ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2010.347.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 347 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
53e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
Verordening (EU) nr. 1266/2010 van de Commissie van 22 december 2010 tot wijziging van Richtlijn 2007/68/EG wat betreft de etiketteringsvoorschriften voor wijnen ( 1 ) |
|
|
|
BESLUITEN |
|
|
|
2010/815/EU |
|
|
* |
Besluit van de Commissie van 15 december 2009 betreffende steunmaatregel C 21/05 (ex PL 45/04) die Polen voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van Poczta Polszka als compensatie voor universele postdienstverplichtingen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9962) ( 1 ) |
|
|
|
HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN |
|
|
|
2010/816/EU |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
31.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 347/1 |
VERORDENING (EU) Nr. 1264/2010 VAN DE RAAD
van 20 december 2010
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 7/2010 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten voor bepaalde landbouw- en industrieproducten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om te zorgen voor een voldoende en ononderbroken aanvoer van bepaalde goederen die in de Europese Unie in onvoldoende hoeveelheden worden geproduceerd en om verstoringen van de markt voor bepaalde landbouw- en industrieproducten te voorkomen, zijn bij Verordening (EU) nr. 7/2010 (1) autonome tariefcontingenten geopend. De producten in die tariefcontingenten kunnen tegen een verlaagd recht of een nulrecht worden ingevoerd. Om dezelfde reden moeten met ingang van 1 januari 2011 voor bepaalde bijkomende producten voor passende hoeveelheden nieuwe tariefcontingenten tegen nulrecht worden geopend. |
(2) |
Het contingentvolume voor autonome tariefcontingenten met de volgnummer 09.2977 en 09.2635 is onvoldoende om te voldoen aan de behoeften van de industrie in de Unie voor de huidige, op 31 december 2010 aflopende contingentperiode. Daarom moeten deze contingenten met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2010 worden verhoogd. |
(3) |
Het is niet langer in het belang van de Europese Unie om voor bepaalde producten in 2011 de tariefcontingenten te handhaven die voor 2010 waren vastgesteld. Die contingenten moeten daarom op 1 januari 2011 worden gesloten en de betrokken producten moeten worden geschrapt van de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 7/2010. |
(4) |
Gelet op de vele wijzigingen die moeten worden aangebracht, dient de bijlage bij Verordening (EU) nr. 7/2010 duidelijkheidshalve in haar geheel te worden vervangen. |
(5) |
Verordening (EU) nr. 7/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
Aangezien de tariefcontingenten op 1 januari 2011 moeten ingaan, moet deze verordening ook vanaf die datum van toepassing zijn en onmiddellijk in werking treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 7/2010 wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Met ingang van 1 juli 2010 wordt in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 7/2010:
— |
de omvang van het tariefcontingent met volgnummer 09.2977 vastgesteld op 40 000 t, |
— |
de omvang van het tariefcontingent met volgnummer 09.2635 vastgesteld op 1 300 000 km. |
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.
Artikel 2 is van toepassing met ingang van 1 juli 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 december 2010.
Voor de Raad
De voorzitster
J. SCHAUVLIEGE
(1) PB L 3 van 7.1.2010, blz. 1.
BIJLAGE
„BIJLAGE
Volgnummer |
GN-code |
TARIC |
Omschrijving |
Contingentperiode |
Omvang van het contingent |
Recht van het contingent (%) |
||||||||
09.2849 |
ex 0710 80 69 |
10 |
Paddenstoelen van de soort Auricularia polytricha, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, bestemd voor de vervaardiging van „kant-en-klaar maaltijden” (1) (2) |
1.1.-31.12. |
700 ton |
0 % |
||||||||
09.2913 |
ex 2401 10 35 |
91 |
Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak, ook indien in regelmatige vorm gesneden, met een douanewaarde van niet minder dan 450 euro per 100 kg netto, bestemd om als dekblad of als omblad te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten van onderverdeling 2402 10 00 (1) |
1.1.-31.12. |
6 000 ton |
0 % |
||||||||
ex 2401 10 70 |
10 |
|||||||||||||
ex 2401 10 95 |
11 |
|||||||||||||
ex 2401 10 95 |
21 |
|||||||||||||
ex 2401 10 95 |
91 |
|||||||||||||
ex 2401 20 35 |
91 |
|||||||||||||
ex 2401 20 70 |
10 |
|||||||||||||
ex 2401 20 95 |
11 |
|||||||||||||
ex 2401 20 95 |
21 |
|||||||||||||
ex 2401 20 95 |
91 |
|||||||||||||
09.2841 |
ex 2712 90 99 |
10 |
Mengsels van 1-alkenen bevattende 80 of meer gewichtspercenten 1-alkenen met een ketenlengte van 20 en 22 koolstofatomen |
1.1.-31.12. |
10 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2703 |
ex 2825 30 00 |
10 |
Vanadiumoxiden en -hydroxiden, uitsluitend bestemd voor de vervaardiging van legeringen (1) |
1.1.-31.12. |
13 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2806 |
ex 2825 90 40 |
30 |
Wolfraamtrioxide, met inbegrip van wolfraamoxide (blauw) |
1.1.-31.12. |
12 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2837 |
ex 2903 49 80 |
10 |
Broomchloormethaan |
1.1.-31.12. |
600 ton |
0 % |
||||||||
09.2933 |
ex 2903 69 90 |
30 |
1,3-dichloorbenzeen |
1.1.-31.12. |
2 600 ton |
0 % |
||||||||
09.2950 |
ex 2905 59 98 |
10 |
2-Chloorethanol, bestemd voor de vervaardiging van vloeibare thioplasten bedoeld bij onderverdeling 4002 99 90 (1) |
1.1.-31.12. |
15 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2851 |
ex 2907 12 00 |
10 |
o-Kresol met een zuiverheid van 98,5 of meer gewichtspercenten |
1.1.-31.12. |
20 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2767 |
ex 2910 90 00 |
80 |
Allylglycidylether |
1.1.-31.12. |
2 500 ton |
0 % |
||||||||
09.2624 |
2912 42 00 |
|
Ethylvanilline (3-ethoxy-4-hydroxybenzaldehyde) |
1.1.-31.12. |
600 ton |
0 % |
||||||||
(3)09.2638 |
2915 21 00 |
10 |
Azijnzuur met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten |
1.1.-31.12. |
500 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2972 |
2915 24 00 |
|
Azijnzuuranhydride |
1.1.-31.12. |
20 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2769 |
ex 2917 13 90 |
10 |
Dimethylsebacaat |
1.1.-31.12. |
1 300 ton |
0 % |
||||||||
09.2634 |
ex 2917 19 90 |
40 |
Dodecaandizuur, met een zuiverheid van meer dan 98,5 gewichtspercenten |
1.1.-31.12. |
4 600 ton |
0 % |
||||||||
09.2808 |
ex 2918 22 00 |
10 |
o-Acetylsalicylzuur |
1.1.-31.12. |
120 ton |
0 % |
||||||||
09.2975 |
ex 2918 30 00 |
10 |
Benzofenon-3,3’,4,4’-tetracarbonzuurdianhydride |
1.1.-31.12. |
1 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2632 |
ex 2921 22 00 |
10 |
Hexamethyleendiamine |
1.1.-31.12. |
35 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2602 |
ex 2921 51 19 |
10 |
o-Fenyleendiamine |
1.1.-31.12. |
1 800 ton |
0 % |
||||||||
09.2977 |
2926 10 00 |
|
Acrylonitril |
1.1.-31.12. |
30 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2917 |
ex 2930 90 13 |
90 |
Cystine |
1.1.-31.12. |
600 ton |
0 % |
||||||||
09.2603 |
ex 2930 90 99 |
79 |
Bis(3-triethoxysilylpropyl)tetrasulfide |
1.1.-31.12. |
9 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2810 |
2932 11 00 |
|
Tetrahydrofuraan |
1.1.-31.12. |
20 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2955 |
ex 2932 19 00 |
60 |
Flurtamon (ISO) |
1.1.-31.12. |
300 ton |
0 % |
||||||||
09.2812 |
ex 2932 29 85 |
77 |
Hexaan-6-olide |
1.1.-31.12. |
4 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2615 |
ex 2934 99 90 |
70 |
Ribonucleïnezuur |
1.1.-31.12. |
110 ton |
0 % |
||||||||
09.2945 |
ex 2940 00 00 |
20 |
D-Xylose |
1.1.-31.12. |
400 ton |
0 % |
||||||||
09.2908 |
ex 3804 00 00 |
10 |
Natriumlignosulfonaat |
1.1.-31.12. |
40 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2889 |
3805 10 90 |
|
Sulfaatterpentijnolie |
1.1.-31.12. |
20 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2935 |
ex 3806 10 00 |
10 |
Gomhars |
1.1.-31.12. |
280 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2814 |
ex 3815 90 90 |
76 |
Katalysator, bestaande uit titaandioxide en wolfraamtrioxide |
1.1.-31.12. |
2 200 ton |
0 % |
||||||||
09.2829 |
ex 3824 90 97 |
19 |
Extract van het residu dat is verkregen bij de extractie van colofonium uit hout, in de vorm van een vaste stof, onoplosbaar in alifatische oplosmiddelen, met de volgende kenmerken:
|
1.1.-31.12. |
1 600 ton |
0 % |
||||||||
09.2986 |
ex 3824 90 97 |
76 |
Mengsel van tertiaire aminen, bevattende:
bestemd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van amineoxiden (1) |
1.1.-31.12. |
14 315 ton |
0 % |
||||||||
09.2907 |
ex 3824 90 97 |
86 |
Mengsel van plantsterolen in poedervorm, bevattende:
bestemd voor de vervaardiging van stanolen/sterolen of stanol/sterolesters (1) |
1.1.-31.12. |
2 500 ton |
0 % |
||||||||
09.2140 |
ex 3824 90 97 |
98 |
Mengsel van tertiaire aminen, bevattende:
|
1.1.-31.12. |
4 500 ton |
0 % |
||||||||
09.2992 |
ex 3902 30 00 |
93 |
Propyleen-butyleencopolymeer bevattende 60 of meer doch niet meer dan 68 gewichtspercenten propyleen en 32 of meer doch niet meer dan 40 gewichtspercenten butyleen, met een smeltviscositeit van niet meer dan 3 000 mPa bij 190 °C volgens de methode ASTM D 3236, bestemd om te worden gebruikt als kleefstof bij de vervaardiging van producten bedoeld bij onderverdeling 4818 40 (1) |
1.1.-31.12. |
1 000 ton |
0 % |
||||||||
(3)09.2947 |
ex 3904 69 80 |
95 |
Poly(vinylideenfluoride) in de vorm van poeder, bestemd voor de vervaardiging van verven of lakken voor het bedekken van metaal (1) |
1.1.-31.12. |
1 300 ton |
0 % |
||||||||
(3)09.2639 |
3905 30 00 |
|
Poly(vinylalcohol) |
1.1.-31.12. |
18 000 ton |
0 % |
||||||||
(3)09.2640 |
ex 3905 99 90 |
91 |
Poly(vinylbutyral) |
1.1.-31.12. |
8 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2616 |
ex 3910 00 00 |
30 |
Polydimethylsiloxaan met een polymerisatiegraad van 2 800 monomeereenheden (± 100) |
1.1.-31.12. |
1 300 ton |
0 % |
||||||||
(3)09.2816 |
ex 3912 11 00 |
20 |
Celluloseacetaatvlokken |
1.1.-31.12. |
58 500 ton |
0 % |
||||||||
(3)09.2641 |
ex 3913 90 00 |
87 |
Natrium hyaluronaat, niet steriel, met:
|
1.1.-31.12. |
200 kg |
0 % |
||||||||
09.2813 |
ex 3920 91 00 |
94 |
Gecoëxtrudeerde drielagige poly(vinylbutyral)folie zonder geleidelijk verlopende kleurenband, die ten minste 29 maar ten hoogste 31 gewichtspercenten 2,2’-ethyleendioxydiethyl bis(2-ethylhexanoaat) als weekmaker bevat |
1.1.-31.12. |
2 000 000 m2 |
0 % |
||||||||
09.2818 |
ex 6902 90 00 |
10 |
Vuurvaste stenen met
|
1.1.-31.12. |
75 ton |
0 % |
||||||||
09.2815 |
ex 6909 19 00 |
70 |
Steunen voor katalysatoren of filters, bestaande uit poreus keramiek en hoofdzakelijk vervaardigd uit aluminium- en titaanoxiden; met een totaalvolume van ten hoogste 65 liter en ten minste één porie (open aan één of beide uiteinden) per cm2 dwarsdoorsnede |
1.1.-31.12. |
380 000 stuks |
0 % |
||||||||
09.2628 |
ex 7019 52 00 |
10 |
Gaasweefsel van glasvezels bedekt met kunststof, met een gewicht van 120 g/m2 (± 10 g/m2), van het soort gebruikt voor de vervaardiging van insectenwerende rolhorren of van horren met een vaste omlijsting |
1.1.-31.12. |
350 000 m2 |
0 % |
||||||||
09.2799 |
ex 7202 49 90 |
10 |
Ferrochroom bevattende 1,5 of meer, doch niet meer dan 4 gewichtspercenten koolstof en niet meer dan 70 gewichtspercenten chroom |
1.1.-31.12. |
50 000 ton |
0 % |
||||||||
09.2629 |
ex 7616 99 90 |
85 |
Telescopische handgrepen van aluminium, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van reisartikelen (1) |
1.1.-31.12. |
240 000 stuks |
0 % |
||||||||
(3)09.2636 |
ex 8411 82 80 |
20 |
Op luchtvaarttechnologie gebaseerde gasturbines met een vermogen van 64 MW en een cyclusrendement van meer dan 40 %, voor gebruik in piek- en mid-merit-elektriciteitscentrales met minder dan 5 500 bedrijfsuren per jaar |
1.1.-31.12. |
10 stuks |
0 % |
||||||||
09.2763 |
ex 8501 40 80 |
30 |
Elektrische eenfasewisselstroomcollectormotoren met een uitgaand vermogen van meer dan 750 W, een toegevoerd vermogen van meer dan 1 600 W doch niet meer dan 2 700 W, een buitendiameter van meer dan 120 mm (± 0,2 mm) doch niet meer dan 135 mm (± 0,2 mm), een nominaal toerental van meer dan 30 000 tpm doch niet meer dan 50 000 tpm, uitgerust met een luchtaanzuigventilator, bestemd voor gebruik bij de fabricage van stofzuigers (1) |
1.1.-31.12. |
2 000 000 stuks |
0 % |
||||||||
(3)09.2642 |
ex 8501 40 80 |
40 |
Assemblage, bestaande uit
bestemd voor gebruik bij de fabricage van stofzuigers (1) |
1.1.-31.12. |
120 000 stuks |
0 % |
||||||||
(3)09.2633 |
ex 8504 40 82 |
20 |
Elektrische adapters met een capaciteit van niet meer dan 1 kVA, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van ontharingsapparaten (1) |
1.1.-31.12. |
4 500 000 stuks |
0 % |
||||||||
(3)09.2643 |
ex 8504 40 82 |
30 |
Voedingsborden, bestemd voor gebruik bij de fabricage van goederen die vallen onder de posten 8521 en 8528 (1) |
1.1.-31.12. |
1 038 000 stuks |
0 % |
||||||||
09.2620 |
ex 8526 91 20 |
20 |
Assemblages voor satellietnavigatiesystemen met een functie voor het bepalen van een positie |
1.1.-31.12. |
3 000 000 stuks |
0 % |
||||||||
09.2003 |
ex 8543 70 90 |
63 |
Spanningsgestuurde frequentiegeneratoren, bestaande uit actieve en passieve elementen aangebracht op een gedrukte schakeling, geborgen in een omhulling waarvan de afmetingen niet meer dan 30 × 30 mm bedragen |
1.1.-31.12. |
1 400 000 stuks |
0 % |
||||||||
(3)09.2635 |
ex 9001 10 90 |
20 |
Optische vezels, bestemd voor de vervaardiging van glasvezelkabels bedoeld bij post 8544 (1) |
1.1.-31.12. |
2 600 000 km |
0 % |
||||||||
09.2631 |
ex 9001 90 00 |
80 |
Niet gemonteerde lenzen, prisma's en gekitte elementen, van glas, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij de GN-codes 9005, 9013 en 9015 (1) |
1.1.-31.12. |
5 000 000 stuks |
0 % |
(1) De vrijstelling of de vermindering van douanerechten wordt afhankelijk gesteld van de voorwaarden vastgesteld bij de op dit gebied geldende EU-bepalingen, met het oog op het douanetoezicht op de bestemming van deze goederen (zie artikelen 291 tot en met 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1)).
(2) De maatregel is echter niet van toepassing indien de behandeling wordt verricht door de kleinhandel of door horecabedrijven.
(3) Nieuwe of gewijzigde positie.”
31.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 347/9 |
VERORDENING (EU) Nr. 1265/2010 VAN DE RAAD
van 20 december 2010
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1255/96 houdende tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde industrie-, landbouw- en visserijproducten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het is in het belang van de Unie om de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief volledig te schorsen voor een aantal nieuwe producten die op dit moment niet in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 van de Raad (1) zijn vermeld. |
(2) |
Zeven producten met de GN- en Taric-codes 2805309010, 2805309020, 2825500010, 2933790040, 3908900020, 3920621988 en 8525801930 die thans in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 zijn vermeld, moeten worden geschrapt omdat het niet langer in het belang van de Unie is om de schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor deze producten te handhaven. |
(3) |
Voor 18 schorsingen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 moet de omschrijving worden gewijzigd om rekening te houden met de technische ontwikkeling van producten en de economische ontwikkelingen op de markt. Deze schorsingen moeten worden geschrapt van de lijst in die bijlage en vervolgens als nieuwe schorsingen met nieuwe omschrijvingen worden toegevoegd. Bovendien moeten de GN-codes voor 20 producten en de Taric-codes voor 11 producten worden gewijzigd. |
(4) |
De schorsingen waarvoor die technische wijzigingen nodig zijn, moeten worden geschrapt uit de lijst van schorsingen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 en moeten vervolgens weer in die lijst worden opgenomen met gebruikmaking van nieuwe productbeschrijvingen, nieuwe GN-codes of nieuwe Taric-codes |
(5) |
Duidelijkheidshalve moet met een asterisk worden aangegeven welke posten in de lijsten van ingevoegde en geschrapte schorsingen in de tekst van bijlage I en bijlage II van de onderhavige verordening zijn gewijzigd. |
(6) |
De ervaring heeft uitgewezen dat een vervaldatum moet worden vastgesteld voor de schorsingen die zijn vermeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 om rekening te kunnen houden met technische en economische ontwikkelingen. Dit sluit niet uit dat bepaalde maatregelen vroegtijdig worden beëindigd of na devervaldatum worden voortgezet, indien daarvoor economische redenen aanwezig zijn, overeenkomstig de beginselen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 1998 inzake autonome schorsingen van rechten en contingenten (2). |
(7) |
Verordening (EG) nr. 1255/96 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
Daar de bij deze verordening vastgestelde schorsingen op 1 januari 2011 van kracht moeten worden, moet deze verordening ook vanaf die datum van toepassing worden en onmiddellijk in werking treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
de rijen voor de in bijlage I bij deze verordening vermelde producten worden ingevoegd; |
2. |
de rijen voor de producten waarvan de GN- en Taric-codes in bijlage II bij deze verordening zijn vermeld, worden geschrapt. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 december 2010.
Voor de Raad
De voorzitster
J. SCHAUVLIEGE
(1) PB L 158 van 29.6.1996, blz. 1.
(2) PB C 128 van 25.4.1998, blz. 2.
BIJLAGE I
Producten als bedoeld in artikel 1, lid 1
GN-code |
Taric |
Omschrijving |
Autonoom recht |
Geldigheidsperiode |
||||||||||||
ex 2805 30 90 |
30 |
Zeldzame aardmetalen, scandium en yttrium, met een zuiverheid van 98,5 gewichtspercenten of meer |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2825 50 00 |
11 |
Koper(I of II)oxide bevattende 78 of meer gewichtspercenten koper en niet meer dan 0,03 gewichtspercent chloride |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 2825 50 00 |
19 |
|
|
|
||||||||||||
ex 2904 20 00 |
10 |
Nitromethaan |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2904 20 00 |
20 |
Nitroëthaan |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2904 20 00 |
30 |
1-Nitropropaan |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2905 39 95 |
10 |
Propaan-1,3-diol |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2909 50 00 |
20 |
Ubiquinol |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
2912 41 00 |
|
Vanilline (4-hydroxy-3-methoxybenzaldehyde) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2914 29 00 |
30 |
(R)-p-Mentha-1(6),8-dieen-2-on |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2914 50 00 |
20 |
3’-Hydroxyacetofenon |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2914 70 00 |
60 |
4’-tert-Butyl-2’,6’-dimethyl-3’,5’-dinitroacetofenon |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2915 90 00 |
60 |
Ethyl-6,8-dichlooroctanoaat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2916 20 00 |
60 |
3-Cyclohexylpropionzuur |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2916 39 00 |
25 |
2-Methyl-3-(4-fluorfenyl)-propionylchloride |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2916 39 00 |
30 |
2,4,6-Trimethylbenzoylchloride |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2917 19 90 |
50 |
Tetradecaandizuur |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2917 39 95 |
20 |
Dibutyl-1,4-benzeendicarboxylaat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2917 39 95 |
30 |
Benzeen-1,2:4,5-tetracarbonzuurdianhydride |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2918 30 00 |
50 |
Methyl(3-oxo-2-pentylcyclopentyl)acetaat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2921 29 00 |
40 |
Decamethyleendiamine |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2921 30 99 |
30 |
1,3-Cyclohexaandimethaanamine |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2921 49 00 |
70 |
2-Chloorbenzylamine |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2922 29 00 |
75 |
4-(2-Aminoethyl)fenol |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2922 39 00 |
20 |
2-Amino-5-chloorbenzofenon |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2928 00 90 |
25 |
Acetaldehydeoxime in waterige oplossing |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2930 90 99 |
50 |
[S-(R (1), R (1))]-2-Amino-1-[4-(methylthio)-fenyl]-1,3-propaandiol |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2931 00 99 |
10 |
Diethylmethoxyboraan |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2931 00 99 |
15 |
Triethylboraan |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2932 19 00 |
50 |
2-Methylfuran |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2932 99 00 |
50 |
7-Methyl-3,4-dihydro-2H-1,5-benzodioxepine-3-on |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2932 99 00 |
60 |
(3aR,5aS,9aS,9bR)-3a,6,6,9a-Tetramethyl-2,4,5,5a,7,8,9,9b-octahydro-1H-benzo[e][1]benzofuraan |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2933 39 99 |
49 |
2-[[[3-Methyl-4-(2,2,2-trifluorethoxy)-2-pyridinyl]methyl]thio]-1H-benzimidazool |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2933 39 99 |
70 |
2-Chloormethyl-4-methoxy-3,5-dimethylpyridine-hydrochloride |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2933 39 99 |
80 |
5-Difluormethoxy-2-[[(3,4-dimethoxy-2-pyridyl)methyl]thio]-1H-benzimidazool |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2933 49 90 |
30 |
Chinoline |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2933 49 90 |
40 |
Isochinoline |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2933 69 80 |
60 |
Cyanuurzuur |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2933 79 00 |
70 |
(S)-N-[(Diethylamino)methyl]-α-ethyl-2-oxo-1-pyrrolidineaceetamide-L-(+)-tartraat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2934 20 80 |
60 |
Benzothiazool-2-yl-(Z)-2-trityloxyimino-2-(2-aminothiazool-4-yl)-thioacetaat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2934 20 80 |
70 |
N,N-Bis(1,3-benzothiazol-2-ylsulfanyl)-2-methylpropaan-2-amine |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2934 99 90 |
25 |
2,4-Diethyl-9H-thioxantheen-9-on |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2934 99 90 |
40 |
2-Thiofeenethylamine |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2934 99 90 |
50 |
10-[1,1’-Bifenyl]-4-yl-2-(1-methylethyl)-9-oxo-9H-thioxanthenium hexafluorofosfaat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 2938 90 30 |
10 |
Ammoniumglycyrrhizaat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 3208 90 19 |
60 |
Copolymeer van hydroxystyreen met een of meer van de volgende stoffen:
opgelost in ethyllactaat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2011 |
||||||||||||
ex 3402 11 90 |
10 |
Natriumlauroylmethylisethionaat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3402 90 10 |
30 |
Tensioactieve bereiding, bestaande uit een mengsel van natriumdocusaat en geëthoxyleerd 2,4,7,9-tetramethyldec-5-yn-4,7-diol |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3402 90 10 |
50 |
Tensioactieve bereiding, bestaande uit een mengsel van polysiloxaan en poly(ethyleenglycol) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3701 30 00 |
30 |
Aluminium drukplaat voor waterloze offset: |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8442 50 80 |
10 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
(1)ex 3707 10 00 |
15 |
Lichtgevoelig makende emulsie, bestaande uit:
in een oplossing die ten minste 2-methoxy-1-methylethylacetaat of ethyllactaat of methyl-3-methoxypropionaat of 2-heptanon bevat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 3707 10 00 |
35 |
Lichtgevoelig makende emulsie of bereiding, bevattende één of meer: |
0 % |
1.1.2011-31.12.2011 |
||||||||||||
(1)ex 3707 90 90 |
70 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
die ten hoogste 7 gewichtspercenten lichtgevoelige zuurprecursors bevat, opgelost in een organisch oplosmiddel dat ten minste 2-methoxy-1-methylethylacetaat bevat |
||||||||||||||||
ex 3707 90 90 |
80 |
Antireflectiecoating bestaande uit, hetzij een siloxaanpolymeer, hetzij een organisch polymeer, met een fenolhydroxygroep gemodificeerd met een chromofoorgroep, in de vorm van een oplossing van een organisch oplosmiddel, bevattende hetzij 1-ethoxy-2-propanol, hetzij 2-methoxy-1-methylethylacetaat, die niet meer dan 10 gewichtspercenten polymeer bevat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3808 99 90 |
10 |
Oxamyl (ISO) in een oplossing van cyclohexanon en water |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3812 30 80 |
40 |
Mengsel van:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3824 90 97 |
24 |
Oplossing van (chloormethyl)bis(4-fluorfenyl)methylsilaan met een nominale concentratie van 65 % in tolueen |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3824 90 97 |
27 |
Preparaat, bestaande uit een mengsel van 2,4,7,9-tetramethyldec-5-yn-4,7-diol en propaan-2-ol |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3824 90 97 |
28 |
Bereiding bevattende:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3902 10 00 |
50 |
Hoog-isotactisch polypropyleen (HIPP), al dan niet gekleurd, bestemd voor de vervaardiging van kunststofcomponenten voor luchtverfrissers met de volgende eigenschappen:
(1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3903 90 90 |
50 |
Kristallijn copolymeer van styreen en p-methylstyreen:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 3903 90 90 |
86 |
Mengsel bevattende:
en met één of meer van de volgende speciale kleureffecten:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 3904 69 80 |
81 |
Poly(vinylideenfluoride) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 3904 69 80 |
93 |
Copolymeren van ethyleen en chloortrifluorethyleen, in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder b), op hoofdstuk 39 |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 3904 69 80 |
94 |
Copolymeren van ethyleen en tetrafluorethyleen |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 3904 69 80 |
96 |
Polychloortrifluorethyleen, in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder a) en b), op hoofdstuk 39 |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 3904 69 80 |
97 |
Copolymeer van chloortrifluorethyleen en vinylideendifluoride |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 3905 99 90 |
92 |
Polymeren van vinylpyrrolidon en dimethylaminoethylmethacrylaat, bevattende 97 of meer doch niet meer dan 99 gewichtspercenten vinylpyrrolidon, opgelost in water |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 3906 90 90 |
40 |
Transparant acrylpolymeer in pakketten van niet meer dan 1 kg, niet bestemd voor kleinhandelsverkoop, met:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3907 20 11 |
40 |
Polyethyleenglycol met een ethyleenoxideketenlengte van niet meer dan 30, met butyl-2-cyaan-3-(4-hydroxyfenyl)acrylaat-eindgroepen, bestemd voor gebruik als UV-barrière in vloeibare masterbatches (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3907 99 90 |
30 |
Poly(hydroxyalkanoaat), voornamelijk bestaande uit poly(3-hydroxybutyraat) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3912 11 00 |
30 |
Cellulosetriacetaat |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3912 11 00 |
40 |
Cellulosediacetaatpoeder |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 3919 10 80 |
21 |
Reflecterend vel bestaande uit: |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 3919 90 00 |
21 |
|
||||||||||||||
(1)ex 3920 61 00 |
20 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
(1)ex 3919 10 80 |
50 |
Kleeffoliën bestaande uit een basislaag van een copolymeer van ethyleen en vinylacetaat (EVA) met een dikte van 70 μm of meer, voorzien van een kleeflaag van acryl met een dikte van 5 μm of meer, bestemd om te worden gebruikt bij het polijsten en/of versnijden van siliciumschijven (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 3919 90 00 |
41 |
|||||||||||||||
(1)ex 3920 10 89 |
25 |
|||||||||||||||
(1)ex 3919 10 80 |
65 |
Zelfklevende reflecterende folie, al dan niet in stukken gesneden: |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 3919 90 00 |
57 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
(1)ex 3919 90 00 |
35 |
Reflecterende gelaagde folie op rollen, met een breedte van meer dan 20 cm, waarin door middel van de zogenaamde „embossed” techniek een regelmatig patroon is aangebracht, bestaande uit:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 3919 90 00 |
37 |
UV-absorberende folie van poly(vinylchloride):
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2014 |
||||||||||||
ex 3919 90 00 |
60 |
Reflecterende foliën, bevattende:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3919 90 00 |
65 |
Zelfklevende folie met een dikte van 40 μm of meer, doch niet meer dan 400 μm, bestaande uit een of meer lagen transparant, gemetalliseerd of gekleurd poly(ethyleentereftalaat), aan een zijde bedekt met een krasbestendige laag, en aan de andere zijde met een drukgevoelige kleeflaag en een verwijderbare beschermfolie van siliconen |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3919 90 00 |
70 |
Zelfklevende polijstschijven van microporeus polyurethaan, al dan niet bekleed met een pad |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 3920 20 29 |
92 |
Monoaxiaal georiënteerde folie, met een totale dikte van niet meer dan 75μm, bestaande uit twee of drie lagen, waarbij elke laag een mengsel van polypropyleen en polyethyleen bevat, met een kernlaag die al dan niet titaandioxide bevat, en:
bepaald volgens testmethode ASTM D882/ISO 527-3 |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 3920 62 19 |
47 |
Foliën, ook op rollen, van poly(ethyleentereftalaat): |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 3920 62 19 |
49 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
(1)4106 31 00 (1)4106 32 00 4106 40 90 4106 92 00 |
|
Leder en voorgelooide onthaarde huiden en vellen, van andere dieren, alsmede leder en voorgelooide huiden en vellen, van niet-behaarde dieren, voorgelooid of enkel gelooid, andere dan de producten bedoeld bij post 4114 |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 5402 47 00 |
20 |
Bicomponentmonofilamentgaren van niet meer dan 30 decitex, bestaande uit:
bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van filtreerstoffen (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 5603 12 90 |
70 |
Gebonden textielvlies van polypropyleen: |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 5603 13 90 |
70 |
|
||||||||||||||
(1)ex 5603 92 90 |
40 |
|
||||||||||||||
(1)ex 5603 93 90 |
10 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
ex 6805 10 00 |
10 |
Schuurmiddel in de vorm van identiek gevormde deeltjes op een drager |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 6805 20 00 |
10 |
|||||||||||||||
(1)ex 6805 30 00 |
10 |
|||||||||||||||
(1)ex 6909 19 00 |
20 |
Rollen of kogels van siliciumnitride (Si3N4) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 6909 19 00 |
50 |
Werken van keramische stoffen gemaakt met continuvezels van keramische oxiden, bevattende: |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 6914 90 00 |
20 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
(1)ex 6914 90 00 |
30 |
Microbolletjes van keramische stoffen, doorzichtig, verkregen uit siliciumdioxide en zirkoniumdioxide, met een diameter van meer dan 125 μm |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 12 00 |
01 |
Rovings, van 2 600 tex of meer doch niet meer dan 3 300 tex en met een smeltverlies van 4 gewichtspercenten of meer doch niet meer dan 8 gewichtspercenten (volgens de methode ASTM D 2584-94) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 12 00 |
21 |
|||||||||||||||
(1)ex 7019 12 00 |
02 |
Rovings, van 650 tex of meer doch niet meer dan 2 500 tex, bekleed met een laag van polyurethaan, al dan niet gemengd met andere stoffen |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 12 00 |
22 |
|||||||||||||||
(1)ex 7019 12 00 |
03 |
Rovings, van 392 tex of meer doch niet meer dan 2 884 tex, bekleed met een laag van een acrylcopolymeer |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 12 00 |
23 |
|||||||||||||||
(1)ex 7019 12 00 |
04 |
Rovings, van 417 tex of meer doch niet meer dan 3 180 tex, bekleed met een laag van poly(natriumacrylaat) en poly(acrylzuur) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 12 00 |
24 |
|||||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
41 |
Garens van 33 tex of een veelvoud daarvan (± 7,5 %), vervaardigd van verspinbare continuglasvezels met een nominale diameter van 3,5 of 4,5 μm, hoofdzakelijk bestaande uit vezels met een diameter van 3 of meer doch niet meer dan 5,2 μm, niet behandeld voor hechting aan elastomeren |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
61 |
|||||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
42 |
Garens van 22 tex (± 1,6 tex), vervaardigd van verspinbare continuglasvezels met een nominale diameter van 7 μm, hoofdzakelijk bestaande uit vezels met een diameter van 6,35 of meer doch niet meer dan 7,61 μm |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
62 |
|||||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
43 |
Glaskoord met een hoge elasticiteitsmodulus (type K), geïmpregneerd met rubber, verkregen uit gedraaid glasvezelgaren met een hoge elasticiteitsmodulus, bekleed met een latex die bestaat uit een resorcinol-formaldehydehars met of zonder vinylpyridine en/of gehydrogeneerde acrylnitril-butadieenrubber (HNBR) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
63 |
|||||||||||||||
ex 7019 90 99 |
30 |
|||||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
44 |
Strengen van glas, geïmpregneerd met rubber of kunststof, verkregen op basis van draad van gedraaide filamenten van glas, bedekt met een latex bevattende ten minste een resorcinol-formaldehyde-vinylpyridinehars en een acrylnitril-butadieenrubber (NBR) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
64 |
|||||||||||||||
ex 7019 90 99 |
20 |
|||||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
45 |
Strengen van glas, geïmpregneerd met rubber of kunststof, verkregen op basis van draad van gedraaide filamenten van glas, bedekt met een latex bevattende ten minste een resorcinol-formaldehydehars en gechloorsulfoneerd polyethyleen |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
65 |
|||||||||||||||
ex 7019 90 99 |
10 |
|||||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
46 |
Glaskoord, geïmpregneerd met rubber of kunststof, verkregen uit filamenten van glas van het type-K of het type-U, bestaande uit: |
0 % |
1.1.2011-31.12.2014 |
||||||||||||
(1)ex 7019 19 10 |
66 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
bedekt met een latex bevattende ten minste een resorcinolformaldehydhars en gechloorsulfoneerd polyethyleen |
||||||||||||||||
ex 7202 99 80 |
10 |
IJzer-dysprosiumlegering met:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 7606 12 92 |
20 |
Band van een legering van aluminium en magnesium, bevattende: |
0 % |
1.1.2011-31.12.2012 |
||||||||||||
ex 7607 11 90 |
20 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
in rollen, met een dikte van 0,14 mm of meer doch niet meer dan 0,40 mm en een breedte van 12,5 mm of meer doch niet meer dan 89 mm, met een treksterkte van 285 N/mm2 of meer en een breukrek van 1,0 % of meer |
||||||||||||||||
(1)ex 7607 20 90 |
10 |
Gelaagde aluminiumfolie met een totale dikte van niet meer dan 0,123 mm, bestaande uit een laag aluminium met een dikte van niet meer dan 0,040 mm, foliën op basis van polyamide en polypropyleen en een beschermlaag tegen corrosie door waterstoffluoride, bestemd voor gebruik bij de fabricage van lithium-polymeerbatterijen (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2012 |
||||||||||||
ex 8108 90 30 |
30 |
Draad van titanium-aluminium-vanadiumlegering (TiAI6V4), die voldoet aan AMS-normen 4928 en 4967 |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8413 70 35 |
20 |
Eenfasecentrifugaalpomp
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8414 59 20 |
40 |
Axiale ventilatoren met elektromotor, met een uitgangsvermogen van niet meer dan 2 W, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8528 (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8501 33 00 |
30 |
Elektrische aandrijving voor motorvoertuigen, met een uitgangsvermogen van ten hoogste 100 kW, met:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8504 50 95 |
40 |
Inductiespoelen met
bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voedingen voor lcd- en ledmodules (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 8505 90 20 |
91 |
Elektromagneten met plunjerkern, met een nominale voedingsspanning van 24 V bij een nominale gelijkstroom van 0,08 A, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8517 (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 8507 80 30 |
60 |
Herlaadbare lithium-ion-accu’s:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8507 80 30 |
70 |
Rechthoekige modules voor verwerking in herlaadbare lithium-ion-accu’s:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8507 80 30 |
80 |
Rechthoekige lithiumionaccu’s met
bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van oplaadbare batterijen voor motorvoertuigen (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 8518 40 80 |
91 |
Printkaart-subeenheden met digitale audiosignaaldecodering, audiosignaalverwerking en -versterking met dubbele en/of meerkanalenfunctionaliteit |
0 % |
1.1.2011-31.12.2014 |
||||||||||||
ex 8518 40 80 |
92 |
Printkaart-subeenheden, met voeding, actieve equalizer en eindversterkerschakelingen |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 8521 90 00 |
20 |
Digitale videorecorders:
bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van CCTV-bewakingsystemen (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2014 |
||||||||||||
(1)ex 8522 90 80 |
84 |
Blu-ray aandrijfmechanismem, al dan niet geschikt om op te nemen, voor gebruik met Blu-ray-, DVD en CD-discs, bestaande uit ten minste:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 8525 80 19 |
31 |
Camera’s voor gesloten televisiecircuits (CCTV), al dan niet in een behuizing, met:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 8528 59 40 |
20 |
Videomonitors met vloeibare kristallen (LCD’s), voor kleurenweergave, met een gelijkstroom bedrijfsspanning van 7 V of meer doch niet meer dan 30 V, met een diagonaal van het beeldscherm van 33,2 cm of minder, geschikt om te worden aangebracht in producten bedoeld bij de hoofdstukken 84 tot en met 90 en 94 |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 8529 90 65 |
55 |
Ambilight LED-borden bestemd voor om te worden aangebracht in producten bedoeld bij post 8528 (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8529 90 65 |
65 |
Printkaarten voor de rechtstreekse distributie van voedingsspanning en besturingssignalen naar een besturingscircuit op een TFT-glasplaat van een LCD-module |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 8529 90 65 |
75 |
Modules met minstens halfgeleiderchips voor:
|
0 % |
1.1.2011-31.12.2012 |
||||||||||||
ex 8529 90 92 |
25 |
LCD-modules, zonder touchscreenondersteuning, uitsluitend bestaande uit:
bestemd voor gebruik bij de vervaardiging radio’s voor motorvoertuigen (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8535 90 00 |
30 |
Halfgeleiderschakelmodules in een behuizing: |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 8536 50 80 |
83 |
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||
(1)ex 8540 11 00 |
91 |
Kathodestraalbuizen voor het weergeven van beelden in kleur, voorzien van een sleuvenmasker, een elektronenkanon en een afbuigjuk en met een breedte/hoogteverhouding van het beeldscherm van 4/3 en een diagonaal van het beeldscherm van niet meer dan 42 cm |
0 % |
1.1.2011-31.12.2011 |
||||||||||||
(1)ex 8540 11 00 |
92 |
Kathodestraalbuizen voor het weergeven van beelden in kleur, met volledig vierkant, gekromd beeldscherm, voorzien van een elektronenkanon en een afbuigjuk en met een breedte/hoogteverhouding van het beeldscherm van 4/3 en een diagonaal van het beeldscherm van van 68 cm (± 2 mm) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2011 |
||||||||||||
(1)ex 8540 11 00 |
93 |
Kathodestraalbuizen voor het weergeven van beelden in kleur, met naast elkaar geplaatste elektronenkanonnen (zogenaamde in-line-techniek) en met een beeldschermdiagonaal van 79 cm of meer |
0 % |
1.1.2011-31.12.2011 |
||||||||||||
(1)ex 8540 11 00 |
94 |
Kathodestraalbuizen voor het weergeven van beelden in kleur, voorzien van een elektronenkanon en een afbuigjuk en met een breedte/hoogteverhouding van het beeldscherm van 4/3 en een diagonaal van het beeldscherm van meer dan 72 cm |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 8540 11 00 |
95 |
Kathodestraalbuizen voor het weergeven van beelden in kleur, met een verhouding breedte/hoogte van het beeldscherm van 16/9 en een beeldschermdiagonaal van 39,8 cm (± 0,3 cm) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 8543 70 90 |
40 |
Hogefrequentieversterkers met een of meer geïntegreerde schakelingen en discrete condensatorchips op een metalen flens in een behuizing |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 8544 42 90 |
10 |
Datatransmissiekabel met een transmissiesnelheid van 600 Mbit/s of meer, en met:
die uitsluitend wordt gebruikt voor communicatie tussen een LCD- of PDP-scherm en elektronische circuits voor videoverwerking |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 8545 19 00 |
20 |
Koolstofelektroden, bestemd voor de vervaardiging van zinkkoolstofbatterijen (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
(1)ex 8547 10 00 |
10 |
Isolerende werkstukken van keramische stoffen, bevattende 90 of meer gewichtspercenten aluminiumoxide, gemetalliseerd, in de vorm van een holle cilinder met een uitwendige diameter van 20 mm of meer doch niet meer dan 250 mm, bestemd voor de vervaardiging van vacuümstroomonderbrekers (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 9001 90 00 |
85 |
Lichtgeleidende plaat van polymethylmethacrylaat,
bestemd voor de vervaardiging van achterbelichtingseenheden (backlight-units) voor flatscreentelevisies (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
(1)ex 9022 90 00 |
10 |
Panelen voor röntgenapparaten (vlakke röntgensensorpanelen/röntgensensoren) bestaande uit een glasplaat met een matrix van dunfilmtransistors, bekleed met een film amorf silicium, gecoat met een scintillatorlaag van caesiumjodide en een gemetalliseerde beschermlaag, met een actieve oppervlakte van 409,6 mm2 × 409,6 mm2 en een pixelgrootte van 200 μm2 × 200 μm2 |
0 % |
1.1.2011-31.12.2013 |
||||||||||||
ex 9405 40 39 |
30 |
Elektrische verlichtingsassemblages met:
bestemd voor de vervaardiging van achterbelichtingeenheden (backlight-units) voor flatscreentelevisies (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 9503 00 75 |
10 |
Modellen op schaal van kabelbanen, van kunststof, al dan niet met motor, bestemd om te worden bedrukt (1) |
0 % |
1.1.2011-31.12.2015 |
||||||||||||
ex 9503 00 95 |
10 |
(1) Schorsing van het recht voor een product dat in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 is genoemd en waarvoor de GN- of Taric-code of de omschrijving bij de onderhavige verordening is gewijzigd
BIJLAGE II
Producten als bedoeld in artikel 1, lid 2
GN-code |
Taric |
ex 2805 30 90 |
10 |
ex 2805 30 90 |
20 |
ex 2825 50 00 |
10 |
ex 2933 79 00 |
40 |
(1)ex 3208 90 19 |
60 |
(1)ex 3707 10 00 |
15 |
(1)ex 3707 10 00 |
35 |
(1)ex 3707 90 90 |
70 |
(1)ex 3903 90 90 |
86 |
(1)ex 3904 69 90 |
81 |
(1)ex 3904 69 90 |
93 |
(1)ex 3904 69 90 |
94 |
(1)ex 3904 69 90 |
96 |
(1)ex 3904 69 90 |
97 |
(1)ex 3905 99 90 |
94 |
ex 3908 90 00 |
20 |
(1)ex 3919 10 80 |
21 |
(1)ex 3919 10 80 |
50 |
(1)ex 3919 10 80 |
65 |
(1)ex 3919 90 00 |
21 |
(1)ex 3919 90 00 |
35 |
(1)ex 3919 90 00 |
37 |
(1)ex 3919 90 00 |
41 |
(1)ex 3919 90 00 |
57 |
(1)ex 3920 10 89 |
25 |
(1)ex 3920 20 29 |
92 |
(1)ex 3920 61 00 |
20 |
ex 3920 62 19 |
88 |
(1)4106 31 10 |
|
(1)4106 32 90 |
|
(1)4106 40 90 |
|
(1)4106 92 00 |
|
(1)ex 5603 12 90 |
70 |
(1)ex 5603 13 90 |
70 |
(1)ex 5603 92 90 |
40 |
(1)ex 5603 93 90 |
10 |
(1)ex 6805 10 00 |
10 |
(1)ex 6805 20 00 |
10 |
(1)ex 6805 30 80 |
10 |
(1)ex 6909 19 00 |
20 |
(1)ex 6909 19 00 |
50 |
(1)ex 6914 90 90 |
20 |
(1)ex 6914 90 90 |
30 |
(1)ex 7019 12 00 |
10 |
(1)ex 7019 12 00 |
15 |
(1)ex 7019 12 00 |
50 |
(1)ex 7019 12 00 |
70 |
(1)ex 7019 19 10 |
10 |
(1)ex 7019 19 10 |
30 |
(1)ex 7019 19 10 |
55 |
(1)ex 7019 19 10 |
60 |
(1)ex 7019 19 10 |
70 |
(1)ex 7019 19 10 |
80 |
(1)ex 7019 90 99 |
10 |
(1)ex 7019 90 99 |
20 |
(1)ex 7019 90 99 |
30 |
(1)ex 7606 12 10 |
10 |
(1)ex 7607 11 90 |
20 |
(1)ex 7607 20 99 |
10 |
(1)ex 8505 90 10 |
91 |
(1)ex 8518 40 89 |
91 |
(1)ex 8521 90 00 |
20 |
(1)ex 8522 90 80 |
84 |
ex 8525 80 19 |
30 |
(1)ex 8528 59 90 |
20 |
(1)ex 8529 90 65 |
75 |
(1)ex 8540 11 11 |
95 |
(1)ex 8540 11 15 |
20 |
(1)ex 8540 11 19 |
91 |
(1)ex 8540 11 19 |
93 |
(1)ex 8540 11 91 |
31 |
(1)ex 8544 42 90 |
10 |
(1)ex 8545 19 90 |
20 |
(1)ex 8547 10 10 |
10 |
(1)ex 9022 90 90 |
10 |
(1) Schorsing van het recht voor een product dat in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 is genoemd en waarvoor de GN- of Taric-code of de omschrijving bij de onderhavige verordening is gewijzigd.
31.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 347/27 |
VERORDENING (EU) Nr. 1266/2010 VAN DE COMMISSIE
van 22 december 2010
tot wijziging van Richtlijn 2007/68/EG wat betreft de etiketteringsvoorschriften voor wijnen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (1), en met name artikel 21,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2007/68/EG van de Commissie (2) wijzigt de lijst van bijlage III bis bij Richtlijn 2000/13/EG en geeft de voedselingrediënten aan die op het etiket van levensmiddelen moeten worden vermeld omdat zij bij gevoelige personen ongewenste effecten kunnen veroorzaken; zij stelt ook een lijst op van bepaalde producten die zijn afgeleid van de in bijlage III bis opgenomen ingrediënten, waarvan wetenschappelijk is vastgesteld dat het onwaarschijnlijk is dat zij in bepaalde omstandigheden ongewenste effecten hebben en die daarom van de etiketteringsvoorschriften zijn vrijgesteld. Bovendien trekt zij Richtlijn 2005/26/EG van de Commissie van 21 maart 2005 tot vaststelling van een lijst van voedselingrediënten of stoffen die tijdelijk worden geschrapt uit bijlage III bis bij Richtlijn 2000/13/EG (3) in. |
(2) |
Aangezien wijzigingen in de etiketteringsvoorschriften gevolgen hebben voor het bedrijfsleven, met name voor het midden- en kleinbedrijf, dat een aanpassingsperiode nodig heeft om de overgang naar nieuwe etiketteringsvoorschriften vlot te laten verlopen, voorzag Richtlijn 2007/68/EG in tijdelijke maatregelen om de toepassing van de nieuwe voorschriften te vergemakkelijken door toe te staan dat levensmiddelen die vóór 31 mei 2009 in de handel waren gebracht of waren geëtiketteerd en die aan Richtlijn 2005/26/EG voldeden, werden verkocht zolang de voorraad strekte. |
(3) |
De voor die tijdelijke maatregelen vastgestelde overgangsperiode werd bij Verordening (EG) nr. 415/2009 van de Commissie (4) voor wijnen als omschreven in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 479/2008 (5) verlengd tot 31 december 2010. |
(4) |
Ingevolge de intrekking van Verordening (EG) nr. 479/2008 worden wijnen nu omschreven in bijlage XI ter bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (6). Er moet bijgevolg naar die bijlage worden verwezen. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 11, eerste alinea, van Richtlijn 2000/13/EG moet de lijst in bijlage III bis systematisch worden geëvalueerd en, zo nodig, bijgewerkt op basis van de meest recente wetenschappelijke kennis. |
(6) |
De wijnsector heeft nieuwe wetenschappelijke studies uitgevoerd naar de allergeniteit van caseïne en ovalbumine, afgeleid van melk respectievelijk eieren, die worden gebruikt als klaringsmiddel bij de wijnproductie. Volgens de aanvrager zijn die studies gebaseerd op nieuwe wetenschappelijke gegevens waaruit blijkt dat het niet waarschijnlijk is dat met caseïne en ovalbumine overeenkomstig goede productiepraktijken geklaarde wijnen ongewenste reacties veroorzaken bij voor melk of eieren allergische personen. |
(7) |
Op 8 juni en 19 juli 2010 heeft de Internationale Wijnorganisatie een verzoek ingediend voor een vrijstelling van de etiketteringsvoorschriften voor caseïne en ovalbumine die als klaringsmiddel bij de productie van wijn worden gebruikt. |
(8) |
Op 14 juli en 30 juli 2010 heeft de Commissie bij de EFSA een verzoek ingediend om een wetenschappelijk advies voor bovengenoemde stoffen. |
(9) |
Om te vermijden dat de economische actoren door de wijziging van de etiketteringsvoorschriften onnodig worden belast, moet de verplichte toepassing van Richtlijn 2007/68/EG op de wijnsector worden uitgesteld in afwachting van de wetenschappelijke beoordeling door de EFSA. |
(10) |
De datum, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2007/68/EG die in een overgangsperiode voorziet, moet bijgevolg worden vastgesteld op 30 juni 2012 voor wijnen die vóór die datum in de handel zijn gebracht of zijn geëtiketteerd en totdat de voorraad strekt, mits zij voldoen aan de eerder geldende bepalingen, namelijk die van Richtlijn 2005/26/EG. |
(11) |
Richtlijn 2007/68/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(12) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 3 van Richtlijn 2007/68/EG wordt de derde alinea vervangen door:
„De lidstaten staan toe dat wijnen, zoals omschreven in bijlage XI ter bij Verordening (EG) nr. 1234/2007, die vóór 30 juni 2012 in de handel zijn gebracht of zijn geëtiketteerd en die aan Richtlijn 2005/26/EG voldoen, worden verkocht zolang de voorraad strekt.”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 december 2010.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.
(2) PB L 310 van 28.11.2007, blz. 11.
(3) PB L 75 van 22.3.2005, blz. 33.
(4) PB L 125 van 21.5.2009, blz. 52.
(5) PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.
(6) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
BESLUITEN
31.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 347/29 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2009
betreffende steunmaatregel C 21/05 (ex PL 45/04) die Polen voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van Poczta Polszka als compensatie voor universele postdienstverplichtingen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9962)
(Slechts de tekst in de Poolse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
(2010/815/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (1), en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 61, lid 1, onder a),
Na de belanghebbenden overeenkomstig voornoemde bepalingen (2) te hebben uitgenodigd hun opmerkingen kenbaar te maken en gezien die opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
I. PROCEDURE
(1) |
Bij e-mail van 30 april 2004 meldden de Poolse autoriteiten bij de Commissie twee steunmaatregelen aan ten gunste van het Poolse postbedrijf Państwowe Przedsiębiorstwo Użyteczności Publicznej Poczta Polska (hierna: „PP” genoemd) in het kader van de „procedure van het interimmechanisme” als bedoeld in bijlage IV.3 van de Toetredingsakte die deel uitmaakt van het Verdrag betreffende de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije tot de Europese Unie. |
(2) |
De twee steunmaatregelen werden geregistreerd onder de volgende nummers: PL 45/04 („Compensatie ten gunste van PP voor het verrichten van universele postdiensten”) en PL 49/04 („Steun aan PP voor investeringen betreffende de verlening van universele postdiensten”). |
(3) |
Op 26 juli 2004, 26 november 2004 en 7 februari 2005 verzocht de Commissie om aanvullende informatie. Bij brieven van 10 september 2004, 27 oktober 2004, 3 december 2004 en 29 maart 2005 verstrekten de Poolse autoriteiten aanvullende informatie. |
(4) |
De Poolse autoriteiten en de diensten van de Commissie kwamen vervolgens twee keer bijeen, namelijk op 25 oktober 2004 en 31 januari 2005. Op 20 juni 2005 ontving de Commissie aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten. |
(5) |
Bij brief van 29 juni 2005 stelde de Commissie Polen ervan in kennis dat zij had besloten om ten aanzien van beide steunmaatregelen de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden. De twee steunmaatregelen werden geregistreerd onder de volgende nummers: C 21/05 („Compensatie ten gunste van PP voor het verrichten van universele postdiensten”) en C 22/05 („Steun aan PP voor investeringen betreffende de verlening van universele postdiensten”). |
(6) |
Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). De Commissie nodigde belanghebbenden uit hun opmerkingen kenbaar te maken. |
(7) |
De Commissie ontving geen opmerkingen van andere belanghebbenden. |
(8) |
Polen maakte zijn opmerkingen bij brief van 9 augustus 2005 kenbaar. Op 10 januari 2006 vond tussen de Poolse autoriteiten en de Commissie een bijeenkomst plaats. De Commissie vroeg bij brief van 24 januari 2006 om aanvullende informatie. |
(9) |
Bij brief van 10 februari 2006 stelden de Poolse autoriteiten de Commissie in kennis van hun voornemen de aanmelding van steunmaatregel C 22/05 („Steun aan PP voor investeringen betreffende de verlening van universele postdiensten”) in te trekken. Op verzoek van de Commissie van 27 februari 2006 gaven de Poolse autoriteiten bij brief van 13 maart 2006 aan niet door te zullen gaan met de steunmaatregel waarop voornoemde aanmelding ziet en werd het wettelijk kader van de maatregel zo veranderd dat niet meer de mogelijkheid tot het verlenen van investeringssteun bestaat (4). |
(10) |
Bij besluit van 27 april 2006 besloot de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag met betrekking tot steunmaatregel C 22/05 („Steun aan PP voor investeringen betreffende de verlening van universele postdiensten”) te beëindigen, omdat de steunmaatregel nooit ten uitvoer was gelegd en de procedure bijgevolg zonder voorwerp was geworden (5). |
(11) |
Bij brief van 23 februari 2006 stuurden de Poolse autoriteiten de Commissie aanvullende informatie over steunmaatregel C 21/05 („Compensatie ten gunste van PP voor het verrichten van universele postdiensten”). Zij wezen er echter op dat in 2004 en 2005 van overheidswege geen compensatie aan PP was verleend voor het uitvoeren van de verplichting tot het verrichten van postdiensten. De maatregel in kwestie was nooit gefinancierd en nooit toegepast in 2004 en 2005. |
(12) |
Bij besluit van 9 januari 2007 besloot de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag met betrekking tot steunmaatregel C 21/05 („Compensatie ten gunste van PP voor het verrichten van universele postdiensten”) gedeeltelijk te beëindigen, omdat de maatregel in 2004 en 2005 niet ten uitvoer was gelegd en zodoende voor deze periode zonder voorwerp was geworden. Voor de periode vanaf 1 januari 2006 bleef de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag echter lopen (6). Bij brief van 3 januari 2007 vroeg de Commissie om informatie over de steunmaatregel in kwestie voor de periode vanaf 2006. De Poolse autoriteiten antwoordden bij brief van 1 februari 2007. |
(13) |
PP had de status van openbaar nutsbedrijf en verrichtte zijn activiteiten op grond van de Wet van 30 juli 1997 inzake het staatsbedrijf van openbaar nut PP. In haar besluit van 24 april 2007 betreffende staatssteunzaak E 12/05 („Onbeperkte overheidsgarantie ten gunste van Poczta Polska”) meende de Commissie dat het feit dat PP op grond van zijn juridische status niet failliet kon gaan, betekende dat het bedrijf een onbeperkte staatsgarantie had gekregen (7). |
(14) |
Volgens het plan dat op 11 april 2006 door de ministerraad werd aangenomen, moest de eigendomsoverdracht van PP in twee stappen gebeuren: commercialisering en privatisering. Op 25 juni 2008 stelde Polen de Commissie in kennis van de inwerkingtreding op 25 april 2008 van een op 11 april 2008 vastgestelde wet tot wijziging van de wet ingevolge waarvan PP niet aan een gewone faillissementsprocedure kan worden onderworpen. Uit de nieuwe wet kon de Commissie echter niet opmaken welke wettelijke regeling op PP van toepassing was, aangezien de juridische status niet veranderd leek. |
(15) |
De eerste stap van de eigendomsoverdracht is genomen bij de Wet van 5 september 2008 op de commercialisering van het openbaar nutsbedrijf PP (8), waarbij PP is omgevormd van een staatsbedrijf tot een naamloze vennootschap (Spółka akcyjna) waarvan de staat de enige aandeelhouder is. Bijgevolg heeft PP niet meer de juridische status die het tegen faillissement beschermde. De onbeperkte overheidsgarantie ten gunste van PP is daarmee afschaft en er kan nu in voorkomend geval een gewone faillissementsprocedure tegen de onderneming worden ingesteld. |
(16) |
De Poolse autoriteiten en de Commissie kwamen meerdere keren bijeen: op 27 juni 2007, 20 juli 2007, 26 september 2007 en 25 juli 2008. |
(17) |
Na deze bijeenkomsten stuurden de Poolse autoriteiten de Commissie aanvullende informatie, die werd geregistreerd op 7 december 2007 (A/40109/a), 8 februari 2008 (A/2536), 15 april 2008 (A/7047), 28 april 2008 (A/8137), 18 juni 2008 (A/13261), 7 november 2008 (A/23609), 6 januari 2009 (A/191), 2 februari 2009 (A/2483), 29 april 2009 (A/10409), 15 juni 2009 (A/14530), 4 september 2009 (A/19121), 14 september 2009 (A/19796), 25 september 2009 (A/20558), 1 oktober 2009 (A/20997) en 2 november 2009 (A/23309). |
II. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING
II.1. De begunstigde
(18) |
PP is de huidige nationale exploitant van postdiensten, die is opgericht op 1 januari 1992 bij besluit van de minister van Communicatie van 4 december 1991 en het resultaat is van de omvorming van de Dienst Post en Telecommunicatie tot post- en telecomafdelingen. |
(19) |
PP is bij de Postwet van 12 juni 2003 („Postwet”) (9) belast (10) met het verzorgen van een universele postdienst op het hele grondgebied van de Republiek Polen. |
(20) |
Via implementatie van de Strategie voor de ontwikkeling van PP voor 2004-2006 is PP omgevormd tot een naamloze vennootschap. Als gevolg van deze veranderingen heeft het staatsconcern PP nu de volgende dochterondernemingen:
|
(21) |
In 2007 verleende de onderneming haar diensten via 8 692 postkantoren, waarvan 53 % in plattelands- en 47 % in stedelijke gebieden was gevestigd. PP is de grootste werkgever in Polen: in 2006 waren er meer dan 95 000 mensen tewerkgesteld. |
(22) |
PP is hoofdzakelijk actief in de postsector. Behalve een universele postdienst (voorbehouden en niet-voorbehouden), verricht de onderneming ook gratis diensten die geen universeel karakter hebben, zoals koerierdiensten, postzegelverkoop, de distributie van geschreven media en direct-marketingdiensten. |
(23) |
Als gevolg van de aanhoudende neerwaartse trend in het dienstenvolume bij het openbare postbedrijf, met name op het platteland, staat PP voor het probleem hoe het met inachtneming van het toegankelijkheidsvereiste zijn infrastructuur en personele middelen maximaal kan benutten. Daartoe ontwikkelt PP al verschillende jaren financiële en andere commerciële activiteiten en werkt het samen met enkele financiële en verzekeringsmaatschappijen. Sommige verliesgevende commerciële diensten worden momenteel geschrapt in het kader van een „verbeterprogramma” dat eind 2008 is gelanceerd. Verder streeft PP ernaar het aantal en het volume van de diensten van BP, PAUF en PTUW in de nabije toekomst te vergroten. Samen met de heronderhandeling van de interne verrekenprijzen zal dat er over enkele jaren toe leiden dat het PP-concern een bevredigend rendement haalt op de activiteiten van deze dochterondernemingen, zo is althans de verwachting van de Poolse autoriteiten. |
(24) |
De financiële activiteiten van PP omvatten onder meer de verkoop van producten van BP (een dochter van de bank PKO BP en van PP), namelijk leningen, rekeningen en deposito’s, leasediensten (via Post Media Serwis, een andere dochter van PP), verschillende financiële diensten, waaronder het overmaken van giraal geld naar bankrekeningen, geldbezorging aan huis via postwissels, het innen van kijk- en luistergeld en het verwerken van cheques die door verschillende banken worden uitgegeven en van rekening-courantkredieten. Verder is PP met de distributie van verzekerings- en financieringsproducten van ondernemingen waarmee het een kapitaalbinding heeft — PAUF, OFE Pocztylion en TUW Pocztowe (12) — ook actief op de verzekeringsmarkt. En het beheert het pensioenfonds Pocztylion-Arka PTE S.A. |
(25) |
Tot slot verstrekt PP ook IT-diensten, via zijn dochter Postdata, en e-commercediensten. |
(26) |
Organisatorisch bestaat PP uit (13):
|
(27) |
Over het boekjaar 2006 behaalde PP een omzet van PLN 6 289 miljoen (1 572 miljoen EUR (14)), een bedrijfsresultaat van PLN 146 miljoen en een nettowinst van PLN 124 miljoen. Per 31 december 2006 bedroeg het eigen vermogen PLN 1 573 miljoen en de totale schulden, inclusief voorzieningen voor voorwaardelijke schulden, PLN 2 597 miljoen, waarvan PLN 1 525 miljoen voor schulden op korte termijn. |
(28) |
PP verricht diensten in verband met drie categorieën van activiteiten:
|
(29) |
In 2006 genereerde PP 99 % van zijn omzet met kernactiviteiten, die bestaan uit i) universele postdiensten (voorbehouden en niet-voorbehouden), ii) contractdiensten (hoofdzakelijk overige postdiensten die geen deel uitmaken van de universele postdienst, financiële diensten zoals cashstortingen op bankrekeningen en het beheer van kredieten en deposito’s bij BP, het beheer van radio- en televisielicenties en verzekeringsbemiddeling), en iii) commerciële diensten (hoofdzakelijk de verkoop van handelsgoederen, postzegelverkoop, postorderverkoop van tekstboeken, en valutahandel). |
II.2. De universele postdienst waarmee PP is belast
(30) |
Krachtens artikel 46, lid 2, van de Postwet van 12 juli 2003 (17) is PP belast met het verzorgen van een universele postdienst op het grondgebied van de Republiek Polen. |
(31) |
Artikel 3, lid 25, van de Postwet omschrijft als universele postdiensten:
geleverd via het binnenlandse en internationale postverkeer op het grondgebied van de Republiek Polen, op consistente wijze, onder verenigbare voorwaarden en tegen betaalbare prijzen, met inachtneming van de wettelijk voorgeschreven kwaliteit en waarbij zorg wordt gedragen dat openbare brievenbussen volledig worden gelicht en zendingen ten minste iedere werkdag en niet minder dan vijf dagen in de week worden bezorgd. |
(32) |
De voorwaarden die van toepassing zijn op de uitvoering van de universele postdienst zijn vastgesteld bij het besluit van de minister van Infrastructuur van 9 januari 2004 betreffende de voorwaarden voor het verrichten van universele postdiensten (18). |
(33) |
De verzendingsduur wordt als volgt vastgesteld: — brieven met voorrang: D + 1 82 %, D + 2 90 %, D + 3 94 %; — brieven zonder voorrang: D + 3 85 %, D + 5 97 %; — pakketten met voorrang: D + 1 80 %; — pakketten zonder voorrang: D + 3 90 %. |
(34) |
De beschikbaarheid van postkantoren:
|
(35) |
Verder dient elke gemeente (gmina) met meer dan 2 500 inwoners ten minste één postkantoor te hebben. Een gemeente met minder dan 2 500 inwoners kan worden verzorgd door een postkantoor in een naburige gemeente of een mobiel postkantoor, mits dit de kwaliteit van de dienstverlening ten goede komt of de lokale autoriteiten daar vooraf hun goedkeuring aan hebben gegeven. Elk postkantoor dient ten minste vijf dagen in de week open te zijn. |
(36) |
Artikel 47 van de Postwet bepaalt welke diensten aan PP zijn voorbehouden:
|
(37) |
Krachtens artikel 47 van de Postwet worden de tarieven voor universele postdiensten vastgesteld op basis van de bezorgkosten en zijn deze tarieven op het hele grondgebied van het land gelijk, transparant en niet-discriminatoir. |
(38) |
Bovendien stelt de Postwet een uitdrukkelijk verbod op het subsidiëren van niet-voorbehouden universele postdiensten uit de opbrengsten uit voorbehouden diensten. |
(39) |
Krachtens artikel 12 van de Wet van 30 juli 1997 inzake het staatsbedrijf van openbaar nut PP, exploiteert PP het postbedrijf naar eigen inzicht, maar wel op basis van kosteneffectiviteit en economische doeltreffendheid. |
(40) |
Overeenkomstig Richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap, is Polen voornemens het wettelijk monopolie op postdiensten uiterlijk op 31 december 2012 af te schaffen. |
II.3. De maatregel in kwestie
(41) |
Op grond van artikel 17 van de Wet van 30 juli 1997 inzake het staatsbedrijf van openbaar nut PP (19), de Postwet, het besluit van de minister van Infrastructuur van 9 januari 2004 betreffende de voorwaarden voor het verrichten van universele postdiensten, en het besluit van de minister van Financiën van 24 december 2003, zijn de Poolse autoriteiten voornemens PP subsidies te verlenen ter compensatie van eventuele verliezen in verband met het verzorgen van de universele postdienst. |
(42) |
Deze subsidies worden ex post verleend, op basis van eventuele verliezen die voor een bepaald jaar zijn geboekt. Het subsidiebedrag wordt beperkt tot het bedrag van de geleden verliezen. |
(43) |
Aan het diepgaande onderzoek van de Commissie naar de subsidiemaatregel lag primair de vraag ten grondslag of de maatregel in overeenstemming was met de voorwaarden voor verenigbaarheid zoals die zijn neergelegd in de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst. Het onderzoek was er verder vooral op gericht de Commissie een redelijke mate van zekerheid te verschaffen dat de staat de extra nettokosten (20) die PP zal maken bij het uitvoeren van de verplichting tot het verzorgen van een universele openbare dienst, niet zal overcompenseren. |
III. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN
(44) |
Van de overige belanghebbenden zijn geen opmerkingen ontvangen. |
IV. OPMERKINGEN VAN POLEN
(45) |
Polen heeft in de loop van het onderzoek zijn opmerkingen kenbaar gemaakt (zie punt 17, boven). |
IV.1. Verstrekte informatie
(46) |
Polen heeft informatie verstrekt over de organisatiestructuur en activiteiten van PP en over de relevante markten waarop de onderneming actief is (zie II.1), alsook over de toepasselijke wettelijke voorschriften en boekhoudregels en de gebruikte administratieve verantwoordings- en verslagleggingstechniek. Ook zijn verschillende relevante data en verslagen van de nationale regelgevende instantie overlegd betreffende de conformiteit van het systeem van kostprijsadministratie met artikel 52 van de Postwet en met het besluit van de minister van Financiën van 24 december 2003. |
(47) |
Meer in het bijzonder heeft Polen de Commissie onder meer de volgende wetgeving overlegd: de Wet van 30 juli 1997 inzake het staatsbedrijf van openbaar nut PP, de Postwet van 12 juli 2003 en de daaropvolgende wijziging, het besluit van de minister van Financiën van 24 december 2003 en de Wet van 5 september 2008 op de commercialisering van het openbaar nutsbedrijf PP. |
(48) |
Polen heeft gedetailleerde inlichtingen verstrekt over de scheiding van boekhoudingen en over de methode van kostentoerekening die de postexploitant hanteert voor het kwantificeren van de kosten (21) van de universele postdienst. |
(49) |
Polen heeft gegevens betreffende verschillende kosten- en inkomstencategorieën verstrekt, alsook de financiële resultaten per activiteitenterrein (22), gedetailleerde resultaten voor afzonderlijke diensten, financiële overzichten en andersoortige financiële gegevens. |
(50) |
Alle in het verleden door de nationale regelgevende instantie gepubliceerde jaarverslagen (23) zijn ter beschikking van de Commissie gesteld. |
IV.2. Boekhoudsysteem van PP
(51) |
De Poolse autoriteiten hebben aangegeven dat de interne boekhouding werkt volgens consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie, overeenkomstig het bepaalde in de Postwet, waarbij artikel 14, lid 2, van Richtlijn 97/67/EG (hierna „postrichtlijn” genoemd), ingevolge waarvan de leveranciers van een universele dienst in hun interne boekhouding afzonderlijke rekeningen moeten aanhouden, in Poolse wetgeving is omgezet. |
(52) |
Op grond van artikel 52, leden 1 (24) en 2 (25), van de Postwet, moet PP zijn administratie op een zodanige wijze voeren dat het mogelijk is i) de kosten van voorbehouden diensten voor elke dienst afzonderlijk te berekenen en de kosten van niet-voorbehouden diensten (zowel universele als niet-universele) in hun totaliteit), en ii) kosten per eenheid te berekenen. De minister van Financiën heeft op 24 december 2003 krachtens de Postwet een besluit uitgevaardigd betreffende het kostentoerekeningssysteem van de exploitant die de universele postdienst verzorgt (26). Dit besluit (27), dat op 1 januari 2004 van kracht is geworden, vormt de implementatie van artikel 14, lid 3, van de postrichtlijn. |
(53) |
De geïntegreerde boekhouding van PP is onderverdeeld in drie hoofdcategorieën:
|
IV.2.1 Systeem van kostentoerekening
(54) |
Bij de financiële boekhouding a) worden de kosten rubrieksgewijs vastgelegd (28). |
(55) |
Bij de analytische boekhouding b) worden de kosten en opbrengsten vastgelegd van
|
(56) |
Bij het boekhoudsysteem waarbij de kosten aan diensten worden toegerekend (c), worden de volgende kosten onderscheiden: — Directe kosten: deze kosten kunnen op basis van directe berekeningen of bewijsstukken rechtstreeks worden toegeschreven aan een specifieke dienst. In 2006 maakten de directe kosten […] (29) van de totale kosten van PP uit. De directe kosten omvatten onder meer de kosten van formulieren die voor bepaalde diensten zijn vereist, saldobetalingen aan buitenlandse postdiensten en de bedrijfskosten van ondersteuningsdiensten voor RTV-abonnementen. — Indirecte kosten: deze kosten, die niet rechtstreeks aan een specifieke dienst kunnen worden toegeschreven, worden geboekt op de indirecte-kostenrekeningen en vervolgens met specifieke verdeelsleutels over diensten verdeeld. In 2006 maakten de indirecte kosten […] van de totale kosten van PP uit. Bij de indirecte kosten (30) worden de volgende hoofdcategorieën onderscheiden: a) Exploitatiekosten (31): In 2006 maakten deze kosten […] van de totale kosten van PP uit. De exploitatiekosten zijn de kosten in verband met het technologische proces van het leveren van diensten, zoals het lichten, sorteren en bezorgen van poststukken. Hier is het grootste deel van het personeel bij betrokken, wat verklaart waarom deze kosten zo hoog zijn. Tot de exploitatiekosten behoren verder de kosten voor afschrijving en onderhoud van het materieel dat tijdens het technologische proces wordt gebruikt, zoals sorteermachines, transportbanden en weegschalen. Deze kosten worden aan diensten toegerekend aan de hand van verdeelsleutels die zijn gebaseerd op de tijd die nodig is voor het verrichten van een dienst. De individuele handelingen die in postkantoren, hoofdkantoren en bezorggebieden worden uitgevoerd, zijn gestandaardiseerd (32). In 2006 telde PP ongeveer 600 gestandaardiseerde handelingen, die regelmatig worden geactualiseerd. Het onderzoek van 2006 strekte zich uit over 5 577 postkantoren, 242 hoofdkantoren en 23 800 bezorggebieden. b) Transportkosten (33): In 2006 maakten deze kosten […] van de totale kosten van PP uit. De transportkosten omvatten onder meer de kosten van postvervoer door de eenheid Logistiek en buitenlandse transporteurs. De transportkosten worden aan diensten toegerekend aan de hand van verdeelsleutels die zijn gebaseerd op het gewicht (34) van de getransporteerde poststukken. c) Onderhoudskosten netwerk (35): In 2006 maakten deze kosten […] van de totale kosten van PP uit. Onder deze kostencategorie vallen de kosten in verband met het onderhoud en gebruik van postkantoren, zoals huurkosten, energiekosten, kosten van uitrusting, kosten van het onderhoud van gebouwen en belastingen. Volgens de Poolse autoriteiten worden deze kosten toegerekend aan alle soorten diensten, en dus niet alleen aan de openbare postdiensten waarvoor het netwerk oorspronkelijk is opgezet en waarvoor het wordt onderhouden. De kosten worden toegerekend in functie van de som van i) de directe kosten plus ii) de indirecte exploitatiekosten plus iii) de indirecte transportkosten die reeds aan de diensten zijn toegerekend. d) Overige indirecte kosten (36): In 2006 maakten deze kosten […] van de totale kosten van PP uit. Hieronder vallen met name de kosten van de eenheid Logistiek in verband met de bezorging van pakketten en remboursezendingen, het bezorgen en ophalen van exprespost en telegrammen, de kosten van het lichten van openbare brievenbussen, het bezorgen van geadresseerde en ongeadresseerde zendingen en expeditie- en sorteerdiensten van en door derden, de kosten van binnenlands luchttransport en diensten van derden. De kosten van het bezorgen van genoemde zendingen worden aan diensten toegerekend aan de hand van verdeelsleutels die vooral zijn gebaseerd op gegevens over het aantal bezorgingen. — Overige kosten (of „Algemene kosten” (37)): Deze gemeenschappelijke kosten worden aan diensten toegerekend op basis van een algemene allocator, d.w.z. ze worden evenredig verdeeld, op basis van een procentuele verhoging van eerder toegerekende kosten. De hoofdcategorieën zijn: a) Algemene administratieve en ontwikkelingskosten (38): In 2006 maakten deze kosten […] van de kosten van alle diensten uit. Deze kosten houden met name verband met uitgaven voor algemeen beheer, administratie en financiering, alsook met ontwikkelingskosten. Hieronder vallen de afschrijvingen op gebouwen en terreinen, alsook op machines en uitrusting, zowel voor algemeen gebruik als voor administratieve doeleinden, de kosten van gebruik en onderhoud van kantoorgebouwen en -uitrusting, personeelssalarissen en werkgeversbijdragen, kantoorbenodigdheden die door het administratief personeel worden gebruikt, de kosten van het ontwikkelen en uitvoeren van projecten en andere bedrijfsactiviteiten die centraal worden uitgevoerd. Deze worden aan producten toegerekend op basis van „cost-to-cost” (39). b) Verkoop- en handelskosten: In 2006 maakten deze kosten […] van de kosten van alle diensten uit. — Verkoopkosten (40): Dit zijn kosten in verband met de verkoop van diensten, waartoe ook de kosten van het op peil houden van de verkoop en marketing- en reclamekosten behoren. Deze kosten worden aan diensten toegerekend op basis van „cost-to-cost”. — Handelskosten (41): Dit zijn de kosten die bij het uitvoeren van handelsactiviteiten worden gemaakt, waaronder begrepen de kosten van marketing en distributie van handelsproducten in postkantoren, tankstations en restauraties en van filatelieproducten. Het betreft met name de kosten van de opslag van handelsproducten en de personele en materiële kosten in verband hiermee. Deze kosten worden toegerekend aan de aankoopkosten van bedoelde producten. c) Financiële kosten: Rentekosten, de kosten van het leasen van transportmiddelen en andere vaste activa en kosten die voortvloeien uit wisselkoersverschillen worden meegenomen in de kostprijscalculatie. In 2006 maakten deze kosten […] van de totale kosten van de diensten van PP uit. |
(57) |
De analytische boekhouding is een onderdeel van de algemene boekhouding. |
(58) |
Een significant deel van de kosten van PP zijn indirecte kosten die aan kostendragers kunnen worden toegerekend en waarvan de hoogte kan worden berekend. „Overige kosten”, die niet als directe of indirecte kosten kunnen worden gerubriceerd, worden toegerekend aan afzonderlijke diensten op het moment dat de eenheidskosten worden vastgesteld. Dit gebeurt in verhouding tot de kosten die eerder aan die diensten zijn toegerekend (42). |
(59) |
De methode voor het berekenen van eenheidskosten is op een aantal punten gewijzigd. Zo is de volgorde gewijzigd waarin de verschillende categorieën van „overige kosten” worden toegerekend middels een verhoging in verhouding tot de eerder toegerekende directe en indirecte kosten (43). Het berekenen van eenheidskosten gebeurt door de Financiële Administratie. Boekhoudsysteem van PP
|
IV.2.2. Systeem van opbrengstentoerekening
(60) |
Opbrengsten uit verkoop komen voort uit de post-, financiële en andere activiteiten (44) die PP verricht. Tot de financiële opbrengsten behoren met name uitgekeerde dividenden en rente (bijv. rente op deposito’s, handelsvorderingen). „Overige exploitatieopbrengsten” zijn met name opbrengsten uit de verkoop van niet-financiële vaste activa, schadevergoedingen, afschrijvingen van oninbare vorderingen, het vrijvallen van ongebruikte voorzieningen en opbrengsten uit sociale activiteiten. |
(61) |
Opbrengsten uit verkoop kunnen in de regel rechtstreeks worden toegerekend aan diensten. Financiële en overige exploitatieopbrengsten die rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienstencategorie, werden als volgt verdeeld:
|
(62) |
Financiële en overige exploitatieopbrengsten die niet rechtstreeks aan specifieke diensten konden worden toegerekend, werden toegerekend aan dienstencategorieën, en wel in dezelfde verhouding als waarin de financiële en overige exploitatiekosten daaraan waren toegerekend. |
IV.2.3. Gegevens over kosten en opbrengsten voor de drie dienstencategorieën
(63) |
De 151 diensten die PP levert, zijn onderverdeeld in drie hoofdcategorieën: postdiensten, financiële diensten en overige diensten. Voor elk van deze dienstencategorieën bestaat in de boekhouding een aparte rekening. In bijlage 1 is te zien hoe de kosten en opbrengsten over 2006 over deze drie hoofdcategorieën zijn uitgesplitst. |
IV.3. Aanvullende waarborg voor de geschiktheid van het boekhoudsysteem
(64) |
De Postwet bepaalt enerzijds (46) dat de nationale regelgevende instantie zorg draagt dat PP een boekhouding voert die voldoet aan de bepalingen van de Postwet en het ministerieel besluit van 23 december 2003, en anderzijds dat het accountantskantoor dat verantwoordelijk is voor het certificeren van de rekeningen van de universele-dienstverlener ook moet controleren of de rekeningen voldoen aan bovengenoemde regels inzake de scheiding van boekhoudingen. |
(65) |
Volgens de Poolse autoriteiten heeft de nationale regelgevende instantie (UKE) onder meer afdoende onderzocht in hoeverre PP aan de vereisten voldoet die voortvloeien uit artikel 52 van de Postwet en het besluit van de minister van Financiën van 24 december 2003. Uit dit onderzoek is steeds gebleken dat i) voor elke dienst uit de categorie van voorbehouden diensten een berekening van de eenheidskosten werd gemaakt, en ii) dat de procedures voor kostprijscalculatie voorzagen in afzonderlijke berekeningen voor niet-voorbehouden universele postdiensten en diensten die niet tot de universele postdiensten behoren, wat betekent dat boekhouding en kostenoverzichten aan de vereisten van artikel 52, lid 1, van de Postwet voldeden. Bovendien konden de controlerende accountants zich er jaarlijks van verzekeren dat PP kosten direct en indirect aan diensten toerekende en daarbij de kostentoerekeningsmethode volgde die de minister van Financiën in zijn besluit van 24 december 2003 had vastgelegd voor exploitanten die universele postdiensten verzorgen. |
(66) |
Op basis van de resultaten van haar jaarlijkse controle doet de nationale regelgevende instantie in haar verslag een reeks aanbevelingen. Volgens de Poolse autoriteiten zijn de afgelopen jaren procedures geïmplementeerd en richtsnoeren vastgesteld voor het verbeteren van de kwaliteit en toepassing van de verdeelsleutels. Zo is een procedure voor het beheersen van de directe kosten ingevoerd die voorziet in de volgende taken: a) beoordelen of een bepaald type directe kosten feitelijk bij de uitvoering van een bepaalde dienst kan worden gemaakt, b) controleren of directe kosten op de juiste wijze tussen diensten zijn verdeeld, bijvoorbeeld de voorbehouden en niet-voorbehouden diensten, zakelijke en prioritaire diensten, c) voortdurend controleren of directe kosten in de verschillende regionale afdelingen van de Financiële Administratie op uniforme wijze worden vastgelegd, en d) periodieke beoordeling van de overheadkosten voor het identificeren van kosten die niet aan het verrichten van postdiensten zijn gerelateerd. |
IV.4. Hoogte van compensatie voor openbaredienstverplichting
(67) |
Ingevolge artikel 52a, lid 1, van de Postwet (47) heeft PP recht op compensatie van eventuele verliezen die op universele diensten worden geleden, mits deze compensatie niet hoger is dan het verschil tussen de kosten van de universele postdiensten en de opbrengsten uit deze diensten (zie artikel 52a, lid 2, van de Postwet (48)). |
(68) |
Artikel 52a, lid 4, van de Postwet bepaalt als volgt: „De subsidie voor het jaar waarin het verlies is geleden, wordt toegekend tot 31 december van het daaropvolgende jaar, op basis van de volgende stukken en informatie, die de president van UKE uiterlijk op 30 november van dat jaar aan de verantwoordelijke minister voor post en telecommunicatie moet verstrekken: 1) kopie van het financieel verslag van de openbare exploitant, gecontroleerd door de auditor, als bedoeld in artikel 56, lid 6; 2) informatie waaruit blijkt dat de voorwaarden van de wet waarbij de onderneming met universele diensten is belast, zijn vervuld; 3) informatie waaruit blijkt dat aan de regels inzake boekhouding en kostprijsadministratie, als bedoeld in artikel 52, lid 1 en 2, is voldaan. Lid 5 van hetzelfde artikel bepaalt dat op de in lid 1 bedoelde subsidie de bepalingen van artikel 33a van toepassing zijn.”. |
(69) |
De Poolse autoriteiten hebben aangegeven dat over de periode 1998-2008 geen verliezen op de universele postdienst zijn geleden. Vandaar dat over deze periode van overheidswege geen compensatie is verleend. |
(70) |
Voor een gedetailleerdere uitsplitsing van de resultaten van de postdiensten over 2006 wordt verwezen naar bijlage 2. |
(71) |
Volgens de prognoses wordt voor 2009-2011 voor de universele postdiensten een nettowinst verwacht. Vermoedelijk zal PP dus over de hele looptijd van de subsidiemaatregel (2006-2011) geen enkele compensatie ontvangen voor het uitvoeren van zijn universele-postdienstverplichtingen (zie voor uitgebreidere informatie over gemaakte en verwachte kosten en opbrengsten in de categorie van universele postdiensten, bijlage 3). Tabel 1
|
IV.5. Conclusie
(72) |
Polen kwantificeerde de kosten en opbrengsten van de universele postdienst volgens de regels inzake de scheiding van boekhoudingen en op basis van bovengenoemde toerekeningssystemen. |
(73) |
Polen heeft opgemerkt dat gezien i) de door haar verstrekte informatie over het kostentoerekeningssysteem en gerelateerde procedures, ii) de verstrekte gegevens, iii) de bestaande wettelijke bepaling inzake compensatie, en iv) het niet meenemen van een redelijke winst bij de berekening van het compensatiebedrag, de subsidiemaatregel PP niet overcompenseert voor de uitvoering van de openbaredienstverplichting. |
V. BEOORDELING
V.1. Kwalificatie van de maatregel als staatssteun
(74) |
Artikel 107, lid 1, van het VWEU bepaalt als volgt: „Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”. |
V.1.1. Bestaan van staatsmiddelen
(75) |
Om als staatssteun te worden aangemerkt, moet een voordeel zijn toe te schrijven aan de staat en direct of indirect met staatsmiddelen zijn verschaft. |
(76) |
In de onderhavige zaak zal de compensatie die aan PP wordt verleend voor het uitvoeren van zijn universele-postdienstverplichtingen worden betaald uit de staatsbegroting. Aan deze compensatie liggen specifieke wettelijke instrumenten ten grondslag, zoals de Wet van 30 juli 1997 inzake het staatsbedrijf van openbaar nut PP, de Postwet, het besluit van de minister van Infrastructuur van 9 januari 2004 betreffende de voorwaarden voor het verrichten van universele postdiensten, en het besluit van de minister van Financiën van 24 december 2003. |
(77) |
Bijgevolg is voldaan aan de twee bovengenoemde voorwaarden. |
V.1.2. Selectiviteit
(78) |
Voorts verbiedt artikel 107, lid 1, van het VWEU steunmaatregelen die „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties [begunstigen]”, met andere woorden: selectieve steun. |
(79) |
De compensatie wordt uitsluitend aan PP verleend en is dus selectief. |
V.1.3. Voordeel
(80) |
Om als staatssteun te worden aangemerkt, moet een maatregel de begunstigden een voordeel verschaffen. |
(81) |
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie blijkt duidelijk dat een compensatie voor de openbare dienst geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU vormt wanneer ze aan bepaalde voorwaarden voldoet (50). Wanneer de compensatie voor de openbare dienst daar niet aan voldoet en de algemene criteria voor de toepasselijkheid van artikel 107, lid 1, van het VWEU zijn vervuld, vormt de compensatie staatssteun. |
(82) |
In zijn arrest in de zaak-Altmark heeft het Hof aangegeven onder welke voorwaarden compensatie voor de openbare dienst geen staatssteun vormt:
|
(83) |
Wanneer aan elk van deze vier criteria is voldaan, vormt compensatie voor de openbare dienst geen staatssteun, omdat geen economisch voordeel is verschaft en artikel 107, lid 1, en artikel 108, van het VWEU niet van toepassing zijn. Wanneer de lidstaten deze criteria niet in acht nemen en de algemene criteria voor de toepasselijkheid van artikel 107, lid 1, van het VWEU zijn vervuld, vormt compensatie voor de openbare dienst staatssteun, die krachtens artikel 108, lid 3, van het VWEU moet worden aangemeld. |
(84) |
De Commissie is van oordeel dat in de onderhavige zaak niet aan het vierde criterium is voldaan. |
(85) |
Ten eerste is het contract voor de openbare dienst niet gegund na een openbare aanbesteding. |
(86) |
Ten tweede hebben de Poolse autoriteiten niet aangevoerd dat PP wordt gecompenseerd op basis van de kosten die een „gemiddelde” onderneming in de sector zou maken en kan de Commissie evenmin concluderen dat PP dezelfde kosten maakt als een „gemiddelde, goede beheerde onderneming” zou maken. Bovendien worden de voorziene subsidies verstrekt voor geleden verliezen. Bijgevolg moet de selectieve maatregel in kwestie worden beschouwd als een maatregel die PP een voordeel verschaft dat kan worden aangemerkt als een economisch voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU. |
V.1.4. Ongunstige beïnvloeding van de handel en concurrentievervalsing
(87) |
Artikel 107, lid 1, van het VWEU verbiedt ook steunmaatregelen die de handel tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden en de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen. |
(88) |
Bij haar beoordeling van deze twee voorwaarden hoeft de Commissie niet vast te stellen of de steunmaatregel de handel tussen lidstaten daadwerkelijk beïnvloedt en de mededinging daadwerkelijk vervalst, maar alleen of de steunmaatregel de handel kán beïnvloeden en de mededinging kán vervalsen (51). Wanneer steun van een lidstaat de positie van een onderneming ten opzichte van concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, moet dit handelsverkeer worden geacht door de steun ongunstig te worden beïnvloed. |
(89) |
Het is niet nodig dat PP zelf bij intracommunautaire handel is betrokken. Staatssteun kan de begunstigde onderneming helpen haar binnenlandse activiteiten te handhaven of versterken, met als gevolg dat ondernemingen die in andere lidstaten zijn gevestigd de markt van de betrokken lidstaat moeilijker kunnen penetreren. Bovendien kan het versterken van een onderneming die daarvoor niet bij intracommunautaire handel was betrokken, die onderneming in staat stellen de markt van een andere lidstaat te penetreren. |
(90) |
Wat betreft het marktsegment voor brievenpostdiensten die niet voorbehouden zijn, hebben drie ondernemingen een vergunning voor het leveren van deze diensten: PP, „Dystrybucja Polska Sp. z o.o.” en „Indesys Dominik Steinhaus”. Volgens de Poolse autoriteiten heeft PP op dit marktsegment nog steeds een sterke positie, omdat de ene concurrent („Dystrybucja Polska Sp. z o.o.”) zich op de distributie van reclamedrukwerk concentreert en de andere uitsluitend in de regio Masovia actief is. |
(91) |
De segmenten voor respectievelijk pakket- en koeriersdiensten zijn in Polen zeer competitief. In het segment voor pakketdiensten heeft PP een aandeel van […] en in dat voor koeriersdiensten van […] (52). Ondernemingen die actief zijn op deze segmenten leveren ofwel kwalitatief hoogwaardige diensten tegen hoge prijzen (DHL, TNT, UPS) of basisdiensten (bijv. General Logistic Systems, Opek, Schenker, X-Press Couriers, Blyskawica). |
(92) |
In het segment voor reclamebezorging heeft PP een aandeel van ongeveer […], terwijl het aandeel in het segment voor ongeadresseerd drukwerk ongeveer […] (53) bedraagt. Hoewel PP een marktaandeel van […] heeft, komen er steeds meer concurrenten die een agressieve strategie voeren. |
(93) |
Wat de financiële diensten betreft, roept de Commissie in herinnering dat de banksector al vele jaren openstaat voor concurrentie. De concurrentie die mogelijk al was ontstaan door de invoering van het vrije kapitaalverkeer waarin het VWEU voorziet, is door de progressieve liberalisering van de financiële markten nog versterkt. |
(94) |
De financiële activiteiten van PP omvatten onder meer de verkoop van producten van BP (een dochter van de bank PKO BP), namelijk leningen, rekeningen en deposito’s, leasediensten (via Post Media Serwis, een dochter van PP), verschillende financiële diensten, waaronder het overmaken van giraal geld naar bankrekeningen, geldbezorging aan huis via postwissels, het innen van kijk- en luistergeld en het verwerken van cheques die door verschillende banken worden uitgegeven en van rekening-courantkredieten. Verder is PP met de distributie van verzekerings- en financieringsproducten van ondernemingen waarmee het een kapitaalbinding heeft — PAUF, OFE Pocztylion en TUW Pocztowe — ook actief op de verzekeringsmarkt. En het beheert het pensioenfonds Pocztylion-Arka PTE S.A. |
(95) |
Omdat PP verzekerings- en financiële producten van dochter- en gelieerde ondernemingen distribueert, concurreert het ook met banken, verzekeringsmaatschappijen en makelaars. Daarnaast heeft PP de laatste jaren het aanbod van betaaldiensten voor klanten aanzienlijk uitgebreid, waarbij aan de traditionele postdiensten een reeks diensten is toegevoegd die voorheen uitsluitend door banken werden verleend (debet- en kredietkaarten, overboekingen, doorlopende betaalopdrachten voor facturen van nutsbedrijven). Deze ontwikkeling heeft de onderlinge substitueerbaarheid vergroot van de financiële diensten van PP en die van de banken. |
(96) |
In Polen zijn financiële instellingen uit verschillende lidstaten actief, hetzij rechtstreeks via filialen of vertegenwoordigingskantoren, hetzij indirect via een meerderheidsbelang in banken en andere financiële instellingen die in Polen zijn gevestigd. |
(97) |
Concluderend: op de markten voor post- en financiële diensten concurreren ondernemingen uit verschillende lidstaten. De compensatie voor de openbare dienst die mogelijk aan PP wordt toegekend, zal de concurrentiepositie van PP versterken ten opzichte van andere post- en financiële bedrijven die in Polen of andere lidstaten zijn gevestigd. Voor die bedrijven zou het daardoor moeilijker worden om de Poolse markt te betreden. Bijgevolg kan de maatregel de mededinging vervalsen en de handel tussen lidstaten negatief beïnvloeden. |
V.1.5. Conclusie
(98) |
Een eventuele compensatie voor PP uit hoofde van de onderhavige subsidiemaatregel zou staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU vormen. |
V.2. Beoordeling van de verenigbaarheid van de steun
(99) |
Zoals vermeld onder I, boven, is de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag na het besluit van 9 januari 2007 blijven lopen voor de periode vanaf 1 januari 2006. |
(100) |
Punt 25 van de communautaire kaderregeling van 2005 inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (54) („Kaderregeling”) bepaalt dat „(d)eze kaderregeling geldt voor een periode van zes jaar vanaf haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie”. Punt 26 van de Kaderregeling bepaalt dat „(d)e Commissie […] deze kaderregeling (toepast) op alle bij haar aangemelde steunvoornemens en zij […] over die voornemens een beslissing (zal) nemen nadat deze kaderregeling in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, zelfs indien deze voornemens vóór de bekendmaking zijn aangemeld”. |
(101) |
De steun in kwestie is door de Poolse autoriteiten aangemeld in het kader van de procedure van het „interimmechanisme” (zie het besluit tot inleiding van procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag van 25 juni 2005). De toepasselijke wettelijke regeling voor het beoordelen van de verenigbaarheid van de maatregel voor de periode 2006-2011, is bijgevolg de Kaderregeling. |
(102) |
De Commissie is van oordeel dat „bij de huidige stand van de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt, een compensatie voor de openbare dienst die staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU vormt, op grond van artikel 106, lid 2, van het VWEU met het Verdrag verenigbaar kan worden verklaard indien hij noodzakelijk is voor het beheer van de dienst van algemeen economisch belang en de ontwikkeling van het handelsverkeer niet wordt beïnvloed in een mate die strijdig is met de belangen van de Unie”. |
(103) |
Wanneer de Commissie beoordeelt of van een dergelijk evenwicht sprake is en de steun in kwestie verenigbaar, hanteert ze de voorwaarden van de Kaderregeling. De Kaderregeling noemt de volgende drie basisvoorwaarden: (i) de dienst in kwestie is een echte openbare dienst (d.w.z. de dienst aanmerken als een dienst van algemeen economisch belang is geen aperte fout), (ii) de onderneming is met de dienst belast middels een officieel besluit dat de onder 2.3 van de Kaderregeling genoemde gegevens bevat, en (iii) de onderneming ontvangt geen overcompensatie voor het verrichten van de openbare dienst (rekening houdend met een redelijke winst). |
V.2.1. Echte dienst van algemeen economisch belang
(104) |
Zoals aangegeven in de Kaderregeling, beschikken de lidstaten over een ruime beoordelingsmarge ten aanzien van de aard van de diensten die als diensten van algemeen economisch belang kunnen worden aangemerkt. „Het is de taak van de Commissie ervoor te zorgen dat deze beoordelingsmarge zonder kennelijke fout wordt toegepast wat de definitie van diensten van algemeen economisch belang betreft.” |
(105) |
De openbaredienstverplichting waarmee PP krachtens de Postwet is belast, is de universele postdienst (zie II.2, boven). Het verzorgen van een universele postdienst op het hele grondgebied van Polen, teneinde de hele Poolse bevolking dezelfde basisdiensten tegen dezelfde kosten te verschaffen, is een klassiek geval van een dienst van algemeen economisch belang. |
(106) |
De universele postdienst waarmee PP is belast, is bijgevolg een dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106 van het VWEU. |
V.2.2. Noodzaak van besluit waarin openbaredienstverplichtingen en berekeningswijze compensatie worden vastgelegd (toewijzing)
(107) |
Zoals aangegeven in de Kaderregeling, impliceert het begrip „dienst van algemeen economisch belang” in de zin van artikel 86 van het EG-Verdrag, dat aan de onderneming in kwestie een speciale taak is toegewezen. De verantwoordelijkheid voor het beheer van de dienst van algemeen economisch belang moet aan de onderneming worden opgedragen door middel van één of meer officiele besluiten. |
(108) |
In de onderhavige zaak vormen de Postwet van 12 juli 2003 en het besluit van de minister van Infrastructuur van 9 januari 2004 betreffende de voorwaarden voor het verrichten van universele postdiensten, de wettelijke instrumenten waarin de dienst van algemeen economisch belang, in casu de universele postdienst, wordt omschreven en waarbij het beheer van deze dienst aan PP wordt toegewezen (zie II.2, II.3 en IV.4, boven). |
(109) |
Overeenkomstig punt 2.3 van de Kaderregeling wordt in deze instrumenten met name het volgende aangegeven:
|
(110) |
Hoewel artikel 52 en 52a van de Postwet en het besluit van de minister van Financiën van 24 december 2003 al enkele beginselen aangaande de compensatie van de postexploitant bevatten (55), wordt daarmee slechts ten dele voldaan aan de vereisten van punt 12 d) en e) van de Kaderregeling. |
(111) |
Volgens punt 2.2 van het ministerieel besluit is het type kosten en opbrengsten dat aan diensten moet worden toegerekend, momenteel beperkt tot „kosten van verkochte producten en materialen”, „verkoopkosten”, „algemene en administratieve kosten” en „rente op schulden ter financiering van postdiensten, waaronder begrepen wisselkoersverschillen”. Vandaar dat de Commissie van oordeel is dat niet alle voor het berekenen van de compensatie relevante parameters in de nationale besluiten zijn vastgelegd. Aangezien bepaalde kosten en opbrengsten (56) in de nationale besluiten volledig zijn weggelaten uit de lijst van toe te rekenen kosten en opbrengsten, vallen ze ook buiten de controle en herziening (zie V.2.3.3, beneden). |
(112) |
Artikel 52a, lid 4, van de Postwet noemt als vereiste waaraan moet zijn voldaan wil UKE zijn goedkeuring kunnen geven aan een subsidie waarmee de postexploitant wordt gecompenseerd voor het uitvoeren van zijn verplichting tot universele-dienstverlening, dat de volgende stukken zijn overlegd: 1) het door de auditor gecontroleerde financieel verslag van de postexploitant, 2) informatie waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor toewijzing is voldaan, en 3) informatie waaruit blijkt dat aan de regels inzake boekhouding en kostprijsadministratie, als bedoeld in artikel 52, lid 1 en 2, is voldaan. Aangezien artikel 52, lid 2, rechtstreeks verwijst naar het ministerieel besluit en ingevolge dat besluit alleen bepaalde kosten aan diensten moeten worden toegerekend, is de Commissie om dezelfde redenen als hierboven van oordeel dat niet alle voor het berekenen van de compensatie relevante parameters in de toepasselijke nationale besluiten in aanmerking zijn genomen. Bijgevolg moet ook het vereiste dat de toepasselijke nationale besluiten een regeling moeten bevatten die overcompensatie voorkomt, worden geacht niet volledig zijn te vervuld. De beperkte reikwijdte van de jaarlijkse controles bevestigt dit (zie verder V.2.3.5, beneden). Bij analogie lijken de bepalingen die de Commissie heeft onderzocht geen enkele regeling voor restitutie van overcompensatie te bevatten. |
(113) |
Vandaar dat de Commissie van oordeel is dat niet volledig is voldaan aan het vereiste dat in de toepasselijke nationale besluiten moeten zijn aangegeven i) de parameters voor de berekening, controle en herziening van de compensatie (punt 12 d) van de Kaderregeling) en ii) een regeling om overcompensatie te vermijden en in voorkomend geval terug te betalen (12 e) van de Kaderregeling). Bovendien acht de Commissie het om bovengenoemde redenen gepast dat in de toepasselijke nationale besluiten duidelijk wordt aangegeven dat de jaarlijkse controle tot doel heeft overcompensatie te voorkomen. |
(114) |
Concluderend: het toewijzingsbesluit bevat niet alle gegevens die volgens de Kaderregeling zijn vereist, namelijk die welke in punt 12 d) en e) van de Kaderregeling staan vermeld. Bijgevolg is het tweede criterium alleen voor een gedeelte vervuld en dienen passende maatregelen te worden genomen om ook de in punt 128, onder i), genoemde kosten en opbrengsten op te nemen, teneinde te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is PP uit hoofde van de betrokken maatregel compensatie te verlenen en te verzekeren dat die compensatie verenigbaar is. |
(115) |
De analyse die onder V.2.3, beneden, van de uitvoering van de maatregel wordt gegeven, zal duidelijker maken wat de praktische gevolgen zijn van een onvolledige omschrijving van bedoelde parameters en van onvolledige regelingen om overcompensatie te voorkomen. |
V.2.3. Geen overcompensatie
(116) |
Volgens punt 14 van de Kaderregeling „(mag) het compensatiebedrag […] niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdende met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen”. Ook wordt aangegeven dat „(d)e in aanmerking te nemen kosten […] alle kosten (omvatten) die bij het beheer van de dienst van algemeen economisch belang worden gemaakt. […] Is de onderneming ook buiten de dienst van algemeen economisch belang werkzaam, dan mogen alleen de kosten die met de dienst van algemeen economisch belang verband houden, in aanmerking worden genomen.” |
(117) |
PP beperkt zich niet tot diensten van algemeen economisch belang (zie II.1, boven). |
(118) |
Om te kunnen beoordelen of voornoemd criterium is vervuld, is het nodig de kosten te kwantificeren van de openbaredienstverplichting (universele postdienst) die aan PP bij de toewijzingsbesluiten is opgelegd en deze kosten vervolgens af te zetten tegen de voordelen die PP door de staat zullen worden verschaft. |
(119) |
Artikel 52a van de Postwet stelt al een duidelijk verbod op overcompensatie „1. De openbare exploitant die is gehouden tot het verrichten van universele postdiensten, ontvangt bij verlies op deze diensten uit de staatsbegroting een subsidie ter compensatie hiervan. 2. De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld bij de Begrotingswet, met als uitgangspunt dat het totale subsidiebedrag niet hoger mag zijn dan het verschil tussen de kosten van universele postdiensten en de opbrengst uit deze diensten…”. |
V.2.3.1. Juiste opgave van kosten en opbrengsten
(120) |
De totalen van bepaalde categorieën kosten en opbrengsten die in de analytische boekhouding staan vermeld, komen overeen met de totalen in de financiële overzichten. Aangezien de analytische boekhouding onderdeel is van de algemene boekhouding (57), en laatstgenoemde elk jaar aan een onafhankelijk audit is onderworpen, die geen aanleiding heeft gegeven voor wezenlijke opmerkingen, heeft de Commissie geen reden om te betwijfelen dat de vermelde interne kosten en opbrengsten daadwerkelijk zijn gemaakt. |
V.2.3.2. Adequate scheiding van boekhoudingen voor berekening van het nettoresultaat van de universele dienstverplichting
(121) |
Aangezien PP niet alleen diensten van algemeen economisch belang verricht, maar ook commerciële diensten, is de onderneming ingevolge artikel 14, lid 2, van de postrichtlijn verplicht om in de interne boekhouding afzonderlijke rekeningen aan te houden. |
(122) |
Op grond van artikel 52, lid 1, van de Postwet moet PP zijn boekhouding op een zodanige manier voeren dat de kosten van elk van de voorbehouden diensten afzonderlijk kunnen worden berekend, en de kosten van de niet-voorbehouden diensten, onderscheiden naar universele en niet-universele postdiensten, als totalen. |
(123) |
De Commissie heeft bij controle vastgesteld dat in de interne boekhouding duidelijk wordt onderscheiden tussen universele (onderscheiden naar voorbehouden en niet-voorbehouden) en niet-universele diensten. Polen heeft bedoelde scheiding gestaafd door de resultaten van afzonderlijke diensten en de geaggregeerde resultaten van dienstencategorieën te overleggen. |
(124) |
Zoals blijkt uit de informatie die aan de Commissie is verstrekt en uit de jaarlijkse controle van de nationale regelgevende instantie, worden de resultaten van PP voor elke voorbehouden dienst afzonderlijk berekend (58) en als totalen voor elk van de volgende categorieën: i) niet-voorbehouden universele postdiensten, en ii) overige commerciële diensten (niet zijnde diensten van algemeen economisch belang), overeenkomstig de vereisten van artikel 52, lid 1, van de Postwet. |
(125) |
De nationale regelgevende instantie geeft met name in haar verslagen voor 2006 en 2007 aan dat PP, als openbare exploitant die universele postdiensten verzorgt, zijn boekhouding en kostprijsadministratie op een zodanige manier voert dat de kosten van elk van de voorbehouden diensten afzonderlijk kunnen worden berekend, en de kosten van de niet-voorbehouden diensten, als totalen, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar universele en niet-universele postdiensten, overeenkomstig de vereisten van artikel 52, lid 1, van de Postwet. |
(126) |
Op basis van de informatie die Polen de Commissie heeft toegestuurd over de scheiding van boekhoudingen door PP, de externe controle op het voeren van een gescheiden boekhouding voor universele en niet-universele diensten, en de door de Commissie zelf uitgevoerde controles, kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat het bijhouden van een gescheiden boekhouding voor commerciële activiteiten enerzijds en activiteiten die voortvloeien uit de openbaredienstverplichtingen anderzijds, naar behoren gebeurt. De Commissie is derhalve van mening dat PP zijn rekeningen naar behoren scheidt, op een wijze die het mogelijk maakt de kosten van elk van de voorbehouden diensten afzonderlijk te berekenen, en de kosten van de niet-voorbehouden diensten, als totalen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen universele en niet-universele postdiensten, zoals bepaald in artikel 14, lid 2, van de postrichtlijn. |
V.2.3.3. Volledige toerekening van kosten en opbrengsten aan diensten
(127) |
Als onderdeel van haar onderzoek heeft de Commissie de verstrekte financiële gegevens op volledigheid gecontroleerd door de geaggregeerde cijfers uit de analytische boekhouding op de winst-en-verliesrekening aan te sluiten. |
(128) |
De Commissie constateerde dat i) kosten en opbrengsten van bepaalde categorieën („overige exploitatieresultaten” (59), „buitengewone resultaten” en sommige „financiele resultaten”) niet aan diensten waren toegewezen, en dat ii) het besluit van de minister van Financiën van 24 december 2003 het type kosten dat aan diensten moet worden toegerekend, beperkt tot „kosten van verkochte producten en materialen”, „verkoopkosten”, „algemene en administratieve kosten” en „rente op schulden ter financiering van postdiensten, waaronder begrepen wisselkoersverschillen”. Het relatieve aandeel van bedoelde kosten en opbrengsten in de totale kosten en opbrengsten, bedroeg in 2006 respectievelijk 2,5 % en 1,5 %. Hoewel de kosten en opbrengsten die niet aan diensten worden toegerekend in het verleden wellicht van marginale betekenis waren, kan dat in de toekomst veranderen. |
(129) |
Wat de resultaten uit het verleden betreft, heeft Polen nieuwe informatie overlegd waaruit blijkt dat dergelijke „niet-toegerekende resultaten” ex post onder universele (voorbehouden en niet voorbehouden) en niet-universele diensten werden verdeeld (uitgesplitst naar post-, financiele en overige diensten). Bovendien heeft Polen een toelichting verstrekt op de gebruikte toerekeningsmethode. Uit dit alles blijkt dat PP gebruik heeft gemaakt van een redelijke methode voor het toerekenen van deze kosten en opbrengsten. |
(130) |
De overige categorieën van interne kosten en opbrengsten (60) sloten aan op de winst-en-verliesrekening. |
(131) |
Vandaar dat de Commissie het noodzakelijk acht dat alle in punt 128, onder i), genoemde kosten en opbrengsten systematisch over de diensten worden verdeeld, overeenkomstig het beginsel dat alle resultaten moeten worden toegerekend en conform de voorwaarden van de Kaderregeling. |
V.2.3.4. Correct kostentoerekeningssysteem en adequate tenuitvoerlegging daarvan
(132) |
Zoals hierboven gezegd, bepaalt artikel 52, lid 2, van de Postwet dat „(d)e verantwoordelijke minister voor de overheidsfinanciën na overleg met de verantwoordelijke minister voor post en telecommunicatie bij ministerieel besluit de methode van kostentoerekening vaststelt, op basis van het beginsel dat kosten per eenheid moeten kunnen worden berekend, overeenkomstig het bepaalde in afdeling 1”. |
(133) |
Overeenkomstig voornoemde bepaling vaardigde de minister van Financiën op 24 december 2003 een besluit uit betreffende het kostentoerekeningssysteem van de exploitant die de universele postdienst verzorgt, waarmee artikel 14, lid 3, van de postrichtlijn in Poolse wetgeving is omgezet. |
(134) |
Blijkens de verslagen van de nationale regelgevende instantie rekende PP kosten direct of indirect aan verrichte diensten toe en voerde het deze toerekening uit volgens de methode zoals die in voornoemd ministerieel besluit van 24 december 2003 is omschreven. De nationale regelgevende instantie heeft elk jaar bevestigd dat de kosten van PP op de volgende wijze werden verdeeld:
|
(135) |
Hoewel in 2006 slechts […] van de kosten als directe kosten werden beschouwd, heeft de Commissie geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de kostenverdeling in directe en indirecte kosten. Bovendien hebben de controles van de nationale regelgevende instantie en de auditoren uitgewezen dat „het systeem van directe-kostenbeheersing is geïmplementeerd en afdoende functioneert”. |
(136) |
Wat de indirecte kosten betreft (zie IV.2.1, boven, „Systeem van kostentoerekening”) is de Commissie van mening dat de verdeelsleutels voor het toerekenen van de verschillende hoofdcategorieën van indirecte kosten (exploitatiekosten, transportkosten, onderhoudskosten netwerk en overige indirecte kosten) aan diensten, weliswaar beperkt in aantal zijn, maar desalniettemin redelijk. |
(137) |
Gezien de moeilijkheid van het precies toerekenen aan dienstenrekeningen van de kosten van lichting, sortering en bezorging die in verband met het verrichten van uiteenlopende diensten worden gemaakt, lijkt „arbeidstijd in minuten” (61) bijvoorbeeld een redelijke verdeelsleutel voor „operationele kosten”. De Commissie is op de hoogte van het feit dat in het boekhoudsysteem van PP recentelijk de exploitatiekosten verder zijn uitgesplitst en het aantal verdeelsleutels is uitgebreid, wat ten goede zou moeten komen aan de nauwkeurigheid van de interne boekhouding. |
(138) |
Evenzo lijkt de verdeelsleutel „gewicht van bezorgde poststukken” voor het toerekenen van „transportkosten” alleszins redelijk. De Commissie gaat er derhalve mee akkoord dat ten behoeve van de verdeling van transportkosten onder diensten, voor deze verdeelsleutel het uitgangspunt wordt gehanteerd dat voor elke kilo post van elke dienst het kostenelement „transport” op dezelfde manier wordt meegenomen. |
(139) |
Voor het verdelen van „overige indirecte kosten” onder diensten zijn de volgende gegevens nodig: i) gewicht van bezorgde poststukken, ii) volume/aantal van bezorgde poststukken, en iii) vereiste arbeidstijd voor het uitvoeren van de verschillende handelingen. Deze gegevens worden verzameld via „resultaten van statistisch onderzoek” (62), „cijfers over dienstenvolumes” (63) en „onderzoek naar werklast” (64). Het onderzoek naar de werklast wordt één keer per jaar gedurende één maand uitgevoerd en bestrijkt alle postkantoren, distributiecentra en bezorgregio’s. De verstrekking van diensten is een proces dat voor de afzonderlijke diensten in nauwkeurig omschreven handelingen is verdeeld, waarvoor op basis van de resultaten van genoemd onderzoek een standaardwerktijd is berekend. De Commissie heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de periodiciteit van de verzamelde gegevens. |
(140) |
Tot slot, de toerekening van „onderhoudskosten netwerk” in functie van de som van i) directe kosten plus ii) indirecte exploitatiekosten plus iii) indirecte transportkosten die reeds aan diensten zijn toegerekend, is weliswaar een aanvaardbare methode, maar lijkt toch verder weg van het oorzakelijk verband dan bovengenoemde methoden van kostentoerekening. |
(141) |
Door de aard van de meeste opbrengsten van PP kunnen deze rechtstreeks aan diensten worden toegerekend. Vandaar dat de Commissie er niet aan twijfelt dat de „verkoopopbrengsten” correct aan diensten zijn toegerekend. |
(142) |
De Poolse autoriteiten hebben de Commissie op haar verzoek (65) een financieel overzicht verstrekt waarin alle resultaten zijn uitgesplitst naar dienstencategorie (universele diensten uitgesplitst naar voorbehouden en niet-voorbehouden diensten, en niet-universele diensten naar post-, financiële en overige diensten), alsook een toelichting op de methode volgens welke deze resultaten aan de diensten zijn toegerekend. Het feit dat de verlangde gegevens zijn verstrekt, bewijst dat deze boekhoudgegevens op het vereiste detailleringsniveau kunnen worden geleverd. De Commissie heeft geen aperte fout ontdekt in de methode van toerekening van „overige exploitatieresultaten” (66), „buitengewone resultaten” (67) en „financiële resultaten” (68) aan dienstencategorieën. |
(143) |
De Commissie merkt tevens op dat een aanzienlijk deel van de kosten wordt toegerekend volgens de evenredigheidsmethode (ongeveer […] van alle kosten werd aan diensten toegerekend in verhouding tot eerder toegerekende kosten, met name de kosten uit de categorie „overige kosten”, d.w.z. „algemene, administratieve en ontwikkelingskosten”, „verkoopkosten” en bepaalde „financiële kosten” (69)). Men zou zich bijgevolg moeten inspannen het belang van de evenredigheidsmethode voor de kostprijsadministratie zo klein mogelijk te maken, zodat een sterker verband tussen kosten en diensten wordt gelegd. Samenvattend: de toerekeningsmethode is aanvaardbaar, maar kan worden verbeterd door ervoor te zorgen dat de verdeelsleutels zo veel mogelijk zijn gebaseerd op een verband tussen de kosten van de gebruikte middelen en de diensten die met deze middelen zijn verricht. |
(144) |
In dit verband heeft PP de Commissie laten weten dat regelmatig gedetailleerde voorschriften en procedures worden ingevoerd (70), alsook meer verfijnde verdeelsleutels, zodat deze een betere afspiegeling vormen van de oorzakelijke verbanden die bestaan tussen het type kosten dat wordt gemaakt en de diensten waaraan ze worden toegerekend, waardoor de interne boekhouding wat nauwkeurigheid betreft, sterker wordt. Met hetzelfde doel streeft PP ook naar de volledig implementatie van een activiteitengeoriënteerde kostentoerekening in de bedrijfsadministratie, wat de traceerbaarheid van de kosten van een activiteit naar diensten absoluut ten goede zou komen. |
(145) |
Evenzo worden specifieke voorschriften voor kostenverdeling in directe en indirecte kosten alsook voor het berekenen van verdeelsleutels regelmatig geactualiseerd. Zo is in 2007 een procedure voor directe-kostenbeheersing (71) gelanceerd voor het invoeren van duidelijkere voorschriften voor het beheersen van de enkelvoudige en gemeenschappelijke directe kosten die op dienstenrekeningen worden geboekt (72). Daarnaast zou ook het feit dat de verdeelsleutels voor indirecte kosten centraal worden vastgesteld (73), moeten bijdragen aan een meer homogene toepassing van die verdeelsleutels binnen de onderneming. Voorts zijn de organisatorische eenheden die verdeelsleutels berekenen, vanaf 1 januari 2007 verplicht om die ter controle aan de Financiële Administratie voor te leggen. In dit verband erkent de Commissie dat de financiële controle binnen PP — meer in het bijzonder de controleprocedures voor de boeking van directe en indirecte kosten — is verbeterd. |
(146) |
Bovendien heeft de nationale regelgevende instantie aanbevelingen gedaan die ertoe strekken ook enkele andere zwakke punten (74) uit de weg te ruimen die tijdens de jaarlijkse controle zijn geconstateerd. Volgens de Poolse autoriteiten is een aantal van de aanbevelingen die tijdens de controle van 2005 en 2006 tot uitdrukking zijn gebracht al uitgevoerd (75) of zal dat spoedig gebeuren. Naar de mening van de Commissie is het belangrijk dat alle aanbevelingen zo snel mogelijk worden uitgevoerd om te komen tot een sterke interne boekhouding. |
(147) |
Op basis van de door Polen verstrekte informatie over het kostentoerekeningssysteem, is de Commissie van oordeel dat PP verdeelsleutels gebruikt die een redelijk causaal verband hebben tussen de aan een dienst toegerekende kosten en de bron van die kosten. Bovendien onderkent de Commissie de inspanningen die door PP zijn geleverd voor i) het versterken van de controleomgeving in verband met managementinformatie, en ii) het verbeteren van de methode van kostentoerekening, die de grondslag vormen van de toekomstige berekening van de compensatie. |
(148) |
Zoals al is opgemerkt onder V.2.3.3, is het voor een juiste berekening van de nettoresultaten in verband met de verplichting tot het verzorgen van een universele postdienst, alsook van de resultaten voor niet-universele postdiensten, echter nodig dat álle kosten en opbrengsten (76) naar behoren worden toegerekend aan de afzonderlijke voorbehouden en niet-voorbehouden diensten die onder de universele postdienst vallen en aan de niet-universele postdienst en dat geen resultaten buiten beschouwing worden gelaten. |
V.2.3.5. Jaarlijkse onafhankelijke controle
(149) |
Ingevolge artikel 52, lid 3, van de Postwet overlegt een exploitant die universele postdiensten verricht, de voorzitter van UKE uiterlijk op 31 maart van elk jaar voor het voorafgaande jaar een verklaring waarin hij bevestigt te hebben voldaan aan de in lid 1 genoemde vereisten. Bovendien is de voorzitter van UKE gehouden de naleving te controleren van de in artikel 52, lid 4, onder 1 en 2, genoemde vereisten. |
(150) |
De „(o)penbare exploitant is gehouden de voorzitter van UKE uiterlijk op 31 juli van elk jaar het door de auditor gecontroleerde financieel verslag voor het voorafgaande jaar te overleggen, overeenkomstig het bepaalde in de Boekhoudwet van 29 september 1994 (staatsblad 2002, nr. 76, pos. 694, en staatsblad 2003, nr. 60, pos. 535) en het bepaalde onder 1 en 2”. |
(151) |
Zoals hierboven is opgemerkt, heeft de Commissie de uitvoerige verslagen ontvangen die de nationale regelgevende instantie jaarlijks samen met een onafhankelijke auditor opstelde over de nakoming van het vereiste van het voeren van een gescheiden boekhouding en het toerekenen van kosten. In die verslagen stond steeds als conclusie dat de interne boekhouding van PP was gebaseerd op algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen en derhalve geschikt was voor het kwantificeren van de extra kosten van de universele postdienst waarmee PP was belast. Bijgevolg werd voldaan aan artikel 14, lid 3, van de postrichtlijn. |
(152) |
Aangezien de analytische boekhouding onderdeel is van de algemene boekhouding is het belangrijk dat ook laatstgenoemde wordt gecontroleerd. De financiële overzichten van PP zijn elk jaar voorwerp van een onafhankelijk audit (zie V.2.3.1, boven). Bovendien controleert de auditor ook of de administratieve gegevens voldoen aan de vereisten van de Postwet (artikel 52). |
(153) |
Maar het feit dat in de jaarverslagen die de nationale regelgevende instantie samen met een onafhankelijk accountantskantoor opstelde steeds staat vermeld dat de reikwijdte van de onafhankelijke jaarlijkse controle is beperkt tot een beoordeling van „de mate waarin de openbare exploitant aan de vereisten heeft voldaan die voortvloeien uit artikel 52 van de Postwet en het ministerieel besluit”, en die controle zich derhalve beperkt tot bepaalde typen kosten (77), duidt erop dat de regelingen die tot dusver zijn getroffen ter voorkoming van overcompensatie, zonder de onder V.2.3.3 genoemde maatregelen onvoldoende zijn. De Commissie acht de reikwijdte van bedoelde controle te beperkt om het gestelde doel te bereiken, namelijk voorkomen dat geen overcompensatie plaatsvindt (zie punt 20 van de Kaderregeling en artikel 52a van de Postwet (78)). |
(154) |
Zoals al opgemerkt onder V.2.2, acht de Commissie het daarom noodzakelijk de reikwijdte van de jaarlijkse controle uit te breiden tot „overige exploitatieopbrengsten”, „overige exploitatiekosten”, „financiële opbrengsten”, „financiële kosten” en „buitengewone resultaten”, alsook tot „verkoopopbrengsten”. |
(155) |
Concluderend: de Commissie is van mening dat de reikwijdte van de boekhoudcontrole zodanig moet worden uitgebreid dat alle voor de berekening van de compensatie relevante kosten- en opbrengstencategorieën in aanmerking worden genomen. |
V.2.3.6. Geen overcompensatie verwacht voor 2009-2011
(156) |
Volgens de prognose van het postbedrijf (zie onderstaande cijfers) zal het ook in de komende jaren geen nettoverlies op het uitvoeren van haar openbaredienstverplichting lijden (zie voor meer uitvoerige informatie bijlage 3). Bijgevolg is de verwachting dat in de periode 2009-2011 uit hoofde van de maatregel in kwestie geen compensatie zal worden verstrekt. Tabel 2
|
(157) |
Zoals bovenstaande tabel laat zien, vertoont de nettowinst van PP uit universele postdiensten al jaren een dalende trend. Desalniettemin voorspelt het postbedrijf voor de komende jaren van de maatregel een voortdurende verbetering van de financiële resultaten. Als reden voor deze trendbreuk wordt een programma voor kostenoptimalisatie genoemd dat eind 2008 is gelanceerd. Het programma zou tot kostenbesparingen en bijgevolg een geleidelijke verbetering van de financiële resultaten moeten leiden. Het programma is niet alleen gericht op de diensten van algemeen economisch belang, maar ook op de commerciële diensten die het postbedrijf levert, waartoe geen diensten van algemeen economisch belang behoren. Zo zullen in het kader van dit programma enkele diensten die onder de verliesgevende bijkomende activiteiten vallen, in de toekomst niet meer worden aangeboden. Daarnaast zijn enkele maatregelen ontwikkeld voor het verhogen van de inkomsten binnen en buiten de categorie „diensten van algemeen economisch belang”, zoals de verkoop van overbodig onroerend goed, de modernisering van enkele financiële diensten ter vergroting van het concurrentievermogen, enz. |
(158) |
De belangrijkste uitgangspunten die aan de prognoses ten grondslag liggen, betreffen parameters zoals de mate waarin de organisatiestructuur zal veranderen, de prijsontwikkeling voor de verschillende postdiensten, verschillen tussen standaard- en werkelijke (arbeids)kosten, personeelsbezetting en macro-economische indicatoren (groei bbp, werkloosheidsgraad, inflatiecijfers, wisselkoers EUR/PLN en USD/PLN). |
(159) |
Bovendien, zoals hierboven reeds opgemerkt, hebben de Poolse autoriteiten aangegeven dat PP overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving alleen zal worden gecompenseerd voor eventuele verliezen die in verband met het verrichten van de universele postdienst worden geleden, ofschoon volgens de Kaderregeling een „redelijke winst” mag worden gemaakt. Bijgevolg zal in het compensatiebedrag geen „redelijke winst” zijn inbegrepen, wat een extra waarborg is dat geen overcompensatie zal plaatsvinden. |
(160) |
De Commissie heeft geen reden om te twijfelen aan de uitgangspunten voor het berekenen van de kosten en opbrengsten voor het restant van de looptijd van de maatregel. Bovendien bieden de verbeteringen die regelmatig in de controleomgeving en interne boekhouding worden aangebracht een extra waarborg dat de resultaten op de juiste wijze worden toegerekend aan de diensten van algemeen economisch belang en de diensten die daar niet toe behoren. |
(161) |
Aangezien PP van plan is om binnenkort een nieuw kostentoerekeningssysteem in te voeren dat is gebaseerd op de methode van activiteitengeoriënteerde kostentoerekening, wenst de Commissie hierover binnen drie maanden na invoering te worden geïnformeerd, alsook over andere significante veranderingen in de interne boekhouding van PP. |
VI. TIJDSCHEMA VAN GOEDKEURING
(162) |
Polen verzocht de Commissie aanvankelijk om bij het onderzoek ook het jaar 2012 te betrekken. Maar aangezien de vigerende regels voor het beoordelen van de verenigbaarheid van compensaties voor de openbare dienst- met andere woorden: de Kaderregeling — in 2011 vervallen, gaan de Poolse autoriteiten akkoord met een goedkeuring van de maatregel tot 2011. |
(163) |
Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie als volgt: wanneer in de periode 2006-2011 uit hoofde van de maatregel in kwestie een compensatie wordt verleend voor het uitvoeren van de openbaredienstverplichting, dan vormt die compensatie staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU en is die staatssteun ingevolge artikel 106, lid 2, van het VWEU verenigbaar, mits onderstaande voorwaarden zijn vervuld. |
VII. CONCLUSIE
(164) |
Uit het bovenstaande volgt dat de maatregel voldoet aan de vereisten van de Kaderregeling. De Commissie acht de regeling derhalve verenigbaar, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1) Polen verbetert de omschrijving van de parameters voor de berekening, controle en herziening van de compensatie, zodat alle resultaten aan diensten worden toegerekend volgens de algemeen aanvaarde methode, 2) Polen verbetert de regelingen voor het vermijden en in voorkomend geval terugbetalen van overcompensatie, zodat alle voor het berekenen van de compensatie relevante resultaten in aanmerking worden genomen en passende regelingen worden ingevoerd voor het terugbetalen van overcompensatie, en 3) Polen zorgt ervoor dat het nieuwe kostentoerekeningssysteem aan de vereisten van artikel 14, van de postrichtlijn blijft voldoen en stelt de Commissie in dit verband in kennis van significante veranderingen in de interne boekhouding, binnen drie maanden nadat deze veranderingen zijn doorgevoerd. |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De maatregel die Polen voor de periode 2006-2011 heeft ingevoerd voor het verlenen van compensatie aan PP voor de nettokosten die worden gemaakt bij het uitvoeren van de verplichting tot het verrichten van een universele postdienst, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 106, lid 2, van het VWEU, op voorwaarde dat aan de in artikel 2 genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 2
Polen neemt de nodige maatregelen om:
1. |
de omschrijving van de parameters voor de berekening, controle en herziening van de compensatie te verbeteren, zodat alle resultaten aan diensten worden toegerekend volgens de algemeen aanvaarde methode; |
2. |
de regelingen voor het vermijden en in voorkomend geval terugbetalen van overcompensatie te verbeteren, zodat alle voor het berekenen van de compensatie relevante resultaten in aanmerking worden genomen en passende regelingen worden ingevoerd voor het terugbetalen van overcompensatie; |
3. |
ervoor te zorgen dat het nieuwe kostentoerekeningssysteem aan de vereisten van artikel 14 van de postrichtlijn blijft voldoen en stelt de Commissie in dit verband in kennis van significante veranderingen in de interne boekhouding, binnen drie maanden nadat deze veranderingen zijn doorgevoerd. |
Artikel 3
Binnen twee maanden na kennisgeving van dit besluit stelt Polen de Commissie in kennis van de maatregelen die zijn genomen voor de tenuitvoerlegging ervan.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot de Republiek Polen.
Gedaan te Brussel, 15 december 2009.
Voor de Commissie
Neelie KROES
Lid van de Commissie
(1) Per 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag gewijzigd in respectievelijk artikel 107 en artikel 108 van het VWEU. De twee reeksen van bepalingen zijn in essentie identiek. Ten behoeve van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 van het VWEU waar nodig worden gelezen als verwijzingen naar respectievelijk artikel 87 en 88 EG.
(2) PB C 274 van 5.11.2005, blz. 14.
(3) Zie voetnoot 2.
(4) Artikel 17 van de Wet van 30 juli 1997 inzake het staatsbedrijf van openbaar nut PP, ingevolge waarvan het Poolse postbedrijf subsidies uit de staatsbegroting ontvangt voor de financiering van investeringen, is opgeheven. Het nieuwe artikel 52a van de Postwet voorziet niet in de mogelijkheid van investeringssteun.
(5) PB C 223 van 16.9.2006, blz. 11.
(6) PB C 33 van 15.2.2007, blz. 9.
(7) Deze garantie kan worden aangemerkt als steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en is, voor zover ze alle activiteiten van PP dekt, van onbepaalde duur en reikwijdte en er geen vergoeding voor wordt gevraagd, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Deze staatssteun kan worden aangemerkt als een bestaande steunregeling in de zin van bijlage IV.3, punt 1, van het Toetredingsverdrag. Op 25 april 2007 deed de Commissie Polen de aanbeveling om met betrekking tot deze garantie „dienstige maatregelen” te nemen, in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 88 van het EG-Verdrag. Aangezien de Poolse autoriteiten al waren gestart met het wetgevingsproces voor afschaffing van de overheidsgarantie ten gunste van PP, die voortvloeide uit het feit dat PP niet failliet kon worden verklaard, en hadden toegezegd de garantie niet later dan 30 juni 2008 af te schaffen, oordeelde de Commissie dat de Poolse autoriteiten de mededingingsbezwaren van de Commissie hadden weggenomen en sloot ze bij dezelfde beschikking de lopende staatssteunprocedure die was ingeleid overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 659/1999, (zie PB C 284 van 27.11.2007).
(8) Dziennik Ustaw No 180, punt 1109.
(9) PB nr. 130 (1188 als gewijzigd).
(10) Artikel 46, lid 2, bepaalt dat Poczta Polska wordt belast met het uitvoeren van de taken van de openbare exploitant als omschreven in de Postwet.
(11) Verleent tegenwoordig onder de naam „POST-TEL Sp. z o.o.” ook IT-diensten.
(12) Pocztowa Agencja Usług Finansowych SA (PAUF), Otwarty Fundusz Emerytalny Pocztylion (OFE Pocztylion) en Pocztowe Towarzystwo Ubezpieczeń Wzajemnych (PTUW).
(13) In bovengenoemde structuur zijn onlangs verschillende reorganisaties doorgevoerd. De meeste van de genoemde centra hebben regionale afdelingen.
(14) Bij een geschatte wisselkoers van 1 EUR = 4 PLN.
(15) Bij overcapaciteit kunnen bedoelde activiteiten, zoals transport, concessiediensten of bijkomende productie, voor externe klanten worden verricht.
(16) Bij overcapaciteit kunnen bedoelde diensten, zoals medische diensten, catering en verhuur van logeerkamers en trainingfaciliteiten, op commerciële basis aan derden worden verstrekt.
(17) „Poczta Polska wordt belast met het uitvoeren van de taken van de openbare exploitant als omschreven in de wet”.
(18) PB nr. 5 (34), als gewijzigd.
(19) Bij de Wet van 5 september 2008 op de commercialisering van het openbaar nutsbedrijf PP is de Wet van 30 juli 1997 inzake het staatsbedrijf van openbaar nut PP gedeeltelijk opgeheven. De inhoud van artikel 17 van laatstgenoemde wet, dat voorziet in de subsidiëring van PP voor het verrichten van universele postdiensten, werd verplaatst naar het nieuwe artikel 52a in de bestaande Wet van 12 juni 2003.
(20) De Commissie is van oordeel dat de extra nettokosten in verband met de openbaredienstverplichting de kosten zijn die bij het uitvoeren van de openbaredienstverplichting worden gemaakt, rekening houdend met de relevante opbrengsten en een redelijke winst uit het uitvoeren van die verplichting.
(21) Zie „Company COST Instruction”, waarin de regels voor kostprijsadministratie en -toerekening, de methode en frequentie van het berekenen van de verdeelsleutels, de verschillende fasen van de kostenverrekening aan het einde van de verslagleggingsperiode en de regels voor het bepalen van de kosten van een dienst zijn vastgelegd. In deze instructie wordt ook de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van de verschillende organisatorische eenheden aangegeven.
(22) Postdiensten — voorbehouden universele diensten, niet-voorbehouden universele diensten en niet-universele diensten — financiële en overige diensten.
(23) Samenvattingen of volledige verslagen voor 2004, 2005, 2006 en 2007.
(24) „Exploitanten van universele postdiensten zijn gehouden tot het bijhouden van een rekeningenboek en het voeren van een kostprijsadministratie op een zodanige manier dat kostprijscalculatie mogelijk is: 1) afzonderlijk voor elke dienst die onder de categorie van voorbehouden diensten valt, en 2) als totalen voor niet-voorbehouden diensten, onderscheiden naar a) universele postdiensten en b) diensten die niet onder de categorie van universele postdiensten vallen.”„De verantwoordelijke minister voor de overheidsfinanciën bepaalt in overleg met de verantwoordelijke minister voor post en telecommunicatie bij ministerieel besluit de methode van kostentoerekening, op basis van het beginsel dat kosten per eenheid moeten kunnen worden berekend, overeenkomstig het bepaalde in afdeling 1.”
(25) „De verantwoordelijke minister voor de overheidsfinanciën bepaalt na overleg met de verantwoordelijke minister voor post en telecommunicatie bij ministerieel besluit de methode van kostentoerekening, op basis van het beginsel dat kosten per eenheid moeten kunnen worden berekend, overeenkomstig het bepaalde in afdeling 1.”
(26) PB nr. 232 (2327).
(27) Zie punt 2.1.1 t.e.m. punt 2.1.4 van het besluit van de minister van Financiën van 24 december 2003.
(28) De volgende posten worden onderscheiden: afschrijvingen, materialen, energie, transport, reparatie, diensten van derden, salarissen, diensten t.b.v. personeel, promotie, belastingen, bankdiensten, reiskosten, diversen.
(29) Bedrijfsgeheim.
(30) Kosten in verband met vergunningplichtige diensten worden niet nader toegelicht in de tekst, omdat ze slechts […] van de totale kosten van PP uitmaken en dus van relatief weinig betekenis zijn.
(31) Rekeningen 511 en 515: loonkosten en toeslagen; afschrijvingen op computers en software; telecomdiensten; materialen en gebruiksformulieren; reparatie en onderhoud van postuitrusting.
(32) De verstrekking van diensten is een proces dat binnen PP voor de afzonderlijke diensten in nauwkeurig omschreven handelingen is verdeeld. Voor elke handeling is een standaardwerktijd vastgesteld, die aangeeft hoeveel tijd nodig is om die handeling of activiteit uit te voeren. Eén keer per jaar wordt onderzoek naar de werklast gedaan, waarbij het aantal verrichte handelingen wordt genoteerd. Vervolgens wordt een schatting gemaakt van de standaardwerktijd voor het verrichten van een bepaalde dienst.
(33) Rekening 512: kosten in verband met de exploitatie van postwagons; loonkosten, inclusief toeslagen van postbewakers — gerelateerd aan het vervoer van poststukken; persoonlijke kosten van personeel verantwoordelijk voor postwagens; persoonlijke kosten van personeel van de afdeling Wagonbeheer.
(34) Aantal stukken x gemiddeld gewicht/stuk, zoals blijkt uit statistisch onderzoek.
(35) Rekening 510: afschrijvingen op gebouwen, faciliteiten en vaak gebruikte machines en uitrustingen; huur, onroerendgoedbelasting en gebruiksrechten voor grond; gemeentelijke diensten; reparatie en onderhoud van gebouwen en faciliteiten; energie en water; beveiligingspersoneel op postkantoren; schoonmaakkosten.
(36) Rekening 514: kosten van externe diensten gerelateerd aan de bezorging van pakketten en remboursezendingen, exprespost en het lichten van openbare brievenbussen, kosten van gebruik en onderhoud van de afdelingen Exploitatie en Technisch Toezicht en bezorgkosten.
(37) „Overige kosten” zijn kosten van algemene aard die niet als directe of indirecte kosten kunnen worden gerubriceerd.
(38) Rekening 551.
(39) Kosten worden toegerekend in verhouding tot eerder toegerekende kosten.
(40) Rekening 527.
(41) Rekening 513.
(42) PP is van plan om binnenkort de eerste kostprijscalculatie te maken volgens de methode van activiteitengeoriënteerde kostentoerekening. Daarbij worden alle kosten geboekt in de rekeningen van groep „5”: 500-509 zijn de dienstenrekeningen, waarin de kosten van het verrichten van afzonderlijke diensten worden geboekt; 510, 511, 512, 514 zijn de rekeningen waarin indirecte kosten worden geboekt; 527 en 551 zijn de rekeningen waarin „overige kosten” worden geboekt. Vervolgens worden alle in groep „5” geboekte kosten naar de rekeningen 710-719 overgedragen.
(43) In 2007 zijn eerst de „financiële kosten” toegerekend en is daarna de verhoging berekend voor „verkoop- en handelskosten” en „algemene, administratieve en ontwikkelingskosten”. In 2006 werden alle drie categorieën van „overige kosten” tegelijk toegerekend, waarbij een algemene verhoging werd toegepast.
(44) Bijv. de verkoop van handelsproducten die zijn verworven met de bedoeling ze onverwerkt door te verkopen, zowel aan de detail- als groothandel, de verkoop van consignatiediensten, van rechten op het leveren van gemeentelijke vervoerdiensten, van reclamemedia, van transport- en andere bijbehorende diensten wanneer sprake is van overcapaciteit enz.
(45) Verkoop van producten en materialen.
(46) Zie artikel 52 (leden 4, 5 en 6).
(47) Een openbare exploitant die is gehouden tot het verrichten van universele postdiensten ontvangt bij verlies op deze diensten uit de staatsbegroting een subsidie ter compensatie hiervan.
(48) De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld bij de Begrotingswet, met als uitgangspunt dat het totale subsidiebedrag niet hoger mag zijn dan het verschil tussen de kosten van universele postdiensten en de opbrengst uit deze diensten.
(49) Na volledige toerekening van de resultaten (inclusief financiële en overige exploitatieresultaten), uitgezonderd „buitengewone resultaten”.
(50) Arresten in zaak C-280/00 Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg v. Nahverkehrsgesellschaft Altmark, Jurispr. 2003, blz. I-7747 en gevoegde zaken C-34/01 t/m C-38/01 Enirisorse v. Ministero delle Finanze, Jurispr. 2003, blz. I-14243.
(51) Zie bijvoorbeeld het arrest in de zaak C-372/97 Italië v. Commissie, Jurispr. 2004, blz. I-3679, punt 44.
(52) Percentages voor 2006.
(53) Percentages voor 2006.
(55) Bijvoorbeeld, de totale compensatie mag niet hoger zijn dan het verschil tussen de kosten van de universele postdienst en de opbrengsten uit deze dienst. Zie voor aanvullende uitleg, de paragrafen II.2, II.3, IV.4 en V.3.3 van dit besluit.
(56) Uitgaande van de terminologie zoals die in de verlies- en winstrekening wordt gebruikt, ontbreken de volgende kosten en opbrengsten in het ministerieel besluit: „Netto-opbrengsten uit verkoop van producten en materialen”, „Overige exploitatieopbrengsten”, „Overige exploitatiekosten”, „Financiële opbrengsten”, „Financiële kosten” en „Buitengewone resultaten” (respectievelijk de posten A, G, H, J, K en M in de winst-en-verliesrekening).
(57) Overeenkomstig de Boekhoudwet van 29 september 1994.
(58) Uitgezonderd voor „overige exploitatieresultaten”, „buitengewone resultaten” en bepaalde „financiële resultaten”, die pas op verzoek van de Commissie aan dienstencategorieën werden toegerekend.
(59) Bijv., PP boekt als „overige exploitatiekosten” onder meer verliezen uit de verkoop van niet-financiële vaste activa, kosten van het stopzetten van productie, kosten in verband met gratis diensten, boetes, schadevergoedingen, reserves voor verliezen en bedrijfsrisico’s en de kosten van sociale activiteiten. In 2006 boekte PP ongeveer 147 miljoen PLN als „overige exploitatiekosten”.
(60) Zie de verschillende cijfers over geaggregeerde resultaten in „Results on services and activities of the Polisch Post”.
(61) In de distributiecentra en de eenheden Postnetwerk en Postdienst.
(62) Op basis van gegevens uit statistisch onderzoek wordt het volgende berekend om het gewicht/type van poststukken te kunnen bepalen: 1) gemiddelde massa van brieven en reclamepost in binnen- en buitenlands postvolume (uitgaand verkeer), onderscheiden naar voorbehouden en niet-voorbehouden diensten, 2) gemiddelde massa van postpakketten in binnen- en buitenlands postvolume (uitgaand verkeer), onderscheiden naar universele en contractdiensten, 3) gemiddelde massa van brieven en pakketten in buitenlands postvolume (ingaand verkeer), 4) indicatoren voor de verdeling van brieven en reclamepost onder voorbehouden en niet-voorbehouden diensten, 5) assortimentsopbouw officiële poststukken (onverdeeld in gewone en prioriteitspost), naar inhoud.
(63) Voor het vaststellen van het aantal bezorgde stukken/type dienst of dienstencategorie.
(64) Voor het vaststellen van arbeidstijden/type handelingen.
(65) In de oorspronkelijke resultaatoverzichten waren sommige resultaten niet toegerekend aan diensten („overige exploitatieresultaten”, „financiële resultaten” en „buitengewone resultaten”). Op verzoek van de Commissie verstrekten de Poolse autoriteiten geaggregeerde cijfers, waarbij alle resultaten naar de belangrijkste dienstencategorieën zijn uitgesplitst.
(66) „Overige exploitatiekosten” werden evenredig aan reeds toegerekende kosten verdeeld. „Overige exploitatieopbrengsten” werden volledig toegerekend aan de categorie „universele diensten” voor zover het subsidies op diensten betrof die wettelijk waren vrijgesteld van heffingen. Het resterende deel van de „overige exploitatieopbrengsten” werd evenredig aan de toerekening van „overige exploitatiekosten” verdeeld.
(67) In 2008 zijn de „buitengewone kosten” (verliezen van postkantoren in verband met natuurrampen) en „buitengewone opbrengsten” (schadeloosstellingen voor de gevolgen van natuurrampen) op dezelfde wijze aan dienstencategorieën toegerekend als de onderhoudskosten van het postnetwerk.
(68) „Financiële opbrengen” (exclusief de opbrengsten die rechtstreeks aan een dienstencategorie konden worden toegerekend) zijn in dezelfde verhouding aan dienstencategorieën toegerekend als de „financiële kosten”.
(69) Rentekosten, nadelige wisselkoersverschillen en kosten voor het leasen van transportmiddelen en andere vaste activa.
(70) Zo heeft PP in 2006 de „Company COST Instruction” ingevoerd, waarin de methode voor het samenstellen van de verdeelsleutels voor indirecte kosten wordt beschreven en geünificeerd, alsook de methode voor het toerekenen van kosten aan diensten. Deze instructie wordt regelmatig geactualiseerd. Bovendien zijn volgens de procedure voor directe-kostenbeheersing die in 2007 is geïmplementeerd, systematisch de volgende stappen genomen: i) beoordelen of een bepaald type directe kosten feitelijk bij de uitvoering van een bepaalde dienst kan worden gemaakt, ii) controleren of directe kosten op de juiste wijze aan diensten zijn toegerekend, en iii) voortdurend controleren of directe kosten in de verschillende regionale afdelingen van de Financiële Administratie op uniforme wijze worden vastgelegd. Deze instructie beschrijft ook de procedure die moet worden gevolgd wanneer onregelmatigheden worden geconstateerd.
(71) Nadat van de regionale afdelingen de balanswaardering is ontvangen van de activa in het grootboek die aan de directe kosten van diensten zijn gerelateerd, beoordeelt de afdeling Kostprijscalculatie van de Financiële Administratie of een bepaald type directe kosten feitelijk bij de uitvoering van een bepaalde dienst kan worden gemaakt, en controleert ze of de directe kosten op de juiste wijze onder diensten zijn verdeeld en in individuele regionale afdelingen volgens een coherent systeem zijn geboekt. Bij twijfel over de kostentoerekening, neemt de afdeling Kostprijscalculatie contact op met de betreffende regionale afdeling. Die regionale afdeling is vervolgens verplicht nogmaals de omschrijving in de bewijsstukken te controleren op basis waarvan de kosten zijn geboekt en de juistheid van de kostengroepering is beoordeeld. Wanneer uit deze verificatie blijkt dat de kosten correct zijn toegerekend, wordt de afdeling Kostprijscalculatie daarvan op de hoogte gesteld. Wanneer het tegenovergestelde blijkt, wordt de boeking gecorrigeerd en de relevante informatie aan de afdeling Kostprijscalculatie overlegd.
(72) Zie het verslag van de nationale regelgevende instantie voor 2007.
(73) Door de afdeling Kostprijscalculatie op de Financiële Administratie.
(74) Bijv. in de interne-controleomgeving, zoals het ontbreken van procedures voor de uniforme toepassing van verdeelsleutels of voor het bewaken van de kwaliteit van invoergegeven, en de extreme vereenvoudiging van kostentoerekeningsmethoden.
(75) Zo heeft PP in 2006 de „Company COST Instruction” ingevoerd, waarin de methode voor het samenstellen van de verdeelsleutels voor indirecte kosten wordt beschreven en geünificeerd, alsook de methode voor het toerekenen van kosten aan diensten. Deze instructie wordt regelmatig geactualiseerd. Bovendien zijn volgens de procedure voor directe-kostenbeheersing die in 2007 is geïmplementeerd, systematisch de volgende stappen genomen: i) beoordelen of een bepaald type directe kosten feitelijk bij de uitvoering van een bepaalde dienst kan worden gemaakt, ii) controleren of directe kosten op de juiste wijze aan diensten zijn toegerekend, en iii) voortdurend controleren of directe kosten in de verschillende regionale afdelingen van de Financiële Administratie op uniforme wijze worden vastgelegd. Deze instructie beschrijft ook de procedure die moet worden gevolgd wanneer onregelmatigheden worden geconstateerd.
(76) Dus ook „overige exploitatieresultaten”, „financiële resultaten” en „buitengewone resultaten” moeten aan diensten worden toegerekend.
(77) Namelijk „kosten van producten en materialen”, „verkoopkosten”, „algemene en administratieve kosten” en „rente op schulden ter financiering van postdiensten, waaronder begrepen wisselkoersverschillen” (zie punt 2.2 van het ministerieel besluit).
(78) […] gelet op het beginsel dat het totale compensatiebedrag niet groter mag zijn dan het verschil tussen de kosten van universele postdiensten en de daaruit verkregen opbrengsten.
(79) Na volledige toerekening van de resultaten (inclusief financiële en overige exploitatieresultaten), uitgezonderd „buitengewone resultaten”.
BIJLAGE 1
A. Kosten voor het jaar 2006
(miljoen PLN) |
|||||||
|
|
Postdiensten |
Financiële diensten |
Overige |
Totaal |
||
1. |
Directe kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2. |
Indirecte kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2a |
|
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2b |
|
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2c |
|
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2d |
|
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
3 = 1 + 2 |
KOSTEN DIENSTVERRICHTING |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
4. |
Algemene en administratieve kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
5. |
Verkoop- en commerciële kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
6. |
Financiële kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
7. |
Overige exploitatiekosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
8 = 3 tot 7 |
TOTALE KOSTEN |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
(%) |
|||||||
|
|
Postdiensten |
Financiële diensten |
Overige |
Totaal |
||
1. |
Directe kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2. |
Indirecte kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2a |
|
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2b |
|
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2d |
|
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
2c |
|
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
3 = 1 + 2 |
KOSTEN DIENSTVERRICHTING |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
4. |
Algemene en administratieve kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
5. |
Verkoop- en commerciële kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
6. |
Financiële kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
7. |
Overige exploitatiekosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
||
8 = 3 tot 7 |
TOTALE KOSTEN |
100,0 |
100,0 |
100,0 |
100,0 |
B. Opbrengsten voor het jaar 2006
(miljoen PLN) |
|||||
|
|
Postdiensten |
Financiële diensten |
Overige |
Totaal |
1. |
Verkoopopbrengsten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
2. |
Financiële opbrengsten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
3. |
Overige exploitatieopbrengsten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
4 = 1 tot 3 |
TOTALE OPBRENGSTEN |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
(%) |
|||||
|
|
Postdiensten |
Financiële diensten |
Overige |
Totaal |
1. |
Verkoopopbrengsten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
2. |
Financiële opbrengsten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
3. |
Overige exploitatieopbrengsten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
4 = 1 tot 3 |
TOTALE OPBRENGSTEN |
100,0 |
100,0 |
100,0 |
100,0 |
BIJLAGE 2
Resultaten voor de sector postdiensten — Jaar 2006
(duizend PLN) |
||||||
Omschrijving |
Postdiensten |
|||||
Universele diensten |
Totaal universele diensten |
Niet-universele diensten |
Totaal postdiensten |
|||
Voorbehouden |
Niet-voorbehouden |
|||||
1 |
2 |
3 = 1 + 2 |
4 |
5 = 3 + 4 |
||
1 |
Verkoopopbrengsten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
2 |
Financiële opbrengsten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
3 |
Overige exploitatieopbrengsten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
A |
Totale opbrengsten (A = 1 + 2 + 3) |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
4 |
Directe kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
5 |
Indirecte kosten (5 = 5a + 5b + 5c + 5d) |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
5a |
Exploitatiekosten (technologische diensten) |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
5b |
Bezorgkosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
5c |
Vaste onderhoudskosten postnetwerk |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
5d |
Overige indirecte kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
6 |
Algemene bedrijfskosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
7 |
Verkoopkosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
8 |
Financiële kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
9 |
Overige exploitatiekosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
B |
Totale kosten B = 4 + 5 + 6 + 7 + 8 + 9 |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
C |
Resultaat C = A – B |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
BIJLAGE 3
Resultaten voor de universele postdienst — 2006-2011
Opbrengsten universele postdienst
(000 PLZ) |
||||||
|
2006 |
2007 |
2008 |
2009 (1) |
2010 (1) |
2011 (1) |
Opbrengsten openbaredienstverplichting (2) |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Kosten universele postdienst
(000 PLZ) |
||||||
|
2006 |
2007 |
2008 |
2009 (3) |
2010 (3) |
2011 (3) |
Kosten openbaredienstverplichting (4) |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Directe kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Indirecte kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Exploitatiekosten (technologische diensten) |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Bezorgkosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Vaste onderhoudskosten postnetwerk |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Overige indirecte kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Algemene bedrijfskosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Verkoopkosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Financiële kosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
Overige exploitatiekosten |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
[…] |
(1) Prognose.
(2) Buitengewone resultaten niet inbegrepen.
(3) Prognose.
(4) Buitengewone kosten niet inbegrepen.
HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN
31.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 347/54 |
BESLUIT Nr. 2/2010 VAN HET GEMENGD COMITÉ LUCHTVERVOER GEMEENSCHAP/ZWITSERLAND, OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST INZAKE LUCHTVERVOER TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT
van 26 november 2010
tot vervanging van de bijlage bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat
(2010/816/EU)
HET COMITÉ LUCHTVERVOER GEMEENSCHAP/ZWITSERLAND,
Gezien de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, hierna „de overeenkomst” genoemd, en met name artikel 23, lid 4,
BESLUIT:
Enig artikel
De bijlage bij dit besluit vervangt de bijlage bij de overeenkomst.
Gedaan te Genève, 26 november 2010.
Voor het Gemengd Comité
Het hoofd van de delegatie van de Europese Unie
Daniel CALLEJA CRESPO
Het hoofd van de Zwitserse delegatie
Peter MÜLLER
BIJLAGE
Voor de toepassing van deze overeenkomst geldt het volgende:
— |
krachtens het Verdrag van Lissabon, dat op 1 december 2009 van kracht is geworden, treedt de Europese Unie in de plaats van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolger is; |
— |
wanneer in deze bijlage gespecificeerde besluiten verwijzingen bevatten naar lidstaten van de Europese Gemeenschap, zoals vervangen door de Europese Unie, of een eis betreffende een verband met laatstgenoemde, gelden deze verwijzingen, voor de toepassing van deze overeenkomst, als eveneens van toepassing op Zwitserland, of op de eis betreffende een verband met Zwitserland; |
— |
de verwijzingen naar Verordeningen (EEG) nr. 2407/92 en (EEG) nr. 2408/92 van de Raad in de artikelen 4, 15, 18, 27 en 35 van de overeenkomst worden begrepen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1008/2008; |
— |
onverminderd artikel 15 van deze overeenkomst wordt onder de in onderstaande richtsnoeren en verordeningen van de Gemeenschap gebruikte term „communautaire luchtvaartmaatschappij” tevens verstaan een luchtvaartmaatschappij die een exploitatievergunning heeft en die haar hoofdzetel en, in voorkomend geval, haar statutaire zetel in Zwitserland heeft overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad worden begrepen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
Verwijzingen in de volgende teksten naar de artikelen 81 en 82 van het Verdrag of naar de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden begrepen als verwijzingen naar de artikelen 8 en 9 van deze overeenkomst. |
1. Liberalisering van de luchtvaart en andere regels betreffende de burgerluchtvaart
Nr. 1008/2008
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap
Nr. 2000/79
Richtlijn van de Raad van 27 november 2000 inzake de inwerkingstelling van de Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)
Nr. 93/104
Richtlijn van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, zoals gewijzigd bij:
— |
Richtlijn 2000/34/EG |
Nr. 437/2003
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht
Nr. 1358/2003
Verordening van de Commissie van 31 juli 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht en tot wijziging van de bijlagen I en II daarbij
Nr. 785/2004
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen, zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EU) nr. 285/2010 van de Commissie |
Nr. 95/93
Verordening van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens (artikelen 1-12), zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 793/2004 |
Nr. 2009/12
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden (moet door Zwitserland worden toegepast vanaf 1 juli 2011)
Nr. 96/67
Richtlijn van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap
(Artikelen 1-9, 11-23 en 25)
Nr. 80/2009
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 inzake een gedragscode voor geautomatiseerde boekingssystemen en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad
2. Mededingingsregels
Nr. 3975/87
Verordening van de Raad van 14 december 1987 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer (artikel 6, lid 3), zoals laatstelijk gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (artikelen 1-13, 15-45) |
Nr. 1/2003
Verordening van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (artikelen 1-13, 15-45)
(Voor zover deze verordening relevant is voor de toepassing van deze overeenkomst. De opname van deze verordening heeft geen gevolgen voor de taakverdeling uit hoofde van deze overeenkomst)
Verordening nr. 17/62 is ingetrokken bij Verordening nr. 1/2003, met uitzondering van artikel 8, lid 3, dat van toepassing blijft op besluiten die overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag zijn vastgesteld vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot de datum waarop die besluiten verstrijken.
Nr. 773/2004
Verordening van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1792/2006 van de Commissie |
Nr. 139/2004
Verordening van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”)
(Artikelen 1-18, artikel 19, leden 1 en 2, en artikelen 20-23)
Met betrekking tot artikel 4, lid 5, van de concentratieverordening is het volgende van toepassing tussen de Europese Gemeenschap en Zwitserland:
1. |
Met betrekking tot een concentratie, zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004, die geen communautaire dimensie heeft in de zin van artikel 1 van die verordening en die kan worden onderzocht op basis van de nationale mededingingswetten van minstens drie EG-lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat, mogen de in artikel 4, lid 2, van die verordening vermelde personen of ondernemingen, alvorens de concentratie bij de bevoegde autoriteiten aan te melden, de Europese Commissie door middel van een gemotiveerde kennisgeving meedelen dat de concentratie door de Commissie dient te worden onderzocht. |
2. |
De Europese Commissie stuurt alle kennisgevingen die overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 en de vorige alinea zijn ingediend, onverwijld door naar de Zwitserse Bondsstaat. |
3. |
Als de Zwitserse Bondsstaat het oneens is met het verzoek om de zaak te verwijzen, behoudt de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit haar bevoegdheid en wordt de zaak overeenkomstig deze alinea niet naar de Commissie verwezen. |
Overeenkomstig de uiterste termijnen van artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, van de concentratieverordening:
1. |
stuurt de Europese Commissie overeenkomstig artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, onverwijld alle relevante documenten naar de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit. |
2. |
begint de berekening van de in artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 139/2004 uiterste termijnen voor de Zwitserse Bondsstaat na ontvangst van de relevante documenten door de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit. |
Nr. 802/2004
Verordening van de Commissie van 7 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (artikelen 1-24), zoals laatstelijk gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1792/2006 van de Commissie |
Nr. 2006/111
Richtlijn van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen
Nr. 487/2009
Verordening (EG) nr. 487/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer
3. Veiligheid van de luchtvaart
Nr. 216/2008
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG, zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 690/2009 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 1108/2009 |
De bevoegdheden die overeenkomstig de verordening aan het agentschap zijn toegekend, gelden ook in Zwitserland.
De bevoegdheden die aan de Commissie zijn toegekend voor het nemen van beslissingen krachtens artikel 11, lid 2, artikel 14, leden 5 en 7, artikel 24, lid 5, artikel 25, lid 1, artikel 38, lid 3, onder i), artikel 39, lid 1, artikel 40, lid 3, artikel 41, leden 3 en 5, artikel 42, lid 4, artikel 54, lid 1 en artikel 61, lid 3, gelden ook in Zwitserland.
Niettegenstaande de horizontale aanpassing in het tweede streepje van de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, zijn de verwijzingen naar de „lidstaten” in artikel 65 van de verordening of in de in dat artikel vermelde bepalingen van Besluit 1999/468/EG, niet van toepassing op Zwitserland.
Niets in de verordening mag worden geïnterpreteerd alsof de autoriteit om uit hoofde van internationale overeenkomsten namens Zwitserland op te treden met een ander doel dan het verlenen van bijstand bij de naleving van de uit dergelijke overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen, aan EASA wordt overgedragen.
Voor de toepassing van de overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:
a) |
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
b) |
Aan artikel 29 wordt de volgende alinea toegevoegd: „4. In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, kunnen onderdanen van Zwitserland die in het bezit zijn van al hun burgerrechten op contractbasis in dienst worden genomen door de uitvoerend directeur van het agentschap.”. |
c) |
Aan artikel 30 wordt de volgende alinea toegevoegd: „Zwitserland past het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat als bijlage A bij deze bijlage is gevoegd, toe op het agentschap, overeenkomstig het aanhangsel bij bijlage A.”. |
d) |
Aan artikel 37 wordt de volgende alinea toegevoegd: „Zwitserland neemt volwaardig deel aan de werkzaamheden van de raad van bestuur en heeft binnen deze raad dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht.”. |
e) |
Aan artikel 59 wordt de volgende alinea toegevoegd: „12. Zwitserland neemt deel aan de in lid 1, onder b), vermelde regeling voor financiële bijdragen, overeenkomstig de volgende formule: S (0,2/100) + S [1 – (a + b) 0,2/100] c/C waarbij:
|
f) |
Aan artikel 61 wordt de volgende alinea toegevoegd: „De bepalingen met betrekking tot financiële controle door de Gemeenschap in Zwitserland, wat de deelnemers aan de activiteiten van het agentschap betreft, zijn uiteengezet in bijlage B bij de onderhavige bijlage.”. |
g) |
Bijlage II bij de verordening wordt uitgebreid tot de volgende luchtvaartuigen, in de hoedanigheid van producten onder artikel 2, lid 3, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (1):
|
Nr. 1108/2009
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchtvaartterreinen, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot intrekking van Richtlijn 2006/23/EG
Nr. 91/670
Richtlijn van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel
(Artikelen 1-8)
Nr. 3922/91
Verordening van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (artikelen 1-3, artikel 4, lid 2, artikelen 5-11 en artikel 13), zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1899/2006, |
— |
Verordening (EG) nr. 1900/2006, |
— |
Verordening (EG) nr. 8/2008 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 859/2008 van de Commissie |
Nr. 94/56
Richtlijn van de Raad van 21 november 1994 houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart
(Artikelen 1-13)
Nr. 2004/36
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap (artikelen 1-9 en 11-14), zoals laatstelijk gewijzigd bij:
— |
Richtlijn 2008/49/EG van de Commissie |
Nr. 351/2008
Verordening van de Commissie van 16 april 2008 tot uitvoering van Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het geven van prioriteit aan platforminspecties van luchtvaartuigen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap
Nr. 768/2006
Verordening van de Commissie van 19 mei 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de verzameling en uitwisseling van informatie over de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap en het beheer van het informatiesysteem
Nr. 2003/42
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (artikelen 1-12)
Nr. 1321/2007
Verordening van de Commissie van 12 november 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen om overeenkomstig Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad uitgewisselde informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart op te nemen in een centraal register
Nr. 1330/2007
Verordening van de Commissie van 24 september 2007 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de verspreiding onder belanghebbenden van informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad
Nr. 736/2006
Verordening van de Commissie van 16 mei 2006 inzake de werkmethodes van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart bij het uitvoeren van normalisatie-inspecties
Nr. 1702/2003
Verordening van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties, zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 335/2007 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 381/2005 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 375/2007 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 706/2006 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 287/2008 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 1057/2008 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 1194/2009 van de Commissie |
Voor de toepassing van de overeenkomst moeten de bepalingen van de verordening als volgt worden gewijzigd:
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
In de leden 3, 4, 6, 8, 10, 11, 13 en 14 wordt de datum „28 september 2003” vervangen door „de datum van inwerkingtreding van het besluit van het Comité luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland waarbij Verordening (EG) nr. 216/2008 wordt opgenomen in de bijlage bij de verordening.”.
Nr. 2042/2003
Verordening van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen, zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 707/2006 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 376/2007 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 1056/2008 van de Commissie, |
— |
Verordening (EU) nr. 127/2010 van de Commissie |
Nr. 104/2004
Verordening van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van regels voor de organisatie en de samenstelling van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart
Nr. 593/2007
Verordening van de Commissie van 31 mei 2007 betreffende de door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart in rekening gebrachte vergoedingen en rechten, zoals laatstelijk gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1356/2008 van de Commissie |
Nr. 2111/2005
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG
Nr. 473/2006
Verordening van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap
Nr. 474/2006
Verordening van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap, zoals laatstelijk gewijzigd bij:
— |
Verordening (EU) nr. 1071/2010 van de Commissie (2) |
4. Beveiliging van de luchtvaart
Nr. 300/2008
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002
Nr. 272/2009
Verordening van de Commissie van 2 april 2009 ter aanvulling van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals laatstelijk gewijzigd bij:
— |
Verordening (EU) nr. 297/2010 van de Commissie |
Nr. 1254/2009
Verordening van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen
Nr. 18/2010
Verordening van de Commissie van 8 januari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat specificaties voor nationale kwaliteitscontroleprogramma’s op het gebied van beveiliging van de burgerluchtvaart betreft
Nr. 72/2010
Verordening van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van procedures voor de inspecties van de Commissie op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart
Nr. 185/2010
Verordening van de Commissie van 4 maart 2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart, zoals laatstelijk gewijzigd bij:
— |
Verordening (EU) nr. 357/2010 van de Commissie, |
— |
Verordening (EU) nr. 358/2010 van de Commissie, |
— |
Verordening (EU) nr. 573/2010 van de Commissie, |
— |
Verordening (EU) nr. 983/2010 van de Commissie |
Nr. 2010/774
Besluit van de Commissie van 13 april 2010 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging, zoals vermeld in artikel 18, onder a), van Verordening (EG) nr. 300/2008, zoals gewijzigd bij:
— |
Besluit 2010/2604/EU van de Commissie, |
— |
Besluit 2010/3572/EU van de Commissie. |
5. Luchtverkeersbeheer
Nr. 549/2004
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”), zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 |
De Commissie geniet in Zwitserland de rechten die haar overeenkomstig de artikelen 6, 8, 10, 11 en 12 zijn toegekend.
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
In lid 2 wordt „op communautair niveau” vervangen door „op communautair niveau, inclusief Zwitserland”. |
|
Niettegenstaande de horizontale aanpassing in het tweede streepje van de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, zijn de verwijzingen naar de „lidstaten” in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 of in de in dat artikel vermelde bepalingen van Besluit 1999/468/EG, niet van toepassing op Zwitserland. |
Nr. 550/2004
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”), gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 |
De Commissie geniet tegenover Zwitserland de rechten die haar overeenkomstig de artikelen 9 bis, 9 ter, 15 bis, 16 en 17 zijn toegekend.
Voor de toepassing van de overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:
a) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: In lid 2 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”. |
b) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: In de leden 1 en 6 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”. |
c) |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd: In lid 1 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”. |
d) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd: In lid 1 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”. |
e) |
Artikel 16, lid 3, wordt vervangen door: „3. De Commissie stelt de lidstaten en de dienstverlener, voor zover deze juridisch betrokken partij is, in kennis van haar besluit.”. |
Nr. 551/2004
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtruimverordening”), gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 |
De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig de artikelen 3 bis, 6 en 10 zijn verleend.
Nr. 552/2004
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (de interoperabiliteitsverordening), gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 |
De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig de artikelen 4, 7 en 10, lid 3, zijn verleend.
Voor de toepassing van de overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:
a) |
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: In lid 2 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”. |
b) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: In lid 4 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”. |
c) |
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd: In deel 3, tweede en laatste streepje, wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”. |
Nr. 2096/2005
Verordening van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten, zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1315/2007 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 482/2008 van de Commissie, |
— |
Verordening (EG) nr. 668/2008 van de Commissie. |
De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig artikel 9 zijn verleend.
Nr. 2150/2005
Verordening van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim
Nr. 1033/2006
Verordening van de Commissie van 4 juli 2006 tot vaststelling van de vereisten inzake de procedures voor vliegplannen in de aan de vlucht voorafgaande fase in het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Nr. 1032/2006
Verordening van de Commissie van 6 juli 2006 tot vaststelling van de eisen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden, zoals laatstelijk gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 30/2009 van de Commissie |
Nr. 1794/2006
Verordening van de Commissie van 6 december 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten (moet door Zwitserland worden toegepast vanaf de inwerkingtreding van de desbetreffende Zwitserse wetgeving en uiterlijk op 1 januari 2012)
Nr. 2006/23
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders
Nr. 730/2006
Verordening van de Commissie van 11 mei 2006 betreffende de luchtruimclassificatie en de toegang van vluchten volgens zichtvliegvoorschriften boven vliegniveau 195
Nr. 219/2007
Verordening van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de verwezenlijking van een nieuwe generatie Europees luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR), zoals laatstelijk gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1361/2008 van de Raad |
Nr. 633/2007
Verordening van de Commissie van 7 juni 2007 tot vaststelling van de eisen voor de toepassing van een protocol voor de overdracht van vluchtberichten met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden
Nr. 1265/2007
Verordening van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van de eisen inzake de kanaalafstand bij mondelinge lucht-grondcommunicatie in het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Nr. 29/2009
Verordening van de Commissie van 16 januari 2009 tot vaststelling van de eisen inzake datalinkdiensten voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Nr. 262/2009
Verordening van de Commissie van 30 maart 2009 tot vaststelling van de eisen inzake de gecoördineerde toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes in het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Nr. 73/2010
Verordening van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Nr. 255/2010
Verordening van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen
6. Milieu en geluid
Nr. 2002/30
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap (artikelen 1-12, 14-18)
(De wijzigingen van bijlage I, die het gevolg zijn van bijlage II, hoofdstuk 8 (Vervoersbeleid), deel G (Luchtvervoer), nummer 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, zijn van toepassing)
Nr. 89/629
Richtlijn van de Raad van 4 december 1989 betreffende de beperking van de geluidsemissie van civiele subsonische straalvliegtuigen
(Artikelen 1-8)
Nr. 2006/93/EG
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988)
7. Consumentenbescherming
Nr. 90/314
Richtlijn van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten
(Artikelen 1-10)
Nr. 93/13
Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
(Artikelen 1-11)
Nr. 2027/97
Verordening van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (artikelen 1-8), zoals gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 889/2002 |
Nr. 261/2004
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91
(Artikelen 1-18)
Nr. 1107/2006
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen
8. Diversen
Nr. 2003/96
Richtlijn van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit
(Artikel 14, lid 1, onder b), en artikel 14, lid 2)
9. Bijlagen
A: |
Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie |
B: |
Bepalingen met betrekking tot de financiële controle die de Europese Unie in Zwitserland uitoefent op de deelnemers aan de activiteiten van EASA |
(1) PB L 243 van 27.9.2003, blz. 6.
(2) Deze verordening is van toepassing in Zwitserland zolang ze van kracht blijft in de EU.
BIJLAGE A
PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
OVERWEGENDE DAT, overeenkomstig artikel 343 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („EGA”), de Europese Unie en de EGA op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten genieten die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT over de volgende bepalingen, die als bijlage aan het Verdrag inzake de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:
HOOFDSTUK I
EIGENDOM, FONDSEN, ACTIVA EN ACTIVITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE
Artikel 1
De gebouwen en terreinen van de Unie zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Unie kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.
Artikel 2
Het archief van de Unie is onschendbaar.
Artikel 3
De Unie, haar bezittingen, inkomsten en andere eigendommen zijn vrijgesteld van alle directe belastingen.
Telkens wanneer hun dit mogelijk is, treffen de regeringen van de lidstaten passende maatregelen tot kwijtschelding of teruggave van het bedrag der indirecte belastingen en van belastingen op de verkoop, welke een deel vormen van de prijs van onroerende of roerende goederen, wanneer de Unie voor haar officieel gebruik belangrijke aankopen doen van goederen in de prijs waarvan zodanige belastingen begrepen zijn. De toepassing van deze bepalingen mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de mededinging in de Unie wordt verstoord.
Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen, heffingen en rechten die niet anders zijn dan eenvoudige vergoedingen voor diensten van openbaar nut.
Artikel 4
De Unie is vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot goederen bestemd voor officieel gebruik van de Unie: de aldus ingevoerde goederen mogen op het grondgebied van het land alwaar zij zijn ingevoerd niet onder bezwarende titel of om niet worden overgedragen, tenzij op voorwaarden welke door de regering van dat land zijn goedgekeurd.
Zij is eveneens vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot haar publicaties.
HOOFDSTUK II
MEDEDELINGEN EN LAISSEZ PASSER
Artikel 5
De instellingen van de Unie genieten, voor hun officiële mededelingen en het overbrengen van al hun documenten op het grondgebied van iedere lidstaat de behandeling, welke door deze staat aan diplomatieke missies wordt toegestaan.
De officiële correspondentie en andere officiële mededelingen van de instellingen van de Unie zijn niet aan censuur onderworpen.
Artikel 6
Laissez passer, waarvan de vorm bij eenvoudige meerderheid door de Raad wordt vastgesteld en welke als geldige reispapieren worden erkend door de overheidsinstanties van de lidstaten kunnen door de voorzitters van de instellingen van de Unie aan de leden en het personeel van deze instellingen worden verstrekt. Deze laissez passer worden aan de ambtenaren, en overige personeelsleden verstrekt overeenkomstig de bepalingen van het statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Unie.
De Commissie kan akkoorden sluiten teneinde deze laissez passer te doen erkennen als geldige reispapieren voor het grondgebied van derde landen.
HOOFDSTUK III
LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Artikel 7
De bewegingsvrijheid der leden van het Europees Parlement die zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren wordt op geen enkele wijze beperkt door voorschriften van bestuursrechtelijke of andere aard.
Aan de leden van het Europees Parlement worden, wat betreft douane- en deviezencontrole, toegekend:
(a) |
door hun eigen regering, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan hoge ambtenaren, die zich, belast met een tijdelijke officiële zending, naar het buitenland begeven; |
(b) |
door de regeringen van de andere lidstaten, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, belast met een tijdelijke officiële zending. |
Artikel 8
Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.
Artikel 9
Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:
(a) |
op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; |
(b) |
op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook. |
De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.
Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.
HOOFDSTUK IV
DE AAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE INSTELLINGEN VAN DE EUROPESE UNIE DEELNEMENDE VERTEGENWOORDIGERS DER LIDSTATEN
Artikel 10
De aan de werkzaamheden van de instellingen van de Unie deelnemende vertegenwoordigers der lidstaten, alsmede hun raadslieden en de deskundigen, genieten gedurende de uitoefening van hun ambt en op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst de gebruikelijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.
Dit artikel is eveneens van toepassing op de leden der raadgevende organen van de Unie.
HOOFDSTUK V
AMBTENAREN EN OVERIGE PERSONEELSLEDEN VAN DE EUROPESE UNIE
Artikel 11
De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der lidstaten:
(a) |
vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Unie, en voorts op de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd; |
(b) |
tezamen met hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten vrijgesteld van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie; |
(c) |
inzake monetaire of deviezenregelingen in het genot van de gebruikelijke faciliteiten welke aan ambtenaren van internationale organisaties worden toegekend; |
(d) |
gerechtigd om de eerste maal dat zij hun post bezetten, in het betrokken land hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik vrij van rechten in te voeren, en bij het neerleggen van hun ambt hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik uit genoemd land vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het land waar dit recht wordt uitgeoefend, als noodzakelijk beschouwt; |
(e) |
gerechtigd uit een lidstaat hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto die in het land waar zij het laatst hun verblijfplaats hebben gehad of in het land waarvan zij onderdaan zijn, verkregen is op de voorwaarden die op de binnenlandse markt van dat land gelden, vrij van rechten in te voeren, en deze vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het betrokken land als noodzakelijk beschouwt. |
Artikel 12
Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de salarissen, lonen en emolumenten die zij van de Unie ontvangen.
Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.
Artikel 13
De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Unie, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de lidstaten van de Unie gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Unie. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot voor zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.
De roerende goederen welke toebehoren aan de in de vorige alinea bedoelde personen en zich bevinden op het grondgebied van de staat van verblijf, worden in die staat vrijgesteld van successiebelasting; voor de heffing van die belasting worden die roerende goederen geacht zich in de staat van de fiscale woonplaats te bevinden, onder voorbehoud van de rechten van derde staten en de mogelijke toepassing van de bepalingen der internationale overeenkomsten betreffende dubbele belasting.
De uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van een ambt in dienst van andere internationale organisaties verkregen woonplaats wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel.
Artikel 14
Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen de regeling vast inzake de sociale voorzieningen welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn.
Artikel 15
Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de andere betrokken instellingen vast op welke categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie de bepalingen van de artikel 11, artikel 12, tweede alinea, en artikel 13 geheel of ten dele van toepassing zijn.
De namen, hoedanigheden en adressen der ambtenaren en overige personeelsleden, welke onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden aan de regeringen van de lidstaten medegedeeld.
HOOFDSTUK VI
VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN DER BIJ DE EUROPESE UNIE GEACCREDITEERDE MISSIES VAN DERDE STATEN
Artikel 16
De lidstaat, op wiens grondgebied de zetel van de Unie is gevestigd, verleent aan de missies der bij de Unie geaccrediteerde derde staten de gebruikelijke diplomatieke immuniteiten en voorrechten.
HOOFDSTUK VII
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 17
De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie uitsluitend in het belang van de Unie verleend.
Elke instelling van de Unie is gehouden de aan een ambtenaar of ander personeelslid verleende immuniteit op te heffen in alle gevallen, waarin zulks naar haar mening niet strijdig is met de belangen van de Unie.
Artikel 18
Voor de toepassing van dit protocol handelen de instellingen van de Unie in overeenstemming met de verantwoordelijke autoriteiten van de betrokken lidstaten.
Artikel 19
De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de leden van de Commissie.
Artikel 20
De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de rechters, de advocaten-generaal, de griffiers en de toegevoegde rapporteurs van het Hof van Justitie van de Europese Unie, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters en de advocaten-generaal.
Artikel 21
Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Investeringsbank, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers der lidstaten, die aan haar werkzaamheden deelnemen, onverminderd de bepalingen van het protocol betreffende haar statuten.
De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. Haar opheffing en liquidering zullen evenmin enige heffing medebrengen. Ten slotte geeft de werkzaamheid van de Centrale Bank en van haar organen, uitgeoefend onder de statutaire voorwaarden, geen aanleiding tot de heffing van omzetbelastingen.
Artikel 22
Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Centrale Bank, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd de bepalingen van het protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.
De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. De werkzaamheden van de Bank en van haar organen, uitgeoefend overeenkomstig de statuten van het Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, geven geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.
Aanhangsel bij Bijlage A
PROCEDURES VOOR DE TOEPASSING IN ZWITSERLAND VAN HET PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE
1. Uitbreiding van de toepassing van het Protocol tot Zwitserland
Iedere verwijzing naar de lidstaten in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (hierna „het Protocol” genoemd) moet worden opgevat als zijnde eveneens van toepassing op Zwitserland, tenzij in het onderstaande anders wordt bepaald.
2. Agentschap vrijgesteld van indirecte belastingen (met inbegrip van btw)
Op vanuit Zwitserland geëxporteerde goederen en diensten wordt geen belasting over de toegevoegde waarde (btw) geheven. Wat goederen en diensten betreft die aan het agentschap in Zwitserland worden geleverd voor officieel gebruik, geschiedt de btw-vrijstelling, overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van het Protocol, door middel van teruggave van de betaalde bedragen. Vrijstelling van btw wordt verleend indien de effectieve aankoopprijs voor de in de factuur of een gelijkwaardig document vermelde goederen en dienstverstrekkingen (inclusief belastingen) ten minste 100 Zwitserse frank bedraagt.
Restitutie van de betaalde btw-bedragen volgt op vertoon van de speciaal hiertoe bestemde Zwitserse formulieren aan de afdeling btw van de federale belastingautoriteiten. De aanvragen worden in beginsel behandeld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het van de nodige bewijsstukken vergezelde verzoek om terugbetaling.
3. Wijze van toepassing van de regelgeving betreffende het personeel van het agentschap
Wat artikel 12, tweede alinea, van het Protocol betreft, stelt Zwitserland, volgens de beginselen van zijn intern recht, de ambtenaren en overige personeelsleden van het agentschap in de zin van artikel 2 van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 (1) vrij van federale, kantonnale en gemeentelijke belastingen op salarissen, lonen en emolumenten die door de Europese Unie worden betaald en waarop, te harer gunste, een interne belasting van toepassing is.
Voor de toepassing van artikel 13 van dit aanhangsel wordt Zwitserland niet als een lidstaat in de zin van bovenstaande paragraaf 1 beschouwd.
De ambtenaren en overige personeelsleden van het agentschap, alsook hun gezinsleden die zijn aangesloten bij het op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Unie van toepassing zijnde socialeverzekeringsstelsel, vallen niet verplicht onder het Zwitserse socialeverzekeringsstelsel.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft uitsluitende bevoegdheid voor alle kwesties betreffende de betrekkingen tussen de Commissie of het agentschap en zijn personeel, wat betreft de toepassing van Verordening (EEG/Euratom/EGKS) nr. 259/68 van de Raad (2) en de andere bepalingen van het recht van de Europese Unie tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden.
(1) Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad van 25 maart 1969 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van de artikelen 12, 13, tweede alinea, en 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn (PB L 74 van 27.3.1969, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1749/2002 (PB L 264 van 2.10.2002, blz. 13).
(2) Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden) (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 2104/2005 van de Raad (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 7).
BIJLAGE B
FINANCIËLE CONTROLE MET BETREKKING TOT ZWITSERSE DEELNEMERS AAN DE ACTIVITEITEN VAN HET EUROPEES AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART
Artikel 1
Directe communicatie
Het agentschap en de Commissie onderhouden rechtstreekse contacten met alle in Zwitserland gevestigde personen of entiteiten die betrokken zijn bij de activiteiten van het agentschap als contractant, als deelnemer aan een programma van het agentschap, als begunstigde van een betaling uit de begroting van het agentschap of van de Gemeenschap, of als onderaannemer. Deze personen kunnen alle dienstige informatie en documentatie die zij gehouden zijn te verstrekken op grond van de in dit Besluit genoemde instrumenten en van de ter uitvoering daarvan gesloten contracten of overeenkomsten, alsmede van de in het kader daarvan genomen besluiten, rechtstreeks aan de Commissie en het agentschap doen toekomen.
Artikel 2
Controles
1. In overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1) en de door de Raad van Bestuur van het agentschap op 26 maart 2003 overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2) goedgekeurde financiële reglementen, alsook met de overige regelingen waarnaar in dit besluit wordt verwezen, kan in de contracten of overeenkomsten die met in Zwitserland gevestigde begunstigden worden gesloten en in de besluiten die in dat kader worden genomen, worden bepaald dat bij deze begunstigden of bij hun onderaannemers op ieder tijdstip wetenschappelijke, financiële of technologische audits of andere controles kunnen worden verricht door functionarissen van het agentschap en de Commissie of door andere door dezen hiertoe gemachtigde personen.
2. De functionarissen van het agentschap en de Commissie alsook de andere door het agentschap en de Commissie hiertoe gemachtigde personen krijgen passende toegang tot locaties, werkzaamheden en documenten, alsmede tot alle nodige informatie, inclusief informatie in elektronische vorm, om deze audits naar behoren te kunnen uitvoeren. Dit recht van toegang wordt uitdrukkelijk vermeld in de contracten of overeenkomsten die worden gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in dit besluit wordt verwezen.
3. De Europese Rekenkamer heeft dezelfde rechten als de Commissie.
4. De audits kunnen plaatsvinden tot vijf jaar na het verstrijken van dit besluit dan wel volgens het bepaalde in de contracten of overeenkomsten of in de ter zake genomen besluiten.
5. De Zwitserse financiële controledienst (Eidgenössische Finanzkontrolle) wordt van tevoren in kennis gesteld van de audits die op het Zwitserse grondgebied worden uitgevoerd. Deze kennisgeving is geen juridische voorwaarde voor de uitvoering van de audits.
Artikel 3
Controles ter plaatse
1. In het kader van dit besluit is de Commissie (OLAF) gemachtigd op het Zwitserse grondgebied controles en verificaties ter plaatse te verrichten, zulks overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten van Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (3).
2. De controles en verificaties ter plaatse worden door de Commissie voorbereid en uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Zwitserse financiële controledienst of met de andere door deze controledienst aangewezen bevoegde Zwitserse autoriteiten, die tijdig over het voorwerp, het doel en de rechtsgrond van de controles en verificaties worden ingelicht, teneinde aldus alle nodige hulp te kunnen verstrekken. Te dien einde kunnen functionarissen van de bevoegde Zwitserse autoriteiten aan de controles en verificaties ter plaatse deelnemen.
3. Wanneer de betrokken Zwitserse instanties dat verlangen, worden de controles en verificaties ter plaatse gezamenlijk door de Commissie en henzelf uitgevoerd.
4. Wanneer deelnemers aan het programma zich verzetten tegen een controle of verificatie ter plaatse, verlenen de Zwitserse autoriteiten de controleurs van de Commissie, overeenkomstig de nationale bepalingen ter zake, de nodige assistentie om laatstgenoemden in staat te stellen de hun opgedragen controles en verificaties ter plaatse tot een goed einde te brengen.
5. De Commissie doet de Zwitserse financiële controledienst ten spoedigste mededeling van iedere onregelmatigheid en van ieder vermoeden betreffende een onregelmatigheid waarvan zij in het kader van de controle of verificatie ter plaatse kennis heeft gekregen. De Commissie stelt in ieder geval de bovengenoemde instantie in kennis van het resultaat van deze controles en verificaties.
Artikel 4
Informatie en raadpleging
1. Met het oog op een goede uitvoering van deze bijlage wisselen de bevoegde Zwitserse en communautaire autoriteiten op gezette tijden informatie uit en plegen zij, op verzoek van een hunner, overleg.
2. De bevoegde Zwitserse autoriteiten stellen het agentschap en de Commissie onverwijld in kennis van ieder onder hun aandacht gebracht feit waaraan het vermoeden zou kunnen worden ontleend dat er zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij de sluiting en de uitvoering van de contracten of overeenkomsten die zijn gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in dit besluit wordt verwezen.
Artikel 5
Vertrouwelijkheid
Ingevolge deze bijlage meegedeelde of verkregen informatie, in eender welke vorm, valt onder het beroepsgeheim en wordt op dezelfde wijze beschermd als soortgelijke informatie wordt beschermd krachtens het Zwitserse recht en de overeenkomstige bepalingen die gelden voor de instellingen van de Gemeenschappen. Deze informatie mag niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de instellingen van de Gemeenschappen of in de lidstaten of Zwitserland op grond van hun functie op de hoogte moeten zijn van deze informatie, en mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de partijen.
Artikel 6
Administratieve maatregelen en boetes
Onverminderd de toepassing van het Zwitserse strafrecht kan het agentschap of de Commissie administratieve maatregelen en sancties opleggen in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002, alsmede Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (4).
Artikel 7
Invordering en tenuitvoerlegging
Besluiten die het agentschap of de Commissie neemt binnen het toepassingsgebied van dit besluit, welke voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de staten, een geldelijke verplichting inhouden, vormen in Zwitserland executoriale titel.
De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die daartoe door de Zwitserse regering wordt aangewezen. Van deze aanwijzing geeft zij kennis aan het agentschap of de Commissie. De tenuitvoerlegging vindt plaats volgens de Zwitserse regels. De rechtsgeldigheid van het besluit dat executoriale titel vormt, wordt ter controle voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie die worden gewezen ingevolge een arbitrageclausule vormen onder dezelfde voorwaarden executoriale titel.
(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.