ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2011.347.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 347

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
30 december 2011


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1336/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1337/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende Europese statistieken van meerjarige teelten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 357/79 van de Raad en Richtlijn 2001/109/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

7

 

*

Verordening (EU) nr. 1338/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen

21

 

*

Verordening (EU) nr. 1339/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

30

 

*

Verordening (EU) nr. 1340/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld

32

 

*

Verordening (EU) nr. 1341/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

34

 

*

Verordening (EU) nr. 1342/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1931/2006, teneinde de oblast Kaliningrad en bepaalde Poolse administratieve districten tot het in aanmerking komende grensgebied te rekenen

41

 

*

Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee

44

 

 

Rectificaties

 

*

Proces-verbaal van verbetering van het Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Republiek Bulgarije en Roemenië betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, ondertekend te Luxemburg op 25 april 2005(PB L 157 van 21.6.2005)

62

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

30.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/1


VERORDENING (EU) Nr. 1336/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2007/2000 van de Raad van 18 september 2000 tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie (2) zijn uitzonderlijke handelsmaatregelen vastgesteld, die voorzien in onbeperkte rechtenvrije toegang tot de markt van de Unie voor bijna alle producten van oorsprong uit de landen en douanegebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces. Omdat Verordening (EG) nr. 2007/2000 van de Raad herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd, is zij ter wille van de duidelijkheid en de rationele ordening van de tekst bij Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad (3) gecodificeerd.

(2)

Op 16 juni 2008 is in Luxemburg een stabilisatie- en associatieovereenkomst ondertekend tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds. In afwachting van de voltooiing van de nodige procedures voor de inwerkingtreding van die overeenkomst, is een interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds (4), ondertekend en gesloten (5) en op 1 juli 2008 in werking getreden.

(3)

Op 29 april 2008 is in Luxemburg een stabilisatie- en associatieovereenkomst ondertekend tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds. In afwachting van de voltooiing van de nodige procedures voor de inwerkingtreding van die overeenkomst, is een interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds (6), ondertekend en gesloten (7) en op 1 februari 2010 in werking getreden.

(4)

De stabilisatie- en associatieovereenkomsten en de interimovereenkomsten stellen een contractuele handelsregeling in tussen de Europese Unie en Bosnië en Herzegovina, en tussen de Europese Unie en Servië. Het is daarom noodzakelijk om Verordening (EG) nr. 1215/2009 te wijzigen door Bosnië en Herzegovina en Servië te verwijderen uit de lijst van begunstigden van de tariefconcessies voor dezelfde producten onder de contractuele handelsregelingen, en om de volumes van de globale tariefcontingenten voor specifieke producten onder de contractuele handelsregelingen aan te passen. Bosnië en Herzegovina en Servië moeten echter begunstigden krachtens Verordening (EG) nr. 1215/2009 blijven voor zover die verordening voorziet in concessies die gunstiger zijn dan de concessies op grond van de bilaterale overeenkomsten.

(5)

Verordening (EG) nr. 1215/2009 blijft het belangrijkste instrument inzake de handelsbetrekkingen met Kosovo (8). Voortgezette toegang voor Kosovo tot de markt van de Unie is van cruciaal belang voor de economische ontwikkeling van Kosovo en voor de hele regio. Tegelijkertijd zal dergelijke toegang geen negatieve gevolgen voor de Unie hebben.

(6)

Om die redenen, en aangezien de toepassing van Verordening (EG) nr. 1215/2009 op 31 december 2010 verstreken is, is het passend de geldigheidsduur van Verordening (EG) nr. 1215/2009 te verlengen tot en met 31 december 2015.

(7)

Om de naleving door de Unie van zijn internationale verplichtingen te garanderen, moeten de in deze verordening vervatte preferentiële regelingen afhankelijk worden gemaakt van de voortzetting of verlenging van de bestaande door de Unie verkregen ontheffing van verplichtingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO).

(8)

Om de economische belangen van marktdeelnemers te beschermen, moet worden voorzien in overgangsmaatregelen met betrekking tot goederen die op de datum van toepassing van deze verordening hetzij in doorvoer zijn of tijdelijk zijn opgeslagen in een douane-entrepot of in vrije zones.

(9)

Ten einde de bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de nodige wijzigingen en technische aanpassingen aan de bijlagen I en II naar aanleiding van wijzigingen in de codes van de gecombineerde nomenclatuur en de Taric-onderverdelingen, alsmede de nodige aanpassingen als gevolg van de toekenning van handelspreferenties in het kader van andere overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de in deze verordening genoemde landen en gebieden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(10)

Om eenvormige voorwaarden te garanderen voor de uitvoering van deze richtlijn, wat betreft de opschorting van het recht om gebruik te maken van de preferentiële regelingen in geval van niet-naleving, alsmede de afgifte van certificaten van echtheid waarin wordt verklaard dat de goederen van oorsprong zijn uit het betrokken land of gebied en voldoen aan de omschrijving in deze verordening, en voor de door deze verordening voorziene, tijdelijke opschorting van de volledige regeling of van een deel daarvan, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (9).

(11)

Om de handel niet te verstoren, moet deze verordening met terugwerkende kracht worden toegepast met ingang van 1 januari 2011,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1215/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 komt als volgt te luiden:

„Artikel 1

Preferentiële regelingen

1.   Onverminderd de bijzondere bepalingen in artikel 3 gelden voor producten van oorsprong uit het douanegebied van Kosovo, andere dan die welke onder de posten 0102, 0201, 0202, 0301, 0302, 0303, 0304, 0305, 1604, 1701, 1702 en 2204 van de gecombineerde nomenclatuur vallen, bij invoer in de EU geen kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking noch douanerechten en heffingen van gelijke werking.

2.   Producten van oorsprong uit Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro of Servië blijven onder de bepalingen van deze verordening vallen wanneer dat wordt vermeld. Deze producten genieten tevens elke door deze verordening voorziene concessie die gunstiger is dan die, welke is toegekend uit hoofde van bilaterale overeenkomsten tussen de Unie en deze landen.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt a) vervangen door:

„a)

de bepalingen betreffende de oorsprong in deel I, titel IV, hoofdstuk 2, afdeling 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 moeten in acht zijn genomen.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Bij niet-naleving door een land of gebied van lid 1 of 2, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen het recht van de betrokken landen en gebieden op de voordelen van deze verordening volledig of gedeeltelijk opschorten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

3)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   De douanerechten die gelden bij invoer in de EU van de in bijlage II omschreven „baby beef”-producten van oorsprong uit het douanegebied van Kosovo, bedragen 20 % van het ad-valoremrecht en 20 % van het in het gemeenschappelijk douanetarief vastgestelde specifieke recht, binnen een jaarlijks tariefcontingent van 475 t geslacht gewicht.

Elk verzoek tot invoer binnen dit contingent moet vergezeld gaan van een door de bevoegde instanties van het gebied van uitvoer afgegeven certificaat van echtheid, waarin wordt verklaard dat de goederen van oorsprong zijn uit het betrokken gebied en aan de omschrijving in bijlage II bij deze verordening voldoen. Dat certificaat wordt door de Commissie vastgesteld via uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”;

b)

lid 3 wordt geschrapt;

c)

lid 4 komt als volgt te luiden:

„4.   Onverminderd de andere bepalingen van deze verordening, en met name artikel 10, kan de Commissie, gezien de bijzondere gevoeligheid van de landbouw- en visserijmarkten, door middel van uitvoeringshandelingen passende maatregelen vaststellen indien de invoer van landbouw- en visserijproducten een ernstige verstoring van de markten van de Unie en de regulerende mechanismen daarvan veroorzaakt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”;

4)

Artikel 4 komt als volgt te luiden:

„Artikel 4

Toepassing van de tariefcontingenten voor „baby beef”

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere regels voor de toepassing van het tariefcontingent voor „baby beef”-producten vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

5)

Artikel 7 komt als volgt te luiden:

„Artikel 7

Overdracht van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de nodige wijzigingen en technische aanpassingen aan de bijlagen I en II naar aanleiding van wijzigingen in de codes van de gecombineerde nomenclatuur en de Taric-onderverdelingen;

b)

de nodige aanpassingen als gevolg van de sluiting van andere overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de in artikel 1 genoemde landen en gebieden.”.

6)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 7 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot aan de vervaldatum van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor die datum een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomst artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen de een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

7)

Artikel 8 komt als volgt te luiden:

„Artikel 8

Comitéprocedure

1.   Voor de toepassing van de artikelen 2 en 10 wordt de Commissie bijgestaan door het Uitvoeringscomité Westelijke Balkan. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (10).

2.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 4, wordt de Commissie bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (11). Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

3.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 2 en artikel 4 wordt de Commissie bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 195, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (12). Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

8)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

het Uitvoeringscomité Westelijke Balkan heeft ingelicht;”;

ii)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„De in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden vastgesteld via uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure.”;

b)

lid 2 wordt geschrapt;

c)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   Aan het einde van de schorsingsperiode besluit de Commissie de voorlopige schorsing te beëindigen of de schorsing overeenkomstig lid 1 te verlengen.”.

9)

Artikel 12, tweede lid, komt als volgt te luiden:

„Zij is van toepassing tot en met 31 december 2015.

De in deze verordening toegekende preferenties komen geheel of gedeeltelijk te vervallen in gevallen waarin zij niet zouden zijn toegestaan op grond van een door de WTO verleende ontheffing. Zij gelden niet meer vanaf de dag waarop de ontheffing vervalt. De Commissie zal tijdig genoeg een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie publiceren om de marktdeelnemers en de bevoegde instanties daarvan in kennis te stellen. In het bericht zal worden gespecificeerd welke in deze verordening toegekende preferenties niet meer gelden en vanaf welke datum dat het geval is.”.

10)

Bijlage I wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Goederen die op 1 januari 2011 ofwel in doorvoer zijn ofwel tijdelijk in de Unie zijn opgeslagen in een douane-entrepot of een vrije zone, en die zijn gedekt door een bewijs van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina of Servië dat conform deel I, titel IV, hoofdstuk 2, afdeling 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (13) is afgegeven, blijven voor een termijn van vier maanden vanaf de datum van toepassing van onderhavige verordening onder Verordening (EG) nr. 1215/2009 vallen.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 13 december 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. SZPUNAR


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 november 2011.

(2)  PB L 240 van 23.9.2000, blz. 1.

(3)  PB L 328 van 15.12.2009, blz. 1.

(4)  PB L 233 van 30.8.2008, blz. 6.

(5)  PB L 169 van 30.6.2008, blz. 10. Gecorrigeerde versie in PB L 233 van 30.8.2008, blz. 5.

(6)  PB L 28 van 30.1.2010, blz. 2.

(7)  PB L 28 van 30.1.2010, blz. 1.

(8)  Als gedefinieerd bij Resolutie 1244(1999) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(9)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(10)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(11)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.

(12)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.”.

(13)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

IN ARTIKEL 3, LID 1, BEDOELDE TARIEFCONTINGENTEN

Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur dient de omschrijving van de goederen slechts als indicatief te worden beschouwd, aangezien in het kader van deze bijlage de GN-codes bepalend zijn voor de preferentieregeling. Wat ex GN-codes betreft, wordt het preferentiestelsel bepaald aan de hand van de draagwijdte van zowel de GN-code als de omschrijving.

Volgnr.

GN-code

Beschrijving

Contingentvolume per jaar (1)

Begunstigden

Recht

09.1571

0301 91 10

0301 91 90

0302 11 10

0302 11 20

0302 11 80

0303 21 10

0303 21 20

0303 21 80

0304 19 15

0304 19 17

ex 0304 19 18

ex 0304 19 91

0304 29 15

0304 29 17

ex 0304 29 18

ex 0304 99 21

ex 0305 10 00

ex 0305 30 90

0305 49 45

ex 0305 59 80

ex 0305 69 80

Forel (Salmo trutta, Oncorhynchus mykiss, Oncorhynchus clarki, Oncorhynchus aguabonita, Oncorhynchus gilae, Oncorhynchus apache en Oncorhynchus chrysogaster): levend; vers of gekoeld; ingevroren; gedroogd, gezouten of gepekeld, gerookt; filets en ander visvlees; meel, poeder en pellets, geschikt voor menselijke consumptie

15 t

Douanegebied van Kosovo

0 %

09.1573

0301 93 00

0302 69 11

0303 79 11

ex 0304 19 18

ex 0304 19 91

ex 0304 29 18

ex 0304 99 21

ex 0305 10 00

ex 0505 30 90

ex 0305 49 80

ex 0305 59 80

ex 0305 69 80

Karper: levend; vers of gekoeld; ingevroren; gedroogd, gezouten of gepekeld, gerookt; filets en ander visvlees; meel, poeder en pellets, geschikt voor menselijke consumptie

20 t

Douanegebied van Kosovo

0 %

09.1575

ex 0301 99 80

0302 69 61

0303 79 71

ex 0304 19 39

ex 0304 19 99

ex 0304 29 99

ex 0304 99 99

ex 0305 10 00

ex 0305 30 90

ex 0305 49 80

ex 0305 59 80

ex 0305 69 80

Zeebrasem (Dentex dentex en Pagellus spp.): levend; vers of gekoeld; ingevroren; gedroogd, gezouten of gepekeld, gerookt; filets en ander visvlees; meel, poeder en pellets, geschikt voor menselijke consumptie

45 t

Douanegebied van Kosovo

0 %

09.1577

ex 0301 99 80

0302 69 94

ex 0303 77 00

ex 0304 19 39

ex 0304 19 99

ex 0304 29 99

ex 0304 99 99

ex 0305 10 00

ex 0305 30 90

ex 0305 49 80

ex 0305 59 80

ex 0305 69 80

Zeebaars (Dicentrarchus labrax): levend; vers of gekoeld; ingevroren; gedroogd; gezouten of gepekeld, gerookt; filets en ander visvlees; meel, poeder en pellets, geschikt voor menselijke consumptie

30 t

Douanegebied van Kosovo

0 %

09.1515

ex 2204 21 93

ex 2204 21 94

ex 2204 21 95

ex 2204 21 96

ex 2204 21 97

ex 2204 21 98

ex 2204 29 93

ex 2204 29 94

ex 2204 29 95

ex 2204 29 96

ex 2204 29 97

ex 2204 29 98

Wijn van verse druiven met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 15 vol.-%, andere dan mousserende wijn

50 000 hl (2)

Albanië (3), Bosnië en Herzegovina (4), Kroatië (5), de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (6), Montenegro (7), Servië (8) of douanegebied van Kosovo

Vrijstelling


(1)  Globaal volume per tariefcontingent voor invoer van oorsprong uit de begunstigde landen.

(2)  Het volume van dit globaal tariefcontingent wordt verlaagd indien het volume van het afzonderlijke tariefcontingent onder volgnummer 09.1588 voor bepaalde wijnen van oorsprong uit Kroatië wordt verhoogd.

(3)  Voor wijn van oorsprong uit Albanië geldt de toegang tot dit globaal tariefcontingent pas nadat beide afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het aanvullend wijnprotocol met Albanië zijn opgebruikt. Die afzonderlijke tariefcontingenten zijn geopend onder de volgnummers 09.1512 en 09.1513.

(4)  Voor wijn van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina geldt de toegang tot dit globale tariefcontingent pas nadat beide afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het wijnprotocol met Bosnië en Herzegovina zijn opgebruikt. Die afzonderlijke tariefcontingenten zijn geopend onder de volgnummers 09.1528 en 09.1529.

(5)  Voor wijn van oorsprong uit Kroatië geldt de toegang tot dit globaal tariefcontingent pas nadat beide afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het aanvullend wijnprotocol met Kroatië zijn opgebruikt. Die afzonderlijke tariefcontingenten zijn geopend onder de volgnummers 09.1588 en 09.1589.

(6)  Voor wijn van oorsprong uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië geldt de toegang tot dit globaal tariefcontingent pas nadat beide afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het aanvullend wijnprotocol met de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië zijn opgebruikt. Die afzonderlijke tariefcontingenten zijn geopend onder de volgnummers 09.1558 en 09.1559.

(7)  Voor wijn van oorsprong uit Montenegro geldt de toegang tot deze globale tariefcontingenten pas nadat de afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het wijnprotocol met Montenegro zijn opgebruikt. Die afzonderlijke tariefcontingent is geopend onder volgnummer 09.1514.

(8)  Voor wijn van oorsprong uit Servië geldt de toegang tot dit globale tariefcontingent pas nadat beide afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het wijnprotocol met Servië zijn opgebruikt. Die afzonderlijke tariefcontingenten zijn geopend onder de volgnummers 09.1526 en 09.1527.”.


30.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/7


VERORDENING (EU) Nr. 1337/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 december 2011

betreffende Europese statistieken van meerjarige teelten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 357/79 van de Raad en Richtlijn 2001/109/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 357/79 van de Raad van 5 februari 1979 betreffende de statistische enquêtes naar de wijnbouwoppervlakten (2) en Richtlijn 2001/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2001 betreffende door de lidstaten uit te voeren statistische enquêtes voor de vaststelling van het productiepotentieel van bepaalde soorten fruitbomen (3) zijn herhaaldelijk gewijzigd. Aangezien er nu verdere wijzigingen en vereenvoudigingen nodig zijn, moeten deze besluiten om redenen van duidelijkheid worden vervangen door een enkele verordening, overeenkomstig het nieuwe beleid inzake vereenvoudiging van de Uniewetgeving en betere regelgeving.

(2)

Om haar taken uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de wetgeving van de Unie betreffende de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten te kunnen vervullen, moet de Commissie kunnen beschikken over nauwkeurige informatie over het productiepotentieel van de aanplantingen van bepaalde soorten meerjarige teelten in de Unie. Om ervoor te zorgen dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid naar behoren wordt beheerd, heeft de Commissie behoefte aan regelmatige gegevens over meerjarige teelten op vijfjarige basis.

(3)

Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (4) vormt een referentiekader voor Europese statistieken van meerjarige teelten. Deze verordening vereist in het bijzonder inachtneming van de beginselen van professionele onafhankelijkheid, onpartijdigheid, objectiviteit, betrouwbaarheid, statistische geheimhouding en kosteneffectiviteit.

(4)

De samenwerking tussen de instanties die bijdragen aan het opstellen en de publicatie van de Europese statistieken moet geconsolideerd worden.

(5)

Bij de voorbereiding en het opstellen van de Europese statistieken moet rekening worden gehouden met de internationale aanbevelingen en beste praktijken.

(6)

Structurele statistieken van meerjarige teelten moeten beschikbaar zijn om te zorgen dat het productiepotentieel en de marktsituatie kunnen worden gevolgd. In aanvulling op de verschafte informatie in de context van de integrale gemeenschappelijke marktordening, is informatie over de statistische indeling naar regio essentieel. Derhalve dient te worden bepaald dat de lidstaten die gegevens moeten verzamelen en op bepaalde vaste data aan de Commissie moeten meedelen.

(7)

Structurele statistieken van meerjarige teelten zijn essentieel voor het beheer van de markten op Unieniveau. Het is ook van wezenlijk belang dat in structurele statistieken van meerjarige teelten wordt voorzien, in aanvulling op de jaarlijkse statistieken van oppervlakte en productie die onder andere wetgeving van de Unie betreffende statistieken vallen.

(8)

Om overbodige last voor de landbouwbedrijven en de autoriteiten te vermijden, moeten drempels worden vastgesteld, zodat irrelevante eenheden buiten beschouwing blijven bij het verzamelen van statistieken van meerjarige teelten.

(9)

Om geharmoniseerde gegevens te garanderen, is het nodig de belangrijkste definities, de referentieperioden en nauwkeurigheidseisen die bij de productie van statistieken van meerjarige teelten moeten worden toegepast, duidelijk vast te stellen.

(10)

Om de beschikbaarheid van deze statistieken voor gebruikers binnen de noodzakelijke termijn te garanderen, moet een tijdschema voor de indiening van de gegevens bij de Commissie worden vastgesteld.

(11)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (5) moet voor alle statistieken die de lidstaten aan de Commissie toezenden en die naar territoriale eenheden zijn ingedeeld, de NUTS worden gebruikt. Met het oog op de opstelling van vergelijkbare regionale statistieken van meerjarige teelten moeten de territoriale eenheden daarom worden gedefinieerd overeenkomstig de NUTS. Aangezien echter voor een goed beheer van de wijn- en druiventeeltsector andere territoriale onderverdelingen noodzakelijk zijn, kunnen voor die sector andere territoriale eenheden worden gekozen.

(12)

Verslagen over de methodiek en de kwaliteit zijn essentieel om de kwaliteit van de gegevens te beoordelen en om de resultaten te analyseren en dergelijke verslagen moeten regelmatig worden verschaft.

(13)

Aangezien het doel van deze verordening, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de systematische productie van Europese statistieken van meerjarige teelten, niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de lidstaten en derhalve beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(14)

Met het oog op een soepele omzetting van de regeling die gold onder Richtlijn 2001/109/EG, moet deze verordening het mogelijk maken om lidstaten een afwijking te verlenen, indien de toepassing van deze verordening op de nationale statistische stelsels belangrijke aanpassingen vergt en waarschijnlijk aanzienlijke praktische problemen zou meebrengen.

(15)

Om rekening te houden met de economische en technische ontwikkelingen moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om, overeenkomstig artikel 290 VWEU, handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de in bijlage I vermelde onderverdeling van soorten naar groepen, dichtheidsklassen en leeftijdklassen en de in bijlage II vermelde variabelen/kenmerken, grootteklasse, specialisatiegraad en druivenrassen, behalve ten aanzien van de facultatieve aard van de vereiste informatie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(16)

Om gelijkvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te verzekeren, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdhedenmoeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (6).

(17)

Verordening (EEG) nr. 357/79 en Richtlijn 2001/109/EG moeten worden ingetrokken.

(18)

Om de continuïteit van de activiteiten van het kader voor Europese statistieken van meerjarige teelten te verzekeren, moet deze verordening in werking treden op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan en moet ze van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2012.

(19)

Het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   Deze verordening stelt een gemeenschappelijk kader vast voor de systematische productie van Europese statistieken van de volgende meerjarige teelten:

a)

Bomen met tafelappels

b)

Bomen met appels voor industriële verwerking

c)

Bomen met tafelperen

d)

Bomen met peren voor industriële verwerking

e)

Abrikozenbomen

f)

Bomen met tafelperziken

g)

Bomen met perziken voor industriële verwerking

h)

Sinaasappelbomen

i)

Bomen met kleine citrusvruchten

j)

Citroenbomen

k)

Olijfbomen

l)

Wijnstokken voor de productie van tafeldruiven

m)

Wijnstokken voor andere doelen.

2.   De productie van Europese statistieken van de meerjarige teelten bedoeld in lid 1, onder b), d), g) en l), is facultatief voor de lidstaten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „meerjarige teelt”: een niet in de vruchtwisseling opgenomen teelt, anders dan blijvend grasland, die de grond gedurende een lange periode in beslag neemt en gedurende verscheidene jaren opbrengsten levert;

2.   „beplant perceel”: een perceel landbouwgrond zoals gedefinieerd in artikel 2, tweede alinea, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerde beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (7), beplant met één van de meerjarige teelten zoals genoemd in artikel 1, lid 1, van deze verordening;

3.   „beplante oppervlakte”: de oppervlakte van de beplante percelen die homogeen zijn beplant met de desbetreffende meerjarige teelt, afgerond op de dichtstbijzijnde 0,1 hectare (ha);

4.   „oogstjaar”: het kalenderjaar waarin de oogst begint;

5.   „dichtheid”: het aantal planten per hectare;

6.   „gebruikelijke plantperiode”: de periode van het jaar waarin meerjarige teelten doorgaans worden geplant en die loopt van medio najaar tot medio voorjaar van het volgende jaar;

7.   „plantjaar”: het eerste jaar waarin de plant groeit na de dag waarop zij op haar definitieve productieplaats is geplant;

8.   „leeftijd”: het aantal jaren sinds het plantjaar, dat als jaar 1 wordt beschouwd;

9.   „boom met tafelappels, boom met tafelperen en boom met tafelperziken”: aanplant van appelbomen, perenbomen en perzikbomen, behalve voor fruit dat specifiek voor industriële verwerking is bestemd. Wanneer het niet mogelijk is vast te stellen welke aanplanten voor industriële verwerking zijn bestemd, worden de desbetreffende oppervlakten in deze categorie opgenomen;

10.   „wijnstokken voor andere doelen”: alle wijnbouwoppervlakten die moeten worden opgenomen in het wijnbouwkadaster dat is ingevoerd krachtens artikel 3 van Verordening (EG) nr. 436/2009 van de Commissie van 26 mei 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad met betrekking tot het wijnbouwkadaster, de verplichte opgaven en de samenstelling van gegevens voor het volgen van de markt, de begeleidende documenten voor het vervoer van producten en de bij te houden registers in de wijnsector (8);

11.   „druiven met een dubbel doel”: druiven afkomstig van wijnstokrassen die zijn opgenomen in de indeling van wijnstokrassen die is vastgesteld door lidstaten in overeenstemming met artikel 120 bis, leden 2 tot en met 6, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (9) die geproduceerd zijn, voor dezelfde administratieve eenheid, zowel als wijndruivenras als, naargelang van het geval, tafeldruivenras, rassen voor de productie van rozijnen en krenten of rassen voor de bereiding van eau de vie van wijn;

12.   „gecombineerde teelten”: een combinatie van teelten die gelijktijdig op een perceel land staan.

Artikel 3

Dekking

1.   De te verschaffen statistieken van de meerjarige teelten bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met l), zijn representatief voor ten minste 95 % van de totale beplante oppervlakte waarvan de productie geheel of voornamelijk voor de markt van elke genoemde meerjarige teelt in elke lidstaat is bestemd.

2.   Niettegenstaande lid 1 kunnen de lidstaten bedrijven uitsluiten met minder dan 0,2 ha voor elke meerjarige teelt waarvan de productie geheel of voornamelijk voor de markt in elke lidstaat is bestemd. Indien de oppervlakte die door dergelijke bedrijven wordt gedekt, minder dan 5 % van de totale beplante oppervlakte van de individuele teelt vertegenwoordigt, kunnen de lidstaten die drempel verhogen, mits dat niet leidt tot uitsluiting van meer dan een aanvullende 5 % van de totale beplante oppervlakte van de individuele teelt.

3.   De oppervlakte van gecombineerde teelten wordt verdeeld tussen de verschillende teelten naar rato van de grondoppervlakte die zij beslaan.

4.   De statistieken van de meerjarige teelt zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder m), van deze verordening worden verschaft met gebruikmaking van de beschikbare gegevens uit het wijnbouwkadaster dat wordt bijgehouden overeenkomstig artikel 185 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voor alle bedrijven in dit kadaster, zoals omschreven in artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 436/2009.

Artikel 4

Gegevensproductie

1.   Behalve wanneer van de in artikel 1, lid 2, bedoelde mogelijkheid gebruik is gemaakt, produceren lidstaten met een beplante oppervlakte van ten minste 1 000 ha van elke individuele teelt bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met l), in 2012 en elke vijf jaar daarna de in bijlage I genoemde gegevens.

2.   Lidstaten met een beplante oppervlakte van ten minste 500 ha van de teelt bedoeld in artikel 1, lid 1, onder m), produceren in 2015 en elke vijf jaar daarna de in bijlage II genoemde gegevens.

3.   Teneinde rekening te houden met economische en technische ontwikkelingen wordt de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van:

de in bijlage I vermelde onderverdeling van soorten naar groepen, -dichtheidsklassen en leeftijdklassen, en

de in bijlage II vermelde variabelen/kenmerken, grootteklasse, specialisatiegraad en wijnstokrassen,

behalve wat betreft de facultatieve aard van de vereiste informatie.

Bij de uitoefening van deze bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen geen aanzienlijke bijkomende administratieve belasting met zich brengen voor de lidstaten en de respondenten.

Artikel 5

Referentiejaar

1.   Het eerste referentiejaar is 2012 voor de in bijlage I genoemde gegevens met betrekking tot de statistieken van meerjarige teelten genoemd in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met l).

2.   Het eerste referentiejaar is 2015 voor de in bijlage II genoemde gegevens met betrekking tot de statistieken van de meerjarige teelt genoemd in artikel 1, lid 1, onder m).

3.   De verschafte statistieken van meerjarige teelten hebben betrekking op de beplante oppervlakte na de gebruikelijke plantperiode.

Artikel 6

Nauwkeurigheidseisen

1.   Lidstaten die steekproefenquêtes houden met het oog op het opstellen van statistieken van meerjarige teelten, nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de variatiecoëfficiënt van de gegevens op nationaal niveau niet hoger is dan 3 % voor het beplante oppervlakte voor elke van de in artikel 1, lid 1, genoemde teelten.

2.   Wanneer lidstaten beslissen andere bronnen van statistische informatie dan enquêtes te gebruiken, zien zij erop toe dat informatie uit zulke bronnen ten minste van dezelfde kwaliteit is als de informatie uit statistische enquêtes.

3.   Lidstaten die besluiten gebruik te maken van een administratieve bron voor het verstrekken van de statistieken van meerjarige teelten genoemd in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met l), stellen de Commissie vooraf in kennis en leveren nadere gegevens aan over de te gebruiken methoden en de kwaliteit van de gegevens uit die administratieve bron.

Artikel 7

Regionale statistieken

1.   De gegevens met betrekking tot statistieken van meerjarige teelten genoemd in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met l), van deze verordening en nader omschreven in bijlage I bij deze verordening, worden onderverdeeld in NUTS 1-territoriale eenheden als gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1059/2003, tenzij een minder gedetailleerde onderverdeling specifiek vermeld is in bijlage I bij deze verordening.

2.   De gegevens met betrekking tot statistieken van de meerjarige teelt genoemd in artikel 1, lid 1, onder m), van deze verordening en nader omschreven in bijlage II bij deze verordening, worden uitgesplitst in NUTS 2-territoriale eenheden als gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1059/2003, tenzij een minder gedetailleerde onderverdeling specifiek vermeld is in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 8

Indiening bij de Commissie

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) de gegevens die zijn vastgesteld in de bijlagen I en II, en wel uiterlijk op 30 september van het jaar dat volgt op de referentieperiode.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het passende technische formaat van de indiening van de in de bijlagen I en II genoemde gegevens. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 9

Verslag over de methodiek en de kwaliteit

1.   Voor de toepassing van deze verordening zijn op de te verstrekken gegevens de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van toepassing.

2.   Uiterlijk op 30 september 2013, en elke vijf jaar daarna, dienen de lidstaten bij de Commissie (Eurostat) verslagen in over de kwaliteit van de verstrekte gegevens en de methoden die voor de statistieken van meerjarige teelten genoemd in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met l), van deze verordening zijn gebruikt.

3.   Uiterlijk op 30 september 2016, en elke vijf jaar daarna, dienen de lidstaten bij de Commissie (Eurostat) verslagen in over de kwaliteit van de verstrekte gegevens en de methoden die voor de statistieken van de meerjarige teelt genoemd in artikel 1, lid 1, onder m), van deze verordening zijn gebruikt.

4.   In de verslagen wordt het volgende beschreven:

a)

het organiseren van en de toegepaste methodiek over de in deze verordening bedoelde enquêtes;

b)

de nauwkeurigheidsniveaus en de dekking die bij de in deze verordening bedoelde steekproefenquêtes zijn bereikt, alsmede

c)

de kwaliteit van andere gebruikte bronnen dan enquêtes, aan de hand van de in lid 1 bedoelde kwaliteitscriteria.

5.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke methodologische of andere verandering die de statistieken van meerjarige teelten aanmerkelijk kan beïnvloeden, en wel uiterlijk drie maanden nadat deze verandering is doorgevoerd.

6.   Daarbij wordt het beginsel in acht genomen dat de extra kosten en lasten binnen de grenzen van het redelijke moeten blijven.

Artikel 10

Afwijking

1.   Indien de toepassing van deze verordening op het nationale statistische stelsel van een lidstaat belangrijke aanpassingen vergt en waarschijnlijk aanzienlijke praktische problemen meebrengt met betrekking tot de in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met l), bedoelde meerjarige teelten, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen die aan die lidstaat tot 31 december 2012 een afwijking verlenen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Voor de toepassing van lid 1 dient een lidstaat uiterlijk op 1 februari 2012 een met redenen omkleed verzoek in bij de Commissie.

3.   De lidstaten waaraan een afwijking is verleend, blijven Richtlijn 2001/109/EG toepassen.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, lid 3, en artikel 13 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 31 december 2011. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 3, en artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheid die in dit besluit wordt vermeld. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een gedelegeerde handeling die overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 13, is vastgesteld, treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.

Artikel 12

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, ingesteld bij artikel 1 van Besluit 72/279/EEG van de Raad van 31 juli 1972 tot instelling van een Permanent Comité voor de Landbouwstatistiek (10). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 13

Evaluatie

Uiterlijk 31 december 2018 en elke vijf jaar daarna evalueert de Commissie de werking van deze verordening. Bij deze evaluatie beoordeelt de Commissie of het noodzakelijk is alle in artikel 4 genoemde gegevens te produceren. Indien de Commissie tot het oordeel komt dat sommige gegevens niet langer vereist zijn, is zij bevoegd om overeenkomstig artikel 11, gedelegeerde handelingen vast te stellen tot schrapping van bepaalde gegevens uit de bijlagen I en II.

Artikel 14

Intrekking

Verordening (EEG) nr. 357/79 en Richtlijn 2001/109/EG worden met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening en richtlijn worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 15

Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel 14 van deze verordening, blijft Richtlijn 2001/109/EG van toepassing in de in artikel 10 bedoelde omstandigheden.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 13 december 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. SZPUNAR


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 november 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 1 december 2011.

(2)  PB L 54 van 5.3.1979, blz. 124.

(3)  PB L 13 van 16.1.2002, blz. 21.

(4)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(5)  PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1.

(6)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(7)  PB L 316 van 2.12.2009, blz. 65.

(8)  PB L 128 van 27.5.2009, blz. 15.

(9)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(10)  PB L 179 van 7.8.1972, blz. 1.


BIJLAGE I

Statistische gegevens over de aanplant van fruit- en olijfbomen

1.   Onderverdeling van soorten naar „Groepen”

Soort

Onderverdeling

Bomen met tafelappels

Groep Rode Boskoop

Groep Braeburn

Groep Cox Orange

Groep Cripps Pink

Groep Elstar

Groep Fuji

Groep Gala

Groep Golden Delicious

Groep Granny Smith

Groep Idared

Groep Jonagold/Jonagored

Groep Morgenduft

Groep Red Delicious

Groep Reinette Blanche du Canada

Groep Shampion

Groep Lobo

Groep Pinova

Overige

Bomen met appels voor industriële verwerking (facultatief)

Bomen met tafelperen

Groep Conference

Groep William

Groep Abate

Groep Rocha

Groep Coscia-Ercolini

Groep Guyot

Groep Blanquilla

Groep Decana

Groep Kaiser

Overige

Bomen met peren voor industriële verwerking (facultatief)

Bomen met tafelperziken

Perziken, behalve nectarines en perziken voor verwerking

Geel vruchtvlees

Zeer vroeg: oogst tot 15 juni

Vroeg: oogst tussen 16 juni en 15 juli

Middel: oogst tussen 16 juli en 15 augustus

Laat: oogst na 15 augustus

Wit vruchtvlees

Zeer vroeg: oogst tot 15 juni

Vroeg: oogst tussen 16 juni en 15 juli

Middel: oogst tussen 16 juli en 15 augustus

Laat: oogst na 15 augustus

Platte perzik

Nectarines

Geel vruchtvlees

Zeer vroeg: oogst tot 15 juni

Vroeg: oogst tussen 16 juni en 15 juli

Middel: oogst tussen 16 juli en 15 augustus

Laat: oogst na 15 augustus

Wit vruchtvlees

Zeer vroeg: oogst tot 15 juni

Vroeg: oogst tussen 16 juni en 15 juli

Middel: oogst tussen 16 juli en 15 augustus

Laat: oogst na 15 augustus

Bomen met perziken voor industriële verwerking (inclusief groep Pavie)(facultatief)

Abrikozenbomen

Zeer vroeg: oogst tot 31 mei

Vroeg: oogst tussen 1 en 30 juni

Middel: oogst tussen 1 en 31 juli

Laat: oogst na 1 augustus

Sinaasappelbomen

Navel

Vroeg: oogst tussen oktober en januari

Middel: oogst tussen december en maart

Laat: oogst tussen januari en mei

Blonde sinaasappel

Vroeg: oogst tussen december en maart

Laat: oogst tussen maart en mei

Bloedsinaasappel

Overige

Bomen met kleine citrusvruchten

Satsuma’s

Extra vroege satsuma’s: oogst tussen september en november

Overige satsuma’s: oogst tussen oktober en december

Clementines

Vroege clementines: oogst tussen september en december

Clementines, middel: oogst tussen november en januari

Late clementines: oogst tussen januari en maart

Overige kleine citrusvruchten, inclusief hybriden

Citroenbomen

Wintervariëteiten: oogst tussen oktober en april

Zomervariëteiten: oogst tussen februari en september

Olijfbomen

Voor tafelolijven, olijven voor olie of olijven met een dubbel doel

Wijnstokken met tafeldruiven (facultatief)

 

Wit

Zonder pit

Normaal

R/r

Zonder pit

Normaal

2.   Dichtheidsklassen

 

Dichtheidsklassen

Appel- en perenbomen

Perzik-, nectarine- en abrikozenbomen

Sinaasappel- en citroenbomen en bomen met kleine citrusvruchten

Olijfbomen

Wijnstokken met tafeldruiven

Dichtheid (bomen per hectare)

1

< 400

< 600

< 250

< 140

< 1 000

2

400-1 599

600-1 199

250-499

140-399

1 000-1 499

3

1 600-3 199

≥ 1 200

500-749

≥ 400

≥ 1 500

4

≥ 3 200

 

≥ 750

 

 

3.   Leeftijdsklassen

 

Leeftijdsklassen

Appel- en perenbomen

Perzik-, nectarine- en abrikozenbomen

Sinaasappel- en citroenbomen en bomen met kleine citrusvruchten

Olijfbomen

Wijnstokken met tafeldruiven

Leeftijd (vanaf het plantjaar)

1

0-4

0-4

0-4

0-4

0-3

2

5-14

5-14

5-14

5-11

3-9

3

15-24

15 jaar en ouder

15-24

12-49

9-19

4

25 jaar en ouder

 

25 jaar en ouder

50 jaar en ouder

20 jaar en ouder

4.   Samenvatting

4.1.   Oppervlakte per leeftijdsklasse en dichtheidsklasse voor elke soort, op nationaal niveau

Lidstaat:

Soort:

 

Totaal

Leeftijdsklasse 1

Leeftijdsklasse 2

Leeftijdsklasse 3

Leeftijdsklasse 4

Totaal

 

 

 

 

 

Dichtheidsklasse 1

 

 

 

 

 

Dichtheidsklasse 2

 

 

 

 

 

Dichtheidsklasse 3

 

 

 

 

 

Dichtheidsklasse 4

 

 

 

 

 


4.2.   Oppervlakte per leeftijdsklasse en regio voor elke soort en groep (geen onderverdeling naar dichtheidsklasse)

Lidstaat:

Soort:

Groep:

 

Totaal

Leeftijdsklasse 1

Leeftijdsklasse 2

Leeftijdsklasse 3

Leeftijdsklasse 4

Totaal

 

 

 

 

 

Regio (NUTS 1)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


4.3.   Oppervlakte per dichtheidsklasse en regio voor elke soort en groep (geen onderverdeling naar leeftijdsklasse)

Lidstaat:

Soort:

Groep:

 

Totaal

Dichtheidsklasse 1

Dichtheidsklasse 2

Dichtheidsklasse 3

Dichtheidsklasse 4

Totaal

 

 

 

 

 

Regio (NUTS 1)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


BIJLAGE II

Statistische gegevens over wijngaarden

Betekenis van de afkortingen:

—   Aant.— aantal

—   Bdr. of bdr.— bedrijf

—   Opp. of opp.— oppervlakte

—   Hl of hl— hectoliter

—   R/r of r/r— rood/rosé

—   n.e.g.:— niet elders genoemd

—   BOB— beschermde oorsprongsbenaming

—   BGA— beschermde geografische aanduiding

Tabel 1:   Wijnbouwbedrijven naar type productie  (1)

Variabelen/kenmerken

Aantal bdr.

Opp.

(ha)

Wijnbouwoppervlakten, totale oppervlakte (wel/nog niet in productie)

Totaal

 

 

Wijnbouwoppervlakten in productie, beplant met

wijndruivenrassen

 

 

waarvan geschikt voor de productie van wijn met BOB

 

 

waarvan geschikt voor de productie van wijn met BGA

 

 

waarvan geschikt voor de productie van wijn zonder BOB/BGA

 

 

waarvan „druiven met een dubbel doel”

 

 

rozijnen en krenten

 

 

Totaal

 

 

Wijnbouwoppervlakten nog niet in productie, beplant met

wijndruiven (inclusief „druiven met een dubbel doel”)

 

 

waarvan geschikt voor de productie van wijn met BOB

 

 

waarvan geschikt voor de productie van wijn met BGA

 

 

waarvan geschikt voor de productie van wijn zonder BOB/BGA

 

 

waarvan „druiven met een dubbel doel”

 

 

rozijnen en krenten

 

 

Totaal

 

 

Wijnstokken (wel/nog niet in productie), bedoeld voor de productie van

vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken

 

 

Overige, niet elders opgenomen wijnstokken (n.e.g.)

 

 

Tabel 2:   Wijnbouwbedrijven naar grootteklasse op nationaal niveau

Tabel 2.1:   Wijnbouwbedrijven naar grootteklasse van de totale wijnbouwoppervlakte, totaal wijngaarden

Grootteklasse van

(ha)

Aant. bdr.

Opp.

(ha)

< 0,10 (2)

 

 

0,10 — < 0,50

 

 

0,50 — < 1

 

 

1 — < 3

 

 

3 — < 5

 

 

5 — < 10

 

 

≥ 10

 

 

Tabel 2.2:   Wijnbouwbedrijven naar grootteklasse van de totale wijnbouwoppervlakte, wijnstokken voor wijndruiven — Totaal

Gegevens met dezelfde onderverdeling als voor tabel 2.1.

Tabel 2.2.1:   Wijnbouwbedrijven naar grootteklasse van de totale wijnbouwoppervlakte, wijnstokken voor wijndruiven geschikt voor de productie van wijn met BOB

Gegevens met dezelfde onderverdeling als voor tabel 2.1.

Tabel 2.2.2:   Wijnbouwbedrijven naar grootteklasse van de totale wijnbouwoppervlakte, wijnstokken voor wijndruiven geschikt voor de productie van wijn met BGA

Gegevens met dezelfde onderverdeling als voor tabel 2.1.

Tabel 2.2.3:   Wijnbouwbedrijven naar grootteklasse van de totale wijnbouwoppervlakte, wijnstokken voor wijndruiven met een „dubbel doel”

Gegevens met dezelfde onderverdeling als voor tabel 2.1.

Tabel 2.2.4:   Wijnbouwbedrijven naar grootteklasse van de totale wijnbouwoppervlakte, wijnstokken voor wijndruiven bedoeld voor de productie van wijn zonder BOB en/of BGA

Gegevens met dezelfde onderverdeling als voor tabel 2.1.

Tabel 2.3:   Wijnbouwbedrijven naar grootteklasse van de totale wijnbouwoppervlakte, wijnstokken voor rozijnen en krenten

Gegevens met dezelfde onderverdeling als voor tabel 2.1.

Tabel 2.4:   Wijnbouwbedrijven naar grootteklasse van de totale wijnbouwoppervlakte, wijnstokken niet elders genoemd (n.e.g.)

Gegevens met dezelfde onderverdeling als voor tabel 2.1.

Tabel 3:   Wijnbouwbedrijven naar specialisatiegraad en grootteklasse op nationaal niveau

Grootteklassen (in kolom): zie regels van tabel 2 (< 0,1 ha/0,10 - < 0,50 ha/enz.).

Specialisatiegraad

< 0,10 ha

Aantal bdr.

Opp.

(ha)

Aantal bdr.

Opp.

(ha)

Bedrijven met wijnstokken

 

 

 

 

Bedrijven met wijnbouwoppervlakten uitsluitend bestemd voor wijnproductie

 

 

 

 

waarvan bedrijven met wijnbouwoppervlakten uitsluitend bestemd voor de productie van wijn met BOB en/of BGA

 

 

 

 

waarvan uitsluitend BOB

 

 

 

 

waarvan uitsluitend BGA

 

 

 

 

waarvan BOB en BGA

 

 

 

 

waarvan bedrijven met wijnbouwoppervlakten uitsluitend bestemd voor de productie van wijn zonder BOB en/of BGA

 

 

 

 

waarvan bedrijven met wijnbouwoppervlakten bestemd voor productie van verscheidene soorten wijn

 

 

 

 

Bedrijven met wijnbouwoppervlakten uitsluitend bestemd voor productie van krenten en rozijnen

 

 

 

 

Bedrijven met andere wijnbouwoppervlakten

 

 

 

 

Bedrijven met wijnbouwoppervlakten bestemd voor verscheidene productietypen

 

 

 

 

Tabel 4:   Belangrijkste wijnstokrassen  (3)

De onderverdeling van gegevens moet alleen worden verstrekt wanneer de totale oppervlakte van het ras ten minste 500 ha bedraagt

De rassen die in de tabellen moeten worden opgenomen, zijn de rassen op de lijst van belangrijkste rassen en de beplante oppervlakken die is bekendgemaakt krachtens Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, wat betreft de steunprogramma’s, de handel met derde landen, het productiepotentieel en de controles in de wijnsector (4) (bijlage XIII, tabel 16).

Te gebruiken leeftijdsklassen:

 

< 3 jaar

 

3-9 jaar

 

10-29 jaar

 

≥ 30 years

Belangrijkste wijndruivenrassen naar leeftijdsklasse

Wijnstokras:

< 3 jaar

Aantal bdr.

Opp

(ha)

Aantal bdr.

Opp.

(ha)

Bedrijven met wijnstokken

 

 

 

 

1.

Waarvan blauwe rassen, totaal

 

 

 

 

1.1.

waarvan ras 1

 

 

 

 

1.2.

waarvan ras 2

 

 

 

 

1.3.

waarvan ras …

 

 

 

 

 

 

 

 

1.N. waarvan andere blauwe gemengde rassen

 

 

 

 

2.

Waarvan witte rassen, totaal

 

 

 

 

2.1.

waarvan ras 1

 

 

 

 

2.2.

waarvan ras 2

 

 

 

 

2.3.

waarvan ras …

 

 

 

 

 

 

 

 

2.N. waarvan andere witte gemengde rassen

 

 

 

 

3.

Waarvan rassen in verschillende kleuren, totaal

 

 

 

 

3.1.

waarvan ras 1

 

 

 

 

3.2.

waarvan ras 2

 

 

 

 

3.3.

waarvan ras …

 

 

 

 

 

 

 

 

3.N. waarvan andere gemengde rassen van andere gemengde kleuren

 

 

 

 

4.

Waarvan rassen zonder kleurvermelding

 

 

 

 


(1)  Betrokken lidstaten met regionale onderverdeling: BG, CZ, DE, IT, EL, ES, FR, HU, AT, PT, RO, SI en SK.

(2)  Alleen voor de betrokken lidstaten.

(3)  Lidstaten met regionale onderverdeling: BG, CZ, DE, IT, EL, ES, FR, HU, AT, PT, RO, SI en SK.

(4)  PB L 170 van 30.6.2008, blz. 1.


30.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/21


VERORDENING (EU) Nr. 1338/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 december 2011

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2, en artikel 209, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, in het licht van de gemeenschappelijke ontwerptekst goedgekeurd door het Bemiddelingscomité op 31 oktober 2011 (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds 2007 heeft de Gemeenschap haar geografische samenwerking met ontwikkelingslanden in Azië, Centraal-Azië en Latijns-Amerika en met Irak, Iran, Jemen en Zuid-Afrika gestroomlijnd door middel van Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (2).

(2)

De primaire en overkoepelende doelstelling van Verordening (EG) nr. 1905/2006 is het uitbannen van armoede door de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Het toepassingsgebied voor de geografische programma’s met ontwikkelingslanden, -gebieden en -regio’s in het kader van die verordening is bovendien beperkt tot de financiering van maatregelen die voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp („ODA-criteria”), die zijn vastgesteld door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling („OESO/DAC”).

(3)

Het is in het belang van de Unie haar betrekkingen met de ontwikkelingslanden te verdiepen, omdat zij belangrijke bilaterale partners en spelers in multilaterale fora en mondiale bestuursstructuren zijn. De Unie heeft er strategisch belang bij relaties van verscheidene aard met deze landen te onderhouden, met name wat betreft economische, commerciële, academische, zakelijke en wetenschappelijke uitwisselingen. Daarom is een financieringsinstrument voor dergelijke maatregelen nodig, die in beginsel geen officiële ontwikkelingshulp zijn in de zin van ODA-criteria, maar die van doorslaggevende betekenis zijn voor het consolideren van de betrekkingen en een belangrijke bijdrage leveren aan de vooruitgang van de betrokken ontwikkelingslanden.

(4)

Via de begrotingsprocedures van 2007 en 2008 zijn daartoe vier voorbereidende acties opgezet om deze versterkte samenwerking in gang te zetten, overeenkomstig artikel 49, lid 6, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3). Deze vier voorbereidende acties zijn: handels- en wetenschappelijke uitwisselingen met India; handels- en wetenschappelijke uitwisselingen met China; samenwerking met landen met een middeninkomen in Azië; en samenwerking met landen met een middeninkomen in Latijns-Amerika. Op grond van het genoemde artikel moet de wetgevingsprocedure inzake voorbereidende acties vóór het einde van het derde begrotingsjaar zijn beëindigd.

(5)

De doelstellingen en bepalingen van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad (4) vormen een passend uitgangspunt voor deze versterkte samenwerking met de landen die vallen onder Verordening (EG) nr. 1905/2006. Daarom moet het geografische toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1934/2006 worden uitgebreid en moet gezorgd worden voor een financieel budget voor de samenwerking met deze ontwikkelingslanden.

(6)

Door de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1934/2006 zijn op de betrokken ontwikkelingslanden twee verschillende financieringsinstrumenten op het vlak van het externe optreden van toepassing. Er moet voor worden gezorgd dat beide financieringsinstrumenten strikt van elkaar gescheiden blijven. Uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1905/2006 zullen maatregelen worden gefinancierd, die beantwoorden aan de ODA-criteria, terwijl Verordening (EG) nr. 1934/2006 uitsluitend van toepassing zal zijn op maatregelen die in beginsel niet aan deze criteria beantwoorden. Bovendien moet er voor worden gezorgd dat de landen die voorheen onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1934/2006 vielen, namelijk de geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen, geen nadeel ondervinden van de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van die verordening, in het bijzonder uit financieel oogpunt.

(7)

Gezien de economische crisis die in de gehele Unie de begrotingen onder extreme druk zet en gezien het voorstel om de regeling uit te breiden tot landen waarvan de concurrentiepositie soms vergelijkbaar is met die van de Unie en waarvan de gemiddelde levensstandaard dicht in de buurt ligt van die van sommige lidstaten, moet de samenwerking van de Unie rekening houden met de inspanningen die de begunstigde landen leveren om te voldoen aan de internationale overeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie en bij te dragen aan de verwezenlijking van de algemene doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

(8)

Uit de evaluatie van de uitvoering van de financieringsinstrumenten voor het externe optreden is gebleken dat er sprake is van inconsistenties in de bepalingen die kosten met betrekking tot belastingen, rechten en andere heffingen uitsluiten van financiering. Met het oog op de consistentie wordt voorgesteld deze bepalingen in overeenstemming te brengen met de andere instrumenten.

(9)

Verordening (EG) nr. 1934/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1934/2006

Verordening (EG) nr. 1934/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel van de verordening wordt vervangen door:

2)

De artikelen 1 tot en met 4 worden vervangen door:

„Artikel 1

Doel

1.   Voor de toepassing van deze verordening worden onder „geïndustrialiseerde en andere landen en gebieden met een hoog inkomen” de landen en gebieden van bijlage I bij deze verordening verstaan, en onder „ontwikkelingslanden” de landen die vallen onder Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (5) en die worden opgesomd in bijlage II bij deze verordening. Deze landen worden hierna „partnerlanden” genoemd.

De financiering van de Unie op grond van deze verordening ondersteunt de economische, financiële, technische, culturele en academische samenwerking met de partnerlanden op de in artikel 4 vastgestelde gebieden, die binnen haar bevoegdheidsdomeinen vallen. Deze verordening dient ter financiering van maatregelen die in beginsel niet voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp („ODA-criteria”) die zijn vastgesteld door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling („OESO/DAC”).

2.   Het hoofddoel van de samenwerking met partnerlanden is een specifieke reactie op de noodzaak om de banden met deze landen aan te halen en met hen nader overleg te plegen op bilaterale, regionale dan wel multilaterale basis teneinde een gunstiger en transparanter klimaat te scheppen voor de ontwikkeling van de betrekkingen tussen de Unie en de partnerlanden overeenkomstig de in de Verdragen vastgelegde beginselen voor het externe optreden van de Unie. Dit betreft onder meer de bevordering van democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat, alsmede de bevordering van fatsoenlijke arbeid en goed bestuur, en het milieubehoud, teneinde bij te dragen tot vooruitgang en duurzame ontwikkeling in de partnerlanden.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   De samenwerking heeft tot doel overleg te voeren met partnerlanden om de dialoog en toenadering te verbreden en dezelfde politieke, economische en institutionele structuren en waarden te delen en te bevorderen. De Unie streeft tevens naar uitbreiding van de samenwerking en uitwisseling met bestaande en belangrijker wordende bilaterale partners en spelers in multilaterale fora en op het vlak van het mondiale bestuur. De samenwerking heeft tevens betrekking op partners waar het voor de Unie van strategisch belang is haar betrekkingen en haar in de Verdragen vastgelegde waarden te versterken.

2.   Teneinde de coherentie en de doeltreffendheid van de financiering van de Unie te waarborgen en de regionale samenwerking te bevorderen, kan de Commissie, wanneer zij jaarlijkse actieprogramma’s als bedoeld in artikel 6 goedkeurt, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen besluiten dat landen die niet in de bijlagen zijn opgenomen ook in aanmerking komen voor maatregelen die worden gefinancierd op grond van deze verordening, als het uit te voeren project of programma een regionaal of grensoverschrijdend karakter heeft. In de in artikel 5 bedoelde meerjarenprogramma’s voor samenwerking moet in deze mogelijkheid worden voorzien.

3.   De Commissie wijzigt de lijst in de bijlagen I en II overeenkomstig de periodieke herziening door de OESO/DAC van zijn lijst van ontwikkelingslanden en stelt het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.

4.   Voor financiering door de Unie op grond van deze verordening wordt indien toepasselijk bijzondere aandacht besteed aan het feit of de partnerlanden de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) naleven en inspanningen leveren om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

5.   Met betrekking tot de landen opgesomd in bijlage II bij deze verordening wordt nauwlettend toegezien op de coherentie van het beleid met de maatregelen die op grond van Verordening (EG) nr. 1905/2006 en Verordening (EG) nr. 1337/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (6) worden gefinancierd.

Artikel 3

Algemene beginselen

1.   De beginselen waarop de Unie is gegrondvest zijn vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat; zij streeft ernaar, door middel van dialoog en samenwerking, de naleving van deze beginselen in partnerlanden te bevorderen, te ontwikkelen en te consolideren.

2.   Voor de uitvoering van deze verordening wordt met betrekking tot de opzet van de samenwerking met de partnerlanden een gedifferentieerde benadering gevolgd, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met hun economische, sociale en politieke situatie en met de specifieke belangen, strategieën en prioriteiten van de Unie.

3.   De op grond van deze verordening gefinancierde maatregelen komen overeen met en hebben betrekking op de met name in de instrumenten, overeenkomsten, verklaringen en actieplannen tussen de Unie en de partnerlanden opgenomen samenwerkingsgebieden, alsook gebieden die voor de Unie van specifiek belang zijn en tot haar prioriteiten behoren.

4.   Voor de op grond van deze verordening gefinancierde maatregelen streeft de Unie naar samenhang met de andere terreinen van haar externe optreden en met andere relevante beleidsterreinen van de Unie, met name ontwikkelingssamenwerking. Dit gebeurt door beleidsbepaling, strategische planning en de programmering en uitvoering van de maatregelen.

5.   De op grond van deze verordening gefinancierde maatregelen vormen een aanvulling op en leveren meerwaarde aan de inspanningen van de lidstaten en van organen van de Unie op het vlak van de handelsbetrekkingen en van de culturele, academische en wetenschappelijke uitwisselingen.

6.   De Commissie informeert het Europees Parlement en onderhoudt een regelmatige gedachtewisseling met deze instelling.

Artikel 4

Samenwerkingsgebieden

De financiering van de Unie dient ter ondersteuning van samenwerkingsacties die in overeenstemming zijn met artikel 1 en die beantwoorden aan het algemene doel, de het toepassingsgebied, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze verordening. De financiering van de Unie is in beginsel bestemd voor acties die niet aan de ODA-criteria voldoen en die ook een regionale dimensie kunnen hebben, op de volgende samenwerkingsgebieden:

1.

de bevordering van samenwerking, partnerschappen en gezamenlijke ondernemingen tussen economische, sociale, culturele, academische en wetenschappelijke actoren in de Unie en de partnerlanden;

2.

de bevordering van bilaterale handel, investeringsstromen en economische partnerschappen, met speciale aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen;

3.

de bevordering van dialoog tussen politieke, economische, sociale en culturele actoren en andere niet-gouvernementele organisaties uit relevante sectoren in de Unie en de partnerlanden;

4.

de bevordering van intermenselijke contacten, onderwijs- en opleidingsprogramma’s en ideeënuitwisseling en versterking van het wederzijds begrip tussen culturen, met name op het niveau van het gezin, met inbegrip van maatregelen om de deelname van de Unie aan Erasmus Mundus en de deelname aan Europese onderwijsbeurzen te waarborgen en te doen toenemen;

5.

de bevordering van samenwerkingsprojecten op gebieden zoals onderzoek, wetenschappen en technologie, sport en cultuur, energie (in het bijzonder hernieuwbare energie), vervoer, milieu (inclusief klimaatverandering), douane, financiële, juridische en mensenrechtenaangelegenheden en andere gebieden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de Unie en de partnerlanden;

6.

het vergroten van het bewustzijn en de kennis over de Unie en van haar zichtbaarheid in de partnerlanden;

7.

de ondersteuning van specifieke initiatieven, met inbegrip van onderzoeksactiviteiten, studies, proefprojecten en gezamenlijke projecten, die bestemd zijn om daadwerkelijk en op soepele wijze te beantwoorden aan samenwerkingsdoelstellingen die voortvloeien uit ontwikkelingen in de bilaterale betrekkingen tussen de Unie en de partnerlanden, of die een nieuw elan geven aan de verdere verdieping en verruiming van de bilaterale betrekkingen met de partnerlanden.

3)

In artikel 5 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Meerjarenprogramma’s voor samenwerking worden ten hoogste voor de geldigheidsduur van deze verordening opgesteld. In deze programma’s worden de specifieke belangen en prioriteiten van de Unie en de algemene doelstellingen en verwachte resultaten vastgelegd. Met name bij Erasmus Mundus streven de programma’s naar een zo evenwichtig mogelijke geografische dekking. Tevens worden daarin de gebieden bepaald die voor financiering van de Unie in aanmerking komen en bevatten zij een indicatieve financiële toewijzing van de middelen, als totaal genomen, per prioriteitengebied en per partnerland of groep van partnerlanden voor de betrokken periode. Een en ander kan met een zekere marge worden aangegeven. Meerjarenprogramma’s voor samenwerking worden onderworpen aan een herziening halverwege de looptijd of indien nodig aan een ad hoc-herziening.”.

4)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

De strategische belangen, algemene doelstellingen en prioritaire gebieden voor financiering van de Unie en de verwachte resultaten voor de samenwerking met de partnerlanden opgesomd in bijlage II

De in artikel 5 bedoelde meerjarenprogramma’s voor samenwerking met de in bijlage II opgesomde partnerlanden worden gebaseerd op onderstaande algemene doelstellingen, prioritaire gebieden voor financiering en verwachte resultaten:

1.

Publieksdiplomatie en voorlichting, met als doel:

wijd verbreide kennis over en zichtbaarheid van de Unie bevorderen;

de standpunten van de Unie inzake belangrijke beleidsaangelegenheden alsmede de waarden die de Unie hooghoudt, te weten democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, uitdragen;

aanzetten tot nadenken en discussiëren over de Unie en haar beleid en over betrekkingen van de Unie met de in bijlage II opgesomde partnerlanden;

nieuwe benaderingen ontwikkelen die een nieuwe impuls geven aan positieve, resultaatgerichte betrekkingen met landen die weinig of niets over de Unie weten.

De activiteiten ter ondersteuning van deze doelstellingen zouden moeten leiden tot een betere perceptie van en meer wederzijds begrip tussen de Unie en in bijlage II opgesomde partnerlanden, hetgeen de economische en politieke betrekkingen met de partners van de Unie, ten goede zal komen.

2.

Economische partnerschappen en samenwerking tussen bedrijven, met als doel:

de markttoegang voor bedrijven in de Unie vergemakkelijken, met name door middel van op hen gerichte steunprogramma’s (zoals regelgevingssteun in verband met handelsbarrières), op basis van ervaring met reeds lang bestaande programma’s voor samenwerking tussen bedrijven.

De programma’s zouden, wanneer van toepassing, een aanvulling moeten zijn op bestaande steunmaatregelen. De programma’s zouden concrete kansen moeten bieden voor betere samenwerking zowel in de zakenwereld als in de wetenschap, een hogere omzet en investeringen in doelgebieden en grotere handelsstromen met de in bijlage II opgesomde partnerlanden.

Deze inspanningen sluiten aan op, en vormen tevens een aanvulling op de ruimere strategie van de Commissie om de concurrentiepositie van de Unie op de wereldmarkten te vergroten, en ander beleid van de Unie voor specifieke regio’s en landen.

De middelen worden gericht op landen waar interventies de deelname van bedrijven uit de Unie kunnen doen toenemen. Kleine en middelgrote ondernemingen uit de Unie die toegang zoeken tot de markten in Azië, Latijns-Amerika, het Midden-Oosten en Zuid-Afrika, vormen een belangrijke doelgroep. Waar passend worden de middelen gericht op landen die de fundamentele arbeidsnormen van de IAO naleven en die bijdragen aan de wereldwijde inspanningen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

3.

Persoonlijke contacten, met als doel:

steun te verlenen aan kwalitatief hoogwaardige partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs in de Unie en in derde landen als basis voor gestructureerde samenwerking, uitwisseling en mobiliteit, op alle hoger-onderwijsniveaus (Actie 2 — DEEL 2: Partnerschappen met landen en gebieden die onder het instrument voor geïndustrialiseerde landen vallen), in het kader van Erasmus Mundus II, Actie 2;

een aanvulling te bieden op de beurzen van Actie 2 van Erasmus Mundus, betaald uit het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (Actie 2 — DEEL 1: Partnerschappen met landen die onder het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, het instrument voor geïndustrialiseerde landen, het Europees Ontwikkelingsfonds en het instrument voor pretoetredingssteun vallen (voormalig onderdeel Externe Samenwerking)), door middel van steun aan de mobiliteit van leerlingen en leraren uit de Unie naar derde landen;

samen met het maatschappelijk middenveld in de ruimste zin van het woord een beter begrip te bewerkstelligen van de Unie als zodanig en haar standpunten inzake mondiale aangelegenheden, en van economische, maatschappelijke en politieke integratieprocessen, als aanvulling op de formele relatie van de Unie met de regeringen;

samenwerking, partnerschappen en gezamenlijke ondernemingen tussen economische, sociale, culturele, academische en wetenschappelijke actoren in de Unie en de partnerlanden te bevorderen.

Deze activiteiten zouden moeten leiden tot wederzijds voordeel uit samenwerking in onderwijs, cultuur en het maatschappelijk middenveld. Dit gebeurt door middel van verbeteringen van de kwaliteit van het geboden onderwijs en door de wederzijdse uitdagingen van zich ontwikkelende kennismaatschappijen tegenover elkaar te plaatsen. De uitgevoerde activiteiten zouden door middel van uitwisselingen in universitaire kringen en in het bedrijfsleven waarde moeten toevoegen aan de kruisbestuiving van ideeën, kennis, onderzoek en technologie, in het bijzonder uitwisselingen met partnerlanden waarvan de hoger-onderwijsstelsels vergelijkbaar zijn met die van de Unie.”.

5)

Artikel 6, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De Commissie keurt jaarlijkse actieprogramma’s goed die zijn opgesteld op basis van de in artikel 5 bedoelde meerjarenprogramma’s voor samenwerking en doet deze gelijktijdig toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.”.

6)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt lid 1;

b)

de punten e) en f) van lid 1 worden vervangen door:

„e)

gemengde organen die door de partnerlanden en -regio’s en de Unie zijn opgericht;

f)

instellingen en organen van de Unie, voor zover deze de in artikel 9 bedoelde ondersteunende maatregelen uitvoeren;”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

„2.   Maatregelen die vallen onder Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (7), Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (8) of Verordening (EG) nr. 1905/2006, en op grond van die verordeningen voor financiering in aanmerking komen, worden niet op grond van deze verordening gefinancierd.

3.   De financiering van de Unie op grond van deze verordening mag niet worden gebruikt ter financiering van de aanschaf van wapens of munitie, militaire acties of acties die te maken hebben met defensie.

7)

In artikel 8 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De financiering van de Unie wordt in beginsel niet gebruikt voor het betalen van belastingen, rechten en andere heffingen in de partnerlanden.”.

8)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De financiering van de Unie kan de kosten dekken van voorbereidende werkzaamheden, follow-up, toezicht, audits en evaluaties die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening en het verwezenlijken van de doelstellingen daarvan, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand die de Commissie, ook voor haar vertegenwoordigingen in de partnerlanden, moet maken voor het beheer van in het kader van deze verordening gefinancierde operaties.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Ondersteunende maatregelen die niet in een meerjarenprogramma voor samenwerking zijn opgenomen worden door de Commissie goedgekeurd; deze doet ze gelijktijdig toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.”.

9)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt:

„Bescherming van de financiële belangen van de Unie”;

b)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

„1.   Alle overeenkomsten die uit deze verordening voortvloeien, bevatten bepalingen ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name ten aanzien van onregelmatigheden, fraude, corruptie en andere illegale activiteiten, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (9), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (10) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (11).

2.   In de overeenkomst wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer het recht hebben een financiële controle, ook op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle contractanten of subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen. Voorts wordt in de overeenkomst de Commissie uitdrukkelijk gemachtigd controles en verificaties ter plaatse uit te voeren overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96.

10)

De artikelen 13 en 14 worden vervangen door:

„Artikel 13

Evaluatie

1.   De Commissie evalueert geregeld, en zo nodig of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad door middel van onafhankelijke externe evaluaties, de uit hoofde van deze Verordening gefinancierde maatregelen en programma’s, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen te kunnen opstellen voor de verbetering van toekomstige operaties. De uitkomst hiervan wordt verwerkt in de opzet van de programma’s en de toewijzing van middelen.

2.   De Commissie doet de in lid 1 bedoelde evaluatieverslagen toekomen aan het Europees Parlement en aan de Raad ter informatie.

3.   De Commissie betrekt alle belanghebbenden, ook de niet-overheidsactoren, bij de evaluatie van de hulp die de Unie op grond van deze verordening verstrekt.

Artikel 14

Jaarverslag

De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen en legt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een gedetailleerd verslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening voor. Het verslag bevat de resultaten van de uitvoering van de begroting en beschrijft alle acties en programma’s die zijn gefinancierd en, voor zover mogelijk, de belangrijkste resultaten en gevolgen van de samenwerkingsacties en -programma’s.”.

11)

Artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

Financiële bepalingen

Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening over de periode 2007 tot en met 2013 bedraagt 172 miljoen EUR voor de landen opgesomd in bijlage I en 176 miljoen EUR voor de landen opgesomd in bijlage II. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd binnen de grenzen van het financieel kader.”.

12)

In de bijlage wordt de titel vervangen door:

Lijst van onder deze verordening vallende geïndustrialiseerde en andere landen en gebieden met een hoog inkomen”.

13)

Nieuwe bijlagen II en III worden toegevoegd, waarvan de tekst is weergegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 13 december 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. SZPUNAR


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt in eerste lezing van de Raad van 10 december 2010 (PB C 7 E van 12.1.2011, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 3 februari 2011 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2011 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 28 november 2011.

(2)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 41.

(5)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(6)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 62.”.

(7)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1.

(8)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1.”.

(9)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(10)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(11)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.”.


BIJLAGE

BIJLAGE II

Lijst van onder deze verordening vallende ontwikkelingslanden

Latijns-Amerika

1.

Argentinië

2.

Bolivia

3.

Brazilië

4.

Chili

5.

Colombia

6.

Costa Rica

7.

Cuba

8.

Ecuador

9.

El Salvador

10.

Guatemala

11.

Honduras

12.

Mexico

13.

Nicaragua

14.

Panama

15.

Paraguay

16.

Peru

17.

Uruguay

18.

Venezuela

Azië

19.

Afghanistan

20.

Bangladesh

21.

Bhutan

22.

Birma/Myanmar

23.

Cambodja

24.

China

25.

India

26.

Indonesië

27.

Democratische Volksrepubliek Korea

28.

Laos

29.

Maleisië

30.

Maldiven

31.

Mongolië

32.

Nepal

33.

Pakistan

34.

Filipijnen

35.

Sri Lanka

36.

Thailand

37.

Vietnam

Centraal-Azië

38.

Kazachstan

39.

Kirgizië

40.

Tadzjikistan

41.

Turkmenistan

42.

Oezbekistan

Midden-Oosten

43.

Iran

44.

Irak

45.

Jemen

Zuid-Afrika

46.

Zuid-Afrika

BIJLAGE III

Financiële toewijzing van de middelen voor samenwerking met de landen opgesomd in bijlage II

Verdeling van middelen per prioritair gebied voor samenwerking met de partnerlanden opgesomd in bijlage II voor de periode 2011 tot en met 2013:

Prioritair gebied

 

Publieksdiplomatie en voorlichting

Ten minste 5 %

Stimulering van economische partnerschappen en samenwerking tussen bedrijven

Ten minste 50 %

Persoonlijke contacten

Ten minste 20 %

Niet toegewezen reserve en administratieve kosten

Ten hoogste 10 %


VERKLARING VAN DE COMMISSIE AD ARTIKEL 16

De verordening heeft betrekking op de financiering van een aantal specifieke buiten de werkingssfeer van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vallende activiteiten in landen die worden bestreken door het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (IOS) (Verordening nr. 1905/2006). De verordening is als eenmalige oplossing voor deze kwestie bedoeld.

De Commissie bevestigt dat de uitbanning van armoede, met inbegrip van de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, de hoofddoelstelling van haar ontwikkelingssamenwerking is en een prioriteit blijft.

Zij herinnert eraan dat het in artikel 16 vastgestelde financieel referentiebedrag voor de landen van bijlage II zal worden besteed met gebruikmaking van de daarvoor bedoelde begrotingslijnen die voor andere activiteiten dan officiële ontwikkelingshulp zijn bestemd.

Voorts bevestigt de Commissie dat zij voornemens is het financieel referentiebedrag dat in artikel 38 van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Verordening nr. 1905/2006) is vastgesteld voor de periode 2007-2013, alsook de bepalingen in diezelfde verordening betreffende het voldoen aan de criteria voor ODA, in acht te nemen. Zij wijst erop dat dit referentiebedrag op basis van de huidige financiële programmering in 2013 zal worden overschreden.

In dit verband is de Commissie voornemens ontwerp-begrotingen op te stellen waarmee wordt gezorgd voor progressie in de ontwikkelingshulp voor Azië en Latijns-Amerika uit hoofde van IOS-Verordening nr. 1905/2006 gedurende de periode tot 2013, zodat de thans uit hoofde van het IOS en de EU-begroting geprogrammeerde ODA-bedragen in het algemeen niet aangetast worden.


VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN GEDELEGEERDE HANDELINGEN IN HET TOEKOMSTIG MEERJARIG FINANCIEEL KADER (MFK) 2014-2020

Het Europees Parlement en de Raad nemen nota van de mededeling van de Commissie Een begroting voor Europa 2020 (COM (2011) 500 (1)), met name wat het voorgestelde gebruik van gedelegeerde handelingen in de toekomstige externe financieringsinstrumenten betreft, en zijn in afwachting van wetgevingsvoorstellen, die grondig zullen worden bestudeerd.


(1)  In haar mededeling Een begroting voor Europa 2020 (COM (2011) 500) verklaart de Commissie het volgende:

„Bovendien zal in de toekomstige basisbesluiten voor de verschillende instrumenten worden voorgesteld om zoveel mogelijk gebruik te maken van gedelegeerde handelingen met het oog op een flexibeler beheer van de beleidsvormen tijdens de financieringsperiode, met inachtneming van de prerogatieven van de beide wetgevende takken.”

alsmede

„Er wordt ook geoordeeld dat de democratische controle van de externe steun moet worden verbeterd. Dit kan worden bereikt door gebruikmaking van gedelegeerde besluiten overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag voor bepaalde aspecten van de programma's, waarbij niet alleen de medewetgevers op gelijke voet worden geplaatst, maar ook grotere flexibiliteit in de programmering verzekerd is. Voor het EOF wordt voorgesteld de controle op één lijn te brengen met het DCI, zonder de specificiteit van het instrument uit het oog te verliezen.”.


30.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/30


VERORDENING (EU) Nr. 1339/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, in het licht van de gemeenschappelijke ontwerptekst goedgekeurd door het bemiddelingscomité op 31 oktober 2011 (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de doeltreffendheid en transparantie van de externe hulp van de Gemeenschap te vergroten, is in 2006 een nieuw kader voor het plannen en verstrekken van steun vastgesteld, meer bepaald Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (2), Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (3), Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen (4), Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (5), Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (6), Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (7) en Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(2)

Bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 zijn incoherenties gebleken wat betreft de uitzonderingen op het beginsel dat de kosten met betrekking tot belastingen, rechten en andere heffingen niet in aanmerking komen voor financiering door de Unie. Daarom wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van die verordening te wijzigen om deze met de andere instrumenten in overeenstemming te brengen.

(3)

Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(4)

Verordening (EG) nr. 1905/2006 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 25, lid 2), van Verordening (EG) nr. 1905/2006 wordt vervangen door:

„2.   Steun van de Unie wordt in beginsel niet aangewend voor het betalen van belastingen, rechten of heffingen in de begunstigde landen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 13 december 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. SZPUNAR


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt in eerste lezing van de Raad van 10 december 2010 (PB C 7 E van 12.1.2011, blz. 11). Standpunt van het Europees Parlement van 3 februari 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 28 november 2011.

(2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

(3)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

(4)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 41.

(5)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1.

(6)  PB L 81 van 22.3.2007, blz. 1.

(7)  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.

(8)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.


VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN GEDELEGEERDE HANDELINGEN IN HET TOEKOMSTIGE MEERJARIG FINANCIEEL KADER (MFK) 2014-2020

Het Europees Parlement en de Raad nemen nota van de mededeling van de Commissie „Een begroting voor Europa 2020” (COM(2011) 500 (1)), met name wat het voorgestelde gebruik van gedelegeerde handelingen in de toekomstige externe financieringsinstrumenten betreft, en zijn in afwachting van wetgevingsvoorstellen, die grondig zullen worden bestudeerd.


(1)  In haar mededeling „Een begroting voor Europa 2020 (COM(2011) 500)” verklaart de Commissie het volgende:

„Bovendien zal in de toekomstige basisbesluiten voor de verschillende instrumenten worden voorgesteld om zoveel mogelijk gebruik te maken van gedelegeerde handelingen met het oog op een flexibeler beheer van de beleidsvormen tijdens de financieringsperiode, met inachtneming van de prerogatieven van de beide wetgevende takken.”,

alsmede

„Er wordt ook geoordeeld dat de democratische controle van de externe steun moet worden verbeterd. Dit kan worden bereikt door gebruikmaking van gedelegeerde besluiten overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag voor bepaalde aspecten van de programma's, waarbij niet alleen de medewetgevers op gelijke voet worden geplaatst, maar ook grotere flexibiliteit in de programmering verzekerd is. Voor het EOF wordt voorgesteld de controle op één lijn te brengen met het DCI, zonder de specificiteit van het instrument uit het oog te verliezen.”.


30.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/32


VERORDENING (EU) Nr. 1340/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, lid 1, en artikel 212,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, in het licht van de gemeenschappelijke ontwerptekst goedgekeurd door het Bemiddelingscomité op 31 oktober 2011 (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de doeltreffendheid en transparantie van de externe hulp van de Gemeenschap te vergroten, is in 2006 een nieuw kader voor het plannen en verstrekken van steun vastgesteld, meer bepaald Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (2), Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (3), Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen (4), Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (5), Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (6), Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad (7) en Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (8).

(2)

Bij de tenuitvoerlegging van deze verordeningen zijn incoherenties gebleken wat betreft de uitzonderingen op het beginsel dat de kosten met betrekking tot belastingen, rechten en andere heffingen niet in aanmerking komen voor financiering van de Unie. Daarom wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1889/2006 te wijzigen om deze met de andere instrumenten in overeenstemming te brengen.

(3)

Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstelling te verwezenlijken.

(4)

Verordening (EG) nr. 1889/2006 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 13, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1889/2006 wordt vervangen door:

„6.   Steun van de Unie wordt in beginsel niet aangewend voor het betalen van belastingen, rechten of heffingen in de begunstigde landen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 13 december 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. SZPUNAR


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 december 2010 (PB C 7 E van 12.1.2011, blz. 14). Standpunt van het Europees Parlement van 3 februari 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 28 november 2011.

(2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

(3)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

(4)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 41.

(5)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1.

(6)  PB L 81 van 22.3.2007, blz. 1.

(7)  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.

(8)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.


VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN GEDELEGEERDE HANDELINGEN IN HET TOEKOMSTIG MEERJARIGE FINANCIEEL KADER (MFK) 2014-2020

Het Europees Parlement en de Raad nemen nota van de mededeling van de Commissie „Een begroting voor Europa 2020” (COM(2011) 500 (1)), met name wat het voorgestelde gebruik van gedelegeerde handelingen in de toekomstige externe financieringsinstrumenten betreft, en zijn in afwachting van wetgevingsvoorstellen, die grondig zullen worden bestudeerd.


(1)  In haar mededeling „Een begroting voor Europa 2020” (COM(2011) 500) verklaart de Commissie het volgende:

„Bovendien zal in de toekomstige basisbesluiten voor de verschillende instrumenten worden voorgesteld om zoveel mogelijk gebruik te maken van gedelegeerde handelingen met het oog op een flexibeler beheer van de beleidsvormen tijdens de financieringsperiode, met inachtneming van de prerogatieven van de beide wetgevende takken.”,

alsmede

„Er wordt ook geoordeeld dat de democratische controle van de externe steun moet worden verbeterd. Dit kan worden bereikt door gebruikmaking van gedelegeerde besluiten overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag voor bepaalde aspecten van de programma’s, waarbij niet alleen de medewetgevers op gelijke voet worden geplaatst, maar ook grotere flexibiliteit in de programmering verzekerd is. Voor het EOF wordt voorgesteld de controle op één lijn te brengen met het DCI, zonder de specificiteit van het instrument uit het oog te verliezen.”.


30.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/34


VERORDENING (EU) Nr. 1341/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, in het licht van de gemeenschappelijke ontwerptekst goedgekeurd door het Bemiddelingscomité op 31 oktober 2011 (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het beleid van de Unie op gebied van ontwikkelingssamenwerking heeft de vermindering en uiteindelijk de uitbanning van de armoede tot doel.

(2)

De Unie heeft zich, als lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ertoe verbonden de handel te integreren in ontwikkelingsstrategieën en het internationale handelsverkeer te stimuleren om ontwikkeling te bevorderen en armoede wereldwijd terug te dringen en op lange termijn uit te bannen.

(3)

De Unie steunt de groep landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) bij hun inspanningen voor armoedebestrijding en duurzame economische en sociale ontwikkeling en erkent het belang van hun basisproducten.

(4)

De Unie heeft zich verbonden tot het verlenen van steun voor de vlotte en geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie met het oog op duurzame ontwikkeling. De belangrijkste bananenuitvoerende ACS-landen kunnen wellicht met problemen worden geconfronteerd, door de veranderende handelsvoorwaarden, met name de liberalisering van het tarief van Most Favoured Nation in het kader van de WTO en de bestaande of toekomstige bilaterale of regionale overeenkomsten tussen de Unie en landen in Latijns-Amerika. Daarom moet Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad worden aangevuld met een programma van begeleidende maatregelen voor de ACS-bananensector („het BAM-programma”) (2).

(5)

De financiële steunmaatregelen die in het kader van het BAM-programma zullen worden vastgesteld, moeten tot doel hebben de levensstandaard en de leefomstandigheden van de bevolking in bananenproducerende gebieden en in de bananenwaardeketens, in het bijzonder kleine telers en kleine bedrijfseenheden, te verbeteren en te zorgen voor de naleving van de arbeidsnormen en van de normen inzake gezondheid en veiligheid op het werk, alsmede van milieunormen, namelijk deze betreffende het gebruik van en blootstelling aan pesticiden. Die maatregelen moeten daarom de aanpassing ondersteunen en, voor zover relevant, de reorganisatie omvatten van gebieden die afhankelijk zijn van de bananenuitvoer naar de Europese Unie in de vorm van begrotingssteun voor specifieke sectoren of maatregelen voor specifieke projecten. De maatregelen moeten rekening houden met de verwachte ontwikkeling van de bananenuitvoersector, en gericht zijn op de totstandbrenging van een beleid voor sociale veerkracht, economische diversificatie of investeringen ter verbetering van het concurrentievermogen wanneer dat haalbaar is, met inachtneming van de resultaten van en de ervaring opgedaan met de bijzondere regeling voor bijstand aan traditionele ACS-leveranciers van bananen ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2686/94 van de Raad (3), en de bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen ingesteld bij Verordening (EG) nr. 856/1999 van de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 1609/1999 van de Commissie (5). De Unie erkent dat bevordering van een eerlijker verdeling van de bananenopbrengsten belangrijk is.

(6)

Het BAM-programma moet voorzien in begeleidende maatregelen bij het aanpassingsproces in ACS-landen die in de afgelopen jaren aanzienlijke hoeveelheden bananen naar de Unie hebben uitgevoerd en die mogelijk zullen worden getroffen door de liberalisering in het kader van de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen (6) of als gevolg van bestaande of toekomstige bilaterale of regionale overeenkomsten tussen de Unie en bepaalde landen in Latijns-Amerika. Het BAM-programma bouwt voort op de bijzondere kaderregeling voor bijstand aan de traditionele ACS-leveranciers van bananen. Het is in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de WTO en is gericht op herstructurering en verbetering van het concurrentievermogen, en heeft dus een tijdelijk karakter, met een duur van drie jaar (2011-2013).

(7)

Volgens de conclusies van de mededeling van de Commissie van 17 maart 2010 met als titel „Tweejaarlijks verslag over de bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen”, hebben de vorige bijstandsprogramma’s aanzienlijk bijgedragen aan een verbeterde capaciteit voor succesvolle economische diversificatie, ofschoon het precieze effect nog niet kan worden gekwantificeerd, en blijft de duurzaamheid van de bananenexport uit de ACS-landen nog kwetsbaar.

(8)

De Commissie heeft een evaluatie verricht van de bijzondere kaderregeling voor bijstand, en heeft geen effectbeoordeling uitgevoerd van de begeleidende maatregelen voor de bananensector.

(9)

De Commissie moet toezien op de daadwerkelijke coördinatie van dit programma met de regionale en nationale indicatieve programma’s in de begunstigde landen, met name inzake de verwezenlijking van de doelstellingen op economisch, sociaal, landbouw- en milieugebied.

(10)

Bijna 2 % van de wereldhandel in bananen wordt gecertificeerd door organisaties van „fair trade”-producenten. De minimumprijzen worden bij „fair trade” berekend aan de hand van de „duurzame productiekosten” die in overleg met de betrokken partijen worden vastgesteld, zodat de kosten voor naleving van behoorlijke sociale en ecologische normen in de kostprijs worden verwerkt, en een redelijke winst kan worden behaald, die de producenten in staat stelt te investeren in de stabiliteit van hun activiteit op langere termijn.

(11)

Om uitbuiting van plaatselijke arbeidskrachten te vermijden dienen de actoren van de productieketen in de bananensector tot een overeenstemming te komen over een eerlijke verdeling van de inkomsten die deze sector genereert.

(12)

Verordening (EG) nr. 1905/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1905/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Verlening van uniale bijstand

In overeenstemming met het algemene doel en de werkingssfeer, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze verordening wordt de uniale bijstand verleend door middel van de geografische en thematische programma’s, bedoeld in de artikelen 5 tot en met 16 en de programma’s, bedoeld in de artikelen 17 en 17 bis.”.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 17 bis

Belangrijkste ACS-leveranciers van bananen

1.   Ten behoeve van de in bijlage III bis genoemde ACS-leveranciers van bananen wordt een programma met begeleidende maatregelen voor de bananensector („BAM-programma”) vastgesteld.

a)

Algemene doelstellingen:

De uniale bijstand aan deze landen heeft tot doel:

i)

steun te verlenen voor hun aanpassingsproces als gevolg van de liberalisering van de uniale markt voor bananen in het kader van de WTO;

ii)

de armoede te bestrijden door verbetering van de levensstandaard en de leefomstandigheden van de betrokken telers en andere personen.

b)

Algemene prioriteiten:

In de uniale bijstand wordt rekening gehouden met de beleidslijnen en aanpassingsstrategieën van de landen, alsook hun regionale omgeving (in termen van nabuurschap aan ultraperifere gebieden van de Unie en overzeese landen en gebiedsdelen) en staan een of meer van de volgende samenwerkingsterreinen centraal:

i)

aanpak van de bredere gevolgen van het aanpassingsproces, met name op het niveau van de plaatselijke gemeenschappen en de meest kwetsbare groepen binnen die gemeenschappen, onder meer op het gebied van werkgelegenheid en sociale dienstverlening, grondgebruik en milieuherstel;

ii)

bevordering van de economische diversificatie van gebieden die afhankelijk zijn van bananen, wanneer dat een haalbare strategie is;

iii)

verbetering van het concurrentievermogen van de bananenuitvoersector wanneer dit haalbaar is, rekening houdend met de situatie van de verschillende belanghebbenden in de keten.

De programma’s bevorderen de naleving van arbeids- en veiligheidsnormen, alsmede van milieunormen, zoals het gebruik van en de blootstelling aan pesticiden.

c)

Te verwachten algemene resultaten:

De effecten van de bijstand moeten voldoen aan de doelstellingen beschreven onder letter a) van dit lid. In het bijzonder is de uniale bijstand, in samenwerking met de ontvangende landen, gericht op het bereiken van resultaten op sociaal, economisch en milieugebied.

2.   Binnen het in bijlage IV genoemde bedrag stelt de Commissie aan de hand van de volgende objectieve criteria het indicatieve maximumbedrag vast dat voor elke in lid 1 van dit artikel bedoelde voor bijstand in aanmerking komende ACS-leverancier van bananen beschikbaar wordt gesteld:

a)

de omvang van de bananenhandel met de Unie, waarbij een grotere omvang van de invoer door de Unie uit de ACS-staat een gunstige invloed zal hebben op de toewijzing. Dit criterium is gebaseerd op de omvang van de op de Unie gerichte bananenexportsector in het betrokken land. Er zal rekening worden gehouden met het gemiddelde van de hoogste drie door de Unie over de laatste vijf jaar voor 2010 uit ieder begunstigd land ingevoerde jaarlijkse tonnages;

b)

het belang van de bananenuitvoer naar de Unie voor de economie van het betrokken ACS-land, waarbij de grootte van dit belang een gunstige invloed zal hebben op de toewijzing. Dit criterium zal worden gemeten aan de hand van de waarde van de bananeninvoer door de Unie uit ieder voor bijstand in aanmerking komend begunstigd land genomen als een percentage van het bruto nationaal inkomen (BNI) van het land over de laatste drie jaar voor 2010 waarvoor gegevens beschikbaar zijn;

c)

het ontwikkelingsniveau, waarbij een lager ontwikkelingsniveau in een ACS-land als vermeld in de index voor menselijke ontwikkeling (HDI) van de Verenigde Naties de toewijzing gunstig zal beïnvloeden. Dit criterium zal worden gemeten door de gemiddelde HDI over de periode 2005-2007, bij de vaststelling waarvan de door de Verenigde Naties toegepaste methodiek wordt gevolgd.

De toewijzingscriteria worden gemeten aan de hand van representatieve gegevens van vóór 2011, die betrekking hebben op een periode van maximaal vijf jaar. Bij de berekening van de indicatieve toegewezen bedragen per land zullen deze drie criteria voor alle voor bijstand in aanmerking komende begunstigde landen op dezelfde wijze in rekening worden gebracht.

Op basis van de toepassing van de bovengenoemde criteria zal de Commissie het Europees Parlement en de Raad informeren over het voorgenomen gebruik van de in bijlage IV bedoelde indicatieve financiële toewijzing alvorens de in lid 3 van dit artikel genoemde meerjarige steunstrategieën goed te keuren. Deze informatie zal, voor iedere voor bijstand in aanmerking komende ACS-leverancier van bananen, het indicatieve beschikbare bedrag bevatten.

3.   Naar analogie met artikel 19 en overeenkomstig artikel 21 keurt de Commissie meerjarige steunstrategieën goed. De Commissie zorgt ervoor dat die strategieën een aanvulling vormen op de geografische strategiedocumenten van de betrokken landen en dat de begeleidende maatregelen voor de bananensector een tijdelijk karakter hebben.

De meerjarige steunstrategieën voor de begeleidende maatregelen in de bananensector omvatten de volgende elementen:

a)

een bijgewerkt milieuprofiel, waarin terdege rekening wordt gehouden met de bananensector van het land, met aandacht voor onder meer pesticiden;

b)

informatie over de resultaten van eerdere steunprogramma’s voor de bananensector;

c)

indicatoren om de voortgang inzake de betalingen te beoordelen, indien begrotingssteun als financieringsvorm wordt gekozen;

d)

de verwachte resultaten van de steun;

e)

een tijdschema van de steunactiviteiten en van de verwachte betalingen;

f)

de wijze waarop voortgang bij de naleving van de internationaal overeengekomen elementaire arbeidsnormen van de IAO, van de relevante verdragen inzake veiligheid en gezondheid op het werk, alsmede van de internationaal overeengekomen elementaire milieunormen zal worden verwezenlijkt en hoe daarop wordt toegezien.

In het raam van het meerjarige financieel kader voor 2007-2013, vastgesteld bij het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (7) worden zowel het programma van begeleidende maatregelen voor de bananensector als de vooruitgang van de betrokken landen geëvalueerd, waarbij aanbevelingen worden gedaan voor eventueel te ondernemen maatregelen en de aard daarvan.

3)

Artikel 21 wordt vervangen door:

„Artikel 21

Goedkeuring van strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma’s

De in de artikelen 19 en 20 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma’s, en de evaluaties daarvan, bedoeld in artikel 19, lid 2, en artikel 20, lid 1, alsmede de begeleidende maatregelen, bedoeld in respectievelijk de artikelen 17 en 17 bis, worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde procedure.”.

4)

Artikel 29, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De begrotingsvastleggingen vinden plaats op basis van de besluiten die de Commissie neemt krachtens artikel 17 bis, lid 3, artikel 22, lid 1, artikel 23, lid 1, en artikel 26, lid 1.”.

5)

In artikel 31, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:

„De procedure voor overheidsopdrachten en subsidieovereenkomsten die worden gefinancierd op grond van een thematisch programma in de zin van de artikelen 11 tot en met 16, en van de programma’s, bedoeld in de artikelen 17 en 17 bis, staat open voor natuurlijke personen die onderdaan zijn van, en rechtspersonen die gevestigd zijn in een ontwikkelingsland, zoals bepaald door de OESO/DAC en in bijlage II, naast de natuurlijke of rechtspersonen die overeenkomstig het thematische programma of de programma’s, bedoeld in de artikelen 17 en 17 bis, in aanmerking komen. De Commissie publiceert en actualiseert bijlage II in overeenstemming met de herzieningen waaraan de OESO/DAC de lijst van landen die hulp ontvangen, regelmatig onderwerpt, en stelt de Raad daarvan in kennis.”;

6)

In artikel 38 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening over de periode 2007-2013 beloopt 17 087 miljoen EUR.

2.   De indicatieve bedragen die zijn toegewezen aan elk van de in de artikelen 5 tot en met 10, de artikelen 11 tot en met 16, artikel 17 en artikel 17 bis bedoelde programma’s, zijn vermeld in bijlage IV. Deze bedragen zijn vastgesteld voor de periode 2007-2013.”.

7)

Bijlage III bis, die is vervat in bijlage I bij deze verordening, wordt ingevoegd.

8)

Bijlage IV wordt vervangen door bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. SZPUNAR


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt in eerste lezing van de Raad van 10 december 2010 (PB C 7 E van 12.1.2011, blz. 17). Standpunt van het Europees Parlement van 3 februari 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 28 november 2011.

(2)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(3)  PB L 286 van 5.11.1994, blz. 1..

(4)  PB L 108 van 27.4.1999, blz. 2.

(5)  PB L 190 van 23.7.1999, blz. 14..

(6)  PB L 141 van 9.6.2010, blz. 3.

(7)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.”.


BIJLAGE I

„BIJLAGE III bis

BELANGRIJKSTE ACS-LEVERANCIERS VAN BANANEN

1.

Belize

2.

Kameroen

3.

Ivoorkust

4.

Dominica

5.

Dominicaanse Republiek

6.

Ghana

7.

Jamaïca

8.

Saint Lucia

9.

Saint Vincent en de Grenadines

10.

Suriname”


BIJLAGE II

„BIJLAGE IV

INDICATIEVE FINANCIËLE TOEWIJZINGEN VOOR DE PERIODE 2007-2013

(in miljoen EUR)

Totaal

17 087

Geografische programma’s

10 057

Latijns-Amerika

2 690

Azië

5 187

Centraal-Azië

719

Midden-Oosten

481

Zuid-Afrika

980

Thematische programma’s

5 596

Investeren in mensen

1 060

Milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen

804

Niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden in het ontwikkelingsproces

1 639

Voedselzekerheid

1 709

Migratie en asiel

384

ACS-landen van het suikerprotocol

1 244

Belangrijkste leveranciers van ACS-bananen

190”


VERKLARING VAN DE COMMISSIE VOOR HET PROGRAMMA VAN BEGELEIDENDE MAATREGELEN VOOR DE BANANENSECTOR BINNEN HET INSTRUMENT VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING (DCI).

Met betrekking tot het specifieke geval van de begeleidende maatregelen voor de bananensector en in het licht van de grondgedachte en de doelstellingen van het programma zoals verwoord in artikel 17 bis van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, bevestigt de Europese Commissie dat zij, bij het berekenen van de indicatieve bedragen per land, een objectieve, uniforme methode zal hanteren die rekening houdt met het belang van de bananensector en met de situatie op economisch en ontwikkelingsgebied van ieder ontvangend land.

De Commissie verklaart dat zij voornemens is een methode te hanteren waarin aan de eerste twee criteria ongeveer even veel gewicht wordt toegekend, terwijl het derde criterium zal dienen als ontwikkelingscoëfficiënt. Doel van deze methode is, in alle ontvangende landen een gelijk belang toe te kennen aan het niveau van hun bananenhandel met de Europese Unie en aan het belang van de bananenuitvoer naar de Unie voor de economie van elk ontvangend land. Het relatieve ontwikkelingsniveau is mede bepalend voor de toewijzingen aan landen met lagere ontwikkelingsniveaus, overeenkomstig de ontwikkelingsdoelstellingen van de Unie zoals die zijn vastgelegd in de Verdragen en het instrument voor ontwikkelingssamenwerking.


VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN GEDELEGEERDE HANDELINGEN IN HET TOEKOMSTIG MEERJARIG FINANCIEEL KADER (MFK) 2014-2020

Het Europees Parlement en de Raad nemen nota van de mededeling van de Commissie Een begroting voor Europa 2020 (COM (2011) 500 (1)), met name wat het voorgestelde gebruik van gedelegeerde handelingen in de toekomstige externe financieringsinstrumenten betreft, en zijn in afwachting van wetgevingsvoorstellen, die grondig zullen worden bestudeerd.


(1)  In haar mededeling Een begroting voor Europa 2020 (COM (2011) 500) verklaart de Commissie het volgende:

"Bovendien zal in de toekomstige basisbesluiten voor de verschillende instrumenten worden voorgesteld om zoveel mogelijk gebruik te maken van gedelegeerde handelingen met het oog op een flexibeler beheer van de beleidsvormen tijdens de financieringsperiode, met inachtneming van de prerogatieven van de beide wetgevende takken."

alsmede

"Er wordt ook geoordeeld dat de democratische controle van de externe steun moet worden verbeterd. Dit kan worden bereikt door gebruikmaking van gedelegeerde besluiten overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag voor bepaalde aspecten van de programma's, waarbij niet alleen de medewetgevers op gelijke voet worden geplaatst, maar ook grotere flexibiliteit in de programmering verzekerd is. Voor het EOF wordt voorgesteld de controle op één lijn te brengen met het DCI, zonder de specificiteit van het instrument uit het oog te verliezen.".


30.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/41


VERORDENING (EU) Nr. 1342/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 december 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1931/2006, teneinde de oblast Kaliningrad en bepaalde Poolse administratieve districten tot het in aanmerking komende grensgebied te rekenen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Dankzij de regels van de Unie inzake klein grensverkeer van Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (2), die van kracht is sinds 2007, is voorkomen dat er belemmeringen voor het handelsverkeer, de sociale en culturele uitwisseling of de regionale samenwerking met buurlanden zijn ontstaan en is de veiligheid van het gehele Schengengebied gewaarborgd.

(2)

De geografische positie van de oblast Kaliningrad is uitzonderlijk: het gaat om een betrekkelijk klein gebied dat volledig wordt omringd door twee lidstaten en daardoor de enige enclave binnen de Europese Unie is; de toepassing van de vaste regels inzake de definitie van het begrip grensgebied zou de enclave door zijn vorm en bevolkingsspreiding op artificiële wijze opsplitsen, waardoor sommige inwoners wel, maar de meeste, waaronder de inwoners van de stad Kaliningrad, geen gebruik zouden kunnen maken van de soepelere regeling voor klein grensverkeer. Gelet op het homogene karakter van de oblast Kaliningrad, dient ter bevordering van het handelsverkeer, de sociale en culturele uitwisseling en de regionale samenwerking een specifieke uitzondering op Verordening (EG) nr. 1931/2006 te worden vastgesteld op grond waarvan de hele oblast Kaliningrad als grensgebied kan worden aangemerkt.

(3)

Ook een specifiek grensgebied aan de Poolse zijde dient tot het in aanmerking komende grensgebied te worden gerekend, opdat de toepassing van Verordening (EG) nr. 1931/2006 in die regio daadwerkelijk effect sorteert en de mogelijkheden voor handelsverkeer, sociale en culturele uitwisseling en regionale samenwerking tussen enerzijds de oblast Kaliningrad en anderzijds de belangrijkste centra in Noord-Polen toenemen.

(4)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de algemene definitie van het grensgebied, noch aan de volledige naleving van de regels en voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1931/2006, waaronder die betreffende de sancties die de lidstaten grensbewoners bij misbruik van de regeling inzake klein grensverkeer moeten opleggen.

(5)

Deze verordening zal het strategische partnerschap tussen de Europese Unie en de Russische Federatie verder bevorderen, overeenkomstig de in de routekaart van de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht vastgestelde prioriteiten en rekening houdend met de algehele betrekkingen tussen de Europese Unie en de Russische Federatie.

(6)

Aangezien het doel van deze verordening, namelijk de oblast Kaliningrad en bepaalde Poolse administratieve districten tot het in aanmerking komende grensgebied te rekenen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(7)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (3), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (4).

(8)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (6).

(9)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (8).

(10)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(11)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (9); het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(12)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (10); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1931/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3, punt 2, wordt aan het eind de volgende zin toegevoegd:

„De in de bijlage bij deze verordening vermelde gebieden worden als deel van het grensgebied beschouwd;”.

2)

De tekst in de bijlage bij deze verordening wordt als bijlage toegevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 13 december 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. SZPUNAR


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 1 december 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 december 2011.

(2)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 1.

(3)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(4)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(5)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(6)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(7)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(8)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19.

(9)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(10)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.


BIJLAGE

„BIJLAGE

1.

De oblast Kaliningrad

2.

De Poolse administratieve districten (powiaty) van województwo pomorskie: pucki, m. Gdynia, m. Sopot, m. Gdańsk, gdański, nowodworski, malborski

3.

De Poolse administratieve districten (powiaty) van województwo warmińsko-mazurskie: m. Elbląg, elbląski, braniewski, lidzbarski, bartoszycki, m. Olsztyn, olsztyński, kętrzyński, mrągowski, węgorzewski, giżycki, gołdapski, olecki.”.


30.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/44


VERORDENING (EU) Nr. 1343/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 december 2011

tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Gemeenschap is toegetreden tot de Overeenkomst tot oprichting van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean — GFCM) („GFCM-overeenkomst”) krachtens Besluit 98/416/EG van de Raad van 16 juni 1998 betreffende de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (3).

(2)

De GFCM-overeenkomst voorziet in een adequaat kader voor multilaterale samenwerking ter bevordering van de ontwikkeling, de instandhouding, het rationele beheer en het optimale gebruik van levende mariene hulpbronnen in de Middellandse en de Zwarte Zee op een als duurzaam beschouwd niveau en met een laag risico van instorting van die hulpbronnen.

(3)

De Europese Unie is net als Bulgarije, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Malta, Roemenië en Slovenië, overeenkomstsluitende partij bij de GFCM-overeenkomst.

(4)

De door de GFCM aangenomen aanbevelingen zijn bindend voor de overeenkomstsluitende partijen. Aangezien de Unie een partij is bij de GFCM-overeenkomst, zijn deze aanbevelingen bindend voor de Unie en moeten zij derhalve ook in het Unierecht worden ten uitvoer worden gelegd, tenzij de inhoud ervan daardoor al wordt gedekt.

(5)

Tijdens haar jaarlijkse vergaderingen van 2005, 2006, 2007 en 2008 heeft de GFCM een aantal aanbevelingen en resoluties inzake bepaalde visserijactiviteiten in het GFCM-overeenkomstgebied aangenomen die telkens voor bepaalde tijd in het Unierecht zijn ten uitvoer gelegd bij de jaarlijkse verordeningen inzake de vangstmogelijkheden, of, in het geval van de GFCM-aanbevelingen 2005/1 en 2005/2, bij artikel 4, lid 3, en artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 (4).

(6)

Omwille van de duidelijkheid, de vereenvoudiging en de rechtszekerheid, en aangezien vanwege het permanente karakter van de aanbevelingen een permanent rechtsinstrument vereist is voor de tenuitvoerlegging van deze aanbevelingen in het Unierecht, is het dienstig deze ten uitvoer te leggen aan de hand van een enkele wetgevingshandeling waaraan aan de hand van wijzigingen eventuele toekomstige aanbevelingen kunnen worden toegevoegd.

(7)

Aangezien de GFCM-aanbevelingen van toepassing zijn op het volledige GFCM-overeenkomstgebied, namelijk de Middellandse Zee en de Zwarte Zee en de daarmee in verbinding staande wateren als omschreven in de preambule van de GFCM-overeenkomst, moeten zij om redenen van duidelijkheid en rechtszekerheid worden ten uitvoer gelegd in een aparte verordening en niet aan de hand van wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1967/2006, die slechts betrekking heeft op de Middellandse Zee.

(8)

Een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 1967/2006 dient niet alleen de Middellandse Zee maar het hele GFCM-overeenkomstgebied te bestrijken. Deze bepalingen moeten derhalve worden geschrapt in Verordening (EG) nr. 1967/2006 en in de onderhavige verordening worden opgenomen. Voorts moet enkele in die verordening vastgelegde bepalingen inzake minimummaaswijdte meer worden verduidelijkt.

(9)

Het begrip „voor de visserij beperkte gebieden”, dat is vastgesteld bij de aanbevelingen van de GFCM inzake maatregelen voor ruimtelijk beheer, is gelijkwaardig aan het begrip „tegen de visserij beschermde gebieden” dat in Verordening (EG) nr. 1967/2006 wordt gebruikt.

(10)

Tijdens haar jaarlijkse vergadering van 23 tot 27 maart 2009 heeft de GFCM een aanbeveling over de instelling van een voor de visserij beperkt gebied in de Golf van Lion aangenomen op basis van het in het verslag van haar elfde jaarlijkse vergadering (FAO-verslag nr. 890) opgenomen wetenschappelijk advies van het Wetenschappelijk Adviescomité (Scientific Advisory Committee — SAC). Deze maatregel dient in de vorm van een regeling voor visserijinspanningsbeheer ten uitvoer te worden gelegd.

(11)

In de gemengde visserij in de Middellandse Zee kan het niet toegestaan worden dat de selectiviteit van sommige soorten vistuig een bepaald niveau overschrijdt. Naast algemeen toezicht op en beperking van de visserijinspanning, is het van fundamenteel belang de visserijinspanning in gebieden waar volwassen vis van belangrijke bestanden samenkomen, te beperken zodat het gevaar van verstoring van het reproductieproces laag genoeg wordt gehouden om een duurzame exploitatie van deze bestanden mogelijk te maken. Daarom is het raadzaam om in de eerste plaats de visserijinspanning met betrekking tot het door het SAC onderzochte gebied te beperken tot de eerdere niveaus en vervolgens geen toename van die niveaus toe te staan.

(12)

Het advies dat als basis voor beheersmaatregelen dient, moet zelf gestoeld zijn op het wetenschappelijk gebruik van ter zake relevante gegevens over vlootcapaciteit en -activiteit, over de biologische toestand van de geëxploiteerde hulpbronnen en over de sociale en economische situatie van de visserijtakken. Die gegevens moeten tijdig worden verzameld en ingediend om de ondersteunende organen van de GFCM in de gelegenheid te stellen hun advies voor te bereiden.

(13)

Tijdens haar jaarlijkse vergadering in 2008 heeft de GFCM een aanbeveling over een regionale regeling inzake havenstaatmaatregelen ter bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) in het GFCM-overeenkomstgebied aangenomen. Hoewel Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (5) de inhoud van deze aanbeveling in grote lijnen dekt en met ingang van 1 januari 2010 wordt toegepast, moeten bepaalde onderdelen daarvan, zoals frequentie, werkingssfeer en procedures voor de havencontroles, in deze verordening worden vermeld teneinde die onderdelen af te stemmen op de specifieke kenmerken van het GFCM-overeenkomstgebied.

(14)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vorm en verzending van het volgende: het verslag betreffende de visserijactiviteiten in voor de visserij beperkte gebieden; verzoeken om overdracht van verloren gegane dagen wegens slechte weersomstandigheden in het gesloten seizoen voor de visserij op goudmakreel en het verslag betreffende deze overdrachten; het verslag in het kader van de verzameling van gegevens over de visserij op goudmakreel; informatie over het gebruik van de minimummaaswijdte van voor de demersale trawlvisserij in de Zwarte Zee gebruikte netten; en gegevens over statistische matrixen, alsmede met betrekking tot de samenwerking en gegevensuitwisseling met het GFCM-secretariaat. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (6).

(15)

Teneinde ervoor te zorgen dat de Unie haar verplichtingen uit hoofde van de GFCM-overeenkomst blijft nakomen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de tenuitvoerlegging in het Unierecht van voor de Unie bindend geworden wijzigingen van bestaande GFCM-maatregelen die al in het Unierecht zijn ten uitvoer gelegd, met betrekking tot het volgende: het aan het GFCM-secretariaat verstrekken van informatie over de minimummaaswijdte in de Zwarte Zee; het doorzenden naar het GFCM-secretariaat van de lijst van gemachtigde vaartuigen voor het GFCM-register; havenstaatmaatregelen; samenwerking, informatieverstrekking en rapportage; de tabel, de kaart en de geografische coördinaten van de geografische deelgebieden van de GFCM; de procedures voor havenstaatcontroles van vaartuigen; en statistische GFCM-matrixen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij de voorbereiding ervan het nodige overleg pleegt, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie ervoor te zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op gepaste wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

Deze verordening stelt de voorschriften vast voor de toepassing door de Unie van de door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean — „GFCM”) vastgestelde maatregelen op het gebied van de instandhouding, het beheer, de exploitatie, het toezicht, de afzet en de handhaving met betrekking tot visserij- en aquacultuurproducten.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Deze verordening is van toepassing op alle commerciële visserij- en aquacultuuractiviteiten die in het GFCM-overeenkomstgebied worden verricht door EU-vissersvaartuigen en door burgers van de lidstaten.

Zij is van toepassing onverminderd Verordening (EG) nr. 1967/2006.

2.   In afwijking van lid 1 is deze verordening niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de vlaggenlidstaat en waarvan de Commissie en de lidstaten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, vooraf in kennis zijn gesteld. Lidstaten die voor wetenschappelijk onderzoek bedoelde visserijactiviteiten uitvoeren, stellen de Commissie, de lidstaten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij in kennis van alle vangsten uit dergelijke visserijactiviteiten.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de volgende definities, naast die welke zijn vastgesteld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (7) en in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1967/2006:

a)   „GFCM-overeenkomstgebied”: de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de daarmee in verbinding staande wateren als omschreven in de GFCM-overeenkomst;

b)   „visserijinspanning”: het product van de vermenigvuldiging van de capaciteit van een vissersvaartuig, uitgedrukt in kW of in BT (brutotonnage), en de activiteit, uitgedrukt in dagen op zee;

c)   „dag op zee”: elke kalenderdag die een vaartuig buitengaats doorbrengt, ongeacht de tijd gedurende welke dat vaartuig in de loop van die dag in een gebied aanwezig is;

d)   „nummer in het EU-vlootgegevensbestand”: het nummer in het communautaire vlootgegevensbestand omschreven in bijlage I van Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (8).

TITEL II

TECHNISCHE MAATREGELEN

HOOFDSTUK I

Voor de visserij beperkte gebieden

Afdeling I

Voor de visserij beperkt gebied in de Golf van Lion

Artikel 4

Instelling van een voor de visserij beperkt gebied

In de Golf van Lion wordt (binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden) een voor de visserij beperkt gebied ingesteld:

42° 40′ NB, 4° 20′ OL

42° 40′ NB, 5° 00′ OL

43° 00′ NB, 4° 20′ OL

43° 00′ NB, 5° 00′ OL.

Artikel 5

Visserijinspanning

De visserijinspanning die met betrekking tot demersale bestanden wordt geleverd door vaartuigen die in het in artikel 4 bedoelde voor de visserij beperkte gebied gebruikmaken van sleepnetten, bodem- en pelagische beuglijnen en bodemnetten, mag het niveau van de visserijinspanning die in 2008 door elke lidstaat in dat gebied werd toegepast, niet overschrijden.

Artikel 6

Reeds verrichte visserijactiviteiten

De lidstaten leggen uiterlijk op 16 februari 2012 aan de Commissie een elektronische lijst van onder hun vlag varende vaartuigen over die in 2008 visserijactiviteiten hebben verricht in het in artikel 4 bedoelde gebied en in het onder de GFCM vallende geografische deelgebied 7, zoals omschreven in bijlage I. Die lijst bevat de naam en het nummer van het vaartuig in het EU-vlootgegevensbestand, de periode waarin het vaartuig in het in artikel 4 bedoelde gebied mocht vissen en het aantal dagen dat elk vaartuig in 2008 heeft doorgebracht in het geografische deelgebied 7, en meer bepaald in het in artikel 4 bedoelde gebied.

Artikel 7

Gemachtigde vaartuigen

1.   De lidstaten geven voor hun vaartuigen die gemachtigd zijn in het in artikel 4 bedoelde gebied te vissen, overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (9) een vismachtiging af.

2.   Vissersvaartuigen die geen registers hebben van vóór 31 december 2008 in het in artikel 4 bedoelde gebied verrichte visserijactiviteiten, worden niet gemachtigd in dat gebied te beginnen te vissen.

3.   De lidstaten delen aan de Commissie uiterlijk op 16 februari 2012 de op 31 december 2008 geldende wetgeving met betrekking tot de volgende onderwerpen mee:

a)

het maximumaantal uren per dag dat een vaartuig mag vissen;

b)

het maximumaantal dagen per week dat een vaartuig op zee en buitengaats mag doorbrengen, en

c)

het tijdstip waarop vissersvaartuigen de geregistreerde haven moeten verlaten en binnenvaren.

Artikel 8

Bescherming van kwetsbare habitats

De lidstaten zien erop toe dat het in artikel 4 bedoelde gebied wordt beschermd tegen de gevolgen van elke andere menselijke activiteit die de kenmerken van dat gebied als verzamelplaats voor paaiers in gevaar kan brengen.

Artikel 9

Informatie

De lidstaten dienen vóór 1 februari van elk jaar bij de Commissie een elektronisch verslag in over de visserijactiviteiten die in het in artikel 4 bedoelde gebied zijn verricht.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen wat betreft de gedetailleerde regels voor de vorm en verzending van het verslag over deze visserijactiviteiten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling II

Instelling van voor de visserij beperkte gebieden met het oog op de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats

Artikel 10

Instelling van voor de visserij beperkte gebieden

De visserij met sleepdreggen en bodemtrawlnetten is verboden in de volgende gebieden:

a)

het voor de diepzeevisserij beperkte gebied „Lophelia reef off Capo Santa Maria di Leuca” binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

39° 27,72′ NB, 18° 10,74′ OL

39° 27,80′ NB, 18° 26,68′ OL

39° 11,16′ NB, 18° 32,58′ OL

39° 11,16′ NB, 18° 04,28′ OL;

b)

het voor de diepzeevisserij beperkte gebied „The Nile delta area cold hydrocarbon seeps” binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

31° 30,00′ NB, 33° 10,00′ OL

31° 30,00′ NB, 34° 00,00′ OL

32° 00,00′ NB, 34° 00,00′ OL

32° 00,00′ NB, 33° 10,00′ OL;

c)

het voor de diepzeevisserij beperkte gebied „The Eratosthenes Seamount” binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

33° 00,00′ NB, 32° 00,00′ OL

33° 00,00′ NB, 33° 00,00′ OL

34° 00,00′ NB, 33° 00,00′ OL

34° 00,00′ NB, 32° 00,00′ OL.

Artikel 11

Bescherming van kwetsbare habitats

De lidstaten zien erop toe dat hun bevoegde autoriteiten opdracht krijgen tot bescherming van de kwetsbare diepzeehabitats in de in artikel 10 bedoelde gebieden, met name tegen de gevolgen van andere activiteiten die de instandhouding van de typische kenmerken van deze habitats in gevaar kunnen brengen.

HOOFDSTUK II

Instelling van een gesloten seizoen voor de visserij op goudmakreel met visconcentratievoorzieningen

Artikel 12

Gesloten seizoen

1.   De visserij op goudmakreel (Coryphaena hippurus) met visconcentratievoorzieningen (fish aggregating devices — FAD’s) is elk jaar verboden van 1 januari tot en met 14 augustus.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen lidstaten die aantonen dat de vaartuigen die hun vlag voeren, wegens slechte weersomstandigheden hun gewone visdagen in een bepaald jaar niet hebben kunnen opgebruiken, de door hun vaartuigen verloren dagen in de FAD-visserij overdragen tot en met 31 januari van het daaropvolgende jaar. In dat geval moeten de betrokken lidstaten vóór het einde van het jaar bij de Commissie een aanvraag tot overdracht van de betrokken dagen indienen.

3.   De leden 1 en 2 zijn tevens van toepassing in de in artikel 26, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1967/2006 bedoelde beheerszone.

4.   De in lid 2 bedoelde aanvraag bevat de volgende gegevens:

a)

een verslag met opgave van de redenen voor de stopzetting van de betrokken visserijactiviteiten, gestaafd met relevante weerkundige gegevens;

b)

de naam en het nummer van het vaartuig in het EU-vlootgegevensbestand.

5.   De Commissie neemt binnen zes weken, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het in lid 2 bedoelde soort aanvragen, een besluit over die aanvraag en stelt de lidstaat van dat besluit schriftelijk in kennis.

6.   De Commissie stelt het GFCM-secretariaat in kennis van de overeenkomstig lid 5 genomen besluiten. Vóór 1 november van elk jaar zenden de lidstaten een verslag toe aan de Commissie over de in lid 2 bedoelde overdracht van tijdens het voorgaande jaar verloren gegane dagen.

7.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen wat betreft de gedetailleerde regels voor de vorm en verzending van de in lid 4 bedoelde aanvragen en van het in lid 6 bedoelde verslag betreffende de overdracht. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 13

Vismachtigingen

Vissersvaartuigen die gemachtigd zijn deel te nemen aan de visserij op goudmakreel, krijgen overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 een vismachtiging en worden met hun naam en hun nummer in het EU-vlootgegevensbestand opgenomen in een lijst die door de betrokken lidstaat aan de Commissie wordt verstrekt. Een vismachtiging wordt verplicht gesteld voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 m.

Deze verplichting geldt tevens voor de in artikel 26, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1967/2006 bedoelde beheerszone.

Artikel 14

Gegevensverzameling

1.   Onverminderd Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (10) zetten de lidstaten een adequaat systeem voor de verzameling en verwerking van vangst- en visserijinspanningsgegevens op.

2.   De lidstaten brengen uiterlijk op 15 januari van elk jaar aan de Commissie verslag uit over het totale aantal onder hun vlag varende vaartuigen dat gedurende het voorgaande jaar in elk geografisch deelgebied van het GFCM-overeenkomstgebied als vastgesteld in bijlage I op goudmakreel heeft gevist, alsmede over de overeenkomstige totale aanlandingen en overladingen.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen wat betreft de gedetailleerde regels voor de vorm en verzending van deze verslagen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De Commissie zendt de van de lidstaten ontvangen informatie door naar het GFCM-secretariaat.

HOOFDSTUK III

Vistuig

Artikel 15

Minimummaaswijdte in de Zwarte Zee

1.   De minimummaaswijdte van voor de demersale trawlvisserij in de Zwarte Zee gebruikte netten is 40 mm. Netpanelen met een maaswijdte van minder dan 40 mm mogen noch worden gebruikt, noch aan boord worden gehouden.

2.   Voor1 februari 2012 wordt het in lid 1 bedoelde net vervangen door een net met vierkante mazen met een maaswijdte van 40 mm in de kuil of, op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig, door een net met ruitvormige mazen met een maaswijdte van 50 mm dat een erkende grootteselectiviteit heeft die gelijkwaardig is aan of groter is dan die van netten met vierkante mazen met een maaswijdte van 40 mm in de kuil.

3.   Lidstaten met vissersvaartuigen die demersale trawlvisserijactiviteiten verrichten in de Zwarte Zee, dienen, voor het eerst uiterlijk op 16 februari 2012 en vervolgens elke zes maanden, bij de Commissie de lijst van vissersvaartuigen die dergelijke activiteiten in de Zwarte Zee verrichten en die voorzien zijn van een net met vierkante mazen met een maaswijdte van ten minste 40 mm in de kuil of van netten met ruitvormige mazen met een maaswijdte van ten minste 50 mm, alsmede het procentuele aandeel van deze vaartuigen in de volledige nationale demersale trawlvloot, in.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen wat betreft de gedetailleerde regels voor de vorm en verzending van de in dit lid bedoelde informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   De Commissie zendt de in lid 3 bedoelde gegevens door naar het GFCM-secretariaat.

Artikel 16

Gebruik van sleepdreggen en trawlnetten

Het gebruik van sleepdreggen en trawlnetten op diepten van meer dan 1 000 m is verboden.

TITEL III

CONTROLEMAATREGELEN

HOOFDSTUK I

Register van vaartuigen

Artikel 17

Register van toegestane vaartuigen

1.   Elke lidstaat zendt vóór 1 december van elk jaar via de gebruikelijke gegevensverwerkingssystemen aan de Commissie een bijgewerkte lijst toe van de vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m die onder zijn vlag varen, op zijn grondgebied zijn geregistreerd en met een door de betrokken lidstaat afgegeven vismachtiging in het GFCM-overeenkomstgebied mogen vissen.

2.   De in lid 1 bedoelde lijst bevat de volgende gegevens:

a)

het nummer van het vaartuig in het EU-vlootgegevensbestand en zijn externe kentekens als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004;

b)

de voor visserij en/of overlading toegestane periode;

c)

het gebruikte vistuig.

3.   Vóór 1 januari van elk jaar zendt de Commissie de bijgewerkte lijst toe aan het GFCM-secretariaat zodat de betrokken vaartuigen kunnen worden opgenomen in het GFCM-register van vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m die in het GFCM-overeenkomstgebied gemachtigd zijn te vissen („GFCM-register”).

4.   Via de gebruikelijke gegevensverwerkingssystemen wordt elke wijziging in de in lid 1 bedoelde lijst ten minste tien werkdagen voordat het vaartuig in het GFCM-overeenkomstgebied begint te vissen, gemeld aan de Commissie die de informatie, doorzendt aan het GFCM-secretariaat.

5.   EU-vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m die niet op de in lid 1 bedoelde lijst staan, mogen in het GFCM-overeenkomstgebied niet op vis, schaal- of schelpdieren vissen, en dergelijke vangsten niet aan boord houden, overladen of aanlanden.

6.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

a)

alleen vaartuigen die onder hun vlag varen, op de in lid 1 bedoelde lijst staan en een door hen afgegeven vismachtiging aan boord hebben, toestemming krijgen om, overeenkomstig de in de vismachtiging vermelde voorwaarden, in het GFCM-overeenkomstgebied visserijactiviteiten te verrichten;

b)

aan vaartuigen die illegale, ongemelde of ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) in het GFCM-overeenkomstgebied of elders hebben bedreven, geen vismachtiging wordt afgegeven, tenzij de nieuwe eigenaars op afdoende wijze kunnen aantonen dat de vorige eigenaars en exploitanten geen wettelijke, materiële of financiële belangen meer hebben in hun vaartuigen en geen enkele controle over hun vaartuigen meer hebben, of dat hun vaartuigen op geen enkele wijze deelnemen aan of betrokken zijn bij IOO-visserij;

c)

hun nationale wetgeving, voor zover dat mogelijk is, eigenaars en exploitanten van vaartuigen die onder hun vlag varen en op de in lid 1 bedoelde lijst staan, verbiedt om met vaartuigen die niet in het GFCM-register staan deel te nemen aan of betrokken te zijn bij visserijactiviteiten in het GFCM-overeenkomstgebied;

d)

hun nationale wetgeving, voor zover dat mogelijk is, voorschrijft dat eigenaars van vaartuigen die onder hun vlag varen en op de in lid 1 bedoelde lijst staan, onderdaan van of rechtspersoon in de vlaggenlidstaat zijn;

e)

hun vaartuigen aan alle relevante instandhoudings- en beheersmaatregelen van de GFCM voldoen.

7.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het vissen op vis, schaal- of schelpdieren in het GFCM-overeenkomstgebied, en het aan boord hebben, overladen of aanlanden van dergelijke vangsten door vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m die niet in het GFCM-register zijn opgenomen, te verbieden.

8.   De lidstaten delen de Commissie onverwijld elke informatie mee waaruit sterke vermoedens blijken dat vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m die niet in het GFCM-register staan, in het GFCM-overeenkomstgebied op schaal- of schelpdieren vissen of dergelijke vangsten overladen.

HOOFDSTUK II

Havenstaatmaatregelen

Artikel 18

Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op vissersvaartuigen van derde landen.

Artikel 19

Voorafgaande kennisgeving

In afwijking van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 wordt de voorafgaande kennisgeving ten minste 72 uur vóór de geschatte tijd van aankomst in de haven gedaan.

Artikel 20

Havencontroles

1.   Niettegenstaande artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 controleren de lidstaten in hun aangewezen havens jaarlijks ten minste 15 % van de aanlandings- en overladingsactiviteiten.

2.   Niettegenstaande artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 worden vissersvaartuigen die zonder voorafgaande machtiging een haven van een lidstaat binnenvaren, in ieder geval gecontroleerd.

Artikel 21

Controleprocedure

Bovenop de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 vastgestelde vereisten gelden voor de havencontroles de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde vereisten.

Artikel 22

Weigering van het gebruik van de haven

1.   De lidstaten verlenen een vaartuig van een derde land geen toestemming om in het GFCM-overeenkomstgebied gevangen visserijproducten in hun havens aan te landen, over te laden of te verwerken en weigeren dergelijke vaartuigen de toegang tot havendiensten, inclusief bijtank- en herbevoorradingsdiensten, indien het vaartuig:

a)

niet voldoet aan de voorschriften van deze verordening;

b)

op een door een regionale organisatie voor visserijbeheer vastgestelde lijst staat van vaartuigen die IOO-visserijactiviteiten hebben verricht of gesteund; of

c)

niet beschikt over een geldige machtiging om in het GFCM-overeenkomstgebied visserijactiviteiten of met de visserij verband houdende activiteiten te verrichten.

In afwijking van de eerste alinea staat niets eraan in de weg dat de lidstaten, in overmacht- of noodsituaties in de zin van artikel 18 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (11), een vaartuig uit een derde land toestemming geven hun havens te gebruiken voor de diensten die strikt noodzakelijk zijn om dergelijke situaties te verhelpen.

2.   Lid 1 is van toepassing naast de in artikel 4, lid 2, en artikel 37, leden 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 vastgestelde bepalingen inzake weigering van de toegang tot de haven.

3.   Lidstaten die het gebruik van hun havens aan een vaartuig van een derde land hebben geweigerd overeenkomstig lid 1 of lid 2, stellen de kapitein van het betrokken vaartuig, de vlaggenstaat, de Commissie en het GFCM-secretariaat daarvan onverwijld in kennis.

4.   Wanneer de in lid 1 of lid 2 bedoelde redenen voor de weigering niet langer van toepassing zijn, trekt de lidstaat de weigering in en stelt hij de in lid 3 bedoelde adressaten in kennis van die intrekking.

TITEL IV

SAMENWERKING, INFORMATIEVERSTREKKING EN RAPPORTAGE

Artikel 23

Samenwerking en informatieverstrekking

1.   De Commissie en de lidstaten werken samen met en wisselen informatie uit met het GFCM-secretariaat, met name door:

a)

ter zake relevante databanken te consulteren en van gegevens te voorzien;

b)

samenwerking te vragen en samen te werken met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van deze verordening.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in titel III bedoelde gegevens over havenstaatcontroles via hun nationale informatiesystemen inzake de visserij rechtstreeks en elektronisch kunnen worden uitgewisseld, zowel onderling als met het GFCM-secretariaat, met behoorlijke inachtneming van de relevante vertrouwelijkheidseisen.

3.   De lidstaten nemen maatregelen om informatie onder de betrokken nationale instanties aan de hand van elektronische middelen uit te wisselen en om de activiteiten die deze instanties ter uitvoering van de in hoofdstuk II van titel III beschreven maatregelen verrichten, te coördineren.

4.   De lidstaten stellen met het oog op de toepassing van deze verordening een lijst van contactpunten op en zenden die onverwijld elektronisch toe aan de Commissie, het GFCM-secretariaat en de overeenkomstsluitende partijen bij de GFCM.

5.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen wat betreft de gedetailleerde regels voor samenwerking en informatieuitwisseling. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 24

Rapportage van statistische matrixen

1.   Uiterlijk op 1 mei van elk jaar dienen de lidstaten de gegevens met betrekking tot de taken 1.1, 1.2, 1.3, 1.4 en 1.5 van de in afdeling C van bijlage III vastgestelde statistische GFCM-matrix in bij het GFCM-secretariaat.

2.   Voor de indiening van de in lid 1 bedoelde gegevens maken de lidstaten gebruik van het GFCM-systeem voor gegevensinvoer of van andere adequate indieningsnormen en -protocollen die door het GFCM-secretariaat zijn vastgesteld en beschikbaar zijn op de GFCM-website.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens dit artikel ingediende gegevens.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen wat betreft de gedetailleerde regels voor de vorm en verzending van de in dit artikel bedoelde gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 30, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 26

Bevoegdheidsdelegatie

Voor zover nodig voor de tenuitvoerlegging in het Unierecht van voor de Unie bindend wordende wijzigingen van bestaande GFCM-maatregelen die al in het Unierecht zijn ten uitvoer gelegd, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde de bepalingen van deze verordening te wijzigen die betrekking hebben op het volgende:

a)

het verstrekken van gegevens aan het GFCM-secretariaat uit hoofde van artikel 15, lid 4;

b)

het toezenden van de lijst van gemachtigde vaartuigen aan het GFCM-secretariaat uit hoofde van artikel 17;

c)

havenstaatmaatregelen als vastgelegd in de artikelen 18 tot en met 22;

d)

samenwerking, informatieverstrekking en rapportage, als vastgelegd in de artikelen 23 en 24;

e)

tabel, kaart en geografische coördinaten van de geografische deelgebieden (GDG’s) van de GFCM, als beschreven in bijlage I;

f)

procedures voor havenstaatcontroles van vaartuigen, als beschreven in bijlage II; en

g)

statistische GFCM-matrixen, als beschreven in bijlage III.

Artikel 27

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.

2.   De in artikel 26 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van drie jaar met ingang van 19 januari 2012. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de termijn van drie jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van een periode tegen verlenging verzet.

3.   De in artikel 26 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheid die in het besluit wordt vermeld. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad van in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 26 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad, vóór het verstrijken van die termijn, aan de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 28

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1967/2006

Verordening (EG) nr. 1967/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 4 wordt lid 3 geschrapt.

2)

In artikel 9 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Voor andere dan de in lid 4 bedoelde sleepnetten geldt als minimummaaswijdte:

a)

een net met vierkante mazen met een maaswijdte van 40 mm in de kuil, of

b)

op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig, een net met ruitvormige mazen met een maaswijdte van 50 mm dat een erkende grootteselectiviteit heeft die gelijkwaardig is aan of groter is dan die van netten bedoeld onder a).

Vissersvaartuigen mogen slechts één van deze beide netsoorten gebruiken en aan boord hebben.

De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 30 juni 2012 een verslag over de toepassing van dit lid in en op basis van dat verslag en van de informatie die de lidstaten vóór 31 december 2011 hebben verstrekt, stelt zij zo nodig passende wijzigingen voor.”.

3)

Artikel 24 wordt geschrapt.

4)

In artikel 27 worden de leden 1 en 4 geschrapt.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 13 december 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. SZPUNAR


(1)  PB C 354 van 28.12.2010, blz. 71.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 8 maart 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 20 oktober 2011. Standpunt van het Europees Parlement van 13 december 2011.

(3)  PB L 190 van 4.7.1998, blz. 34.

(4)  PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11, zoals vervangen door een rectificatie (PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6).

(5)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(6)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(7)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(8)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 25.

(9)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(10)  PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1.

(11)  PB L 179 van 23.6.1998, blz. 3.


BIJLAGE I

A)   Tabel van de GDG’s van de GFCM

FAO DEELGEBIED

STATISTISCHE ONDER VERDELINGEN VAN DE FAO

GDG’s

WEST

1.1

BALEAREN

1

Zee van Alborán (noord)

2

Alborán

3

Zee van Alborán (zuid)

4

Algerije

5

Balearen

6

Noord-Spanje

11.1

Sardinië (west)

1.2

GOLF VAN LION

7

Golf van Lion

1.3

SARDINIË

8

Corsica

9

Ligurische Zee en Tyrreense Zee (noord)

10

Tyrreense Zee (zuid)

11.2

Sardinië (oost)

12

Noord-Tunesië

MIDDEN

2.1

ADRIATISCHE ZEE

17

Adriatische Zee (noord)

18

Adriatische Zee (zuid — deels)

2.2

IONISCHE ZEE

13

Golf van Hammamet

14

Golf van Gabès

15

Malta

16

Bezuiden Sicilië

18

Adriatische Zee (zuid — deels)

19

Ionische Zee (west)

20

Ionische Zee (oost)

21

Ionische Zee (zuid)

OOST

3.1

EGEÏSCHE ZEE

22

Egeïsche Zee

23

Kreta

3.2

LEVANT

24

Levant (noord)

25

Cyprus

26

Levant (zuid)

27

Levant

ZWARTE ZEE

4.1

MARMARA

28

Zee van Marmara

4.2

ZWARTE ZEE

29

Zwarte Zee

4.3

ZEE VAN AZOV

30

Zee van Azov

B)   Kaart van de GDG’s van de GFCM (GFCM, 2009)

Image

C)   Geografische coördinaten voor de GDG’s van de GFCM (GFCM, 2009)

GDG’s

GRENZEN

1

Kustlijn

36° NB 5° 36′ WL

36° NB 3° 20′ WL

36° 05′ NB 3° 20′ WL

36° 05′ NB 2° 40′ WL

36° NB 2° 40′ WL

36° NB 1° 30′ WL

36° 30′ NB 1° 30′ WL

36° 30′ NB 1° WL

37° 36′ NB 1° WL

2

36° 05′ NB 3° 20′ WL

36° 05′ NB 2° 40′ WL

35° 45′ NB 3° 20′ WL

35° 45′ NB 2° 40′ WL

3

Kustlijn

36° NB 5° 36′ WL

35° 49′ NB 5° 36′ WL

36° NB 3° 20′ WL

35° 45′ NB 3° 20′ WL

35° 45′ NB 2° 40′ WL

36° NB 2° 40′ WL

36° NB 1° 13′ WL

Grens Marokko-Algerije

4

Kustlijn

36° NB 2° 13′ WL

36° NB 1° 30′ WL

36° 30′ NB 1° 30′ WL

36° 30′ NB 1° WL

37° NB 1° WL

37° NB 0° 30′ OL

38° NB 0° 30′ OL

38° NB 8° 35′ OL

Grens Algerije-Tunesië

Grens Marokko-Algerije

5

38° NB 0° 30′ OL

39° 30′ NB 0° 30′ OL

39° 30′ NB 1° 30′ WL

40° NB 1° 30′ OL

40° NB 2° OL

40° 30′ NB 2° OL

40° 30′ NB 6° OL

38° NB 6° OL

6

Kustlijn

37° 36′ NB 1° WL

37° NB 1° WL

37° NB 0° 30′ OL

39° 30′ NB 0° 30′ OL

39° 30′ NB 1° 30′ WL

40° NB 1° 30′ OL

40° NB 2° OL

40° 30′ NB 2° OL

40° 30′ NB 6° OL

41° 47′ NB 6° OL

42° 26′ NB 3° 09′ OL

7

Kustlijn

42° 26′ NB 3° 09′ OL

41° 20′ NB 8° OL

Grens Frankrijk-Italië

8

43° 15′ NB 7° 38′ OL

43° 15′ NB 9° 45′ OL

41° 18′ NB 9° 45′ OL

41° 20′ NB 8° OL

41° 18′ NB 8° OL

9

Kustlijn

Grens Frankrijk-Italië

43° 15′ NB 7° 38′ OL

43° 15′ NB 9° 45′ OL

41° 18′ NB 9° 45′ OL

41° 18′ NB 13° OL

10

Kustlijn (incl. Noord-Sicilië)

41° 18′ NB 13° OL

41° 18′ NB 11° OL

38° NB 11° OL

38° NB 12° 30′ OL

11

41° 47′ NB 6° OL

41° 18′ NB 6° OL

41° 18′ NB 11° OL

38° 30′ NB 11° OL

38° 30′ NB 8° 30′ OL

38° NB 8° 30′ OL

38° NB 6° OL

12

Kustlijn

Grens Algerije-Tunesië

38° NB 8° 30′ OL

38° 30′ NB 8° 30′ OL

38° 30′ NB 11° OL

38° NB 11° OL

37° NB 12° OL

37° NB 11° 04′OL

13

Kustlijn

37° NB 11° 04′OL

37° NB 12° OL

35° NB 13° 30′OL

35° NB 11° OL

14

Kustlijn

35° NB 11° OL

35° NB 15° 18′ OL

Grens Tunesië-Libië

15

36° 30′ NB 13° 30′ OL

35° NB 13° 30′OL

35° NB 15° 18′ OL

36° 30′ NB 15° 18′ OL

16

Kustlijn

38° NB 12° 30′ OL

38° NB 11° OL

37° NB 12° OL

35° NB 13° 30′OL

36° 30′ NB 13° 30′ OL

36° 30′ NB 15° 18′ OL

37° NB 15° 18′ OL

17

Kustlijn

41° 55′ NB 15° 08′ OL

Grens Kroatië-Montenegro

18

Kustlijnen (beide zijden)

41° 55′ NB 15° 08′ OL

40° 04′ NB 18° 29′ OL

Grens Kroatië-Montenegro

Grens Albanië-Griekenland

19

Kustlijn (incl. Oost-Sicilië)

40° 04′ NB 18° 29′ OL

37° NB 15° 18′ OL

35° NB 15° 18′ OL

35° NB 19° 10′ OL

39° 58′ NB 19° 10′ OL

20

Kustlijn

Grens Albanië-Griekenland

39° 58′ NB 19° 10′ OL

35° NB 19° 10′ OL

35° NB 23° OL

36° 30′ NB 23° OL

21

Kustlijn

Grens Tunesië-Libië

35° NB 15° 18′ OL

35° NB 23° OL

34° NB 23° OL

34° NB 25° 09′ OL

Grens Libië-Egypte

22

Kustlijn

36° 30′ NB 23° OL

36° NB 23° OL

36° NB 26° 30′ OL

34° NB 26° 30′ OL

34° NB 29° OL

36° 43′ NB 29° OL

23

36° NB 23° OL

36° NB 26° 30′ OL

34° NB 26° 30′ OL

34° NB 23° OL

24

Kustlijn

36° 43′ NB 29° OL

34° NB 29° OL

34° NB 32° OL

35° 47′ NB 32° OL

35° 47′ NB 35° OL

Grens Turkije-Syrië

25

35° 47′ NB 32° OL

34° NB 32° OL

34° NB 35° OL

35° 47′ NB 35° OL

26

Kustlijn

Grens Libië-Egypte

34° NB 25° 09′ OL

34° NB 34° 13′ OL

Grens Egypte-Gazastrook

27

Kustlijn

Grens Egypte-Gazastrook

34° NB 34° 13′ OL

34° NB 35° OL

35° 47′ NB 35° OL

Grens Turkije-Syrië

28

 

29

 

30

 


BIJLAGE II

Procedures voor havenstaatcontroles van vaartuigen

1.   Identificatie van de vaartuigen

De havencontroleurs moeten:

a)

nagaan of de aan boord gehouden officiële documenten geldig zijn, zo nodig aan de hand van adequate contacten met de vlaggenstaat of internationale vaartuigregisters;

b)

zo nodig zorgen voor een officiële vertaling van de documenten;

c)

controleren of de naam, de vlag, de externe kentekens (en het identificatienummer van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) van het vaartuig, wanneer dat beschikbaar is), alsmede het internationale radioroepnummer correct zijn;

d)

voor zover mogelijk nagaan of het vaartuig een andere naam en/of vlag heeft gekregen en, zo ja, de vorige naam/namen en vlag/vlaggen aangeven;

e)

melding maken van de haven van registratie, de naam en het adres van de eigenaar (en de reder en aandeelhouder indien deze niet de eigenaar zijn), de gemachtigde en de kapitein van het vaartuig, inclusief de naam van het bedrijf en de geregistreerde eigenaar indien die beschikbaar zijn; en

f)

melding maken van de namen en de adressen van de eventuele eerdere eigenaars van het vaartuig gedurende de voorgaande vijf jaar.

2.   Machtigingen

De havencontroleurs gaan na of de machtigingen om te vissen of vis en visserijproducten te vervoeren in overeenstemming zijn met de in punt 1 bedoelde gegevens en controleren de looptijd van de machtigingen en de toepassing daarvan op de gebieden, soorten en vistuigen.

3.   Andere documentatie

De havencontroleurs controleren alle relevante documentatie, inclusief elektronische documenten. Relevante documentatie omvat logboeken, met name het visserijlogboek, alsmede de bemanningslijst, opslagplattegronden en tekeningen of beschrijvingen van visruimen, indien deze beschikbaar zijn. Deze ruimen of ruimten kunnen worden geïnspecteerd op overeenstemming van omvang en samenstelling met de genoemde tekeningen of beschrijvingen en op overeenstemming van de opslag met de opslagplattegronden. In voorkomend geval dient deze documentatie tevens door regionale organisaties voor visserijbeheer afgegeven vangstdocumenten of handelsdocumenten te bevatten.

4.   Vistuig

a)

De havencontroleurs controleren of het aan boord gehouden vistuig overeenstemt met de in de machtigingen vastgestelde voorwaarden. Het vistuig mag tevens worden gecontroleerd op overeenstemming van bepaalde kenmerken, zoals maaswijdte (en eventuele voorzieningen), netlengte, en haakgrootte met de geldende regels, en op overeenstemming van de identificatiemerken van het vistuig met hetgeen voor dat vaartuig is toegestaan.

b)

De havencontroleurs kunnen tevens onderzoeken of zich in het vaartuig buiten het zicht geborgen vistuig of illegaal vistuig bevindt.

5.   Vis en visserijproducten

a)

De havencontroleurs onderzoeken voor zover mogelijk of de aan boord gehouden vis en visserijproducten zijn geoogst overeenkomstig de in de geldende machtigingen vastgestelde voorwaarden. De havencontroleurs dienen daarbij het visserijlogboek en de ingediende verslagen, inclusief de via een satellietvolgsysteem (VMS) doorgezonden verslagen, te controleren.

b)

Voor het bepalen van de aan boord gehouden hoeveelheden en soorten kunnen de havencontroleurs de vis in het ruim of tijdens de aanlanding controleren. Daarbij mogen de havencontroleurs dozen openen waarin de vis is voorverpakt en mogen zij de vis of de dozen verplaatsen om de correcte staat van de visruimen te controleren.

c)

De havencontroleurs mogen bij het lossen van het vaartuig de aangelande soorten en hoeveelheden controleren. Deze controle kan betrekking hebben op de productsoort, het levend gewicht (op basis van het logboek vastgestelde hoeveelheden) en de factor voor de omrekening van verwerkt gewicht in levend gewicht. De havencontroleurs mogen tevens om het even welke hoeveelheden die aan boord worden gehouden, controleren.

d)

De havencontroleurs mogen de hoeveelheid en de samenstelling van alle aan boord gehouden vangsten nagaan, inclusief aan de hand van monsterneming.

6.   Controle van de IOO-visserij

Artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 is van toepassing.

7.   Verslaglegging

Een schriftelijk verslag over de controle wordt na de controle door de controleur opgesteld en ondertekend en een afschrift daarvan wordt ter beschikking gesteld van de kapitein van het vaartuig.

8.   Resultaten van de havenstaatcontroles

De resultaten van de havenstaatcontroles moeten ten minste de volgende informatie bevatten:

1.

Referenties van de controles

controledienst (naam van de controledienst of van de door de dienst aangewezen instantie);

naam van de controleur;

datum en tijdstip van de controle;

haven waar de controle heeft plaatsgevonden (plaats waar het vaartuig is gecontroleerd); en

datum (datum waarop het verslag is opgesteld).

2.

Identificatie van de vaartuigen

naam van het vaartuig;

type vaartuig;

soort vistuig;

extern kenteken (op de romp van het vaartuig) en IMO-nummer (indien beschikbaar) of een ander nummer, in voorkomend geval;

internationale radioroepnaam;

MMSI-nummer (Maritime Mobile Service Identity Number), indien beschikbaar;

vlaggenstaat (de staat waar het vaartuig is geregistreerd);

eventuele eerdere namen en vlaggen;

thuishaven (de haven waar het vaartuig is geregistreerd) en eerdere thuishavens;

eigenaar van het vaartuig (naam, adres, contactgegevens);

aandeelhouder van het vaartuig, indien deze niet de eigenaar is (naam, adres, contactgegevens);

reder die verantwoordelijk is voor het gebruik van het vaartuig, indien deze niet de eigenaar is (naam, adres, contactgegevens);

voor het vaartuig gemachtigde persoon (naam, adres, contactgegevens);

namen en adressen van eventuele eerdere eigenaars;

naam, nationaliteit en maritieme kwalificaties van de kapitein en de vangstkapitein, en

bemanningslijst.

3.

Vismachtigingen (visvergunningen/visdocumenten)

de machtigingen van het vaartuig om te vissen of vis en visserijproducten te vervoeren;

staten die de machtigingen afgeven;

in de machtigingen vastgestelde voorwaarden, inclusief gebieden en duur;

betrokken regionale organisatie voor visserijbeheer;

gebieden, voorwerp en looptijd waarop de machtigingen betrekking hebben;

gegevens over de toewijzing van toegestane quota, toegestane visserijinspanning of andere;

toegestane soorten, bijvangsten en vistuig, en

overladingsregisters en -documenten (in voorkomend geval).

4.

Gegevens over de visreis

data, tijd, gebied en locatie van de begonnen visreis;

gebieden die zijn aangedaan (binnenvaren en verlaten van de verschillende gebieden);

overladingsactiviteiten op zee (data, soorten, locatie, hoeveelheid overgeladen vis);

laatste haven die is aangedaan;

datum en tijdstip waarop de lopende visreis is beëindigd, en

volgende haven die het vaartuig wil aandoen, in voorkomend geval.

5.

Resultaat van de vangstcontrole

begin en einde van het lossen (tijdstippen en data);

vissoorten;

productsoort;

levend gewicht (op basis van het logboek vastgestelde hoeveelheden);

betrokken omrekeningsfactor;

verwerkt gewicht (aangelande hoeveelheden, per soort en aanbiedingsvorm);

equivalent levend gewicht (aangelande hoeveelheden in levend gewicht, uitgedrukt als „productgewicht vermenigvuldigd met de omrekeningsfactor”);

geplande bestemming van de gecontroleerde vis en visserijproducten, en

hoeveelheden en soorten aan boord gehouden vis, in voorkomend geval.

6.

Resultaten van de vistuigcontrole

gegevens over de soorten vistuig.

7.

Conclusies

Conclusies van de controle, inclusief vaststelling van de vermoedelijke overtredingen en verwijzing naar de betrokken regels en maatregelen. Het desbetreffende bewijsmateriaal wordt bij het controleverslag gevoegd.


BIJLAGE III

A)   Vlootsegmenten GFCM/SAC

Groepen

< 6 m

6-12 m

12-24 m

> 24 m

1.

Polyvalente kleinschalige vaartuigen zonder motor

A

 

 

2.

Polyvalente kleinschalige vaartuigen met motor

B

C

 

 

3.

Trawlers

 

D

E

F

4.

Vaartuigen voor de visserij met de ringzegen

 

G

H

5.

Vaartuigen voor de visserij met de beug

 

I

6.

Pelagische trawlers

 

J

7.

Vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen

 

 

K

8.

Vaartuigen voor de dregnetvisserij

 

L

 

9.

Polyvalente vaartuigen

 

 

M

Beschrijving van het segment

A   Polyvalente kleinschalige vaartuigen zonder motor— Alle vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m zonder motor (wind of aandrijving).

B   Polyvalente kleinschalige vaartuigen van minder dan 6 m met motor— Alle vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 6 m met motor.

C   Polyvalente kleinschalige vaartuigen tussen 6 en 12 m met motor— Alle vaartuigen met een lengte over alles tussen 6 en 12 m met motor, die gedurende het jaar verschillende soorten vistuig gebruiken zonder dat één daarvan overheerst of vistuig gebruiken dat in deze indeling niet in aanmerking is genomen.

D   Trawlers met een lengte van minder dan 12 m— Alle vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m die meer dan 50 % van hun inspanning met een demersale trawl verrichten.

E   Trawlers tussen 12 en 24 m— Alle vaartuigen met een lengte over alles tussen 12 en 24 m die meer dan 50 % van hun inspanning met een demersale trawl verrichten.

F   Trawlers van meer dan 24 m— Alle vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 24 m die meer dan 50 % van hun inspanning met een demersale trawl verrichten.

G   Vaartuigen voor de visserij met de ringzegen tussen 6 en 12 m— Alle vaartuigen met een lengte over alles tussen 6 en 12 m die meer dan 50 % van hun inspanning met een ringzegen verrichten.

H   Vaartuigen voor de visserij met de ringzegen van meer dan 12 m— Alle vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 12 m die meer dan 50 % van hun inspanning met een ringzegen verrichten, met uitsluiting van de vaartuigen die gedurende om het even welke periode van het jaar zegennetten voor de tonijnvisserij gebruiken.

I   Vaartuigen voor de visserij met de beug van meer dan 6 m— Alle vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 6 m die meer dan 50 % van hun inspanning met de beug verrichten.

J   Pelagische trawlers van meer dan 6 m— Alle vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 6 m die meer dan 50 % van hun inspanning met een pelagische trawl verrichten.

K   Vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen— Alle vaartuigen die gedurende om het even welke periode van het jaar zegennetten voor de tonijnvisserij gebruiken.

L   Vaartuigen voor de dregnetvisserij van meer dan 6 m— Alle vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 6 m die meer dan 50 % van hun inspanning met een dregnet verrichten.

M   Polyvalente vaartuigen van meer dan 12 m— Alle vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 12 m, die gedurende het jaar verschillende soorten vistuig gebruiken zonder dat één daarvan overheerst of vistuig gebruiken dat in deze indeling niet in aanmerking is genomen

Opmerking: In alle cellen kan informatie worden ingevuld. Met betrekking tot de cellen in de bovenstaande tabel die leeg zijn gelaten, wordt ervan uitgegaan dat deze wellicht een insignificante populatie vertegenwoordigen. Zo nodig dient de informatie in een „lege cel” echter te worden samengevoegd met die in de meest geschikte belendende „grijze cel”.

B)   Tabel inzake de meting van de nominale visserijinspanning

Vistuig

Aantal en afmetingen

Capaciteit

Activiteit

Nominale inspanning (1)

Dregnet (voor weekdieren)

Open mond, breedte van de mond

BT

Vistijd

Gedregde bodemoppervlakte (2)

Trawl (incl. dregnetten voor de platvisvisserij)

Soort trawl (pelagisch, demersaal)

BT en/of BRT

Motorvermogen

Maaswijdte

Netomvang (breedte van de mond)

Toerental

BT

Vistijd

BT × dagen

BT × uren

kW × dagen

Ringzegen

Lengte en hoogte van het net

BT

Verlichtingssterkte

Aantal kleine vaartuigen

BT

Lengte en hoogte van het net

Zoektijd

Uitzetting

BT × uitzettingen

Lengte van het net × uitzettingen

Netten

Soort net (bv. trammelnet, kieuwnet, enz.)

Lengte van het net (gebruikt in verordeningen)

BT

Oppervlakte van het net

Maaswijdte

Lengte en hoogte van het net

Vistijd

Lengte van het net × dagen

Oppervlakte × dagen

Beuglijnen

Aantal haken

BT

Aantal beuglijnen

Kenmerken van de haken

Aas

Aantal haken

Aantal beuglijneenheden

Vistijd

Aantal haken × uur

Aantal haken × dagen

Aantal beuglijneenheden × dagen/uren

Vallen

BT

Aantal vallen

Vistijd

Aantal vallen × dagen

Ringzegen/ FAD’s

Aantal FAD’s

Aantal FAD’s FADA FADFADFAD’s

Aantal reizen

Aantal FAD’s × aantal reizen

C)   GFCM-taak 1 — Operationele eenheden

Image


(1)  Voor inspanningsmaatregelen zonder per tijd aangegeven activiteit dient een tijdsperiode (bv. per jaar) te worden vermeld

(2)  Met betrekking tot een bepaald gebied (met vermelding van de oppervlakte) met het oog op de raming van de vangstintensiteit (inspanning/km2) en de bepaling van de verhouding tussen inspanning en beviste bestanden.


Rectificaties

30.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/62


PROCES-VERBAAL VAN VERBETERING

van het Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Republiek Bulgarije en Roemenië betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, ondertekend te Luxemburg op 25 april 2005

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 21 juni 2005 )

Deze verbetering werd uitgevoerd bij proces-verbaal van verbetering dat op 2 december 2011 te Rome werd ondertekend en waarvan de regering van de Italiaanse Republiek depositaris is.

Bladzijde 268, Toetredingsakte, bijlage V „Lijst bedoeld in artikel 21 van de Toetredingsakte: overige permanente bepalingen”, hoofdstuk 1 „Vennootschapsrecht”, eerste alinea onder de titel „Specifiek mechanisme”:

in plaats van:

„Wat Bulgarije en Roemenië betreft, kan de houder, of zijn begunstigde, van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat voor een geneesmiddel dat in een lidstaat is geregistreerd op een tijdstip waarop die bescherming voor dat product niet in een van de bovengenoemde nieuwe lidstaten kon worden verkregen …”,

te lezen:

„Wat Bulgarije en Roemenië betreft, kan de houder, of zijn begunstigde, van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat voor een geneesmiddel dat in een lidstaat is aangevraagd op een tijdstip waarop die bescherming voor dat product niet in een van de bovengenoemde nieuwe lidstaten kon worden verkregen …”.


  翻译: