorm van visserijinspanning aan de lidstaten worden toegewezen. Krachtens artikel 11, lid 2, van die verordening kan de Raad, op basis van een Commissievoorstel en de door de lidstaten aangebrachte gegevens alsmede het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), bepaalde groepen vaartuigen uitsluiten van de toepassing van de visserijinspanningsregeling, op voorwaarde dat passende gegevens over de kabeljauwvangsten en -teruggooi van de betrokken vaartuigen beschikbaar zijn, dat het percentage kabeljauwvangsten niet meer bedraagt dan 1,5 % van de totale vangsten van de betrokken groep vaartuigen en dat de opneming van deze groep vaartuigen in de visserijinspanningsregeling een administratieve belasting zou teweegbrengen die niet in verhouding staat tot hun globale effect op de kabeljauwbestanden.

(2)

Zweden heeft informatie verstrekt over de kabeljauwvangsten van een groep vaartuigen die in het Skagerrak en het Kattegat op langoustine vissen met een selectief sorteerrooster als beschreven in bijlage III, aanhangsel 2, bij Verordening (EG) nr. 43/2009 (2). Op basis van deze door het WTECV onderzochte informatie kan worden vastgesteld dat de kabeljauwvangsten, inclusief teruggooi, van die groep vaartuigen gedurende de periode waarin zij uitsluitend dat selectieve vistuig uitzetten, niet meer bedraagt dan 1,5 % van de totale vangsten van die groep vaartuigen gedurende dezelfde periode. Gezien het Zweedse controleprogramma voor kabeljauwbestanden in de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat en gezien het feit dat de opneming van deze groep een administratieve belasting zou teweegbrengen die niet in verhouding staat tot hun globale effect op de kabeljauwbestanden, dient deze groep vaartuigen voor de periode waarin deze uitsluitend het betrokken vistuig uitzetten, te worden uitgesloten van de toepassing van de inspanningsregeling in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008.

(3)

Spanje heeft informatie verstrekt over kabeljauwvangsten van een groep vaartuigen die ten westen van Schotland met bodemtrawls voornamelijk op heek vissen. Op basis van deze door het WTECV onderzochte informatie kan worden vastgesteld dat de kabeljauwvangsten, inclusief teruggooi, van die groep vaartuigen niet meer bedraagt dan 1,5 % van de totale vangsten van die groep vaartuigen gedurende dezelfde periode. Gezien de van kracht zijnde maatregelen ter waarborging van controle van en het toezicht op de visserijactiviteiten van die groep vaartuigen en gezien het feit dat de opneming van deze groep een administratieve belasting zou teweegbrengen die niet in verhouding staat tot hun globale effect op de kabeljauwbestanden, dient deze groep vaartuigen te worden uitgesloten van de toepassing van de inspanningsregeling in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008.

(4)

Overwegende dat de lidstaten de inspanning en de naleving van de inspanningsbeperkingen beheren op basis van de looptijd van het visseizoen (1 februari 2009-31 januari 2010) en aangezien Verordening (EG) nr. 1342/2008 pas kort na het begin van dat seizoen werd vastgesteld, dienen deze uitzonderingen te gelden voor het hele visseizoen en bijgevolg met ingang van 1 februari 2009 van toepassing te zijn.

(5)

Om de betrokken vissers zekerheid te verschaffen en hen in staat te stellen hun activiteiten voor het lopende visseizoen te plannen, moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van zes weken, bedoeld in titel I, punt 3, van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitsluiting van de inspanningsregeling in het kader van Verordening (EG) nr. 1342/2008

De volgende groepen vaartuigen worden uitgesloten van de toepassing van de visserijinspanningsregeling die is vastgesteld in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008:

a)

de in het Zweedse verzoek van 26 februari 2009, aangevuld bij brief van 8 april 2009, aangegeven groep onder Zweedse vlag varende vaartuigen die in het Skagerrak en het Kattegat, gedurende de periode waarin deze vaartuigen uitsluitend met het in bijlage III, aanhangsel 2, bij Verordening (EG) nr. 43/2009 beschreven sorteerrooster gericht op langoustine vissen;

b)

de in het Spaanse verzoek van 2 december 2008, aangevuld bij brieven van 6 en 14 maart 2009, aangegeven groep onder de Spaanse vlag varende vaartuigen die ter hoogte van de continentale helling ten westen van Schotland op een diepte van 200 tot 1 000 m voornamelijk gericht op diepzeesoorten en heek vissen met bodemtrawls met een maaswijdte van ten minste 100 mm.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

C. BILDT


(1)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.

(2)  Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1).


19.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/18


VERORDENING (EG) Nr. 755/2009 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 augustus 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

29,6

XS

27,8

ZZ

28,7

0707 00 05

MK

29,2

TR

101,3

ZZ

65,3

0709 90 70

TR

105,4

ZZ

105,4

0805 50 10

AR

89,3

UY

83,6

ZA

68,3

ZZ

80,4

0806 10 10

EG

167,5

IL

133,8

TR

122,5

US

170,2

ZA

151,7

ZZ

149,1

0808 10 80

AR

105,9

BR

72,4

CL

82,6

NZ

85,9

ZA

77,9

ZZ

84,9

0808 20 50

AR

104,5

CN

60,2

TR

130,7

ZA

95,5

ZZ

97,7

0809 30

TR

128,0

ZZ

128,0

0809 40 05

IL

107,7

ZZ

107,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


19.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/20


VERORDENING (EG) Nr. 756/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 augustus 2009

tot vaststelling van een verbod op de visserij op diepzeehaaien in gebied V, VI, VII, VIII en IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1359/2008 van de Raad van 28 november 2008 tot vaststelling, voor 2009 en 2010, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (3) zijn quota voor 2009 en 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, de betrokken, voor 2009 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2009 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 augustus 2009.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 352 van 31.12.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

2/DSS

Lidstaat

PRT

Bestand

DWS/56789-

Soort

Diepzeehaaien

Gebied

V, VI, VII, VIII en IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen)

Datum

23 juli 2009


19.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/22


VERORDENING (EG) Nr. 757/2009 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2009

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1189/2008 tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing, in 2009, van de tariefcontingenten voor de invoer van baby beef-producten van oorsprong uit Kroatië, Bosnië en Herzegovina, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Servië, Kosovo en Montenegro

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 144, lid 1, en artikel 148, onder a), in samenhang met artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1189/2008 van de Commissie (2) moet elke invoercertificaataanvraag in het kader van de in artikel 1 van die verordening bedoelde contingenten vergezeld gaan van een door de autoriteiten van het land of douanegebied van uitvoer afgegeven echtheidscertificaat. De lijst van de autoriteiten in de landen of douanegebieden van uitvoer die gemachtigd zijn om echtheidscertificaten af te geven, is vastgesteld in bijlage II bij die verordening.

(2)

Kroatië heeft de benaming van de instantie van afgifte van de echtheidscertificaten gewijzigd. Bijgevolg moet de in bijlage II bij die verordening vastgestelde lijst op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1189/2008 worden herzien.

(3)

Verordening (EG) nr. 1189/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Om te voorkomen dat de op de recentelijk afgegeven echtheidscertificaten vermelde naam van de betrokken instantie niet overeenkomt met de in Verordening (EG) nr. 1189/2008 opgenomen naam van die instantie, moet de wijziging van die verordening van toepassing worden met ingang van 15 juni 2009, de datum waarop Kroatië de naam van de nieuwe instantie van afgifte aan de Commissie heeft meegedeeld.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1189/2008 worden de gegevens betreffende de instantie van afgifte van Kroatië vervangen door:

„—

Republiek Kroatië: Croatian Agricultural Agency, Poljana Križevačka 185, 48260 Križevci, Croatia”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 15 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 322 van 2.12.2008, blz. 11.


RICHTLIJNEN

19.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/23


RICHTLIJN 2009/63/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 juli 2009

betreffende bepaalde onderdelen en eigenschappen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen

(gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 74/151/EEG van de Raad van 4 maart 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende bepaalde onderdelen en eigenschappen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Richtlijn 74/151/EEG is één van de bijzondere richtlijnen van het bij Richtlijn 74/150/EEG van de Raad van 4 maart 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van landbouw -of bosbouwtrekkers op wielen geregelde EG-typegoedkeuringssysteem, vervangen bij Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan (5), en stelt de technische voorschriften vast betreffende het ontwerp en de bouw van landbouw- of bosbouwtrekkers met betrekking tot, onder meer, de toegestane maximummassa in volbelaste toestand, de plaats en het aanbrengen van de achterkentekenplaten, de reservoirs voor vloeibare brandstof, de extra gewichten, de geluidssignaalinrichting, het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting (geluiddemper). Deze technische voorschriften beogen de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten, teneinde de uitvoering van de bij Richtlijn 2003/37/EG geregelde EG-goedkeuringsprocedure ten aanzien van elk type trekker mogelijk te maken. Derhalve zijn de bepalingen van Richtlijn 2003/37/EG betreffende land- of bosbouwtrekkers, aanhangwagens en verwisselbare getrokken machines, alsmede de systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan op de onderhavige richtlijn van toepassing.

(3)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Onder trekker (landbouw- of bosbouwtrekker) wordt verstaan ieder motorvoertuig op wielen of rupsbanden met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd. De trekker kan zijn ingericht voor het vervoer van een lading en van meerijders.

2.   Deze richtlijn geldt slechts voor de in lid 1 omschreven trekkers, gemonteerd op luchtbanden, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid die ligt tussen 6 en 40 km/h.

Artikel 2

1.   De lidstaten mogen de EG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een trekker niet weigeren om redenen die verband houden met de volgende onderdelen en kenmerken indien deze beantwoorden aan de in de bijlagen I tot VI opgenomen voorschriften:

de toegestane maximummassa in volbelaste toestand,

de plaats en het aanbrengen van de achterkentekenplaten,

de reservoirs voor vloeibare brandstof,

de extra gewichten,

de geluidssignaalinrichting,

het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting (geluiddemper).

2.   Ten aanzien van voertuigen die niet voldoen aan deze richtlijn geldt dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van deze richtlijn:

niet langer de EG-typegoedkeuring mogen verlenen;

de nationale typegoedkeuring mogen weigeren.

3.   Ten aanzien van nieuwe voertuigen die niet voldoen aan deze richtlijnen geldt dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van deze richtlijn:

de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen overeenkomstig Richtlijn 2003/37/EG vergezeld gaan, als niet langer geldig moeten beschouwen voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van die richtlijn;

de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van deze nieuwe voertuigen mogen weigeren.

Artikel 3

De lidstaten mogen de inschrijving, de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van trekkers niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de in artikel 2, lid 1, bedoelde onderdelen en kenmerken, indien deze beantwoorden aan de in de bijlagen I tot VI vermelde voorschriften.

Artikel 4

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen I tot VI, met uitzondering van die der punten 1.1 en 1.4.1.2 van bijlage VI, aan de technische vooruitgang aan te passen, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 20, lid 3, van Richtlijn 2003/37/EG bedoelde procedure.

Artikel 5

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 6

Richtlijn 74/151/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VII, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VIII.

Artikel 7

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

E. ERLANDSSON


(1)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 36.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 19 juni 2007 (PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 74) en besluit van de Raad van 22 juni 2009.

(3)  PB L 84 van 28.3.1974, blz. 25.

(4)  Zie bijlage VII, deel A.

(5)  PB L 171 van 9.7.2003, blz. 1.


BIJLAGE I

TOEGESTANE MASSA IN VOLBELASTE TOESTAND

1.

De door de fabrikant aangegeven technisch toelaatbare maximummassa in volbelaste toestand geldt als de door de bevoegde instantie toegestane maximummassa in volbelaste toestand, mits:

1.1.

de controles die door deze instantie worden verricht, met name voor wat de reminrichting en de besturing betreft, bevredigende resultaten opleveren;

1.2.

de toegestane massa in volbelaste toestand en de toegestane massa op elk der assen, afhankelijk van de voertuigcategorie, niet hoger zijn dan de in tabel 1 vermelde waarden.

Tabel 1

Toegestane massa in volbelaste toestand en toegestane massa op elk der assen, afhankelijk van de voertuigcategorie

Voertuigcategorie

Aantal assen

Toegestane massa

(t)

Toegestane massa op elk der assen

Aangedreven as

(t)

Niet-aangedreven as

(t)

T1, T2, T4.1

2

18 (volbelast)

11,5

10

3

24 (volbelast)

11,5

10

T3

2 of 3

0,6 (onbelast)

 (1)

 (1)

T4.3

2, 3 of 4

10 (volbelast)

 (1)

 (1)

2.

Onafhankelijk van de belading van de trekker mag de door de wielen van de vooras van de trekker op de weg overgebrachte belasting niet minder zijn dan 20 % van de ledige massa van de trekker.


(1)  Voor de voertuigcategorieën T3 en T4.3 hoeft geen grenswaarde voor de asbelasting te worden vastgesteld omdat de toegestane massa in volbelaste en/of onbelaste toestand voor die categorieën per definitie beperkt is.


BIJLAGE II

1.   VORM EN AFMETINGEN VAN DE PLAATS VAN DE ACHTERKENTEKENPLAAT

Deze plaats moet een rechthoekige, vlakke of nagenoeg vlakke oppervlakte bezitten van ten minste de volgende afmetingen:

lengte: 255 mm of 520 mm,

breedte: 165 mm of 120 mm.

Bij de keuze moet rekening worden gehouden met de heersende afmetingen in de lidstaten van bestemming.

2.   PLAATS EN STAND VAN DE KENTEKENPLATEN

De plaats moet van dien aard zijn dat de op juiste wijze aangebrachte platen aan de volgende eisen voldoen:

2.1.   Stand van de plaat in de breedterichting

Het midden van de plaat mag niet rechts gelegen zijn van het symmetrievlak van de trekker.

De linkerrand van de plaat mag niet links gelegen zijn van het verticale vlak dat evenwijdig is aan het symmetrievlak van de trekker en dat raakt aan het punt waar de dwarsdoorsnede van de trekker in zijn totale breedte de grootste afmeting bereikt.

2.2.   Stand van de plaat ten opzichte van het symmetrievlak in de lengterichting van de trekker

De plaat moet loodrecht of nagenoeg loodrecht op het symmetrievlak van de trekker staan.

2.3.   Stand van de plaat ten opzichte van de verticaal

De plaat moet zich in verticale stand bevinden, met een tolerantie van 5°. Indien de vorm van de trekker zulks vereist, mag de plaat evenwel de volgende helling ten opzichte van de verticaal hebben:

2.3.1.

een hoek van ten hoogste 30°, indien de van het kenteken voorziene zijde naar boven gekeerd is en mits de bovenrand van de plaat zich niet meer dan 1,20 m boven het wegdek bevindt;

2.3.2.

een hoek van ten hoogste 15°, indien de van het kenteken voorziene zijde naar beneden gekeerd is en mits de bovenrand van de plaat zich meer dan 1,20 m boven het wegdek bevindt.

2.4.   Hoogte van de plaat boven het wegdek

De hoogte van de onderrand van de plaat boven het wegdek mag niet minder dan 0,3 m bedragen; de hoogte van de bovenrand van de plaat boven het wegdek mag niet meer dan 4,0 m bedragen.

2.5.   Bepaling van de hoogte van de plaat boven het wegdek

De in de punten 2.3 en 2.4 vermelde hoogten worden bepaald wanneer de trekker ongeladen is.


BIJLAGE III

RESERVOIRS VOOR VLOEIBARE BRANDSTOF

1.

De reservoirs voor brandstof moeten zodanig zijn vervaardigd dat zij bestand zijn tegen corrosie. Zij moeten de door de fabrikant uitgevoerde dichtheidsproeven met een druk gelijk aan het dubbele van de relatieve bedrijfsdruk, en in ieder geval met een druk van ten minste 0,3 bar met goed gevolg doorstaan. Iedere eventuele overdruk of iedere druk, groter dan de bedrijfsdruk moet automatisch worden gecompenseerd met behulp van passende inrichtingen (openingen, veiligheidskleppen en dergelijke). De luchtgaten moeten zodanig zijn dat ieder gevaar voor ontbranding wordt voorkomen. De motorbrandstof mag niet kunnen wegvloeien door de sluitdop van de vulopening of door de inrichtingen voor de compensatie van overdruk, zelfs niet bij algehele omkanteling van het reservoir; druppeling zal worden getolereerd.

2.

De reservoirs voor motorbrandstof moeten zodanig zijn geplaatst dat zij zijn beschermd tegen de gevolgen van een schok aan voor- of achterzijde van de trekker; uitstekende delen, snijdende kanten, enz., in de buurt van reservoirs moeten worden vermeden.

De brandstoftoevoerleidingen en de vulopening moeten zich buiten de cabine bevinden.


BIJLAGE IV

EXTRA GEWICHTEN

Indien de trekker moet worden voorzien van ballast om te voldoen aan de andere voorschriften voor de EG-typegoedkeuring, moet deze ballast door de fabrikant van de trekker worden geleverd en voor montage gereed zijn en moeten daarop het merk van de fabrikant en de massa van de ballast in kilogram op ± 5 % na voorkomen. De extra gewichten aan de voorzijde, die zijn ontworpen om vaak te worden verwijderd en aangebracht, moeten voor de handvatten een veiligheidsafstand van ten minste 25 mm hebben. De extra gewichten moeten zodanig zijn aangebracht dat wordt vermeden dat zij ongewild loskomen (bv. bij het kantelen van de trekker).


BIJLAGE V

GELUIDSSIGNAALINRICHTING

1.   Op de geluidssignaalinrichting moet het EG-goedkeuringsmerk zijn aangebracht, zoals bedoeld in de Richtlijn 70/388/EEG van de Raad van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing der wetgevingen van de lidstaten betreffende de geluidssignaalinrichting van motorvoertuigen (1).

2.   Eigenschappen van de op de trekker gemonteerde geluidssignaalinrichting

2.1.   Geluidsproeven

Ten behoeve van de goedkeuring van een type trekker wordt de hierop gemonteerde geluidssignaalinrichting als volgt onderzocht:

2.1.1.

Het geluidsdrukniveau van het op de trekker gemonteerde apparaat wordt gemeten op een afstand van 7 m vóór de trekker, die daartoe geplaatst wordt op een open terrein met een zo effen mogelijke bodem; de motor mag hierbij niet draaien. Voor de effectieve spanning geldt het bepaalde in punt 1.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 70/388/EEG;

2.1.2.

De metingen vinden plaats overeenkomstig kromme A van de IEC-normen (Internationale Elektrotechnische Commissie);

2.1.3.

Het maximale geluidsdrukniveau wordt gezocht in een sector, gelegen tussen een hoogte van 0,5 en 1,5 m boven de grond;

2.1.4.

Het gemeten maximum van de geluidsdruk moet ten minste 93 dB(A) en ten hoogste 112 dB(A) bedragen.


(1)  PB L 176 van 10.8.1970, blz. 12.


BIJLAGE VI

1.   TOEGESTANE GELUIDSNIVEAUS

1.1.   Grenzen

Het geluidsniveau van de in artikel 1 van deze richtlijn bedoelde trekkers, gemeten overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage, mag onderstaande grenzen niet overschrijden:

89 dB(A) voor trekkers met een leeg gewicht van meer dan 1,5 t,

85 dB(A) voor trekkers met een leeg gewicht van niet meer dan 1,5 t.

1.2.   Meetapparatuur

De meting van het door de trekkers veroorzaakte geluid, geschiedt met behulp van een sonometer, overeenkomstig het type als omschreven in publicatie 179, eerste uitgave 1965, van de Internationale Elektrotechnische Commissie.

1.3.   Wijze van meting

De meting geschiedt aan de onbelaste trekker, op een voldoende stille open plaats (omgevingsgeluid en windgeluid ten minste 10 dB(A) lager dan het te meten geluid).

Deze plaats kan bijvoorbeeld bestaan uit een open ruimte met een straal van 50 m, waarvan het middengedeelte met een straal van ten minste 20 m praktisch horizontaal is, met een bodem van beton, asfalt of een soortgelijk materiaal; de bodem mag niet bedekt zijn met losse sneeuw, hoog gewas, mulle grond of as.

De bekleding van de rijbaan moet zodanig zijn, dat de banden geen overmatig geluid produceren. Deze voorwaarde geldt alleen voor geluidsmetingen aan rijdende trekkers.

De metingen moeten geschieden bij helder weer en zwakke wind. Behalve degene die de apparatuur afleest, mag zich niemand in de nabijheid van de trekker of de microfoon bevinden, aangezien de aanwezigheid van toeschouwers nabij de trekker of de microfoon de aanwijzing van het meetapparaat aanzienlijk kan beïnvloeden. Pieken in de aanwijzing die geen klaarblijkelijk verband houden met kenmerken van het algemene geluidsniveau worden bij de aflezing buiten beschouwing gelaten.

1.4.   Meetmethode

1.4.1.   Geluidsmeting aan rijdende trekkers (ten behoeve van de goedkeuring).

Aan iedere zijde van de trekker worden ten minste twee metingen verricht. Voor regelingsdoeleinden kunnen voorafgaande metingen worden uitgevoerd, doch de resultaten hiervan dienen buiten beschouwing te blijven.

De microfoon moet op 1,2 m hoogte boven de grond worden geplaatst, op een afstand van 7,5 m van de trajectas CC van de trekker, gemeten volgens loodlijn PP’ op deze as (figuur 1).

Evenwijdig aan PP’ en op 10 m afstand hiervan respectievelijk vóór en achter deze lijn worden op de beproevingsbaan twee lijnen AA’ en BB’ getrokken. De trekker wordt met gestabiliseerde snelheid, in de hieronder aangegeven omstandigheid tot aan lijn AA’ gereden. Op dat moment wordt zo snel mogelijk als wenselijk is de gasschuif volledig geopend. De gasschuif blijft in deze stand totdat de achterzijde van de trekker (1) de lijn BB’ overschrijdt, waarna de gasschuif zo snel mogelijk wordt gesloten.

Als meetresultaat geldt de maximaal geregistreerde geluidssterkte.

1.4.1.1.   De snelheid waarbij de meting plaatsvindt, is gelijk aan drie vierden van de hoogste snelheid, die kan worden bereikt met de hoogste overbrengingsverhouding welke voor rijden over de weg wordt gebruikt.

1.4.1.2.   Interpretatie van de resultaten

1.4.1.2.1.   Teneinde rekening te houden met afwijkingen in de meetapparatuur wordt het resultaat van elke meting gevormd door de op het apparaat afgelezen waarde, verminderd met 1 dB(A).

1.4.1.2.2.   De metingen worden als geldig beschouwd, indien het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van de trekker niet meer dan 2 dB(A) bedraagt.

1.4.1.2.3.   Als aan te houden waarde wordt het hoogste meetresultaat genomen. Indien deze waarde ten hoogste 1 dB(A) meer bedraagt dan het maximaal toegestane niveau voor de betrokken categorie trekkers, wordt overgegaan tot een nieuwe reeks van twee metingen. Drie van de vier aldus verkregen resultaten dienen binnen de voorgeschreven grenzen te liggen.

Posities bij meting aan rijdende trekkers

Image

1.4.2.   Geluidsmeting bij stilstaande trekkers (niet voor de goedkeuring, maar moet wel worden geregistreerd)

1.4.2.1.   Plaats van de sonometer

Het meetpunt is punt x in figuur 2, en bevindt zich op 7 m van het dichtstbijzijnde oppervlak van de trekker.

De microfoon wordt 1,2 m boven de grond geplaatst.

1.4.2.2.   Aantal metingen

Er moeten ten minste twee metingen worden verricht.

1.4.2.3.   Testvoorwaarden betreffende de trekker

Van een trekker zonder snelheidsregulateur wordt de motor op een toerental gebracht, gelijk aan drie vierde van dat waarbij de motor volgens fabrieksopgave zijn maximumvermogen ontwikkelt. Het aantal toeren per minuut moet worden gemeten met behulp van een onafhankelijk instrument, bijvoorbeeld een rollentestbank en een snelheidsmeter. Is de motor voorzien van een snelheidsregulateur die verhindert dat de motor het aantal toeren dat overeenstemt met zijn maximumvermogen, overschrijdt, dan laat men hem draaien op de maximale snelheid die met de regulateur mogelijk is.

De motor moet op de normale bedrijfstemperatuur worden gebracht voordat tot de metingen wordt overgegaan.

1.4.2.4.   Interpretatie van de resultaten

In het meetverslag moeten alle aflezingen van het geluidsniveau worden vermeld.

Eventueel moet ook worden vermeld op welke wijze het motorvermogen is geschat. De belastingstoestand van de trekker moet eveneens worden vermeld.

De metingen worden als geldig beschouwd indien het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van de trekker niet meer dan 2 dB(A) bedraagt.

Als meetresultaat wordt beschouwd de hoogste afgelezen waarde.

Posities bij meting aan stilstaande trekkers

Image

2.   UITLAATINRICHTING (GELUIDDEMPER)

2.1.   Indien de trekker voorzieningen voor vermindering van het uitlaatgeluid (geluiddemper) heeft, dient volgens de voorschriften van dit punt 2 te worden gehandeld. Als de aanzuigbuis van de motor is voorzien van een luchtfilter, die nodig is om te waarborgen dat het toegestane geluidsniveau niet wordt overschreden, dan wordt deze filter geacht deel uit te maken van de geluiddemper en gelden de voorschriften van dit punt 2 ook voor deze filter.

Het uiteinde van de uitlaat moet zodanig zijn geplaatst dat de uitlaatgassen niet in de cabine kunnen binnendringen.

2.2.   Het schema van de uitlaatinrichting moet bij het keuringsformulier van de trekker worden gevoegd.

2.3.   De geluiddemper moet zijn voorzien van een duidelijk leesbare en onuitwisbare merk- en typeaanduiding.

2.4.   De geluiddemper mag slechts voorzien zijn van geluiddempend materiaal van vezelige substantie indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

2.4.1.

Er mag geen geluiddempend materiaal van vezelige substantie worden aangewend in de delen van de geluiddemper waardoor gas stroomt.

2.4.2.

Met passende voorzieningen dient te worden verzekerd dat het geluiddempend materiaal van vezelige substantie gedurende de gehele tijd dat de geluiddemper wordt gebruikt, op zijn plaats blijft.

2.4.3.

Het geluiddempend materiaal van vezelige substantie moet bestand zijn tegen een temperatuur die (in graden Celsius) ten minste 20 % hoger ligt dan de werkingstemperatuur die kan voorkomen op de plaats waar dat materiaal in de geluiddemper is gebruikt.


(1)  Indien een aanhangwagen deel uitmaakt van de trekker, wordt deze voor het overschrijden van de lijn BB’ buiten beschouwing gelaten.


BIJLAGE VII

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 6)

Richtlijn 74/151/EEG van de Raad

(PB L 84 van 28.3.1974, blz. 25)

 

Richtlijn 82/890/EEG van de Raad

(PB L 378 van 31.12.1982, blz. 45)

uitsluitend wat de verwijzing in artikel 1, lid 1, naar Richtlijn 74/151/EEG betreft

Richtlijn 88/410/EEG van de Commissie

(PB L 200 van 26.7.1988, blz. 27)

 

Richtlijn 97/54/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 277 van 10.10.1997, blz. 24)

uitsluitend wat de verwijzing in artikel 1, eerste streepje, naar Richtlijn 74/151/EEG betreft

Richtlijn 98/38/EG van de Commissie

(PB L 170 van 16.6.1998, blz. 13)

 

Richtlijn 2006/26/EG van de Commissie

(PB L 65 van 7.3.2006, blz. 22)

uitsluitend artikel 1

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing

(bedoeld in artikel 6)

Richtlijn

Omzettingstermijn

Toepassingsdatum

74/151/EEG

8 september 1975

82/890/EEG

22 juni 1984

88/410/EEG

30 september 1988 (1)

97/54/EG

22 september 1998

23 september 1998

98/38/EG

30 april 1999 (2)

2006/26/EG

31 december 2006 (3)


(1)  Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 88/410/EEG:

„1.   Met ingang van 1 oktober 1988 mogen de lidstaten:

voor een type trekker de EEG-goedkeuring of de afgifte van het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document dan wel de nationale goedkeuring niet weigeren,

het voor de eerste maal in het verkeer brengen van de trekkers niet verbieden,

indien de reservoirs voor vloeibare brandstof, de extra gewichten en het voor dit type trekker of voor deze trekkers toegestane geluidsniveau aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen.

2.   Met ingang van 1 oktober 1989 mogen de lidstaten:

niet meer het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document afgeven voor een type trekker, indien de reservoirs voor vloeibare brandstof, de extra gewichten en de toegestane geluidsniveaus niet aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen,

de nationale goedkeuring van een type trekker weigeren, indien de reservoirs voor vloeibare brandstof, de extra gewichten en de toegestane geluidsniveaus niet aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoen.”.

(2)  Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 98/38/EG:

„1.   Met ingang van 1 mei 1999 mogen de lidstaten:

voor een type trekker de EG-typegoedkeuring, de afgifte van het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document of de nationale typegoedkeuring niet weigeren,

noch het voor de eerste maal in het verkeer brengen van trekkers verbieden,

indien deze trekkers voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 74/151/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn.

2.   Met ingang van 1 oktober 1999 mogen de lidstaten:

niet langer het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document afgeven voor een type trekker, indien dit niet voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 74/151/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn;

de nationale typegoedkeuring weigeren voor een type trekker, indien dit niet voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 74/151/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn.”.

(3)  Overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2006/26/EG:

„1.   Met ingang van 1 januari 2007 geldt ten aanzien van voertuigen die voldoen aan de Richtlijnen 74/151/EEG, 78/933/EEG, 77/311/EEG en 89/173/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van de desbetreffende richtlijn:

a)

niet de EG-typegoedkeuring of de nationale typegoedkeuring mogen weigeren, en

b)

niet de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen mogen verbieden.

2.   Met ingang van 1 juli 2007 geldt ten aanzien van voertuigen die niet voldoen aan de Richtlijnen 74/151/EEG, 78/933/EEG, 77/311/EEG en 89/173/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van de desbetreffende richtlijn:

a)

niet langer de EG-typegoedkeuring mogen verlenen, en

b)

de nationale typegoedkeuring mogen weigeren.

3.   Met ingang van 1 juli 2009 geldt ten aanzien van voertuigen die niet voldoen aan de Richtlijnen 74/151/EEG, 78/933/EEG, 77/311/EEG en 89/173/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, dat de lidstaten om redenen die verband houden met het onderwerp van de desbetreffende richtlijn:

a)

de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen overeenkomstig Richtlijn 2003/37/EG vergezeld gaan, als niet langer geldig moeten beschouwen voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van die richtlijn, en

b)

de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van deze nieuwe voertuigen mogen weigeren.”.


BIJLAGE VIII

Concordantietabel

Richtlijn 74/151/EEG

Richtlijn 2006/26/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

 

Artikel 1

Artikel 2, lid 1

 

Artikel 2, lid 1

 

Artikel 5, lid 2

Artikel 2, lid 2

 

Artikel 5, lid 3

Artikel 2, lid 3

Artikel 3

 

Artikel 3

Artikel 4

 

Artikel 4

Artikel 5, lid 1

 

Artikel 5, lid 2

 

Artikel 5

 

Artikel 6

 

Artikel 7

Artikel 6

 

Artikel 8

Bijlagen I tot en met VI

 

Bijlagen I tot en met VI

 

Bijlage VII

 

Bijlage VIII


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

19.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/34


BESLUIT VAN DE RAAD

van 27 juli 2009

houdende afsluiting van het overleg met de Republiek Guinee krachtens artikel 96 van de herziene Overeenkomst van Cotonou

(2009/618/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 (1) en herzien in Brussel op 25 juni 2005 (2) (hierna „Overeenkomst van Cotonou” genoemd), en met name op artikel 96,

Gelet op het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, inzake maatregelen en procedures voor de tenuitvoerlegging van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst (3), en met name op artikel 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De in artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou genoemde essentiële elementen zijn geschonden.

(2)

Krachtens artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou is op 29 april 2009, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de groep van landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, overleg met de Republiek Guinee geopend; bij dit overleg hebben de vertegenwoordigers van de militaire junta die aan de macht is en vertegenwoordigers van de overgangsregering bevredigende voorstellen en verbintenissen ingediend,

BESLUIT:

Artikel 1

Het overleg met de Republiek Guinee overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou wordt afgesloten.

Artikel 2

De in de aangehechte brief uiteengezette maatregelen worden goedgekeurd als passende maatregelen zoals bedoeld in artikel 96, lid 2, onder c), van de Overeenkomst van Cotonou.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Dit besluit verstrijkt op 27 juli 2011. Het wordt regelmatig, minstens om de zes maanden, opnieuw bekeken op basis van de conclusies van de gezamenlijke follow-upmissies van het voorzitterschap van de Europese Unie en de Commissie.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

C. BILDT


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.

(3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 376.


BIJLAGE

ONTWERPBRIEF

Mijnheer de voorzitter van de CNDD,

Mijnheer de eerste minister,

De Europese Unie is van mening dat de staatsgreep die op 23 december 2008 in de Republiek Guinee (hierna „Guinee” genoemd) heeft plaatsgevonden een ernstige schending inhoudt van de essentiële elementen die worden genoemd in artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou. De Europese Unie heeft daarom op 31 december 2008 in een verklaring van haar voorzitterschap deze staatsgreep in krachtige termen veroordeeld, aangezien deze in strijd is met de democratische beginselen. Bij dezelfde gelegenheid heeft de Europese Unie te kennen gegeven dat zij bereid is het overgangsproces naar herstel van de constitutionele orde in Guinee te begeleiden. Krachtens artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou is zij daarom met de huidige machthebbers een politieke dialoog aangegaan teneinde de situatie en de mogelijke oplossingen te onderzoeken. Dit overleg is op 29 april 2009 in Brussel geopend.

Op de openingsvergadering van het overleg hebben de deelnemers gesproken over de wijze waarop vorm moet worden gegeven aan het herstel van de constitutionele orde en de instelling van een democratisch gekozen bewind door middel van vrije en transparante verkiezingen. Guinee heeft een memorandum ingediend met een overzicht van de fasen van deze overgang en de onderwerpen die daarbij aan de orde zijn. De Europese Unie heeft bij het overleg kennis genomen van de voorstellen die van Guinese zijde zijn ingediend, waaronder:

Routekaart voor het overgangsproces

Guinee heeft bevestigd dat het zich verbindt tot uitvoering van de routekaart die op 17 maart 2009 is voorgesteld door de Coalition des forces vives en op 28 maart 2009 is goedgekeurd bij Communiqué nr. 50 van de voorzitter van de CNDD, en die de volgende fasen omvat:

voortzetting van de registratie van kiezers conform de kieswet,

instelling van de Nationale Overgangsraad,

aanvang van de werkzaamheden tot aanpassing van de grondwet,

vervaardiging en distributie van de stemoproepen,

goedkeuring van de grondwetswijzigingen,

parlementsverkiezingen,

presidentsverkiezingen,

hervatting van het onderzoek door de Onderzoekscommissie naar de tragische gebeurtenissen van juni 2006 en januari en februari 2007.

Nationale Overgangsraad

Guinee heeft bevestigd dat de Nationale Overgangsraad, waarvan de instelling is voorgesteld in de routekaart en bevestigd bij Verordening nr. 50 van de voorzitter van de CNDD, in mei 2009 zal worden opgericht.

De Europese Unie zal erop letten dat de Nationale Overgangsraad zo spoedig mogelijk wordt ingesteld en dat in de bepalingen betreffende de samenstelling, het mandaat en de bevoegdheden ervan de beginselen van inclusiviteit en consensus in acht wordt genomen.

Guinee heeft bevestigd dat het in het memorandum genoemde Nationaal Forum onafhankelijk is van de instelling van de Nationale Overgangsraad en geen gevolgen heeft voor de inauguratie daarvan.

Aanpassing van de grondwet

De Europese Unie heeft nota genomen van het voornemen van Guinee om de Nationale Overgangsraad te verzoeken vóór de verkiezingen de grondwet, alsook enkele organieke wetten, waaronder de kieswet, aan te passen.

De Europese Unie zal erop letten dat deze werkzaamheden zich enerzijds beperken tot de aspecten die noodzakelijk zijn voor het overgangsproces en de organisatie van de verkiezingen, en dat zij anderzijds geen negatieve gevolgen hebben voor het in de routekaart vastgelegde tijdschema.

Verkiezingen

Guinee heeft zich gehouden aan het tijdschema voor de verkiezingen zoals dat is vastgelegd in de routekaart, dat wil zeggen dat de parlementsverkiezingen worden gehouden op 11 oktober 2009 en de presidentsverkiezingen in twee ronden op 13 en 27 december 2009. De Europese Unie zal erop toezien dat deze termijnen worden gerespecteerd.

Guinee heeft bevestigd dat de voorzitter van de CNDD heeft verklaard dat hijzelf, de leden van de CNDD en de eerste minister van de overgangsregering zich niet kandidaat zullen stellen voor de verkiezingen. De Europese Unie is van mening dat deze verbintenis van fundamenteel belang is en in een formeel besluit dient te worden vastgelegd.

Ten aanzien van de voorbereiding en het verloop van de verkiezingen heeft Guinee aangekondigd dat de volgende maatregelen zullen worden genomen om vrije en transparante verkiezingen te garanderen:

bij Verordening nr. 015 van de voorzitter van de CNDD van 4 januari 2009 is de gehele verantwoordelijkheid voor de organisatie en het beheer van de verkiezingen toegewezen aan de Nationale Onafhankelijke Verkiezingscommissie (CENI);

Guinee is voornemens een internationale verkiezingswaarnemingsmissie uit te nodigen en heeft zich er bovendien toe verbonden het Guinese maatschappelijk middenveld uit te nodigen om als waarnemer op te treden;

er zijn maatregelen genomen om te garanderen dat alle verkiezingskandidaten op gelijke voet toegang tot de media hebben;

de constitutionele kamer van de rekenkamer zal worden heringesteld om geschillen in verband met de verkiezingen te beslechten en de verkiezingsresultaten bekend te maken.

Voor de financiering van de verkiezingen wordt een per activiteit gespecificeerde begroting ter beoordeling voorgelegd aan de Internationale Contactgroep voor Guinee.

Mensenrechten, rechtsstaat, goed bestuur

De Europese Unie heeft nota genomen van de inspanningen die de Guinese regering zich getroost ter bestrijding van drugshandel, straffeloosheid en corruptie, en van de verbintenis van de Guinese regering tot het uitvoeren van audits om de overheidsfinanciën te saneren. De Europese Unie hecht in dit verband bijzonder belang aan de verbintenissen van Guinee om de beginselen van de rechtsstaat, de mensenrechten en goed bestuur te eerbiedigen, wat met name inhoudt:

bevestiging dat er geen politieke gevangenen zijn,

herinstelling van de gerechtelijke kamer van het hooggerechtshof als hoogste gerechtelijke instantie van het land,

eerbiediging van de rechten van personen die aangehouden zijn wegens misdrijven van gemeen recht, met name het recht op een advocaat vanaf de arrestatie en het recht op een eerlijk proces bij de bevoegde gerechtelijke instantie,

eerbiediging van het beginsel van gelijkheid voor de wet,

terugstorting in de schatkist van de middelen die naar aanleiding van audits zijn teruggevorderd, zodat deze in de nationale begroting kunnen worden opgenomen,

hervatting van de werkzaamheden van de Onderzoekscommissie naar de tragische gebeurtenissen van juni 2006 en januari en februari 2007, zodra na de verkiezingen de nieuwe regering is geïnstalleerd.

De Europese Unie acht de verbintenissen van Guinee over het geheel genomen bemoedigend, maar is bezorgd over het uitblijven van vooruitgang bij de uitvoering van de routekaart. Teneinde het overgangsproces te begeleiden, heeft zij daarom besloten krachtens artikel 96, lid 2, onder c), van de Overeenkomst van Cotonou de volgende passende maatregelen te nemen met het oog op geleidelijke hervatting van de samenwerking:

1.

De Europese Unie blijft financiering verstrekken voor maatregelen van humanitaire aard, noodmaatregelen, directe steunmaatregelen voor de bevolking en maatregelen ter ondersteuning van het politieke overgangsproces en ter oplossing van de crisis. In dit verband kan een nieuwe steunmaatregel worden genomen ten behoeve van de voorbereiding van de parlements- en presidentsverkiezingen, en wel door gebruik te maken van de B-portefeuille van het 10e EOF en — indien tijdig een uitnodiging van de Guinese autoriteiten wordt ontvangen — door een verkiezingswaarnemingsmissie te zenden.

2.

De conservatoire maatregelen die zijn genomen ten aanzien van lopende programma’s en projecten die uit het 9e en eerdere EOF’s worden gefinancierd, met uitzondering van projecten voor het herstel van openbare gebouwen en steun voor decentralisatie, worden ingetrokken zodra de Nationale Overgangsraad is geïnstalleerd. Het mandaat van deze raad, zijn bevoegdheden en zijn samenstelling zijn in onderlinge overeenstemming vastgesteld door de bij het overgangsproces in Guinee betrokken partijen.

3.

Alle conservatoire maatregelen die zijn genomen ten aanzien van lopende programma’s en projecten die uit het 9e en eerdere EOF’s worden gefinancierd, worden in hun totaliteit ingetrokken na de publicatie van het kiezersregister, van het decreet tot vaststelling van de datum van de verkiezingen en de officiële startdatum van de verkiezingscampagne, en van de bepalingen die de vrijheid van openbare vergadering en campagne van de politieke partijen garanderen.

4.

De voortzetting van het IMF-programma en de hervatting van de schuldenlastverlichting in het kader van het HIPC-initiatief zouden kunnen worden begeleid door een EU-bijdrage van 8 miljoen EUR ter vereffening van achterstallige betalingen aan de EIB inzake leningen uit EOF-middelen via de B-portefeuille van het 10e EOF. Deze steun kan worden verstrekt na de officiële sluiting van de kandidaatstelling voor de presidentsverkiezingen, wanneer is bevestigd dat de huidige president, de leden van de CNDD en de eerste minister van de overgangsregering geen kandidaat zijn.

5.

Het landenstrategiedocument en het nationale indicatieve programma voor Guinee (indicatief bedrag: 237 miljoen EUR) kunnen worden ondertekend nadat de parlements- en presidentsverkiezingen zijn gehouden en de nieuwe Assemblée Nationale is geïnstalleerd. Bij een tussentijdse evaluatie van het 10e EOF waarvan de resultaten in 2010 worden verwacht, zullen de uitvoeringsprestaties worden beoordeeld, waarna het aan Guinee toegekende bedrag zou kunnen worden aangepast.

De Commissie behoudt zich het recht voor om de taken van de nationale ordonnateur van het EOF over te nemen.

In het kader van de procedure van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou blijft de Europese Unie de situatie in Guinee gedurende 24 maanden nauwlettend volgen. Tijdens deze periode wordt met de regering van Guinee een intensieve dialoog gevoerd overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou, teneinde het overgangsproces te begeleiden, en worden regelmatige evaluaties verricht waarbij het voorzitterschap van de Europese Unie en de Commissie worden betrokken. Binnen zes maanden vindt de eerste follow-upmissie plaats.

De Europese Unie behoudt zich het recht voor de hierboven omschreven „passende maatregelen” te wijzigen indien de tenuitvoerlegging van de verbintenissen, met name op het gebied van mensenrechten, rechtsstaat en goed bestuur, daartoe aanleiding geeft.

Beide partijen verbinden zich ertoe om, overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou, een regelmatige politieke dialoog te voeren met de nieuwe regering die na de verkiezingen zal worden geïnstalleerd. Deze dialoog betreft politieke en bestuurlijke, justitiële en economische hervormingen en hervormingen van de veiligheidssector.

Met bijzondere hoogachting,

Gedaan te Brussel, ….

Voor de Commissie

Voor de Raad

BIJLAGE: OVERZICHT VAN VERBINTENISSEN

Verbintenissen van de partners

Guinee

Europese Unie

0.

Huidige situatie.

0.

Voortzetting van de financiering van maatregelen van humanitaire aard, noodmaatregelen, directe steunmaatregelen voor de bevolking en maatregelen ter ondersteuning van het politieke overgangsproces en ter oplossing van de crisis. Mogelijke uitvoering van een nieuwe steunmaatregel ten behoeve van de voorbereiding van de parlements- en presidentsverkiezingen, en wel door gebruik te maken van de B-portefeuille van het 10e EOF en — indien van de Guinese autoriteiten tijdig een uitnodiging wordt ontvangen — door een verkiezingswaarnemingsmissie te zenden. De toekenning van financiering voor regionale projecten waarbij Guinee betrokken is, wordt per geval bekeken. De conservatoire maatregelen die in het kader van het 9e en eerdere EOF’s voor andere samenwerkingsvormen zijn genomen, blijven van kracht.

1.

Instelling van een Nationale Overgangsraad, waarvan het mandaat, de bevoegdheden en de samenstelling in onderlinge overeenstemming zijn vastgesteld door de bij het overgangsproces in Guinee betrokken partijen.

1.

Intrekking van de conservatoire maatregelen voor lopende programma’s en projecten die uit het 9e en eerdere EOF’s worden gefinancierd, met uitzondering van projecten voor het herstel van openbare gebouwen en steun voor decentralisatie.

2.

Publicatie van het kiezersregister, van het decreet tot vaststelling van de datum van de verkiezingen en de officiële startdatum van de verkiezingscampagne, en van de bepalingen die de vrijheid van openbare vergadering en campagne van de politieke partijen garanderen.

2.

Intrekking van alle conservatoire maatregelen met betrekking tot het 9e en eerdere EOF’s.

3.

Sluiting van de kandidaatstelling voor de presidentsverkiezingen (waarbij wordt bevestigd dat de huidige president, de leden van de CNDD en de eerste minister van de overgangsregering geen kandidaat zijn).

3.

Vereffening van achterstallige betalingen aan de EIB inzake leningen uit EOF-middelen via de B-portefeuille van het 10e EOF, indien het IMF-programma wordt voortgezet en de schuldenlastverlichting in het kader van het HIPC-initiatief wordt hervat.

4.

Vrije en transparante parlements- en presidentsverkiezingen en installatie van de verkozenen.

4.

Ondertekening van het landenstrategiedocument en het nationale indicatieve programma voor het 10e EOF.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

19.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/40


BESLUIT EUMM GEORGIË/1/2009 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 31 juli 2009

betreffende de verlenging van het mandaat van het missiehoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (de EUMM Georgië)

(2009/619/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 25, derde alinea,

Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2008/736/GBVB van 15 september 2008 inzake de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (de EUMM Georgië) (1), en met name op artikel 10, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10, lid 1, van Gemeenschappelijk Optreden 2008/736/GBVB is bepaald dat het Politiek en Veiligheidscomité gemachtigd is om overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag de nodige besluiten te nemen met het oog op het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de EUMM Georgië, met inbegrip van een besluit tot benoeming van het hoofd van de missie.

(2)

Op 16 september 2008 heeft het PVC op voorstel van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger in zijn Besluit EUMM/1/2008 (2) de heer Hansjörg HABER benoemd tot missiehoofd van de EUMM Georgië tot en met 15 september 2009.

(3)

Op 16 juli 2009 heeft de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger het PVC voorgesteld het mandaat van de heer Hansjörg HABER met een jaar te verlengen tot en met 15 september 2010,

BESLUIT:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Hansjörg HABER als missiehoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (de EUMM Georgië) wordt verlengd tot en met 15 september 2010.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het is van toepassing tot en met 15 september 2010.

Gedaan te Brussel, 31 juli 2009.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

O. SKOOG


(1)  PB L 248 van 17.9.2008, blz. 26.

(2)  PB L 319 van 29.11.2008, blz. 79.


  翻译: