ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2012.110.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
55e jaargang |
Inhoud |
|
I Wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
|
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
|
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
2012/207/EU |
|
|
* |
||
|
|
2012/208/EU |
|
|
* |
||
|
|
2012/209/EU |
|
|
* |
||
|
|
2012/210/EU |
|
|
* |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
RICHTLIJNEN
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/1 |
RICHTLIJN 2012/11/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 19 april 2012
tot wijziging van Richtlijn 2004/40/EG betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (elektromagnetische velden) (18e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 153, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van de wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Na de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/40/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) hebben belanghebbenden, met name binnen de medische wereld, ernstige zorgen geuit over de mogelijke gevolgen van de tenuitvoerlegging van die richtlijn voor de toepassing van medische procedures op basis van medische beeldvorming, alsmede voor bepaalde industriële activiteiten. |
(2) |
De Commissie heeft de door de belanghebbenden aangedragen argumenten bestudeerd en zij heeft besloten sommige bepalingen van Richtlijn 2004/40/EG te heroverwegen op basis van nieuwe wetenschappelijke informatie. |
(3) |
De omzettingstermijn van Richtlijn 2004/40/EG is bij Richtlijn 2008/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) verlengd tot 30 april 2012 zodat uiterlijk op die datum een nieuwe richtlijn kan worden vastgesteld op basis van de jongste wetenschappelijke informatie. |
(4) |
Op 14 juni 2011 heeft de Commissie een voorstel vastgesteld voor een nieuwe richtlijn ter vervanging van Richtlijn 2004/40/EG. De doelstelling van de nieuwe richtlijn is om zowel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers te garanderen als de huidige toepassing en verdere ontwikkeling van medische en andere industriële activiteiten waarbij elektromagnetische velden worden gebruikt, mogelijk te blijven maken. In afwachting van de vaststelling van de nieuwe richtlijn uiterlijk op 30 april 2012 heeft de meerderheid van de lidstaten Richtlijn 2004/40/EG niet omgezet. |
(5) |
Gezien de technische complexiteit van het onderwerp is het onwaarschijnlijk dat de nieuwe richtlijn tegen 30 april 2012 zal worden vastgesteld. |
(6) |
De termijn van 30 april 2012 moet derhalve worden verlengd. Deze richtlijn moet bijgevolg op de dag van haar bekendmaking in werking treden, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2004/40/EG, wordt de datum „30 april 2012” vervangen door „31 oktober 2013”.
Artikel 2
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 19 april 2012.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
M. BØDSKOV
(1) Advies van 22 februari 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 29 maart 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 april 2012.
(3) PB L 159 van 30.4.2004, blz. 1.
(4) PB L 114 van 26.4.2008, blz. 88.
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 349/2012 VAN DE RAAD
van 16 april 2012
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 2, 5 en 6,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Voorafgaande onderzoeken en geldende maatregelen
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 130/2006 (2) (de „oorspronkelijke verordening”) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht, variërend van 0 % tot 34,9 %, ingesteld op wijnsteenzuur („WZ”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”). Er wordt aan herinnerd dat het definitieve antidumpingrecht voor WZ van de Chinese producent-exporteur Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd („Hangzhou Bioking”) 0 % bedroeg, terwijl dit recht voor andere Chinese producenten-exporteurs tussen 4,7 % en 34,9 % lag. |
(2) |
Op 22 februari 2008 heeft de Raad na een op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening geopend nieuw onderzoek bij Verordening (EG) nr. 150/2008 (3) het toepassingsgebied van bovenvermelde maatregelen gewijzigd. |
(3) |
Na een nieuw onderzoek van de bestaande maatregelen ten aanzien van Hangzhou Bioking dat op grond van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1515/2001 werd geopend in het licht van het rapport van de beroepsorganisatie van het WTO met als titel „Mexico - Definitive Anti-Dumping Measures on Beef and Rice” (4), waarin in de punten 305 en 306 werd vastgesteld dat een producent-exporteur waarvoor in het oorspronkelijke onderzoek geen dumping werd vastgesteld, moet worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de naar aanleiding van een dergelijk onderzoek ingestelde definitieve maatregel en niet kan worden onderworpen aan een nieuw onderzoek om administratieve redenen dan wel in verband met gewijzigde omstandigheden, heeft de Raad op 16 april 2012 bij Verordening (EU) nr. 332/2012 (5) de maatregelen betreffende Hangzhou Bioking gewijzigd. |
(4) |
Het onderzoek dat heeft geleid tot de maatregelen die door de oorspronkelijke verordening zijn ingesteld, zal hierna worden aangeduid als „het oorspronkelijke onderzoek”. |
2. Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
(5) |
Na de bekendmaking van een bericht dat de geldende antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (6), heeft de Commissie op 27 oktober 2009 een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen. Het verzoek werd ingediend door de volgende producenten („de indieners van het verzoek”): Distillerie Bonollo SpA, Industria Chimica Valenzana SpA, Distillerie Mazzari SpA, Caviro Distillerie Srl en Comercial Quimica Sarasa SL., die een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van WZ in de Unie voor hun rekening nemen. |
(6) |
Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen die ten aanzien van de invoer van WZ van oorsprong uit de VRC zijn ingesteld, waarschijnlijk zou leiden tot de voortzetting van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie. |
3. Opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
(7) |
Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 26 januari 2011 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (7) de opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd („bericht van opening”). |
4. Parallelle gevallen
(8) |
De Commissie heeft op 29 juli 2011 ook de inleiding van een antidumpingprocedure, op grond van artikel 5, ten aanzien van de invoer van WZ van oorsprong uit de VRC aangekondigd (8), die beperkt is tot één Chinese producent-exporteur, namelijk Hangzhou Bioking. |
(9) |
Op dezelfde dag heeft de Commissie de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening, van de voor WZ van oorsprong uit de VRC geldende antidumpingmaatregelen aangekondigd (9) dat beperkt is tot het onderzoek naar dumping betreffende twee Chinese producenten-exporteurs, namelijk Changmao Biochemical Engineering Co., Ltd, Changzhou City, en Ninghai Organic Chemical Factory, Ninghai. |
5. Onderzoek
5.1. Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode
(10) |
Het onderzoek naar de voortzetting van dumping had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 (het „tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”). |
5.2. Bij het onderzoek betrokken partijen
(11) |
De Commissie heeft de indieners van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, producenten-exporteurs, importeurs en haar bekende betrokken gebruikers in de Unie en hun verenigingen, en de vertegenwoordigers van het betrokken land van uitvoer officieel van de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen in kennis gesteld. |
(12) |
De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. |
(13) |
Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs uit de VRC, niet-verbonden importeurs in de Unie en producenten in de Unie dat bij het onderzoek betrokken was, werd in het bericht van opening vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen op grond van artikel 17 van de basisverordening verzocht zich binnen 15 dagen na de bekendmaking van het bericht van opening kenbaar te maken en de in het bericht van opening gevraagde informatie aan de Commissie te verstrekken. |
(14) |
Gezien de ontvangen antwoorden werd besloten voor de producenten in de Unie gebruik te maken van een steekproef. Er hebben geen niet-verbonden importeurs in de Unie aan het onderzoek meegewerkt. Slechts twee producenten-exporteurs uit de VRC hebben zich bereid verklaard aan het onderzoek mee te werken. Daarom werd besloten dat het voor de producenten-exporteurs niet nodig was van een steekproef gebruik te maken. |
(15) |
Zes producenten in de Unie verstrekten de in het bericht van opening gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de informatie die is verkregen van deze producenten in de Unie, heeft de Commissie een steekproef samengesteld van vier producenten in de Unie die representatief bleken te zijn voor de bedrijfstak van de Unie wat de omvang van hun verkoop van het soortgelijke product in de Unie betreft. Hun gezamenlijke verkoopvolume maakte 61 % uit van het verkoopvolume op de markt van de Unie. |
(16) |
Er zijn antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, twee gebruikers in de Unie en twee producenten-exporteurs in de VRC. Daarnaast hebben twee medewerkende producenten in de Unie de gevraagde algemene gegevens voor de schadeanalyse verstrekt. |
(17) |
De uitvoer die werd gerealiseerd door Hangzhou Bioking, waarvan de individuele dumpingmarge in het oorspronkelijke onderzoek gelijk was aan nul, is zowel in de dumping- als de schadeanalyse buiten beschouwing gelaten, met inbegrip van de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping en het risico van herhaling van schade als gevolg van de invoer met dumping. De analyse in dit nieuwe onderzoek werd dan ook gebaseerd op de uitvoer van het betrokken product uit de VRC naar de Unie in het TNO, met uitsluiting van de door de producent Hangzhou Bioking gerealiseerde uitvoer; daarvoor wordt in deze verordening ook de omschrijving „aan maatregelen onderworpen uitvoer” gebruikt. |
(18) |
De Commissie heeft alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle verricht:
|
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(19) |
Het betrokken product in dit nieuwe onderzoek is hetzelfde als het betrokken product dat is gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 150/2008, waarbij het toepassingsgebied van de bij de oorspronkelijke verordening ingestelde maatregelen is gewijzigd, zoals hierboven is vermeld. Bij het betrokken product gaat het om wijnsteenzuur, met uitzondering van d-wijnsteenzuur met een negatieve optische rotatie van ten minste 12,0 graden, gemeten in een wateroplossing volgens de in de Europese Farmacopee beschreven methode, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2918 12 00 (Taric-code 2918120090), van oorsprong uit de VRC („het betrokken product”). |
(20) |
Het nieuwe onderzoek heeft bevestigd wat bij het oorspronkelijke onderzoek al was vastgesteld, namelijk dat het in de Unie ingevoerde betrokken product en de producten die door de producenten-exporteurs worden geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt worden verkocht, alsook de producten die door de bedrijfstak van de Unie worden geproduceerd en in de Unie worden verkocht („het soortgelijke product”), dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Deze producten worden dan ook beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
C. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN DUMPING
1. Voorafgaande opmerkingen
(21) |
Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd nagegaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zal worden voortgezet of zich opnieuw zal voordoen indien de bestaande maatregelen vervallen. |
(22) |
Zoals vermeld in overweging 13 werd in het bericht van opening, gezien het potentieel grote aantal bij dit nieuwe onderzoek betrokken producenten-exporteurs, overwogen gebruik te maken van een steekproef. Slechts twee van de 20 bekende producenten-exporteurs, die beide in aanmerking komen voor behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”), hebben zich kenbaar gemaakt en ermee ingestemd aan het onderzoek mee te werken. Deze twee ondernemingen nemen het grootste deel van de invoer van het betrokken product uit de VRC naar de Unie in het TNO voor hun rekening, waarbij geen rekening wordt gehouden met de uitvoer van de onderneming Hangzhou Bioking, waarvoor de individuele dumpingmarge in het oorspronkelijke onderzoek gelijk was aan nul. |
2. Invoer met dumping in het TNO
2.1. Referentieland
(23) |
Aangezien de VRC een overgangseconomie is, moet de normale waarde voor producenten-exporteurs waaraan geen BMO werd toegekend, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een geschikt derde land met markteconomie („referentieland”). |
(24) |
Evenals in het oorspronkelijke onderzoek werd in het bericht van opening Argentinië voorgesteld als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de geschiktheid van deze keuze. |
(25) |
Eén industriële consument van WZ wees op enkele beperkingen die verbonden zijn aan de keuze van Argentinië als referentiemarkt, waarbij hij aanvoerde dat het land niet de enige benchmark voor het vaststellen van de normale waarde mocht zijn. De betrokken partij maakte met name melding van de verschillen die er volgens hem zijn tussen de productieprocessen van de VRC en Argentinië, de beperkte omvang van de jaarproductie vergeleken met de wereldproductie, en de wisselkoersschommelingen. Geen van deze argumenten werd echter met bewijsstukken gestaafd. |
(26) |
In het oorspronkelijke onderzoek werd in elk geval al zorgvuldig rekening gehouden met de verschillende productieprocessen in Argentinië en de VRC en de gevolgen daarvan voor de kostenberekening en de bepaling van de waarde van het betrokken product, en de conclusie was dat zij geen invloed hadden op de vergelijkbaarheid van de producten, die als soortgelijk werden beschouwd. Aangezien de bewering van de industriële consument geen nieuwe elementen naar voren bracht en zijn argumenten niet werden gestaafd, wordt het argument verworpen. De bevindingen van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen bevestigen dan ook de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek, namelijk dat de verschillen in de productieprocessen niet van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de producten. |
(27) |
De beperkte omvang van de jaarproductie in Argentinië in vergelijking met de wereldmarkt voor WZ is geen relevant argument bij de beoordeling of een specifieke markt geschikt is voor het vaststellen van de normale waarde op een referentiemarkt. Het onderzoek heeft immers bevestigd dat Argentinië een open en concurrerende markt met ten minste twee exploitanten is. Om die redenen wordt het argument verworpen. |
(28) |
Het argument dat er tussen de regio's aanzienlijke wisselkoersschommelingen zijn, werd niet gestaafd. Bovendien heeft het onderzoek ter plaatse geen elementen aan het licht gebracht die wijzen op een verstoring van de wisselkoersen tussen de regio's. Om die redenen wordt ook dit argument verworpen. |
(29) |
Daarom werd, zoals in het oorspronkelijke onderzoek, geconcludeerd dat Argentinië een geschikt referentieland was aan de hand waarvan de normale waarde zal worden vastgesteld. |
(30) |
Er werd met twee bekende Argentijnse ondernemingen contact opgenomen, maar slechts één ervan stemde ermee in om aan het onderzoek mee te werken, de vragenlijst te beantwoorden en een controlebezoek te laten uitvoeren. De cijfers van die onderneming werden gebruikt om de normale waarde vast te stellen. |
2.2. Normale waarde
(31) |
Voor de twee ondernemingen waaraan in het oorspronkelijke onderzoek BMO werd toegekend, is de normale waarde op basis van hun respectieve gegevens vastgesteld. Overeenkomstig artikel 2 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop van WZ aan onafhankelijke afnemers in het TNO representatief was, d.w.z. of het verkoopvolume van het voor binnenlands verbruik bestemde product 5 % of meer vertegenwoordigde van de uitvoer van het betrokken product naar de Unie. |
(32) |
Voor één onderneming waaraan BMO werd toegekend, moest de normale waarde worden berekend omdat haar binnenlandse verkoop niet groot genoeg was om als representatief te worden beschouwd zoals uitgelegd in overweging 31. Daarom werd de vastgestelde normale waarde berekend aan de hand van de productiekosten van de onderneming, vermeerderd met haar verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten („VAA-kosten”) en winst uit binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties. |
(33) |
Aangezien de binnenlandse verkoop van de andere onderneming waaraan BMO werd toegekend, representatief was en in het kader van normale handelstransacties plaatsvond, is voor haar de normale waarde vastgesteld op basis van de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer werden betaald. |
(34) |
Voor de ondernemingen waaraan in het oorspronkelijke onderzoek geen BMO werd toegekend, is de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening vastgesteld aan de hand van de informatie die van de medewerkende producent in het referentieland is verkregen. |
(35) |
Daarom is de binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het referentieland ook beoordeeld aan de hand van het in artikel 2 van de basisverordening omschreven criterium. De Commissie kon zich ervan vergewissen dat deze verkoop in voldoende grote hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties plaatsvond en dus kon worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen voor de ondernemingen waaraan geen BMO werd toegekend. |
2.3. Uitvoerprijs
(36) |
Alle verkoop voor uitvoer naar de Unie van de medewerkende producenten-exporteurs geschiedde rechtstreeks aan in de Unie gevestigde onafhankelijke afnemers. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. |
(37) |
Voor de uitvoerprijs van alle andere in de VRC gevestigde producenten werd de informatie ontleend aan de in de databank van artikel 14, lid 6, beschikbare invoerstatistieken. |
2.4. Vergelijking
(38) |
De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. |
(39) |
Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties rekening gehouden met bepaalde verschillen in belastingen en kosten van vervoer, verzekering en krediet die van invloed waren op de prijzen en hun vergelijkbaarheid. |
(40) |
Om de normale waarde af fabriek van het referentieland op billijke wijze te kunnen vergelijken met de uitvoerprijs als vermeld in overweging 37, werden de cif-uitvoerprijzen naar het stadium af fabriek gecorrigeerd door middel van gegevens die tijdens de controlebezoeken werden verzameld. |
2.5. Dumpingmarge
(41) |
Zoals bepaald in artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. |
(42) |
Voor de medewerkende producenten-exporteurs waaraan in het oorspronkelijke onderzoek BMO werd toegekend, is uit deze vergelijking gebleken dat deze ondernemingen verder met dumping invoerden, zij het op een ietwat lager niveau. |
(43) |
Het berekende residuele recht liet een aanzienlijke dumpingmarge zien, die nog hoger was dan in het oorspronkelijke onderzoek. |
3. Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping
(44) |
In aansluiting op het onderzoek naar het bestaan van dumping in het TNO werd ook de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping onderzocht. |
(45) |
Hiervoor werden de volgende elementen geanalyseerd: het volume en de prijzen van de invoer met dumping uit de VRC, de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in de VRC, en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en van andere derde markten. |
3.1. Volume en prijzen van de invoer met dumping uit de VRC
(46) |
Na de instelling van definitieve maatregelen in januari 2006 bleef de invoer met dumping uit de VRC toenemen, van 3 034 t in 2007 tot 3 649 t in het TNO, d.i. een stijging met ongeveer 20 %. Parallel daarmee kon de invoer met dumping uit de VRC in de beoordelingsperiode zijn marktaandeel met 1,0 procentpunt vergroten, van 12,6 % in 2007 tot 13,5 % in het TNO. |
(47) |
In dezelfde periode bleven de prijzen van de invoer met dumping uit de VRC betrekkelijk stabiel: tussen 2007 en 2008 stegen zij met 12,6 %, waarna zij in 2009 en het TNO gestaag daalden en in de laatstgenoemde periode terugvielen tot het niveau van 2007. |
3.2. Productiecapaciteit en reservecapaciteit in de VRC
(48) |
Verschillende algemeen beschikbare informatiebronnen (10) wijzen op een totale productiecapaciteit van WZ in de VRC die de vraag op de Chinese binnenlandse markt ruim overtreft. |
(49) |
De totale productiecapaciteit in de VRC is geraamd op ongeveer 25 000 t, rekening houdend met informatie die tijdens het onderzoek ter plaatse en door marktonderzoek werd verzameld (11). De Chinese markt is, met een geraamd verbruik van 5 000 t, klein in vergelijking met de in de VRC beschikbare capaciteit. |
(50) |
Bovendien zijn er sterke aanwijzingen dat de capaciteit in de VRC nog groter is dan 25 000 t. Uit een vergelijking van de gegevens voor het oorspronkelijke OT met die voor het TNO blijkt immers dat de totale capaciteit van de twee medewerkende Chinese exporteurs met meer dan 200 % is gestegen. De overeenkomstige reservecapaciteit bedroeg circa 20 % van de totale capaciteit in het TNO. |
(51) |
Voorts blijkt uit informatie die is ontleend aan uittreksels uit de in overweging 48 vermelde rapporten alsook uit algemeen beschikbare informatie dat er in 2007 ten minste twee nieuwe producenten van WZ zijn geregistreerd. |
(52) |
Het is dan ook duidelijk dat de capaciteit in de VRC niet in verhouding staat tot het binnenlandse verbruik, wat bevestigt dat het voor de Chinese producenten kennelijk nodig is hun positie op exportmarkten te versterken. |
3.3. Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en van andere derde markten
(53) |
Uit de informatie die bij de Chinese medewerkende ondernemingen is ingewonnen, blijkt dat het niveau van de aan derde landen aangerekende prijzen in overeenstemming is met het niveau van de prijzen die zij op de markt van de Unie kunnen krijgen. Zoals hierboven vermeld, is er op de Chinese binnenlandse markt een aanzienlijke overcapaciteit, wat erop wijst dat er een sterke en evidente noodzaak is om alternatieve markten te vinden voor het absorberen van deze overtollige productiecapaciteit. |
(54) |
De markt van de Unie is, met ongeveer 40 % van het wereldverbruik van WZ, veruit de grootste ter wereld en groeit nog steeds, zoals in overweging 60 wordt vermeld. Uit informatie die tijdens het onderzoek is verzameld, blijkt ook duidelijk dat Chinese ondernemingen zeer geïnteresseerd zijn in de ontwikkeling van hun aanwezigheid op de grootste markt ter wereld en in het behoud van een aanzienlijk marktaandeel op de markt van de Unie. |
4. Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping
(55) |
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat nog steeds aanzienlijke hoeveelheden uit de VRC met dumping worden ingevoerd en dat voortzetting van dumping zeer waarschijnlijk is. Gezien de potentiële reservecapaciteit in de VRC, inclusief de nieuwe producenten die op de Chinese markt verschenen zijn, en gezien het feit dat de markt van de Unie de grootste markt ter wereld is en een aantrekkelijk prijsniveau biedt, kan worden geconcludeerd dat de Chinese exporteurs hun uitvoer naar de Unie tegen dumpingprijzen waarschijnlijk verder zullen verhogen indien de antidumpingmaatregelen zouden vervallen. |
D. DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE
(56) |
In het TNO werd het soortgelijke product in de Unie door negen producenten vervaardigd. Van deze negen producenten hebben er zes hun volledige medewerking aan het onderzoek verleend, steekproefformulieren ingediend en verzocht om in de steekproef te worden opgenomen. Vastgesteld werd dat deze zes producenten een groot deel, in dit geval meer dan 73 %, van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie voor hun rekening namen. Zoals in overweging 57 wordt vermeld, worden de negen producenten die de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek hebben verstrekt, hierna de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening genoemd. |
(57) |
De indicatoren voor de schadeanalyse zijn op de volgende twee niveaus vastgesteld:
|
(58) |
De EU-markt voor WZ wordt gekenmerkt door een relatief klein aantal producenten, voor het merendeel kleine en middelgrote ondernemingen die in Italië en Spanje gevestigd zijn. Met uitzondering van één in Spanje gevestigde producent, die alleen WZ produceert, zijn alle producenten verticaal geïntegreerd, met als belangrijkste activiteit de productie van alcohol uit wijnmoer, een proces dat WZ als bijproduct oplevert. |
E. SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE
1. Verbruik in de Unie
(59) |
Het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, de Chinese exportdatabank en de Eurostatgegevens over de omvang van de invoer op de markt van de Unie en, wat de overige producenten in de Unie betreft, aan de hand van op het verzoek om een nieuw onderzoek gebaseerde schattingen. |
(60) |
Het verbruik van WZ in de Unie is tussen 2007 en het TNO met 11 % toegenomen. De zichtbare vraag is tussen 2007 en 2009 met 15 % gedaald. In het TNO liep het verbruik in de Unie echter op tot 29 964 t, een aanzienlijke stijging in vergelijking met het vorige jaar, namelijk met 26 procentpunten. Deze stijging is te verklaren door de hoge prijselasticiteit van WZ. Als de prijzen laag zijn, zoals het geval was in het TNO, kan WZ immers in aanvullende toepassingen worden gebruikt als vervangingsmiddel voor andere als grondstof dienende chemische producten zoals citroenzuur en appelzuur, met als gevolg een toename van het totale verbruik in de Unie. Tabel 1
|
2. Volume, marktaandeel en prijzen van de invoer uit de VRC
2.1. Volume en marktaandeel
(61) |
Het volume van de totale invoer van het betrokken product uit de VRC in de Unie is in de beoordelingsperiode met 45 % gestegen. In het TNO werd 8 495 t ingevoerd, wat overeenkomt met een marktaandeel van 28,4 %. |
(62) |
Het volume van de invoer in de Unie van WZ afkomstig van Chinese exporteurs waarvoor antidumpingmaatregelen gelden, is met 20 % toegenomen en bedroeg in het TNO 3 649 t, wat neerkomt op een marktaandeel van 12,2 %, vergeleken met 11,3 % aan het begin van de beoordelingsperiode. De overige invoer, 4 846 t, was afkomstig van een Chinese exporteur waarvoor een recht van 0 % geldt en die zijn aandeel in de totale Chinese uitvoer naar de Unie in de beoordelingsperiode vergrootte (+ 9 procentpunten). Tabel 2
|
2.2. Prijzen en onderbieding
(63) |
In de volgende tabel wordt de ontwikkeling van de gemiddelde cif-prijzen EU-grens van de aan maatregelen onderworpen invoer uit de VRC en de desbetreffende gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie weergegeven. Tabel 3
|
(64) |
De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de aan maatregelen onderworpen Chinese uitvoer (cif-prijs) bedroeg 1 819 EUR/ton in het TNO, wat voor de beoordelingsperiode neerkomt op een stijging met 20 %. |
(65) |
Voor de verkoopprijs van WZ op de markt van de Unie in het TNO is een vergelijking gemaakt tussen de prijzen van het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en verkochte WZ en de prijzen van het aan maatregelen onderworpen WZ uit de VRC. Als verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie werden de verkoopprijzen aan onafhankelijke afnemers gebruikt, in voorkomend geval gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, d.w.z. exclusief vervoerskosten in de Unie en na aftrek van rabatten en kortingen. Deze prijzen werden vergeleken met de verkoopprijzen van de bovengenoemde Chinese producenten-exporteurs, zonder kortingen en indien nodig gecorrigeerd tot cif EU-grens, alsmede gecorrigeerd voor de inklaringskosten en de kosten na invoer. De gewogen gemiddelde verkoopprijs in de Unie in het TNO bedroeg 2 496 EUR/ton. |
(66) |
Uit de vergelijking per productsoort bleek dat de aan maatregelen onderworpen invoer van het betrokken product uit de VRC tijdens het TNO in de Unie werd verkocht tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden, namelijk, uitgedrukt als percentage van deze laatste, met 32,6 %. |
3. Invoer uit andere derde landen
(67) |
In de volgende tabel wordt de ontwikkeling van de invoer uit andere derde landen in de beoordelingsperiode, in volume en in marktandeel, alsook de gemiddelde prijs van deze invoer weergegeven. Tabel 4
|
(68) |
Het volume van de invoer van WZ uit andere derde landen in de Unie is in de beoordelingsperiode met 43 % gestegen en kwam op 845 t in het TNO. De prijzen van deze invoer zijn relatief hoog en liggen aanzienlijk boven de respectieve prijzen bij invoer uit de VRC en slechts licht onder het gemiddelde prijsniveau van de bedrijfstak van de Unie. Er kan echter worden aangenomen dat de uitvoer uit andere derde landen marginaal was, daar hij in het TNO een marktaandeel van slechts 2,8 % vertegenwoordigde, ondanks de scherpe stijging in percentage aan het eind van de beoordelingsperiode. |
4. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
(69) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening zijn alle relevante economische factoren en indicatoren onderzocht die tijdens de beoordelingsperiode op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren. |
4.1. Voorafgaande opmerkingen
(70) |
Aangezien in verband met de schadeanalyse gebruik werd gemaakt van een steekproef voor de bedrijfstak van de Unie, zijn de schade-indicatoren op twee niveaus vastgesteld, zoals vermeld in overweging 57. |
4.2. Macro-economische indicatoren
a) Productie
(71) |
De productie in de Unie is tussen 2007 en het TNO met 5 % gestegen. Na een forse daling tussen 2007 en 2009 is zij tussen 2009 en het TNO met 14 procentpunten gestegen, tot ongeveer 30500 t. De toegenomen productie stelde de bedrijfstak van de Unie in staat de stijging van de productiekosten beperkt te houden en had een positief effect op de algemene winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie. Tabel 5
|
b) Productiecapaciteit en bezettingsgraad
(72) |
De productiecapaciteit van de producenten in de Unie is in de beoordelingsperiode met 2 % gedaald. |
(73) |
De bezettingsgraad bedroeg 63 % in 2007 en is in 2009 tot 56 % gezakt, waarna hij in het TNO weer steeg tot 68 %. De lagere bezettingsgraad in 2009 weerspiegelde de negatieve gevolgen van de crisis. De totale bezettingsgraad is in de beoordelingsperiode met 8 % gestegen, wat bijdroeg tot een verdere terugdringing van de vaste kosten. Tabel 6
|
c) Verkoopvolume
(74) |
Het volume van de verkoop van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie is in het TNO licht gestegen, met 1 %. Eerst is het tussen 2007 en 2008 met 11 % gedaald en daarna nog eens met 9 % in 2009, waardoor het aan het eind van de beoordelingsperiode uitkwam op nagenoeg hetzelfde niveau als aan het begin van de beoordelingsperiode; deze grote schommelingen waren hoofdzakelijk toe te schrijven aan de economische crisis van 2008 en 2009. Tabel 7
|
d) Marktaandeel
(75) |
In de beoordelingsperiode liep het marktaandeel van de producenten in de Unie terug van 76,1 % in 2007 tot 68,8 % in het TNO, een daling met 7,3 procentpunten. Dit verlies aan marktaandeel is te wijten aan het feit dat de verkoop van de bedrijfstak van de Unie, ondanks een toename van het verbruik, in de beoordelingsperiode niet in dezelfde mate is gestegen, maar min of meer stabiel is gebleven. Tabel 8
|
e) Groei
(76) |
Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2007 en het TNO met 11 % is gestegen, is het volume van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie stabiel gebleven en is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 10 % gedaald. De producenten in de Unie konden dus niet van de groei van de markt profiteren. |
f) Werkgelegenheid
(77) |
De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tussen 2007 en het TNO met 28 % afgenomen. Dit betekent een aanzienlijke daling van het aantal werknemers, van 320 in 2007 en 2008 tot 280 in 2009 en 230 in het TNO. De daling in 2009 is het gevolg van de herstructureringsinspanningen van een aantal producenten in de Unie. Tabel 9
|
g) Productiviteit
(78) |
De productiviteit van de bedrijfstak van de Unie, in productie (ton) per werknemer per jaar, is in de beoordelingsperiode met 47 % gestegen. Dit is het resultaat van een toename van de productie met 5 % en een gelijktijdige afname van de werkgelegenheid met 28 %, en wijst erop dat de bedrijfstak van de Unie zijn efficiëntie heeft vergroot. Dit is met name duidelijk in het TNO, toen de productie steeg terwijl de werkgelegenheid verder daalde, en de productiviteit 48 procentpunten hoger lag dan in 2009. Tabel 10
|
4.3. Gegevens over de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie
h) Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen
(79) |
De jaarlijkse gemiddelde verkoopprijs van de in de steekproef opgenomen producenten op de markt van de Unie aan niet-verbonden afnemers is tussen 2007 en 2009 met 8 % gestegen, maar is in de beoordelingsperiode met 6 % gedaald; in het TNO bedroeg de jaarlijkse gemiddelde verkoopprijs immers 2 496 EUR/ton vergeleken met 2 667 EUR/ton in 2007. De beschikbaarheid van calciumtartraat, dat uit wijnmoer wordt vervaardigd en 66 % van de totale productiekosten van WZ uitmaakt, varieert naargelang de kwaliteit van de wijnoogst. Gunstige of slechte weersomstandigheden hebben dan ook gevolgen voor het totale aanbod van calciumtartraat, wat op zijn beurt gevolgen heeft voor de jaarlijkse gemiddelde verkoopprijs. In dit verband zij opgemerkt dat 2007 en 2008 voor de wijnoogst geen gunstige jaren waren, wat vervolgens leidde tot een stijging van de grondstoffenkosten en, na de productieperiode, van de verkoopprijzen (daar het om een seizoengebonden product gaat, worden de gevolgen pas maanden na de oogstperiode merkbaar). 2009 daarentegen was een goed wijnjaar en als gevolg daarvan lag de jaarlijkse gemiddelde verkoopprijs in het TNO 14 % lager dan in het jaar daarvoor. Tabel 11
|
i) Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping
(80) |
Gezien de hoogte van de dumpingmarge die tijdens dit onderzoek werd vastgesteld, kon de bedrijfstak van de Unie zich niet echt van eerdere dumping herstellen en blijft hij kwetsbaar voor de schadelijke gevolgen van invoer met dumping op de markt van de Unie. Er zij aan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek dumpingmarges van 4,7 % en 10,1 % werden vastgesteld voor de twee medewerkende Chinese producenten waaraan BMO werd toegekend. De dumpingmarge voor alle andere ondernemingen is 34,9 %. Bovendien werd, zoals vermeld in overweging 7, een antidumpingprocedure ingeleid die beperkt is tot één Chinese producent-exporteur, Hangzhou Bioking, waarvoor geen maatregelen gelden, en het is niet uit te sluiten dat voor deze producent-exporteur dumping kan worden vastgesteld. Daarnaast werd, zoals in de overwegingen 48 en 54 is vermeld, vastgesteld dat voortzetting van dumping waarschijnlijk is, vooral gezien de beschikbare overtollige productiecapaciteit in de VRC en de vrij kleine omvang van de Chinese binnenlandse markt. Met betrekking tot het herstel van eerdere dumping bij invoer uit de VRC is het belangrijk eraan te herinneren dat, zoals vermeld in overweging 46, na de instelling van definitieve maatregelen in januaari 2006 de aan maatregelen onderworpen invoer uit de VRC verder toenam. De bedrijfstak van de Unie kon zich bijgevolg niet echt van eerdere dumping herstellen en blijft kwetsbaar voor de schadelijke gevolgen van invoer met dumping op de markt van de Unie. |
j) Voorraden
(81) |
Met een lichte stijging van 2 % bleeft de omvang van de voorraden in de beoordelingsperiode stabiel. In 2008 was een forse toename (+ 65 %) waar te nemen, wat een rechtstreeks gevolg was van de ontwikkeling van de verkoop, zoals vermeld in overweging 74. Tussen 2008 en het TNO nam de omvang van de voorraden af doordat de verkoop aan niet-verbonden partijen in die periode toenam. Tabel 12
|
k) Lonen
(82) |
De gemiddelde arbeidskosten zijn in de beoordelingsperiode met 19 % toegenomen ondanks de inspanningen van de in de steekproef opgenomen producenten om de arbeidskosten te verminderen, met name wat ongeschoolde arbeiders betreft, zoals blijkt uit de in overweging 77 vermelde vermindering van het totale aantal werknemers. Tabel 13
|
l) Winstgevendheid en rendement van investeringen
(83) |
In de beoordelingsperiode is de winstgevendheid van de verkoop van het soortgelijke product door de in de steekproef opgenomen producenten op de markt van de Unie aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt in procenten van de nettoverkoop, met meer dan 6 procentpunten gestegen. De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten is tussen 2007 en 2008 met 3,7 procentpunten gedaald tot 7,7 %, wat werd beschouwd als onder de streefwinst, en kwam na een stijging in 2009 en het TNO uit op 17,6 %. |
(84) |
Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid. Het is van 36,4 % in 2007 gedaald tot 21,9 % in 2008. In 2009 is het tot 44,4 % gestegen, waarna het in het TNO verder is opgelopen tot 142,9 %. Over de gehele beoordelingsperiode bleef het rendement van investeringen zeer positief. Tabel 14
|
m) Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken
(85) |
De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten was positief en bedroeg in 2007 4 600 000 EUR. In 2008 zakte hij tot 1 800 000 EUR, waarna hij tot het eind van de beoordelingsperiode aanzienlijk verbeterde en in het TNO uitkwam op 6 800 000 EUR. Over de gehele beoordelingsperiode is de kasstroom constant positief geweest. |
(86) |
Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite had om kapitaal aan te trekken, wat met name komt doordat, zoals vermeld in overweging 58, de meeste van de in de steekproef opgenomen producenten geïntegreerde ondernemingen zijn. Tabel 15
|
n) Investeringen
(87) |
De jaarlijkse investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de productie van het soortgelijke product zijn tussen 2007 en het TNO met 23 % teruggelopen. Tussen 2007 en 2008 zijn zij met 5 % gestegen, waarna zij in 2009 met nog eens 32 procentpunten zijn toegenomen. De scherpe daling van de investeringen die zich tussen 2009 en het TNO heeft voorgedaan (– 60 procentpunten), is gedeeltelijk te verklaren door het feit dat de onderzochte ondernemingen de door hen nodig geachte en geplande belangrijkste investeringen reeds hadden gedaan in de beoordelingsperiode. Tabel 16
|
5. Conclusie over de situatie van de bedrijfstak van de Unie
(88) |
Uit de analyse van de macro-economische gegevens blijkt dat de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode zijn gestegen. De waargenomen stijging, die als zodanig niet aanzienlijk was, moet echter in de context worden geplaatst van een tussen 2007 en het TNO toegenomen vraag, waardoor het marktaandeel van de producenten in de Unie met 7,3 procentpunten daalde tot 68,8 %. |
(89) |
Tegelijkertijd blijkt uit de relevante micro-economische indicatoren dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie is verbeterd. De winstgevendheid en het rendement van investeringen bleven, evenals de kasstroom, positief in het TNO. |
(90) |
Er wordt dan ook geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden. Dat er in het algemeen geen sprake is van aanmerkelijke schade in het TNO moet echter worden bekeken in het licht van andere belangrijke schade-indicatoren die in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling kenden, met name de verkoopprijzen, het verlies van marktaandeel en de werkgelegenheid. Daarom wordt de situatie van de bedrijfstak van de Unie nog steeds als kwetsbaar beschouwd en blijft hij in sommige aspecten nog ver onder de niveaus die konden worden verwacht indien hij zich volledig had hersteld van de schade die in het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld. |
F. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN DE SCHADE
1. Effect van de verwachte omvang van de invoer en gevolgen voor de prijzen bij het intrekken van de maatregelen
(91) |
Zoals werd geconcludeerd in de overwegingen 48 tot en met 52, beschikken de producenten-exporteurs in de VRC over een aanzienlijke reservecapaciteit en een duidelijk potentieel om de omvang van hun uitvoer naar de markt van de Unie aanzienlijk op te voeren, waarbij zij ook uitvoer kunnen verleggen van andere markten naar de Unie. |
(92) |
De cif-prijzen van WZ bij uitvoer naar de Unie die werden gehanteerd door de Chinese exporteurs waarvoor momenteel maatregelen gelden, waren in het TNO aanzienlijk lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie en bleken deze, bij vergelijking per productsoort, met 32,6 % te onderbieden. |
(93) |
Uit een analyse van de Chinese uitvoer (12) van WZ naar de rest van de wereld na het TNO is gebleken dat het volume ervan aanzienlijk daalde, van 10 862 t in het TNO tot 8 118 t eind juli 2011 (– 25 %). Deze daling van de omvang van de Chinese uitvoer naar andere markten met 2 744 t kan tot gevolg hebben dat de Chinese exportstroom naar de markt van de Unie nog aanzwelt. |
(94) |
Zoals reeds eerder vermeld zouden de exporteurs in de VRC, gezien de bestaande reservecapaciteit voor WZ in de VRC en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, naar alle waarschijnlijkheid hun marktaandeel in de Unie trachten te vergroten, waardoor zij de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade zouden toebrengen. Dit betekent dat, indien er geen antidumpingrechten van toepassing zouden zijn op WZ van oorsprong uit de VRC, eventueel grotere hoeveelheden die tegen dumpingprijzen uit de VRC worden ingevoerd een nog grotere prijsdruk zouden uitoefenen op de bedrijfstak van de Unie en aanmerkelijke schade zouden veroorzaken. |
(95) |
Zoals vermeld in overweging 79 zijn weersomstandigheden/oogstgerelateerde omstandigheden van invloed op de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. Er zij aan herinnerd dat WZ, dat ook door wijnproducenten wordt gebruikt, kan worden verkregen uit de bijproducten van de wijnproductie of, zoals het geval is voor de Chinese exporteurs, door middel van chemische synthese uit petrochemische of koolstofgerelateerde verbindingen zoals benzeen. |
(96) |
Bijgevolg zijn er voor de Chinese productie vanwege de toegepaste synthetische productiemethoden geen aanzienlijke beperkingen wat het productievolume betreft, wat niet geldt voor de producenten van de bedrijfstak van de Unie, die een natuurlijke grondstof, namelijk wijnmoer, gebruiken. |
(97) |
Aangezien de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie voor een deel afhankelijk is van de weersomstandigheden, lijkt de in het TNO behaalde goede winstgevendheid niet te kunnen worden beschouwd als van blijvende aard. Zelfs tijdens de beoordelingsperiode was de bedrijfstak van de Unie immers niet altijd in staat zijn streefwinst van 8 % te halen. Bovendien is de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in de periode van zes maanden die volgde op TNO reeds aanzienlijk gedaald, tot ongeveer 3 %, waardoor de bedrijfstak zich opnieuw in een kwetsbare positie bevond. |
2. Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van de schade
(98) |
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het intrekken van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een toename van de invoer met dumping van oorsprong uit de VRC, wat zou resulteren in een neerwaartse druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie en een verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. De conclusie luidt derhalve dat het intrekken van de maatregelen ten aanzien van de VRC naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot herhaling van de schade voor de bedrijfstak van de Unie. |
G. BELANG VAN DE UNIE
1. Inleiding
(99) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van de VRC in strijd is met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een evaluatie van alle verschillende betrokken belangen. Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten. |
(100) |
Er zij aan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek het vaststellen van antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie werd geacht. Bovendien kan nu, omdat het om een nieuw onderzoek gaat waarbij een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, worden nagegaan of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben. |
(101) |
Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van herhaling van schade veroorzakende dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de VRC niet in het belang van de Unie is. |
2. Belang van de bedrijfstak van de Unie en van andere producenten in de Unie
(102) |
De bedrijfstak van de Unie heeft bewezen in het algemeen levensvatbaar te zijn. Dit werd bevestigd door de positieve ontwikkeling van zijn economische situatie tijdens de beoordelingsperiode, die gedeeltelijk toe te schrijven was aan zijn herstructureringsinspanningen en aan de geldende maatregelen. De bedrijfstak van de Unie heeft in de beoordelingsperiode met name zijn kostenstructuur en winstsituatie verbeterd en zijn productievolume vergroot. |
(103) |
Redelijkerwijs kan worden verwacht dat de bedrijfstak van de Unie zal blijven profiteren van de te handhaven maatregelen. Als de maatregelen ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de VRC niet worden gehandhaafd, zal de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk opnieuw aanmerkelijke schade lijden als gevolg van de aanzienlijke hoeveelheden die met dumping uit de VRC worden ingevoerd, waardoor zijn financiële situatie ernstig zou verslechteren. Hoogstwaarschijnlijk zal zich schade veroorzakende dumping in grote hoeveelheden voordoen, waaraan de bedrijfstak van de Unie niet het hoofd zal kunnen bieden. De bedrijfstak van de Unie zou bijgevolg blijven profiteren van de handhaving van de huidige antidumpingmaatregelen. |
(104) |
Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de VRC duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie is. |
3. Belang van de importeurs
(105) |
Er wordt aan herinnerd dat bij eerdere onderzoeken werd vastgesteld dat de instelling van maatregelen geen grote gevolgen zou hebben. Er hebben geen handelaren/importeurs aan dit onderzoek meegewerkt. Aangezien er geen bewijzen zijn dat de geldende maatregelen aanzienlijke gevolgen hebben gehad voor de importeurs, wordt geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen geen significante gevolgen zal hebben voor de importeurs in de Unie. |
4. Belang van de gebruikers
(106) |
WZ wordt hoofdzakelijk gebruikt in de wijn- en levensmiddelenindustrie als toevoegingsmiddel voor levensmiddelen en dranken, en in de bouw als vertrager bij de productie van gips. |
(107) |
In dit onderzoek is met alle bekende gebruikers contact opgenomen. |
(108) |
Er is geen medewerking verleend door gebruikers in de bouw. Zoals in het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld, maakt WZ minder dan 2 % uit van de kosten van de gipsproducten waarin het wordt gebruikt. Daarom werd geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen een te verwaarlozen invloed zou hebben op de kosten en de concurrentiepositie van het bouwbedrijf. |
(109) |
Twee grote importeurs/gebruikers in de levensmiddelensector hebben volledig aan het onderzoek meegewerkt. Vastgesteld kon worden dat beide ondernemingen winstgevend waren, ook hun productlijnen waarbij het betrokken product als een van de grondstoffen wordt gebruikt. Bovendien vertegenwoordigde de verkoop van producten die met gebruikmaking van het betrokken product werden vervaardigd, slechts een klein percentage van hun totale omzet. Daarom kan worden geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen geen ongewenste gevolgen zou hebben voor de gebruikers in de levensmiddelenindustrie. Voorts was het voor deze gebruikers zeer belangrijk dat het betrokken product door diverse leveranciers wordt aangeboden. |
5. Conclusie inzake het belang van de Unie
(110) |
Rekening houdend met alle bovengenoemde factoren wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de geldende antidumpingmaatregelen niet te handhaven. |
H. ANTIDUMPINGMAATREGELEN
(111) |
Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. |
(112) |
Een gebruiker uit de bouwsector voerde aan dat verlenging van de geldende maatregelen een tekort aan het betrokken product zou veroorzaken, zijn productiekosten zou kunnen verhogen en aldus zou kunnen leiden tot hogere prijzen voor zijn eindproducten. Er werd echter geen bewijsmateriaal verstrekt voor deze beweringen. Bij gebrek aan bewijsmateriaal en omdat de gebruikers in de bouw geen medewerking verleenden, konden deze beweringen niet worden geverifieerd. |
(113) |
De twee gebruikers uit de levensmiddelensector die aan het onderzoek meewerkten, betoogden dat niet voldoende rekening was gehouden met de gevolgen van de handhaving van de maatregelen voor de levensmiddelenindustrie, en één van hen verzocht erom door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord. |
(114) |
Tijdens de hoorzitting was deze gebruiker het niet oneens met de conclusie dat de handhaving van de maatregelen de winstgevendheid van de onderneming in haar geheel per saldo niet negatief zou beïnvloeden, maar beweerde hij dat de gevolgen voor de winstgevendheid van de specifieke productielijn die gebruikmaakt van het betrokken product en die slechts een klein percentage van de totale omzet vertegenwoordigt, naar zijn mening significant zouden zijn. Voorts voerde hij aan dat de binnenlandse prijzen van WZ na het tijdvak van het nieuwe onderzoek fors waren gestegen en dat deze prijsniveaus de winstgevendheid van zijn producten opnieuw aanzienlijk zouden verlagen. Deze gebruiker sprak evenwel niet tegen dat de prijsstijging het gevolg was van een ontoereikend aanbod van grondstof op de markt van de Unie, waarvan de omvang varieert afhankelijk van de wijnoogst, en dat bijgevolg niet kan worden gesteld dat zij van blijvende aard is, noch dat zij door de geldende antidumpingmaatregelen is veroorzaakt. |
(115) |
De andere medewerkende gebruiker voerde tijdens een hoorzitting met het onderzoeksteam soortgelijke argumenten aan tegen verlenging van de maatregelen. Deze argumenten werden dan ook op dezelfde wijze verworpen (zie de vorige overweging). |
(116) |
Een medewerkende Chinese producent-exporteur argumenteerde dat de bedrijfstak van de Unie niet als nog steeds kwetsbaar kon worden beschouwd, dat de wezenlijke factor die van invloed was op de situatie van de bedrijfstak van de Unie nauw verband hield met de weersomstandigheden, en dat hij bijgevolg tegen handhaving van de maatregelen was. Deze argumenten werden niet met bewijsmateriaal gestaafd en konden dan ook niet worden aanvaard. Bovendien gaven zij geen aanleiding tot wijziging van de bevindingen betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
(117) |
Ten slotte voerde de bedrijfstak van de Unie in verband met zijn winstgevendheid tijdens de beoordelinsperiode aan dat de sluiting medio 2008 van de enige Franse producent de op de binnenlandse markt beschikbare hoeveelheid van het betrokken product op korte termijn had verminderd, waardoor de verkoopprijzen en bijgevolg zijn winstgevendheid tijdelijk stegen. De bedrijfstak van de Unie voerde aan dat, gezien deze omstandigheden, deze veranderingen in geen geval als van blijvende aard konden worden beschouwd. De bevindingen betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie blijven bijgevolg ongewijzigd. |
(118) |
Kortom, na onderzoek van al de opmerkingen die de belanghebbenden hebben ingediend nadat hun de conclusies van het onderzoek waren medegedeeld, werd geoordeeld dat geen van de opmerkingen aanleiding gaf tot wijziging van de conclusies waartoe het onderzoek was gekomen. |
(119) |
Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van WZ van oorsprong uit de VRC, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening met vijf jaar moeten worden verlengd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op wijnsteenzuur, met uitzondering van d-wijnsteenzuur met een negatieve optische rotatie van ten minste 12,0 graden, gemeten in een wateroplossing volgens de in de Europese Farmacopee beschreven methode, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2918 12 00 (Taric-code 2918120090), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten bedraagt:
Onderneming |
Antidumpingrecht |
Aanvullende Taric-code |
Changmao Biochemical Engineering Co., Ltd, Changzou City, Volksrepubliek China |
10,1 % |
A688 |
Ninghai Organic Chemical Factory, Ninghai, Volksrepubliek China |
4,7 % |
A689 |
Alle andere ondernemingen (met uitzondering van Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd, Hangzhou City, Volksrepubliek China - aanvullende Taric-code A687) |
34,9 % |
A999 |
3. De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlage, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht toegepast dat voor alle andere ondernemingen geldt.
4. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 april 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
N. WAMMEN
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB L 23 van 27.1.2006, blz. 1.
(3) PB L 48 van 22.2.2008, blz. 1.
(4) WT/DS295/AB/R, 29 november 2005.
(5) PB L 108 van 20.4.2012, blz. 1
(6) PB C 211 van 4.8.2010, blz. 11.
(7) PB C 24 van 26.1.2011, blz. 14.
(8) PB C 223 van 29.7.2011, blz. 11.
(9) PB C 223 van 29.7.2011, blz. 16.
(10) Zoals het „Chemical Economic Handbook” (CEH), of rapporten van CCM International LTD.
(11) Zoals het „Chemical Economic Handbook” (CEH), of rapporten van CCM International LTD.
Bron: Chinese exportdatabank.
BIJLAGE
1. |
De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens: de naam en functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft; |
2. |
de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) wijnsteenzuur die voor uitvoer naar de Europese Unie wordt verkocht en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” |
Datum en handtekening.
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/17 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 350/2012 VAN DE RAAD
van 23 april 2012
tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (1), en met name artikel 46, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 23 maart 2012 Verordening (EU) nr. 267/2012 vastgesteld. |
(2) |
De Raad is van oordeel dat er niet langer redenen zijn om één persoon en twee entiteiten te handhaven op de lijst van aan beperkende maatregelen onderworpen natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012. |
(3) |
De lijst in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De persoon en de entiteiten genoemd in de bijlage bij deze verordening worden geschrapt van de lijst in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Luxemburg, 23 april 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) PB L 88 van 24.3.2012, blz. 1.
BIJLAGE
PERSOON EN ENTITEITEN BEDOELD IN ARTIKEL 1
A Sedghi
Walship SA
Morison Menon Chartered Accountant
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/18 |
VERORDENING (EU) Nr. 351/2012 VAN DE COMMISSIE
van 23 april 2012
tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat typegoedkeuringsvoorschriften voor de installatie van waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (1), en met name artikel 14, lid 1, onder a), en lid 3, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 661/2009 bevat basisvoorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 wat de installatie van waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft. Er moeten specifieke procedures, tests en voorschriften voor die typegoedkeuring worden vastgesteld. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 661/2009 is bepaald dat de Commissie maatregelen kan vaststellen tot vrijstelling van bepaalde voertuigen of klassen van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 van de verplichting om waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook te installeren, indien op basis van een kosten-batenanalyse en gelet op alle relevante veiligheidsaspecten blijkt dat de toepassing van deze systemen niet geschikt is voor de betrokken voertuigen of klassen van voertuigen. |
(3) |
De kosten-batenanalyse heeft aangetoond dat de toepassing van waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook niet geschikt is voor opleggertrekkers van categorie N2 met een maximummassa van meer dan 3,5 t, doch niet meer dan 8 t, aangezien dit meer kosten dan baten zou opleveren. Daarnaast wordt overwogen dat de installatie van waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook voor voertuigen van de categorieën M2 en M3 die behoren tot klasse A, I of II, voor gelede bussen van categorie M3 die behoren tot klasse A, I of II, en voor bepaalde voertuigen voor speciale doeleinden, terreinvoertuigen en voertuigen met meer dan drie assen, slechts beperkte voordelen zou opleveren op het gebied van de veiligheid vanwege het typische gebruik onder specifieke verkeersomstandigheden dat van die voertuigen wordt gemaakt. Die voertuigen moeten derhalve worden vrijgesteld van de verplichting om dergelijke systemen te installeren. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op voertuigen van de categorieën M2, N2, M3 en N3 zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), met uitzondering van:
1. |
opleggertrekkers van categorie N2 met een maximummassa van meer dan 3,5 t, doch niet meer dan 8 t; |
2. |
voertuigen van de categorieën M2 en M3 die behoren tot klasse A, I of II; |
3. |
gelede bussen van categorie M3 die behoren tot klasse A, I of II; |
4. |
terreinvoertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 zoals bedoeld in bijlage II, deel A, punten 4.2 en 4.3, bij Richtlijn 2007/46/EG; |
5. |
voertuigen voor speciale doeleinden van de categorieën M2, M3, N2 en N3 zoals bedoeld in bijlage II, deel A, punt 5, bij Richtlijn 2007/46/EG; |
6. |
voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 met meer dan drie assen. |
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden, naast de definities van Verordening (EG) nr. 661/2009, de volgende definities:
1. „type voertuig wat het waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft”: een categorie voertuigen die onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:
2. „rijstrook”: strook in de lengterichting van een rijweg (zoals weergegeven in het aanhangsel van bijlage II);
3. „zichtbare rijstrookmarkering”: opzettelijk op de grenslijn van de rijstrook aangebrachte afbakeningen van de rijstrook die tijdens het rijden direct zichtbaar zijn voor de chauffeur;
4. „uitwijkingssnelheid”: de snelheid waarmee een voertuig de zichtbare rijstrookmarkering loodrecht nadert in het punt waarop een waarschuwing wordt afgegeven;
5. „gemeenschappelijke ruimte”: een gebied waarin twee of meer informatiefuncties kunnen worden weergegeven, maar niet gelijktijdig.
Artikel 3
EG-typegoedkeuring van een voertuigtype wat de waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft
1. De fabrikant of zijn vertegenwoordiger dient de aanvraag voor EG-typegoedkeuring van een voertuig wat waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft, in bij de typegoedkeuringsinstantie.
2. De aanvraag wordt opgesteld volgens het model van het inlichtingenformulier in deel 1 van bijlage I.
3. Als aan de relevante voorschriften in bijlage II is voldaan, verleent de goedkeuringsinstantie EG-typegoedkeuring en kent zij een typegoedkeuringsnummer toe volgens het in bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG beschreven nummeringssysteem.
Een lidstaat mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.
4. Voor de toepassing van lid 3 geeft de typegoedkeuringsinstantie een EG-typegoedkeuringscertificaat af, opgesteld volgens het model in deel 2 van bijlage I.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 april 2012.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1.
(2) PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.
BIJLAGE I
Standaardmodellen voor het inlichtingenformulier en het EG-typegoedkeuringscertificaat
DEEL 1
Inlichtingenformulier
MODEL
Inlichtingenformulier nr. … betreffende de EG-typegoedkeuring van een voertuig wat waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft.
De onderstaande gegevens worden in drievoud verstrekt en gaan vergezeld van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in formaat A4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto’s moeten voldoende details te zien zijn.
Indien de in deze bijlage bedoelde systemen, onderdelen en technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.
0. ALGEMEEN
0.1. Merk (handelsnaam van fabrikant): …
0.2. Type: …
0.2.0.1. Chassis: …
0.2.0.2. Carrosserie/compleet voertuig: …
0.2.1. Handelsbenaming(en) (indien van toepassing): …
0.3. Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op het voertuig (1): …
0.3.0.1. Chassis: …
0.3.0.2. Carrosserie/compleet voertuig: …
0.3.1. Plaats waar dat identificatiemiddel is aangebracht: …
0.3.1.1. Chassis: …
0.3.1.2. Carrosserie/compleet voertuig: …
0.4. Voertuigcategorie (2): …
0.5. Naam en adres van de fabrikant: …
0.6. Plaats en wijze van aanbrenging van de voorgeschreven platen en plaats van het voertuigidentificatienummer: …
0.6.1. Op het chassis: …
0.6.2. Op de carrosserie: …
0.9. Naam en adres van de vertegenwoordiger van de fabrikant (indien van toepassing): …
1. ALGEMENE CONSTRUCTIEKENMERKEN VAN HET VOERTUIG
1.1. Foto’s en/of tekeningen van een representatief voertuig: …
1.2. Maattekening van het gehele voertuig: …
1.3. Aantal assen en wielen: …
1.3.1. Aantal en plaats van de assen met dubbellucht: …
1.3.2. Aantal en plaats van gestuurde assen: …
1.3.3. Aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbinding): …
1.8. Kant van het stuur: links/rechts (3)
2. MASSA’S EN AFMETINGEN (4) (5)
(in kg en mm) (in voorkomend geval naar tekening verwijzen)
2.1. Wielbasis of -bases (bij volle belasting) (6)
2.1.1. Tweeassige voertuigen: …
2.1.1.1. Voertuigen met drie of meer assen:
2.3. Spoorwijdte en breedte van de assen
2.3.1. Spoorwijdte van elke gestuurde as (7): …
2.3.2. Spoorwijdte van alle andere assen (7): …
2.3.3. Breedte van de breedste achteras: …
2.3.4. Breedte van de voorste as (gemeten aan de buitenzijde van de banden, exclusief de bolling van de banden dicht bij het wegdek): …
2.4. Bereik van de afmetingen van het voertuig (buitenmaten)
2.4.1. Chassis zonder carrosserie
2.4.1.1. Lengte (8): …
2.4.1.1.1. Maximaal toelaatbare lengte: …
2.4.1.1.2. Minimaal toelaatbare lengte: …
2.4.1.2. Breedte (10): …
2.4.1.2.1. Maximaal toelaatbare breedte: …
2.4.1.2.2. Minimaal toelaatbare breedte: …
2.4.2. Chassis met carrosserie:
2.4.2.1. Lengte (8): …
2.4.2.1.1. Lengte van de laadruimte: …
2.4.2.2. Breedte (10): …
2.4.3. Voor carrosserie goedgekeurd zonder chassis (voertuigen van de categorieën M2 en M3)
2.4.3.1. Lengte (8): …
2.4.3.2. Breedte (10): …
2.6. Massa in rijklare toestand
Massa van het voertuig in rijklare toestand met carrosserie en, in het geval van een trekker van een andere categorie dan M1, met koppelinrichting, indien gemonteerd door de fabrikant, of massa van het chassis of het chassis met cabine, zonder carrosserie en/of koppelinrichting indien niet gemonteerd door de fabrikant (met inbegrip van de massa van vloeistoffen, gereedschap, reservewiel, indien gemonteerd, en bestuurder en, voor bussen en toerbussen, een bijrijder als er voor hem een zitplaats aanwezig is) (11) (maximum en minimum voor elke variant): …
4.7. Maximumontwerpsnelheid van het voertuig (in km/h) (12): …
13. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR BUSSEN EN TOERBUSSEN
13.1. Klasse voertuig: Klasse III/Klasse B (3)
Toelichting
DEEL 2
MODEL
(maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))
EG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER
Mededeling betreffende de:
— |
EG-typegoedkeuring (13) |
— |
uitbreiding van de EG-typegoedkeuring (13) |
— |
weigering van de EG-typegoedkeuring (13) |
— |
intrekking van de EG-typegoedkeuring (13) |
van een voertuigtype wat waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft
overeenkomstig Verordening (EU) nr. 351/2012 van de Commissie, zoals gewijzigd
EG-typegoedkeuringsnummer: _
Reden voor uitbreiding:
DEEL I
0.1. Merk (handelsnaam van fabrikant):
0.2. Type:
0.2.1. Handelsnaam (indien van toepassing):
0.3. Middel tot identificatie van het type, indien aangebracht op het voertuig (14):
0.3.1. Plaats waar dat identificatiemiddel is aangebracht:
0.4. Voertuigcategorie (15):
0.5. Naam en adres van de fabrikant:
0.8. Naam en adres van de assemblagefabriek(en):
0.9. Vertegenwoordiger van de fabrikant:
DEEL II
1. Aanvullende informatie (indien van toepassing): zie addendum
2. Technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de tests:
3. Datum van het testrapport:
4. Nummer van het testrapport:
5. Eventuele opmerkingen: zie addendum
6. Plaats:
7. Datum:
8. Handtekening:
Bijlagen |
: |
informatiepakket; testrapport. |
(1) Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn om het type voertuig, onderdeel of technische eenheid te beschrijven waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, worden deze tekens op het formulier weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).
(2) Ingedeeld aan de hand van de definities in deel A van bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG.
(3) Doorhalen wat niet van toepassing is (soms hoeft niets te worden doorgehaald als meerdere antwoorden mogelijk zijn).
(4) Indien de ene uitvoering een normale stuurcabine en de andere een slaapcabine heeft, moeten de massa’s en afmetingen van beide uitvoeringen worden vermeld.
(5) ISO-norm 612:1978 — Road vehicles — Dimensions of motor vehicles and towed vehicles — terms and definitions.
(g1) |
|
(g4) |
|
(g5) |
|
(9) PB L 233 van 25.8.1997, blz. 1.
(g7) |
|
(11) De massa van de bestuurder en van een eventueel aanwezige bijrijder wordt gesteld op 75 kg (verdeeld in 68 kg voor de persoon en 7 kg voor de bagage overeenkomstig ISO-norm 2416:1992), de brandstoftank wordt gevuld tot 90 % en de andere systemen waarin zich vloeistof bevindt (behalve die voor afvalwater), tot 100 % van de inhoud volgens fabrieksopgave.
(12) Bij aanhangwagens, de door de fabrikant toegestane maximumsnelheid.
(13) Doorhalen wat niet van toepassing is.
(14) Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het type voertuig, onderdeel of technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, worden deze tekens op het formulier weergegeven door het symbool „?” (bijvoorbeeld ABC??123??).
(15) Zoals gedefinieerd in deel A van bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG.
Addendum
bij EG-typegoedkeuringscertificaat nr. …
1. Aanvullende informatie
1.1. Korte beschrijving van het op het voertuig gemonteerde waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook:
4. Testresultaten overeenkomstig bijlage II
4.1. Voor het testen gebruikte zichtbare rijstrookmarkeringen:
4.2. Documentatie waaruit blijkt dat aan alle andere in het aanhangsel van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 351/2012 van de Commissie beschreven rijstrookmarkeringen wordt voldaan:
4.3. Beschrijving van de varianten van het waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook met regiospecifieke aanpassingen die aan de voorschriften voldoen:
4.4. Massa en beladingstoestand van het voertuig tijdens het testen:
4.5. Instelling van de waarschuwingsdrempel (alleen wanneer het waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook met een door de gebruiker te wijzigen waarschuwingsdrempel is uitgerust):
4.6. Resultaat van de test van de verificatie van de optische waarschuwingssignalen:
4.7. Resultaten van de test van de waarschuwing voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook:
4.8. Resultaten van de storingsdetectietest:
4.9. Resultaten van de deactiveringstest (alleen wanneer het voertuig is uitgerust met een middel om de waarschuwing voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook te deactiveren):
5. Eventuele opmerkingen:
BIJLAGE II
Voorschriften en tests voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen wat waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft
1. Voorschriften
1.1. Algemene voorschriften
1.1.1. Magnetische of elektrische velden mogen geen nadelige invloed hebben op de doelmatigheid van het waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook (LDWS). Dit is aangetoond als is voldaan aan VN/ECE-Reglement nr. 10 (1).
1.2. Prestatievoorschriften
1.2.1. Als het systeem actief is, zoals gespecificeerd in punt 1.2.3, waarschuwt het LDWS de bestuurder wanneer het voertuig een zichtbare rijstrookmarkering van de rijstrook waarop het zich voortbeweegt, overschrijdt op een weg waarvan het tracé tussen een rechte lijn en een bocht met een straal van minimaal 250 m ligt, wanneer dit niet het gevolg is van een opzettelijke handeling van de bestuurder.
Meer bepaald:
1.2.1.1. |
geeft het systeem de in punt 1.4.1 gespecificeerde waarschuwing aan de bestuurder af, als het wordt getest overeenkomstig punt 2.5 (test van de waarschuwing voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook) en bij aanwezigheid van rijstrookmarkeringen zoals gespecificeerd in punt 2.2.3; |
1.2.1.2. |
kan de in punt 1.2.1 vermelde waarschuwing achterwege blijven in het geval van een actie van de bestuurder waaruit blijkt dat het de bedoeling is de rijstrook te verlaten. |
1.2.2. Het systeem geeft tevens de in punt 1.4.2 gespecificeerde waarschuwing aan de bestuurder af, als het wordt getest overeenkomstig punt 2.6 (storingsdetectietest). Dit gebeurt door middel van een continu waarschuwingssignaal.
1.2.3. Het LDWS moet ten minste actief zijn bij een voertuigsnelheid van meer dan 60 km/h, tenzij het overeenkomstig punt 1.3 handmatig is gedeactiveerd.
1.3. Als een voertuig is uitgerust met een middel om de LDWS-functie te deactiveren, zijn de volgende voorwaarden van toepassing, naar gelang het geval:
1.3.1. |
de LDWS-functie wordt telkens automatisch opnieuw ingeschakeld zodra de contactschakelaar opnieuw van de stand „Off” in de stand „On” wordt gezet; |
1.3.2. |
middels een continu brandend optisch waarschuwingssignaal wordt aan de bestuurder gemeld dat de LDWS-functie is gedeactiveerd. Hiervoor kan het in punt 1.4.2 gespecificeerde gele waarschuwingssignaal worden gebruikt. |
1.4. Waarschuwingssignaal
1.4.1. De in punt 1.2.1 bedoelde waarschuwing moet door de bestuurder kunnen worden waargenomen en wordt op een van de volgende wijzen afgegeven:
a) |
door middel van ten minste twee van de volgende waarschuwingsmechanismen: optisch, akoestisch of haptisch; |
b) |
door middel van een haptisch of akoestisch waarschuwingsmechanisme, met een ruimtelijke aanduiding van de richting van de onbedoelde uitwijking van het voertuig. |
1.4.1.1. |
Wanneer voor de waarschuwing voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook een optisch signaal wordt gebruikt, mag daarvoor het storingswaarschuwingssignaal, zoals gespecificeerd in punt 1.2.2, in knipperstand worden gebruikt. |
1.4.2. De in punt 1.2.2 bedoelde storingswaarschuwing moet een geel optisch waarschuwingssignaal zijn.
1.4.3. De optische waarschuwingssignalen van het LDWS worden geactiveerd wanneer de contact-/startschakelaar in de stand „On” („Run”) wordt gezet dan wel wanneer de contact-/startschakelaar zich in een stand tussen „On” („Run”) en „Start” bevindt die door de fabrikant is voorzien voor controle (systeeminitialisatie (inschakelen)); dit voorschrift geldt niet voor waarschuwingssignalen die worden weergegeven in een gemeenschappelijke ruimte.
1.4.4. De optische waarschuwingssignalen moeten ook bij daglicht zichtbaar zijn; de bestuurder moet de goede werking van de signalen vanuit zijn stoel gemakkelijk kunnen controleren.
1.4.5. Wanneer de bestuurder er door een optisch waarschuwingssignaal op wordt gewezen dat het LDWS tijdelijk niet beschikbaar is, bijvoorbeeld als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, blijft dit signaal continu branden. Hiervoor kan het in punt 1.4.2 gespecificeerde storingswaarschuwingssignaal worden gebruikt.
1.5. Bepalingen inzake de periodieke technische inspectie
1.5.1. Bij een periodieke technische inspectie moet de juiste bedrijfsstatus van het LDWS kunnen worden vastgesteld door middel van een visuele controle van de status van het storingswaarchuwingssignaal na inschakeling van het systeem (uit — systeem is in orde, aan — er is een systeemfout opgetreden).
Wanneer het storingswaarschuwingssignaal zich in een gemeenschappelijke ruimte begint, moet de goede werking van deze gemeenschappelijke ruimte eerst worden vastgesteld alvorens de status van het storingswaarschuwingssignaal te controleren.
1.5.2. Bij typegoedkeuring moet het middel ter bescherming tegen eenvoudige ongeoorloofde wijziging van de werking van het door de fabrikant gekozen storingswaarschuwingssignaal op vertrouwelijke basis worden toegelicht.
Aan dit voorschrift inzake bescherming wordt ook voldaan als er is voorzien in een tweede manier om de correcte bedrijfsstatus van het LDWS te controleren.
2. Testprocedures
2.1. De fabrikant verstrekt een beknopt documentatiepakket met informatie over het basisontwerp van het systeem en, indien van toepassing, de middelen waarmee het verbonden is met andere voertuigsystemen. In deze documentatie moet de functie van het systeem worden uitgelegd en worden beschreven hoe de bedrijfsstatus van het systeem wordt gecontroleerd, of andere voertuigsystemen worden beïnvloed en met behulp van welke methode(n) wordt bepaald of een situatie is opgetreden die aanleiding geeft tot het tonen van een storingswaarschuwingssignaal.
2.2. Testomstandigheden
2.2.1. De test wordt op een vlakke, droge ondergrond van asfalt of beton uitgevoerd.
2.2.2. De omgevingstemperatuur moet tussen 0 en 45 °C liggen.
2.2.3.
2.2.3.1. |
De voor de tests van de waarschuwing voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook in punt 2.6 gebruikte zichtbare rijstrookmarkeringen moeten overeenstemmen met een van de in het aanhangsel bij deze bijlage beschreven markeringen; zij moeten in goede staat verkeren en het gebruikte materiaal moet conform zijn met de geldende norm voor zichtbare rijstrookmarkeringen in de betrokken lidstaat. De voor het testen gebruikte configuratie van de zichtbare rijstrookmarkeringen wordt geregistreerd. |
2.2.3.2. |
De voertuigfabrikant moet documenteren dat aan alle andere in het aanhangsel van deze bijlage beschreven rijstrookmarkeringen wordt voldaan. Dergelijke documentatie moet bij het testrapport worden gevoegd. |
2.2.3.3. |
Als het voertuigtype met verschillende varianten van het LDWS met regiospecifieke aanpassingen kan worden uitgerust, moet de fabrikant documenteren dat voor alle varianten aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan. |
2.2.4. De test wordt uitgevoerd bij een zicht waarbij veilig met de voorgeschreven testsnelheid kan worden gereden.
2.3. Toestand van het voertuig
2.3.1.
De test mag worden uitgevoerd bij iedere belading van het voertuig, mits de massa overeenkomstig de opgave van de voertuigfabrikant over de assen is verdeeld en op geen van de assen de maximaal toelaatbare massa wordt overschreden. Na aanvang van de testprocedure mag deze instelling niet meer worden gewijzigd. De voertuigfabrikant moet documenteren dat het systeem bij iedere belading functioneert.
2.3.2. De banden van het voertuig moeten zich tijdens de tests op de door de voertuigfabrikant aanbevolen spanning bevinden.
2.3.3. Als het LDWS met een door de gebruiker te wijzigen waarschuwingsdrempel is uitgerust, wordt de waarschuwingsdrempel voor de test zoals gespecificeerd in punt 2.5 ingesteld op de maximale uitwijking uit de rijstrook. Na aanvang van de testprocedure mag deze instelling niet meer worden gewijzigd.
2.4. Test van de verificatie van de optische waarschuwingssignalen
Controleer, terwijl het voertuig stilstaat, of het (de) optische waarschuwingssigna(a)l(en) aan de voorschriften van punt 1.4.3 voldoen.
2.5. Test van de waarschuwing voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook
2.5.1. Laat het voertuig met een snelheid van 65 ± 3 km/h gelijkmatig in het midden van de testrijstrook rijden, zodat de positie van het voertuig stabiel blijft.
Laat het voertuig, terwijl de voorgeschreven snelheid wordt aangehouden, voorzichtig naar links of naar rechts uitwijken, met een uitwijkingssnelheid tussen 0,1 en 0,8 m/s, zodat het voertuig de rijstrookmarkering overschrijdt. Herhaal de test bij een andere uitwijkingsnelheid tussen 0,1 en 0,8 m/s.
Herhaal de bovengenoemde tests en wijk daarbij in de tegenovergestelde richting uit.
2.5.2. Het LDWS moet de in punt 1.4.1 genoemde waarschuwing voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook uiterlijk afgeven wanneer de buitenzijde van de band van het zich het dichtst bij de rijstrookmarkeringen bevindende voorwiel van het voertuig een 0,3 m voorbij de buitenrand van de zichtbare rijstrookmarkering waarnaar het voertuig uitwijkt gelegen lijn overschrijdt.
2.6. Storingsdetectietest
2.6.1. Simuleer een LDWS-storing, bijvoorbeeld door de stroomtoevoer naar een LDWS-onderdeel te onderbreken of een elektrische verbinding tussen LDWS-onderdelen te verbreken. De elektrische verbindingen voor het storingswaarschuwingssignaal, zoals genoemd in punt 1.4.2, en voor het bedieningsorgaan waarmee het LDWS uitgeschakeld kan worden, zoals genoemd in punt 1.3, mogen bij de simulatie van een LDWS-storing niet worden verbroken.
2.6.2. Het in punt 1.4.2 genoemde storingswaarschuwingssignaal moet worden geactiveerd en geactiveerd blijven zolang het voertuig rijdt, en opnieuw worden geactiveerd wanneer de contactschakelaar vervolgens in de stand „Off” en daarna weer in de stand „On” wordt gezet, zolang de gesimuleerde storing optreedt.
2.7. Deactiveringstest
2.7.1. Als het voertuig is uitgerust met een middel om het LDWS uit te schakelen: zet de contact-/startschakelaar in de stand „On” („Run”) en deactiveer het LDWS. Het in punt 1.3.2 genoemde waarschuwingssignaal moet worden geactiveerd. Zet de contact-/startschakelaar in de stand „Off”. Zet de contact-/startschakelaar opnieuw in de stand „On” („Run”) en verifieer dat het eerder geactiveerde waarschuwingssignaal niet opnieuw wordt geactiveerd en het LDWS dus opnieuw is ingeschakeld, zoals gespecificeerd in punt 1.3.1. Als het ontstekingssysteem door middel van een sleutel wordt geactiveerd, wordt het bovenstaande voorschrift uitgevoerd zonder de sleutel te verwijderen.
(1) PB L 116 van 8.5.2010, blz. 1.
Aanhangsel
Beschrijving van de zichtbare rijstrookmarkering
1. |
Voor de toepassing van de in bijlage II, punten 2.2 en 2.5, bedoelde testprocedures moet de testrijstrook breder zijn dan 3,5 m. |
2. |
De in tabel 1 beschreven zichtbare rijstrookmarkeringen worden geacht wit te zijn, tenzij anders aangegeven in dit aanhangsel. |
3. |
Tabel 1 wordt gebruikt voor goedkeuring overeenkomstig bijlage II, punten 2.2 en 2.5. |
Tabel 1
Beschreven zichtbare rijstrookmarkeringen
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/31 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 352/2012 VAN DE COMMISSIE
van 23 april 2012
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 april 2012.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
49,0 |
TN |
124,7 |
|
TR |
110,1 |
|
ZZ |
94,6 |
|
0707 00 05 |
JO |
216,8 |
TR |
129,5 |
|
ZZ |
173,2 |
|
0709 93 10 |
TR |
102,8 |
ZZ |
102,8 |
|
0805 10 20 |
EG |
55,3 |
IL |
73,9 |
|
MA |
51,3 |
|
TN |
54,8 |
|
TR |
50,5 |
|
ZZ |
57,2 |
|
0805 50 10 |
TR |
45,9 |
ZZ |
45,9 |
|
0808 10 80 |
AR |
82,1 |
BR |
81,6 |
|
CA |
117,0 |
|
CL |
93,7 |
|
CN |
111,9 |
|
MK |
31,8 |
|
NZ |
123,3 |
|
US |
157,3 |
|
UY |
72,9 |
|
ZA |
87,4 |
|
ZZ |
95,9 |
|
0808 30 90 |
AR |
112,5 |
CL |
112,9 |
|
CN |
65,6 |
|
US |
107,0 |
|
ZA |
126,1 |
|
ZZ |
104,8 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/33 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 353/2012 VAN DE COMMISSIE
van 23 april 2012
tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2011/2012 zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 345/2012 van de Commissie (4). |
(2) |
Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen te worden gewijzigd overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006. |
(3) |
Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 voor het verkoopseizoen 2011/2012 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 april 2012.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.
(3) PB L 254 van 30.9.2011, blz. 12.
(4) PB L 108 van 20.4.2012, blz. 32.
BIJLAGE
Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 24 april 2012
(in EUR) |
||
GN-code |
Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product |
Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product |
1701 12 10 (1) |
39,53 |
0,00 |
1701 12 90 (1) |
39,53 |
2,75 |
1701 13 10 (1) |
39,53 |
0,00 |
1701 13 90 (1) |
39,53 |
3,05 |
1701 14 10 (1) |
39,53 |
0,00 |
1701 14 90 (1) |
39,53 |
3,05 |
1701 91 00 (2) |
43,62 |
4,38 |
1701 99 10 (2) |
43,62 |
1,25 |
1701 99 90 (2) |
43,62 |
1,25 |
1702 90 95 (3) |
0,44 |
0,25 |
(1) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(2) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(3) Vaststelling per procent sacharose.
BESLUITEN
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/35 |
BESLUIT 2012/205/GBVB VAN DE RAAD
van 23 april 2012
tot wijziging van Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2010/413/GBVB van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (1), en met name artikel 23, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 26 juli 2010 heeft de Raad Besluit 2010/413/GBVB vastgesteld. |
(2) |
De Raad is van oordeel dat er niet langer redenen zijn om één persoon en twee entiteiten te handhaven op de lijst van aan beperkende maatregelen onderworpen personen en entiteiten in bijlage II bij Besluit 2010/413/GBVB. |
(3) |
De lijst in bijlage II bij Besluit 2010/413/GBVB moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De persoon en de entiteiten genoemd in de bijlage bij dit besluit worden geschrapt van de lijst in bijlage II bij Besluit 2010/413/GBVB.
Artikel 2
Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Luxemburg, 23 april 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) PB L 195 van 27.7.2010, blz. 39.
BIJLAGE
Persoon en entiteiten bedoeld in artikel 1
A Sedghi
Walship SA
Morison Menon Chartered Accountant
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/36 |
BESLUIT 2012/206/GBVB VAN DE RAAD
van 23 april 2012
houdende wijziging van Besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 1 december 2011 Besluit 2011/782/GBVB (1) vastgesteld. |
(2) |
Gelet op de ernst van de situatie in Syrië acht de Raad het noodzakelijk bijkomende beperkende maatregelen tegen het Syrische regime vast te stellen. |
(3) |
Tegen die achtergrond moet de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van bijkomende goederen en technologie die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt, worden verboden of aan een vergunningplicht worden onderworpen. |
(4) |
Tevens moet een verbod worden ingesteld op de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van luxegoederen aan of naar Syrië. |
(5) |
Besluit 2011/782/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2011/782/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
artikel 1 wordt vervangen door: "Artikel 1 1. De verkoop, levering, overdracht of uitvoer aan of naar Syrië van wapens en alle soorten aanverwant materieel, waaronder wapens en munitie, militaire voertuigen en militaire uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, alsmede uitrusting die voor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt, door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die hun vlag voeren, is verboden, ongeacht of de goederen uit hun grondgebied afkomstig zijn. 2. De verkoop, levering, overdracht of uitvoer aan of naar Syrië van bepaalde andere uitrusting, goederen en technologie die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt of voor het vervaardigen of onderhouden van goederen die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt, door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die hun vlag voeren, is verboden, ongeacht of de goederen uit hun grondgebied afkomstig zijn. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit lid vallen. 3. Het is verboden:
|
2) |
het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 1 bis 1. De verkoop, levering, overdracht of uitvoer aan of naar Syrië van bepaalde andere uitrusting, goederen of technologie dan bedoeld in artikel 1, lid 2, die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt of voor het vervaardigen of onderhouden van goederen die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt, door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die hun vlag voeren, is onderworpen aan een vergunning per geval van de bevoegde autoriteit van de exporterende lidstaat. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit lid vallen. 2. Het verlenen of verstrekken van:
is eveneens onderworpen aan een vergunning van de bevoegde autoriteit van de exporterende lidstaat."; |
3) |
het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 8 ter De verkoop, levering, overdracht of uitvoer van luxegoederen aan of naar Syrië door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die hun vlag voeren, is verboden, ongeacht of de goederen uit hun grondgebied afkomstig zijn. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit artikel vallen.". |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Luxemburg, 23 april 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) PB L 319 van 2.12.2011, blz. 56.
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/38 |
GEDELEGEERD BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 8 februari 2012
tot wijziging van bijlage III bij Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG, wat Syrië betreft
(2012/207/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG (1), en met name artikel 4, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In de conclusies van de Raad van 23 mei 2011 over Syrië (2) wordt de Europese Investeringsbank (EIB) verzocht voorlopig geen nieuwe EIB-financieringsoperaties in Syrië goed te keuren. |
(2) |
In zijn resolutie van 7 juli 2011 over de situatie in Syrië, Jemen en Bahrein in de context van de situatie in de Arabische wereld en Noord-Afrika spreekt het Europees Parlement zijn voldoening uit over de conclusies van de Raad, waarin is besloten om beperkende maatregelen tegen Syrië te treffen en met name om de EIB te verzoeken voorlopig niet akkoord te gaan met nieuwe financieringsoperaties in Syrië. |
(3) |
Sinds de vaststelling van Besluit nr. 1080/2011/EU is de politieke en economische situatie in Syrië er verder op achteruitgegaan. |
(4) |
In zijn conclusies van 14 november 2011 over Syrië (3) heeft de Raad besloten nieuwe beperkende maatregelen tegen het Syrische bewind in te stellen in de vorm van de opschorting van elke vorm van betalingen op grond van of in verband met lopende EIB-leningsovereenkomsten met Syrië. |
(5) |
Tegen deze achtergrond heeft de Raad een reeks beperkende maatregelen genomen, zoals onder meer de instelling van een verbod op alle betalingen door de EIB in verband met lopende leningsovereenkomsten tussen Syrië en de EIB. Deze maatregelen zijn thans gecodificeerd in Besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van Besluit 2011/273/GBVB (4) en in Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Syrië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 442/2011 (5). |
(6) |
De Commissie, met betrokkenheid van de Europese Dienst voor extern optreden, heeft geoordeeld dat de algemene economische en politieke situatie vereist dat Syrië wordt geschrapt in bijlage III bij Besluit nr. 1080/2011/EU, waarin de lijst is opgenomen van de landen die voor EIB-financiering met EU-garantie in aanmerking komen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In deel B, punt 1, van bijlage III bij Besluit nr. 1080/2011/EU wordt het woord „Syrië” geschrapt.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 8 februari 2012.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1.
(2) 3091e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken.
(3) 3124e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken.
(4) PB L 319 van 2.12.2011, blz. 56.
(5) PB L 16 van 19.1.2012, blz. 1.
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/39 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 20 april 2012
tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2011/861/EU betreffende een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad om rekening te houden met de bijzondere situatie van Kenia met betrekking tot tonijnfilets („loins”)
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 2463)
(2012/208/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (1), en met name artikel 36, lid 4, van bijlage II daarbij,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 19 december 2011 heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit 2011/861/EU (2) vastgesteld tot verlening van een tijdelijke afwijking van de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 vastgestelde oorsprongsregels, teneinde rekening te houden met de bijzondere situatie van Kenia met betrekking tot tonijnfilets („loins”). |
(2) |
Op 1 december 2011 heeft Kenia overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 om een nieuwe afwijking van de in die bijlage vastgestelde oorsprongsregels verzocht. Op 16 januari 2012 diende Kenia aanvullende informatie in met betrekking tot dit verzoek. Volgens de door Kenia verstrekte informatie is de vangst van onbewerkte tonijn die aan de oorsprongsregels voldoet, zelfs rekening houdend met de normale seizoensschommelingen, ongewoon laag waardoor de productie van tonijnfilets („loins”) is afgenomen. Kenia heeft erop gewezen dat piraterij een bedreiging vormt voor de aanvoer van onbewerkte tonijn. Door deze abnormale situatie is het voor Kenia nog altijd onmogelijk om gedurende een bepaalde periode aan de oorsprongsregels van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 te voldoen. Er moet met terugwerkende kracht een nieuwe afwijking worden toegestaan vanaf 1 januari 2012. |
(3) |
Uitvoeringsbesluit 2011/861/EU was tot en met 31 december 2011 van toepassing. Het is noodzakelijk de continuïteit van de invoer van ACS-landen naar de Unie te garanderen evenals een vlotte overgang naar de interim-economischepartnerschapsovereenkomst tussen de Oost-Afrikaanse Gemeenschap enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds („OAG-EU-interim-economischepartnerschapsovereenkomst”). Uitvoeringsbesluit 2011/861/EU moet daarom dienovereenkomstig worden verlengd van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013. |
(4) |
Het zou niet passend zijn uit hoofde van artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 afwijkingen toe te staan voor grotere hoeveelheden dan het jaarlijkse contingent dat in het kader van de OAG-EU-interim-economischepartnerschapsovereenkomst aan het grondgebied van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap is toegekend. Het contingent voor 2012 en 2013 moet daarom worden vastgesteld op 2 000 ton tonijnfilets („loins”) per jaar. |
(5) |
Duidelijkheidshalve zij expliciet vermeld dat het enige niet van oorsprong zijnde materiaal voor de productie van tonijnfilets („loins”) van GN-code 1604 14 16, tonijn van de GS-posten 0302 of 0303 moet zijn om de tonijnfilets („loins”) voor de afwijking in aanmerking te laten komen. |
(6) |
Uitvoeringsbesluit 2011/861/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De bepalingen van dit besluit zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Uitvoeringsbesluit 2011/861/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 In afwijking van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 en overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder a), van die bijlage, worden tonijnfilets („loins”) van GN-code 1604 14 16, vervaardigd uit niet van oorsprong zijnde tonijn van de GS-posten 0302 of 0303, overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 2 tot en met 5 van dit besluit beschouwd als van oorsprong uit Kenia.”. |
2) |
Artikel 2 wordt vervangen door: „Artikel 2 De in artikel 1 bedoelde afwijking geldt voor de in de bijlage vermelde producten en hoeveelheden die van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 vanuit Kenia voor het vrije verkeer in de Unie worden aangegeven.”. |
3) |
Artikel 6 wordt vervangen door: „Artikel 6 Dit besluit is van toepassing van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013.”. |
4) |
De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit. |
Artikel 2
Dit besluit is van toepassing vanaf 1 januari 2012.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 20 april 2012.
Voor de Commissie
Algirdas ŠEMETA
Lid van de Commissie
(1) PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.
(2) PB L 338 van 21.12.2011, blz. 61.
BIJLAGE
„BIJLAGE
Volgnr. |
GN-code |
Omschrijving |
Periode |
Hoeveelheid |
09.1667 |
1604 14 16 |
Tonijnfilets („loins”) |
1.1.2011 t/m 31.12.2011 |
2 000 t |
1.1.2012 t/m 31.12.2012 |
2 000 t |
|||
1.1.2013 t/m 31.12.2013 |
2 000 t” |
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/41 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 20 april 2012
betreffende de toepassing van de bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 2008/118/EG op bepaalde additieven, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 2484)
(2012/209/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (1), en met name artikel 20, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Naar aanleiding van een verzoek van de Nederlandse autoriteiten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2003/96/EG heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit 2011/545/EU van de Commissie van 16 september 2011 vastgesteld betreffende de toepassing van de bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad op producten die onder GN-code 3811 vallen, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (2). Dat uitvoeringsbesluit onderwerpt alle producten die onder GN-code 3811 vallen, aan de bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (3). |
(2) |
Overeenkomstig het verzoek van de Nederlandse autoriteiten heeft Uitvoeringsbesluit 2011/545/EU tot doel belastingfraude, -ontwijking en -misbruik te voorkomen door bepaalde producten, die zijn bestemd voor gebruik als additieven in motorbrandstoffen en die, in dit geval, onderworpen zijn aan belasting overeenkomstig Richtlijn 2003/96/EG, te onderwerpen aan de bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 2008/118/EG. |
(3) |
Na de vaststelling van Uitvoeringsbesluit 2011/545/EU werd de aandacht van de Commissie gevestigd op de specifieke positie van producten die onder de GN-codes 3811 21 00 en 3811 29 00 vallen. Die producten zijn noch bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof, noch als additieven daartoe, en houden geen risico op belastingfraude, -ontwijking of -misbruik in. Zij moeten dus niet worden onderworpen aan de bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 2008/118/EG. Bijgevolg moeten producten die onder de GN-codes 3811 11 10, 3811 11 90, 3811 19 00 en 3811 90 00 vallen, aan die bepalingen inzake controles en verkeer worden onderworpen. |
(4) |
Uitvoeringsbesluit 2011/545/EU moet derhalve worden vervangen door een analoog besluit, dat evenwel wordt beperkt tot de GN-codes 3811 11 10, 3811 11 90, 3811 19 00 en 3811 90 00. |
(5) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Accijnscomité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Met ingang van 1 januari 2013, dienen producten die vallen onder de GN-codes 3811 11 10, 3811 11 90, 3811 19 00 en 3811 90 00 van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 (4), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2031/2001 van de Commissie (5), aan de bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 2008/118/EG te voldoen, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2003/96/EG.
Artikel 2
Uitvoeringsbesluit 2011/545/EU wordt ingetrokken.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 20 april 2012.
Voor de Commissie
Algirdas ŠEMETA
Lid van de Commissie
(1) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
(2) PB L 241 van 17.9.2011, blz. 33.
(3) PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12.
(4) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(5) PB L 279 van 23.10.2001, blz. 1.
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/42 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 23 april 2012
inzake de erkenning van de regeling „Ensus voluntary scheme under RED for Ensus bioethanol production” voor het aantonen van de naleving van de duurzaamheidscriteria van de Richtlijnen 2009/28/EG en 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad
(2012/210/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (1), en met name artikel 18, lid 6,
Gezien Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof (2), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/30/EG van de Raad (3), en met name artikel 7 quater, lid 6,
Na raadpleging van het bij artikel 25, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG opgerichte raadgevende comité,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Zowel in Richtlijn 2009/28/EG als in Richtlijn 2009/30/EG zijn duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen vastgesteld. Verwijzingen naar de bepalingen van de artikelen 17 en 18 en bijlage V bij Richtlijn 2009/28/EG moeten ook worden opgevat als verwijzingen naar de soortgelijke bepalingen van de artikelen 7 ter en 7 quater en bijlage IV bij Richtlijn 98/70/EG. |
(2) |
Wanneer biobrandstoffen en vloeibare biomassa in aanmerking dienen te worden genomen voor de doelstellingen van artikel 17, lid 1, onder a), b) en c), van Richtlijn 2009/28/EG verplichten de lidstaten de marktpartijen om aan te tonen dat de biobrandstoffen en vloeibare biomassa beantwoorden aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17, leden 2 tot en met 5, van die richtlijn. |
(3) |
In overweging 76 van Richtlijn 2009/28/EG is bepaald dat onredelijke lasten voor het bedrijfsleven moeten worden vermeden; vrijwillige regelingen kunnen bijdragen tot efficiënte oplossingen om de naleving van deze duurzaamheidscriteria aan te tonen. |
(4) |
De Commissie kan besluiten dat een vrijwillige nationale of internationale regeling aantoont dat leveringen van biobrandstoffen beantwoorden aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17, leden 3 tot en met 5, van Richtlijn 2009/28/EG of dat een vrijwillige nationale of internationale regeling om broeikasgasreductie te meten nauwkeurige gegevens bevat voor de doelstellingen van artikel 17, lid 2, van die richtlijn. |
(5) |
De Commissie kan een dergelijke vrijwillige regeling voor een periode van vijf jaar erkennen. |
(6) |
Als een marktpartij bewijzen of gegevens indient die verkregen zijn overeenkomstig een door de Commissie erkende regeling, mag een lidstaat, voor zover het erkenningsbesluit daarop betrekking heeft, de leverancier niet vragen om verdere bewijzen van de naleving van de duurzaamheidscriteria in te dienen. |
(7) |
Het verzoek tot erkenning van de regeling „Ensus voluntary scheme under RED for Ensus bioethanol production” (hierna de „Ensus-regeling” genoemd) is op 21 november 2011 bij de Commissie ingediend. Deze regeling betreft bio-ethanol uit EU-voedertarwe, geproduceerd door de fabriek „Ensus One”. De erkende regeling wordt beschikbaar gemaakt op het bij Richtlijn 2009/28/EG opgerichte transparantieplatform. Om redenen van commerciële gevoeligheid kan de Commissie beslissen de regeling slechts gedeeltelijk te publiceren. |
(8) |
Uit beoordelingen van de Ensus-regeling is gebleken dat ze de duurzaamheidscriteria van Richtlijn 2009/28/EG voldoende bestrijkt, en dat ze een massabalansmethode toepast in overeenstemming met de eisen van artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2009/28/EG. |
(9) |
Uit de evaluatie van de Ensus-regeling is gebleken dat ze beantwoordt aan passende normen inzake betrouwbaarheid, transparantie en onafhankelijke auditing, en aan de methodologische eisen van bijlage V bij Richtlijn 2009/28/EG, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De vrijwillige regeling „Ensus voluntary scheme under RED for Ensus bioethanol production”, waarvoor op 21 november 2011 een verzoek tot erkenning is ingediend bij de Commissie, toont aan dat leveringen van biobrandstoffen beantwoorden aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17, leden 3, 4 en 5, van Richtlijn 2009/28/EG en van artikel 7 ter, leden 3, 4 en 5, van Richtlijn 98/70/EG. De regeling bevat ook accurate gegevens voor de toepassing van artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 ter, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG.
Voorts kan de regeling worden gebruikt om de naleving aan te tonen van artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quater, lid 1, van Richtlijn 98/70/EG.
Artikel 2
1. Het besluit is geldig voor een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding ervan. Als de regeling na de goedkeuring ervan door de Commissie inhoudelijke wijzigingen ondergaat die gevolgen kunnen hebben voor de grondslag van dit besluit, moeten dergelijke wijzingen onmiddellijk aan de Commissie worden gemeld. De Commissie beoordeelt de gemelde wijzigingen om na te gaan of de regeling nog steeds voldoende betrekking heeft op de duurzaamheidscriteria waarvoor ze is erkend.
2. Als duidelijk wordt aangetoond dat de regeling elementen die van doorslaggevend belang voor dit besluit worden geacht, niet ten uitvoer heeft gelegd en als een ernstige en structurele inbreuk op deze elementen heeft plaatsgevonden, kan de Commissie dit besluit intrekken.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 23 april 2012.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.
(2) PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.
(3) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 88.
Rectificaties
24.4.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 110/44 |
Rectificatie van Beschikking 2011/383/EU van de Commissie van 28 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan allesreinigers en sanitairreinigers
( Publicatieblad van de Europese Unie L 169 van 29 juni 2011 )
Bladzijde 60, bijlage, criterium 7 — Verpakkingseisen, punt d):
in plaats van:
„d) |
Producten die in verstuivers zijn verpakt, moeten in navulverpakkingen worden aangeboden.”, |
te lezen:
„d) |
Allesreinigers die in verstuivers zijn verpakt, moeten in navulverpakkingen worden aangeboden.”. |