ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/1 |
Informatie over de inwerkingtreding van het Protocol tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko
Na de ondertekening op 18 november 2013 hebben de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko op respectievelijk 16 december 2013 en 15 juli 2014 er kennis van gegeven dat zij de interne procedures met het oog op sluiting van het protocol hebben afgerond.
Het protocol is bijgevolg krachtens artikel 12 op 15 juli 2014 in werking getreden.
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/1 |
Informatie over de sluiting van het Protocol tussen de Europese Unie en de Unie der Comoren tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de thans geldende Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen beide partijen
Na de ondertekening op 23 december 2013 hebben de Unie der Comoren en de Europese Unie op respectievelijk 23 december 2013 en 14 mei 2014 er kennis van gegeven dat zij de interne procedures met het oog op sluiting van het protocol hebben afgerond.
Het protocol is overeenkomstig artikel 14 ervan op 14 mei 2014 in werking getreden.
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/1 |
Informatie over de datum van inwerkingtreding van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek der Seychellen
Na de ondertekening op 18 december 2013 hebben de Europese Unie en de Republiek der Seychellen er op respectievelijk 14 mei en 25 juni 2014 kennis van gegeven dat zij de interne procedures met het oog op sluiting van het protocol bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij hebben afgerond (1).
Het protocol is bijgevolg krachtens artikel 16 op 25 juni 2014 in werking getreden.
(1) Het protocol is bekendgemaakt in PB L 4 van 9.1.2014, blz. 3.
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/2 |
Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds (1)
De Europese Unie en de Republiek Fiji hebben kennis gegeven van de voltooiing van de procedures die nodig zijn voor de voorlopige toepassing van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds, in overeenstemming met artikel 76, lid 2, van deze overeenkomst. Bijgevolg zal de overeenkomst met ingang van 28 juli 2014 voorlopig worden toegepast tussen de Europese Unie en de Republiek Fiji.
(1) PB L 272 van 16.10.2009, blz. 1.
VERORDENINGEN
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/3 |
VERORDENING (EU) Nr. 827/2014 VAN DE RAAD
van 23 juli 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 in verband met de invoering van de euro in Litouwen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 140, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad (1) voorziet in de vervanging door de euro van de munteenheden van de lidstaten die bij de overgang van de Gemeenschap naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003, is Litouwen een lidstaat die valt onder een derogatie als bedoeld in artikel 139, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („het Verdrag”). |
(3) |
Krachtens Besluit 2014/509/EU van de Raad van 23 juli 2014 betreffende de aanneming van de euro door Litouwen op 1 januari 2015 (2) voldoet Litouwen aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro en moet de derogatie ten aanzien van Litouwen met ingang van 1 januari 2015 worden ingetrokken. |
(4) |
De invoering van de euro in Litouwen vereist de uitbreiding tot Litouwen van de bestaande bepalingen betreffende de invoering van de euro die in Verordening (EG) nr. 974/98 zijn vervat. |
(5) |
In het nationaal plan voor de overgang naar de euro van Litouwen wordt gepreciseerd dat de eurobankbiljetten en -munten in Litouwen een wettig betaalmiddel moeten worden op de dag van de invoering van de euro als munteenheid van Litouwen. Zowel de datum waarop de euro wordt ingevoerd als de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, moet derhalve 1 januari 2015 zijn. Er geldt geen geleidelijke aanpassingsperiode. |
(6) |
Verordening (EG) nr. 974/98 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 974/98 wordt gewijzigd door het invoegen van de volgende rij in de tabel tussen de vermeldingen voor Letland en Luxemburg:
„Litouwen |
1 januari 2015 |
1 januari 2015 |
Neen” |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 juli 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
S. GOZI
(1) Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1).
(2) Zie bladzijde 29 van dit Publicatieblad.
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/5 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 828/2014 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2014
betreffende de voorschriften voor de voorlichting van de consument over de afwezigheid of de verminderde aanwezigheid van gluten in levensmiddelen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten (1), en met name artikel 36, lid 3, onder d),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Mensen met coeliakie lijden aan een permanente glutenintolerantie. Tarwe (d.w.z. alle Triticum-soorten, zoals durumtarwe, spelt en khorasantarwe), rogge en gerst zijn granen waarvan wetenschappelijk vaststaat dat zij gluten bevatten. Het gluten in die granen kan schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van personen met een glutenintolerantie en daarom moeten zij de consumptie ervan vermijden. |
(2) |
Dankzij informatie over de afwezigheid of de verminderde aanwezigheid van gluten in levensmiddelen moeten personen met een glutenintolerantie thuis en buitenshuis een gevarieerde voedingskeuze kunnen maken. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 41/2009 van de Commissie (2) bevat geharmoniseerde regels betreffende de voorlichting van de consument over de afwezigheid („glutenvrij”) of de verminderde aanwezigheid van gluten („met zeer laag glutengehalte”) in levensmiddelen. De regels van die verordening zijn gebaseerd op wetenschappelijke gegevens en waarborgen dat de consument niet wordt misleid of in verwarring raakt door inconsequente informatie over de afwezigheid of de verminderde aanwezigheid van gluten in levensmiddelen. |
(4) |
In het kader van de herziening van de wetgeving betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen wordt Verordening (EG) nr. 41/2009 vanaf 20 juli 2016 ingetrokken krachtens Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3). Overeenkomstig de voorschriften van artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 is het zaak dat de informatie over de afwezigheid of de verminderde aanwezigheid van gluten in levensmiddelen ook na die datum op relevante wetenschappelijke gegevens gebaseerd blijft en de consument niet misleidt of in verwarring brengt. Het is daarom noodzakelijk dat — met het oog op de toepassing van die voorschriften op de door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven verstrekte informatie over de afwezigheid of de verminderde aanwezigheid van gluten in levensmiddelen — uniforme voorwaarden in de Unie worden gehandhaafd en deze voorwaarden moeten op Verordening (EG) nr. 41/2009 zijn gebaseerd. |
(5) |
Sommige levensmiddelen worden speciaal geproduceerd, bereid en/of verwerkt om het glutengehalte van een of meer glutenbevattende ingrediënten te verlagen of om de glutenbevattende ingrediënten door andere van nature glutenvrije ingrediënten te vervangen. Andere levensmiddelen worden uitsluitend geproduceerd van ingrediënten die van nature glutenvrij zijn. |
(6) |
De verwijdering van gluten uit glutenbevattende granen gaat gepaard met aanzienlijke technische moeilijkheden en economische beperkingen en daarom is het moeilijk volledig glutenvrije levensmiddelen met deze granen te produceren. Het gevolg is dat veel levensmiddelen die in de handel worden gebracht en vooral verwerkt zijn om het glutengehalte van een of meer glutenbevattende ingrediënten te verlagen, kleine residuele hoeveelheden gluten kunnen bevatten. |
(7) |
De meeste personen met een glutenintolerantie kunnen haver consumeren zonder dat dit schadelijke gevolgen voor hun gezondheid heeft. Deze kwestie wordt door de wetenschap nog verder bestudeerd en onderzocht. Een belangrijk probleem is echter de mogelijke verontreiniging van haver met tarwe, rogge of gerst tijdens de oogst, het transport, de opslag of de verwerking van de granen. Daarom moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven bij producten die haver bevatten, rekening houden met het gevaar van glutenverontreiniging wanneer ze informatie over die producten verstrekken. |
(8) |
Verschillende personen met een glutenintolerantie kunnen variabele kleine hoeveelheden gluten binnen een beperkte marge tolereren. Om individuele personen in staat te stellen in de handel een verscheidenheid aan levensmiddelen te vinden die aan hun behoeften en hun gevoeligheidsniveau zijn aangepast, moet een keuze aan producten met verschillende lage glutengehalten binnen een dergelijke beperkte marge mogelijk zijn. Het is echter belangrijk dat de verschillende producten naar behoren worden geëtiketteerd zodat personen met een glutenintolerantie ze dankzij door in de lidstaten gevoerde voorlichtingscampagnes correct kunnen gebruiken,. |
(9) |
Het zou mogelijk moeten zijn op levensmiddelen die speciaal worden geproduceerd, bereid en/of verwerkt om het glutengehalte van een of meer glutenbevattende ingrediënten te verlagen of om de glutenbevattende ingrediënten door andere van nature glutenvrije ingrediënten te vervangen, de afwezigheid („glutenvrij”) of de verminderde aanwezigheid („met zeer laag glutengehalte”) van gluten te vermelden in overeenstemming met deze verordening. Ten behoeve van de consument zou het ook mogelijk moeten zijn op deze levensmiddelen te vermelden dat ze speciaal voor personen met een glutenintolerantie zijn bereid. |
(10) |
Het moet ook mogelijk zijn op levensmiddelen die van nature glutenvrije ingrediënten bevatten, de afwezigheid van gluten te vermelden overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, mits de algemene voorwaarden inzake eerlijke informatiepraktijken van Verordening (EU) nr. 1169/2011 worden nageleefd. De informatie over levensmiddelen mag vooral niet misleidend zijn door te suggereren dat het levensmiddel bijzondere eigenschappen heeft, wanneer in werkelijkheid alle soortgelijke levensmiddelen dezelfde eigenschappen bezitten. |
(11) |
Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie (4) verbiedt het gebruik van glutenbevattende ingrediënten bij de productie van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. Daarom moet het gebruik van de vermeldingen „met zeer laag glutengehalte” of „glutenvrij” op deze producten worden verboden, aangezien deze vermeldingen overeenkomstig deze verordening worden gebruikt om respectievelijk een glutengehalte van maximaal 100 mg/kg en maximaal 20 mg/kg aan te duiden. |
(12) |
Met de Codex Standard for Foods for Special Dietary Use for Persons Intolerant to Gluten (5) moet naar behoren rekening worden gehouden met het oog op de toepassing van deze verordening. |
(13) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Werkingssfeer en onderwerp
Deze verordening betreft de voorlichting van de consument over de afwezigheid of de verminderde aanwezigheid van gluten in levensmiddelen.
Artikel 2
Definities
Voor de uitvoering van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:
a) „gluten”: een eiwitfractie van tarwe, rogge, gerst, haver of hun kruisingen en afgeleide producten daarvan, waarvoor sommige personen intolerant zijn en die niet oplosbaar is in water noch in een 0,5 M natriumchlorideoplossing;
b) „tarwe”: alle Triticum-soorten.
Artikel 3
Informatie voor de consument
1. Als vermeldingen worden gebruikt om informatie te verstrekken aan de consument over de afwezigheid of de verminderde aanwezigheid van gluten in levensmiddelen, wordt die informatie uitsluitend verstrekt met behulp van de vermeldingen en overeenkomstig de voorwaarden in de bijlage.
2. De in lid 1 bedoelde informatie over levensmiddelen kan worden vergezeld van de vermelding „geschikt voor personen met een glutenintolerantie” of „geschikt voor coeliakiepatiënten”.
3. De in lid 1 bedoelde informatie over levensmiddelen kan worden vergezeld van de vermelding „speciaal bereid voor personen met een glutenintolerantie” of „speciaal bereid voor coeliakiepatiënten”, als de levensmiddelen speciaal zijn geproduceerd, bereid en/of verwerkt om:
a) |
het glutengehalte van een of meer glutenbevattende ingrediënten te verlagen, of |
b) |
de glutenbevattende ingrediënten door andere van nature glutenvrije ingrediënten te vervangen. |
Artikel 4
Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding
Het is verboden informatie te verstrekken over de afwezigheid of de verminderde aanwezigheid van gluten in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2006/141/EG.
Artikel 5
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 20 juli 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.
(2) Verordening (EG) nr. 41/2009 van de Commissie van 20 januari 2009 betreffende de samenstelling en de etikettering van levensmiddelen die geschikt zijn voor personen met een glutenintolerantie (PB L 16 van 21.1.2009, blz. 3.)
(3) Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35).
(4) Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie van 22 december 2006 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en tot wijziging van Richtlijn 1999/21/EG (PB L 401 van 30.12.2006, blz. 1).
(5) CODEX STAN 118-1979.
BIJLAGE
Toegestane vermeldingen over de afwezigheid of de verminderde aanwezigheid van gluten in levensmiddelen en voorwaarden voor het gebruik ervan
A. Algemene voorschriften
GLUTENVRIJ
De vermelding „glutenvrij” mag alleen worden gebruikt als het glutengehalte van het aan de eindconsument verkochte levensmiddel maximaal 20 mg/kg bedraagt.
MET ZEER LAAG GLUTENGEHALTE
De vermelding „met zeer laag glutengehalte” mag alleen worden gebruikt als het glutengehalte van het aan de eindconsument verkochte levensmiddel — dat bestaat uit of een of meer ingrediënten bevat die van tarwe, rogge, gerst, haver of kruisingen ervan zijn vervaardigd en speciaal zijn verwerkt om het glutengehalte te verlagen — maximaal 100 mg/kg bedraagt.
B. Aanvullende voorschriften voor levensmiddelen die haver bevatten
Haver in levensmiddelen waarop de vermelding „glutenvrij” of „met zeer laag glutengehalte” is aangebracht, moet speciaal zijn geproduceerd, bereid en/of verwerkt om verontreiniging met tarwe, rogge, gerst of kruisingen ervan te vermijden en het glutengehalte van deze haver mag maximaal 20 mg/kg bedragen.
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/9 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 829/2014 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2014
tot wijziging en rectificatie van Verordening (EG) nr. 1235/2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (1), en met name artikel 33, leden 2 en 3, en artikel 38, onder d),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie (2) bevat een lijst van derde landen waarvan de productiesystemen en de controlemaatregelen voor de biologische productie van landbouwproducten als gelijkwaardig met die van Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn erkend. |
(2) |
De erkenning van Zwitserland overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 geldt momenteel voor verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel, met uitzondering van gist. Zwitserland heeft bij de Commissie een verzoek ingediend om ook voor biologische gist de gelijkwaardigheid te erkennen. Bij het onderzoek van de tezamen met dat verzoek ingediende informatie en van de verdere toelichtingen van Zwitserland is gebleken dat de in dat land geldende voorschriften voor de productie en de controles van biologische gist gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 834/2007 en Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (3). Bijgevolg moet de erkenning van de gelijkwaardigheid van de Zwitserse productiesystemen en controlemaatregelen, wat verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel betreft, ook voor biologische gist gelden. |
(3) |
De erkenning van Nieuw-Zeeland overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 geldt momenteel voor verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel, met uitzondering van wijn en gist. De autoriteiten van Nieuw-Zeeland hebben bij de Commissie een verzoek ingediend om ook voor biologische wijn de gelijkwaardigheid te erkennen. Bij het onderzoek van de tezamen met dat verzoek ingediende informatie en van de verdere toelichtingen van Nieuw-Zeeland is gebleken dat de in dat land geldende voorschriften voor de productie en de controles van biologische wijn gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 834/2007 en Verordening (EG) nr. 889/2008. Bijgevolg moet de erkenning van de gelijkwaardigheid van de Nieuw-Zeelandse productiesystemen en controlemaatregelen, wat verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel betreft, ook voor biologische wijn gelden. |
(4) |
Volgens de door Nieuw-Zeeland verschafte informatie zijn de bevoegde autoriteit, een van de controleorganen en het orgaan dat het certificaat afgeeft, gewijzigd. Deze verandering moet worden weerspiegeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008. |
(5) |
Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 bevat de lijst van de controleorganen en controlerende autoriteiten die bevoegd zijn om in derde landen voor gelijkwaardigheidsdoeleinden controles uit te voeren en certificaten af te geven. |
(6) |
De Commissie heeft de uiterlijk op 31 oktober 2013 ontvangen verzoeken om opneming in de lijst in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 onderzocht. Na onderzoek van alle ontvangen informatie moeten de controleorganen en controlerende autoriteiten die voldoen aan de desbetreffende voorschriften, in die lijst worden opgenomen. |
(7) |
„LibanCert” is opgenomen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008. Het heeft de Commissie echter niet in kennis gesteld van relevante gegevens met betrekking tot het accreditatieorgaan als bedoeld in artikel 33, lid 3, derde en vierde alinea, van Verordening (EG) nr. 834/2007, noch van enige verandering in het technische dossier overeenkomstig artikel 12, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1235/2008. Bovendien blijkt uit het in 2013 ingediende jaarlijkse verslag dat „LibanCert” niet beantwoordt aan de in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 vermelde specificaties. „LibanCert” werd door de Commissie verzocht deze punten te verduidelijken, maar heeft niet binnen de vastgestelde termijn geantwoord. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, heeft „LibanCert” zijn activiteiten stopgezet. Het moet derhalve worden geschrapt van de lijst in bijlage IV. |
(8) |
Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 355/2014 (4), bevat een fout met betrekking tot het codenummer voor een derde land voor het controleorgaan „Abcert AG” en verwijst ten onrechte naar „IMO Swiss AG” in plaats van naar „IMOswiss AG”. |
(9) |
De bijlagen III en IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd en gerectificeerd. |
(10) |
Omwille van de rechtszekerheid dienen de gerectificeerde bepalingen betreffende Abcert AG en IMOswiss AG van toepassing te zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 355/2014. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor biologische productie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
Artikel 2
Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 wordt gewijzigd en gerectificeerd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Punt 1 en punt 5, onder a), van bijlage II zijn van toepassing met ingang van 12 april 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB L 334 van 12.12.2008, blz. 25).
(3) Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 355/2014 van de Commissie van 8 april 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1235/2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB L 106 van 9.4.2014, blz. 15).
BIJLAGE I
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de tekst met betrekking tot Zwitserland wordt voetnoot (2) onder punt 1 „Productcategorieën”, in de rij „Verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel”, geschrapt. |
2) |
De tekst met betrekking tot Nieuw-Zeeland wordt als volgt gewijzigd:
|
BIJLAGE II
Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 wordt als volgt gewijzigd en gerectificeerd:
1) |
In de tekst met betrekking tot „Abcert AG” wordt de rij voor Moldavië onder punt 3 vervangen door:
|
2) |
De tekst met betrekking tot „CCPB Srl” wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In de tekst met betrekking tot „Control Union Certifications” wordt punt 3 vervangen door:
|
4) |
In de tekst met betrekking tot „IBD Certifications Ltd” wordt punt 3 vervangen door:
|
5) |
De tekst met betrekking tot „IMO Swiss AG” wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
De tekst betreffende „LibanCert” wordt geschrapt; |
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/16 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 830/2014 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1890/2005 van de Raad, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012 van de Raad en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2013 van de Raad, wat betreft de productomschrijving in het kader van de bestaande antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan, en wat betreft verzoeken om een nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe producent, en waarbij wordt voorzien in de mogelijkheid van terugbetaling of kwijtschelding van rechten in bepaalde gevallen
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 3, 5 en 6,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1890/2005 van de Raad (2) („de oorspronkelijke verordening”) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht („de oorspronkelijke maatregelen”) ingesteld op bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan („SSF's”), van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”), Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam. |
(2) |
Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen („het nieuwe onderzoek”) op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 („de basisverordening”), dat beperkt was tot de maatregelen die waren ingesteld op de invoer van oorsprong uit de VRC en uit Taiwan, werden de oorspronkelijke maatregelen, variërend van 11,4 % tot 27,4 % voor de VRC en van 8,8 % tot 23,6 % voor Taiwan, verlengd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012 van de Raad (3) („de NOVM-verordening”). |
(3) |
Naar aanleiding van een onderzoek naar ontwijking op grond van artikel 13, lid 3, van de basisverordening („het onderzoek naar ontwijking van de maatregelen”) werd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2013 van de Raad (4) het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing was op „alle andere ondernemingen” in de VRC uitgebreid tot de invoer van SSF's verzonden uit de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Filipijnen. |
2. Opening van een tussentijds nieuw onderzoek
(4) |
Een Taiwanese producent-exporteur, Sheh Kai Precision Co., Ltd („de indiener van het verzoek”), heeft een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening ingediend. De indiener van het verzoek verzocht om uitsluiting van bepaalde soorten bevestigingsmiddelen, te weten uit twee metalen bestaande bevestigingsmiddelen („BMF's”), van het toepassingsgebied van de huidige maatregelen vanwege hun vermeende afwijkende fysische, chemische en technische eigenschappen. |
(5) |
Nadat de Commissie tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen, heeft zij na raadpleging van het Raadgevend Comité door middel van een bericht („het bericht van opening van een nieuw onderzoek”) in het Publicatieblad van de Europese Unie (5) op 6 juni 2013 de opening aangekondigd van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit de VRC en Taiwan (6). |
(6) |
Het huidige nieuwe onderzoek heeft uitsluitend betrekking op de productomschrijving en beoogt te verduidelijken of bepaalde soorten roestvrijstalen schroeven, met name BMF's, binnen het toepassingsgebied van de oorspronkelijke maatregelen, zoals verlengd en uitgebreid, vallen. |
3. Bij het onderzoek betrokken partijen
(7) |
De Commissie heeft de haar bekende producenten in de Unie en hun verenigingen, importeurs en gebruikers, de vertegenwoordigers van de landen van uitvoer en alle haar bekende producenten in de VRC en Taiwan in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. |
(8) |
De Commissie heeft de bovengenoemde partijen en alle andere partijen die zichzelf binnen de in het bericht van opening vermelde termijn bekend hadden gemaakt, verzocht informatie in te dienen. De Commissie heeft de belanghebbenden ook in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. |
(9) |
Dertien Taiwanese producenten-exporteurs, één Chinese producent-exporteur, één producent in de Unie, zeven importeurs en één gebruiker hebben antwoorden op de vragenlijst ingezonden. |
(10) |
Bovendien heeft de vereniging van de producenten in de Unie — klagers in het oorspronkelijke onderzoek en in het onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen — bevestigd dat geen van deze bedrijven BMF's produceert en heeft zij dus geen mening over de kenmerken van BMF's. |
(11) |
Geen van de zes verdere producentenverenigingen die bekend zijn uit het oorspronkelijke onderzoek, heeft informatie verstrekt. |
(12) |
Er is tijdens het onderzoek niet om hoorzittingen verzocht. |
4. Controlebezoeken
(13) |
De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij noodzakelijk achtte. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd: Producent in de Unie
Importeur in de Unie
Producenten-exporteurs in Taiwan
|
B. BETROKKEN PRODUCT EN ONDERZOCHT PRODUCT
(14) |
Bij het betrokken product, zoals omschreven in artikel 1, lid 1, van de NOVM-verordening, gaat het om roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7318 12 10, 7318 14 10, 7318 15 30, 7318 15 51, 7318 15 61 en 7318 15 70, van oorsprong uit de VRC en Taiwan. |
(15) |
In het verzoek om een nieuw onderzoek heeft de indiener verzocht om uitsluiting van bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen van het toepassingsgebied van de huidige antidumpingmaatregel. Het product dat volgens het verzoek om een nieuw onderzoek moet worden uitgesloten, werd door de aanvrager gedefinieerd als „uit twee metalen bestaande zelftappende en zelfborende schroeven met een pen en kop van roestvrijstaal en een punt van koolstofstaal, waardoor de schroef zichzelf in het geleidingsgat kan vastboren en zichzelf met zijn eigen schroefdraad een weg in hardmetaal kan banen, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7318 14 10”. |
(16) |
Een van de medewerkende importeurs voerde aan dat de Commissie geen onderscheid had moeten maken tussen BMF's en SSF's maar wel tussen zelfborende en zelftappende bevestigingsmiddelen, teneinde zelfborende bevestigingsmiddelen uit te sluiten van de productomschrijving in het kader van de antidumpingmaatregelen, ongeacht of het om BMF's of om SSF's gaat. |
(17) |
Het doel van dit nieuwe onderzoek, zoals aangegeven in het verzoek van de indiener van het verzoek en specifiek vermeld in de eerste alinea van punt 4 van het bericht van opening, is om te onderzoeken of juist uit twee metalen bestaande zelftappende en zelfborende schroeven moeten worden uitgesloten van het toepassingsgebied qua producten waarvoor momenteel antidumpingmaatregelen gelden. Het argument moest daarom worden afgewezen. |
(18) |
Tegelijkertijd heeft de Commissie rekening gehouden met de verschillen tussen zelfborende en zelftappende bevestigingsmiddelen. Dit wordt weerspiegeld in de wijziging van de door de aanvrager verstrekte omschrijving, aangehaald in overweging 15, zoals vermeld in overweging 19. |
(19) |
Voor dit nieuwe onderzoek moeten BMF's worden omschreven als: uit twee metalen bestaande zelfborende schroeven met een pen en kop van roestvrijstaal, en een punt en schroefdraden van koolstofstaal, die aan elkaar zijn gelast, waardoor de schroef zichzelf in het geleidingsgat kan vastboren en zichzelf met zijn eigen schroefdraad een weg in hardmetaal kan banen; en uit twee metalen bestaande zelftappende schroeven met een pen en kop van roestvrijstaal en schroefdraden van koolstofstaal die aan elkaar zijn gelast, waardoor de schroef zichzelf met zijn eigen schroefdraad een weg in hardmetaal kan banen; momenteel beide ingedeeld onder GN-code ex 7318 14 10. |
(20) |
BMF's zijn een relatief nieuw product op de markt, dat is ontwikkeld om de belangrijkste kenmerken van koolstofstalen en roestvrijstalen bevestigingsmiddelen in één bevestigingsmiddel te combineren, namelijk de hardheid van het koolstofstaal en de corrosiebestendigheid van het roestvrijstaal. BMF's worden geproduceerd door een koolstofstalen deel aan een roestvrijstalen deel te lassen waardoor een zelfborend en/of zelftappend bevestigingsmiddel ontstaat dat een punt en schroefdraden heeft (in geval van zelftappende bevestigingsmiddelen alleen schroefdraden omdat deze geen punt hebben), gemaakt van koolstofstaal, terwijl de pen met nog een aantal schroefdraden en de kop gemaakt zijn van roestvrijstaal. |
(21) |
Dergelijke BMF's kunnen zonder voorboren in metalen platen tot wel 25 mm dikte boren, terwijl normale SSF's alleen in normale metalen platen van maximaal 3 mm dikte kunnen doordringen. Tegelijkertijd behouden BMF's hun corrosiebestendigheid en zijn zij derhalve geschikt voor buitentoepassingen zoals ramen en daken en in chemisch agressieve omgevingen zoals zwembaden en bepaalde fabrieken. |
C. BEVINDINGEN VAN HET ONDERZOEK
Methode
(22) |
Zowel in het oorspronkelijke onderzoek als in het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen werd geen onderscheid gemaakt tussen SSF's en BMF's. Met andere woorden, er werd alleen informatie verzameld over de verschillende soorten roestvrijstaal die als grondstof voor de bevestigingsmiddelen werden gebruikt, maar niet over bevestigingsmiddelen die zowel koolstof als roestvrij staal als grondstof bevatten. |
(23) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen van het onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen voerde één belanghebbende aan dat uit twee metalen bestaande bevestigingsmiddelen niet onder de productomschrijving horen te vallen wegens aanzienlijke verschillen ten opzichte van roestvrijstalen bevestigingsmiddelen wat betreft de verkoopprijs per eenheid, productiekosten, fysische en technische basiskenmerken (grondstof) en toepassingen (7). Zoals uiteengezet in overweging 21 van de NOVM-verordening, kan de productomschrijving echter niet in de context van een onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen worden gewijzigd. |
(24) |
Om te beoordelen of BMF's onder de oorspronkelijke maatregelen vallen, werd onderzocht of BMF's en SSF's dezelfde fysische, chemische en technische basiskenmerken en dezelfde gebruiksdoeleinden hadden. In dit verband werd ook de onderlinge verwisselbaarheid en de concurrentie tussen de twee soorten bevestigingsmiddelen beoordeeld. |
Fysische, chemische en technische basiskenmerken
Fysische kenmerken
(25) |
Het belangrijkste fysische verschil tussen BMF's en SSF's is het feit dat BMF's worden gemaakt van twee verschillende soorten aan elkaar gelast staal, terwijl standaard-SSF's uit één roestvrijstalen draad worden gesneden en gevormd. In het geval van BMF's zijn de drie tot vier schroefdraden en de boorpunt gemaakt van koolstofstaal, terwijl de kop en de pen zijn gemaakt van roestvrijstaal. |
(26) |
Tenzij een speciale coating wordt aangebracht, kunnen het roestvrijstalen en het koolstofstalen deel van het BMF visueel van elkaar worden onderscheiden. Hierbij moet worden opgemerkt dat de bevestigingsmiddelen in de meeste gevallen een coatingprocedé ondergaan waardoor hun corrosiebestendigheid verder wordt vergroot; daarom zijn BMF's en SSF's niet per se met het blote oog van elkaar te onderscheiden. |
(27) |
Niettemin hebben BMF's magnetische eigenschappen in hun koolstofstalen deel, wat een belangrijk kenmerk is dat hen onderscheidt van SSF's. |
Technische eigenschappen
(28) |
BMF's kunnen vanwege hun koolstofstalen component in harde, dikke metalen platen boren en tappen. SSF's kunnen dit niet vanwege de kenmerken van roestvrijstaal. |
Chemische kenmerken
(29) |
Vanwege het koolstofstaalgehalte verschilt de chemische samenstelling van BMF's van die van SSF's, die volledig uit roestvrij staal bestaan. |
Conclusie
(30) |
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat BMF's, ook al lijken zij (met een coating) fysiek weliswaar op SSF's, andere fysische, technische en chemische basiskenmerken hebben dan SSF's. |
Gebruiksdoeleinden en onderlinge uitwisselbaarheid
(31) |
De Commissie is nagegaan of de aangegeven verschillen in fysische, chemische en technische basiskenmerken zich vertaalden in andere gebruiksdoeleinden en een verschillende marktperceptie van BMF's en SSF's. |
(32) |
Vastgesteld werd dat BMF's vooral worden gebruikt voor buitentoepassingen zoals metalen dakbedekking, metalen bekleding en raambekleding en voor binnentoepassingen in chemisch agressieve omgevingen zoals zwembaden en bepaalde fabrieken. Bij al deze toepassingen moeten vaak metalen platen van verschillende diktes aan elkaar worden bevestigd of aan andere materialen worden bevestigd, zoals isolatielagen van verschillende samenstellingen. In al deze toepassingen is het gebruik van corrosiebestendige bevestigingsmiddelen zeer belangrijk voor de klant en in sommige gevallen/landen is het zelfs een wettelijke eis. |
(33) |
BMF's worden speciaal ontwikkeld om aan de vereisten van deze toepassingen te voldoen: zij kunnen door alle soorten oppervlakken waaronder dikke metalen platen (zoals koolstofstalen bevestigingsmiddelen) boren en zijn tegelijkertijd corrosiebestendig (zoals roestvrijstalen bevestigingsmiddelen). |
(34) |
De enige medewerkende producent in de Unie voerde aan dat hetzelfde resultaat, dat wil zeggen het aan elkaar bevestigen van verschillende oppervlakken, zowel met BMF's als met SSF's kan worden bereikt. Volgens die onderneming is het enige verschil de manier waarop de schroeven worden aangebracht, d.w.z. met of zonder voorboren. Voorboren betekent dat eerst gaten worden geboord, waarbij het type boor varieert naargelang het materiaal. Het inbrengen van de schroeven is vervolgens een afzonderlijke stap. Voorboren is noodzakelijk wanneer SSF's worden toegepast en als het gaat om metalen platen. Om die reden vindt de genoemde onderneming de keuze tussen SSF's en BMF's een louter economisch besluit tussen het accepteren van hogere arbeidskosten of hogere materiaalkosten. |
(35) |
Uit het onderzoek bleek echter dat de methode met voorboren in de praktijk niet alleen tijd en arbeid vergt maar in bepaalde toepassingen (met name bij raambekleding) niet eens bruikbaar is. De reden hiervoor is bij deze methode drie of zelfs meer verschillende oppervlakken moeten worden voorgeboord, elk met een verschillend type boor, die vervolgens perfect moeten worden uitgelijnd zodat het SSF kan worden aangebracht. Daarom worden in dergelijke gevallen zuiver koolstofstalen bevestigingsmiddelen gebruikt als alternatief voor BMF's in plaats van zuivere SSF's. De oplossing van een zuiver koolstofstalen bevestigingsmiddel biedt niet de vereiste corrosiebestendigheid. |
(36) |
Als er wordt voorgeboord, kunnen de aangebrachte SSF's in het geval van dikkere metalen oppervlakken, bovendien niet hun eigen binnenschroefdraden vormen en zal de trekkracht daarom lager zijn dan bij BMF's (of koolstofstalen bevestigingsmiddelen). |
(37) |
Op basis van het bovenstaande moet het in overweging 34 genoemde argument worden verworpen. |
(38) |
Geconcludeerd wordt dat de vastgestelde verschillen in de fysische, technische en chemische kenmerken een impact hebben op de gebruiksdoeleinden van BMF's. In tegenstelling tot SSF's vervullen BMF's vrij specifieke functies en het gebruik ervan is beperkt tot welbepaalde marktsegmenten, zoals metalen openluchtconstructies, raambekleding en bepaalde binnentoepassingen in chemisch agressieve omgevingen. |
Verschillen in productieproces, kosten en prijzen
(39) |
Uit het onderzoek is gebleken dat het productieproces van BMF's sterk verschilt van dat van SSF's in de zin dat een aantal extra productiestappen, andere apparatuur en andere kennis nodig zijn. Met name het lassen en de inductieverwarming kunnen worden beschouwd als unieke, kostbare en technologisch gevoelige productiefasen die alleen relevant zijn voor BMF's. |
(40) |
Ook werd bevestigd dat deze verschillen in het productieproces leiden tot fors hogere productiekosten en prijzen van BMF's. Het verschil in productiekosten voor een gelijksoortig type BMF en SSF kan variëren van 40 % tot 150 %, afhankelijk van de productiemethode en type/lengte van het bevestigingsmiddel, terwijl de prijsverschillen kunnen oplopen tot maar liefst 400 %. |
(41) |
Het aanzienlijke verschil in prijzen (en kosten) tussen BMF's en SSF's houdt in dat BMF's niet zullen worden gebruikt indien SSF's met hetzelfde resultaat kunnen worden gebruikt, met name voor het bevestigen van andere oppervlakken dan die van dik metaal. Dit ondersteunt de conclusie van overweging 38 dat de consumenten zich terdege bewust zijn van de verschillen tussen deze twee soorten bevestigingsmiddelen en ze als verschillende producten beschouwen. |
D. CONCLUSIE INZAKE DE PRODUCTOMSCHRIJVING
(42) |
Uit de bovenstaande bevindingen blijkt dat BMF's verschillende fysische, chemische en technische eigenschappen hebben in vergelijking met SSF's en dat deze verschillen relevant zijn voor de gebruiksdoeleinden en de marktperceptie van de BMF's. |
(43) |
De onderlinge verwisselbaarheid van BMF's en SSF's is vrij beperkt omdat SSF's in de meeste gevallen niet met hetzelfde resultaat als BMF's kunnen worden gebruikt. Als er geen BMF's beschikbaar zouden zijn, zouden gebruikers eerder overgaan op koolstofstalen bevestigingsmiddelen. Daarnaast wordt de onderlinge verwisselbaarheid van SSF's en BMF's belemmerd door het forse prijsverschil tussen de twee producten. |
(44) |
Met het oog op de genoemde verschillen wordt geconcludeerd dat BMF's niet onder de productomschrijving van het oorspronkelijke onderzoek vallen en dat de maatregelen die in het oorspronkelijke onderzoek zijn opgelegd, niet op de invoer van BMF's hadden moeten worden toegepast. Het toepassingsgebied van de maatregelen moet derhalve met terugwerkende kracht worden verduidelijkt door Verordening (EG) nr. 1890/2005, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2013 te wijzigen. |
E. NIEUW ONDERZOEK TEN BEHOEVE VAN EEN NIEUWE PRODUCENT
(45) |
Overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de basisverordening dient in de NOVM-verordening de mogelijkheid te worden opgenomen ten aanzien van verzoeken om een nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe producent. |
F. TOEPASSING MET TERUGWERKENDE KRACHT
(46) |
Aangezien dit nieuwe onderzoek beperkt was tot de verduidelijking van de productomschrijving en BMF's niet onder de oorspronkelijke maatregelen hadden moeten vallen, moet de conclusie met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf de datum van inwerkingtreding van de oorspronkelijke verordening, met inbegrip van de invoer waarop tussen 22 mei 2005 en 19 november 2005 voorlopige rechten van toepassing waren, om te voorkomen dat importeurs van het product daarmee verband houdende schade ondervinden. |
(47) |
In het bericht van opening werden belanghebbenden uitdrukkelijk uitgenodigd hun mening te geven over de vraag of de conclusies eventueel met terugwerkende kracht moeten worden toegepast. Twee importeurs spraken hun steun uit voor toepassing met terugwerkende kracht en geen van de belanghebbenden maakte bezwaar tegen de toepassing met terugwerkende kracht van de resultaten van het nieuwe onderzoek. |
(48) |
Bijgevolg moeten de definitief geïnde voorlopige rechten en de definitieve antidumpingrechten die zijn betaald op de invoer van BMF's in de Unie op grond van Verordening (EG) nr. 1890/2005, alsmede de definitieve antidumpingrechten die zijn betaald op de invoer van BMF's in de Unie op grond van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012, zoals bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2013 uitgebreid tot roestvrijstalen bevestigingsmiddelen verzonden uit de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Filipijnen, worden terugbetaald of kwijtgescholden. De terugbetaling of kwijtschelding moet overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten worden aangevraagd. |
(49) |
Dit nieuwe onderzoek heeft geen invloed op de datum waarop Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012 ingevolge artikel 11, lid 2, van de basisverordening vervalt. |
(50) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening opgerichte comité. |
G. MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN
(51) |
Alle belanghebbenden werden op de hoogte gebracht van de belangrijkste feiten en overwegingen die tot voornoemde conclusies hebben geleid, en werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1890/2005 wordt lid 1 vervangen door:
„1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7318 12 10, ex 7318 14 10, 7318 15 30, 7318 15 51, 7318 15 61 en 7318 15 70, uit de Volksrepubliek China, Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam.
Het definitieve antidumpingrecht is niet van toepassing op uit twee metalen bestaande bevestigingsmiddelen, gedefinieerd als: uit twee metalen bestaande zelfborende schroeven met een pen en kop van roestvrijstaal en schroefdraden van koolstofstaal die aan elkaar zijn gelast, waardoor de schroef zichzelf in het geleidingsgat kan vastboren en zichzelf met zijn eigen schroefdraad een weg in hardmetaal kan banen; en uit twee metalen bestaande zelftappende schroeven met een pen en kop van roestvrijstaal en schroefdraden van koolstofstaal die aan elkaar zijn gelast, waardoor de schroef zichzelf met zijn eigen schroefdraad een weg in hardmetaal kan banen; beide momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 7318 14 10.”.
Artikel 2
Artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012 wordt als volgt gewijzigd:
a) |
Lid 1 wordt vervangen door: „1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7318 12 10, ex 7318 14 10 (Taric-codes van de dag na de bekendmaking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 830/2014 (8): 7318141051, 7318141059, 7318141081 en 7318141089), 7318 15 30, 7318 15 51, 7318 15 61 en 7318 15 70 en van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan. Het definitieve antidumpingrecht is niet van toepassing op uit twee metalen bestaande bevestigingsmiddelen, gedefinieerd als: uit twee metalen bestaande zelfborende schroeven met een pen en kop van roestvrijstaal en schroefdraden van koolstofstaal die aan elkaar zijn gelast, waardoor de schroef zichzelf in het geleidingsgat kan vastboren en zichzelf met zijn eigen schroefdraad een weg in hardmetaal kan banen; en uit twee metalen bestaande zelftappende schroeven met een pen en kop van roestvrijstaal en schroefdraden van koolstofstaal die aan elkaar zijn gelast, waardoor de schroef zichzelf met zijn eigen schroefdraad een weg in hardmetaal kan banen; beide momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 7318 14 10. (8) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 830/2014 van de Commissie van 30 juli 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1890/2005 van de Raad, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012 van de Raad en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2013 van de Raad, wat betreft de productomschrijving in het kader van de bestaande antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan, en wat betreft verzoeken om een nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe producent, en waarbij wordt voorzien in de mogelijkheid van terugbetaling of kwijtschelding van rechten in bepaalde gevallen (PB L 226 van 31.7.2014, blz. 16).”." |
b) |
Het volgende lid 4 wordt ingevoegd: „4. Wanneer een producent-exporteur in Taiwan de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat:
kan de bijlage worden gewijzigd door toevoeging van de nieuwe producent-exporteur aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht van 15,8 % geldt.”. |
Artikel 3
In artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2013 wordt lid 1 vervangen door:
„1. Het definitieve antidumpingrecht dat bij artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012, als gewijzigd bij artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 830/2014 (9) werd ingesteld op bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China dat geldt voor „alle andere ondernemingen” in de VRC wordt uitgebreid tot bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan verzonden uit de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Filipijnen, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7318 12 10, ex 7318 14 10, ex 7318 15 30, ex 7318 15 51, ex 7318 15 61 en ex 7318 15 70 (Taric-codes 7318121011, 7318121091, 7318141051, 7318141081, 7318153011, 7318153061, 7318153081, 7318155111, 7318155161, 7318155181, 7318156111, 7318156161, 7318156181, 7318157011, 7318157061 en 7318157081), met uitzondering van bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan die door de onderstaande ondernemingen worden geproduceerd:
Onderneming |
Aanvullende Taric-code |
Multi-Tek Fasteners Inc., Clark Freeport Zone, Pampanga, Filipijnen |
B355 |
Rosario Fasteners Corporation, Cavite Economic Area, Filipijnen |
B356 |
Artikel 4
Voor goederen die niet onder artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1890/2005 en artikel 1, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012, zoals uitgebreid bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2013 en gewijzigd bij deze verordening, worden de definitieve antidumpingrechten die krachtens artikel 1, lid 1, en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1890/2005 en artikel 1, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012, zoals uitgebreid bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2013, vóór de wijziging bij deze verordening zijn betaald of in de rekeningen zijn opgenomen, terugbetaald of kwijtgescholden.
De terugbetaling of kwijtschelding wordt overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten aangevraagd. Wanneer de termijnen waarin artikel 236, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (10) voorziet, zijn verstreken vóór of op de datum van bekendmaking van deze verordening, of wanneer deze verstrijken binnen zes maanden na die datum, worden zij verlengd zodat zij zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening verstrijken.
Artikel 5
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is met terugwerkende kracht van toepassing vanaf 20 november 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) Verordening (EG) nr. 1890/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit de Volksrepubliek China, Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam en tot beëindiging van de procedure betreffende roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit Maleisië en de Filipijnen (PB L 302 van 19.11.2005, blz. 1).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012 van de Raad van 4 januari 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 5 van 7.1.2012, blz. 1).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2013 van de Raad van 7 maart 2013 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2/2012 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan verzonden uit de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Filipijnen, en tot beëindiging van het onderzoek betreffende de mogelijke ontwijking van bij die verordening ingestelde antidumpingmaatregelen door bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan verzonden uit Maleisië en Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Thailand (PB L 68 van 12.3.2013, blz. 1).
(5) PB C 160 van 6.6.2013, blz. 3.
(6) Het tussentijdse nieuwe onderzoek werd ambtshalve voor de VRC geopend aangezien de maatregelen momenteel voor zowel Taiwan als China gelden.
(7) Overweging 22 van de NOVM-verordening.
(10) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/24 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 831/2014 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2014
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
TR |
41,5 |
ZZ |
41,5 |
|
0707 00 05 |
MK |
65,0 |
TR |
81,4 |
|
ZZ |
73,2 |
|
0709 93 10 |
TR |
96,1 |
ZZ |
96,1 |
|
0805 50 10 |
AR |
108,3 |
BO |
98,4 |
|
CL |
153,6 |
|
MGB |
99,6 |
|
UY |
153,1 |
|
ZA |
145,8 |
|
ZZ |
126,5 |
|
0806 10 10 |
BR |
152,3 |
CL |
90,0 |
|
EG |
159,6 |
|
MA |
148,6 |
|
TR |
160,3 |
|
ZZ |
142,2 |
|
0808 10 80 |
AR |
178,9 |
BR |
62,3 |
|
CL |
91,5 |
|
NZ |
128,6 |
|
US |
155,0 |
|
ZA |
116,9 |
|
ZZ |
122,2 |
|
0808 30 90 |
AR |
76,6 |
CL |
104,1 |
|
NZ |
177,1 |
|
TR |
191,6 |
|
ZA |
82,4 |
|
ZZ |
126,4 |
|
0809 10 00 |
MK |
106,1 |
TR |
255,2 |
|
XS |
133,5 |
|
ZZ |
164,9 |
|
0809 29 00 |
CA |
324,1 |
TR |
360,9 |
|
US |
408,0 |
|
ZZ |
364,3 |
|
0809 30 |
MK |
73,7 |
TR |
148,9 |
|
ZZ |
111,3 |
|
0809 40 05 |
BA |
43,7 |
MK |
49,3 |
|
TR |
141,2 |
|
ZZ |
78,1 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/27 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 832/2014 VAN DE COMMISSIE
van 30 juli 2014
houdende vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op aanvragen voor invoercertificaten ingediend in het kader van de tariefcontingenten die bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 416/2014 zijn geopend voor bepaalde granen van oorsprong uit Oekraïne
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188, leden 1 en 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 416/2014 van de Commissie (2) zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van bepaalde granen van oorsprong uit Oekraïne. |
(2) |
Uit de overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 416/2014 gedane kennisgevingen blijkt dat de aanvragen voor invoercertificaten welke overeenkomstig artikel 2, lid 1, tweede alinea, van die verordening vanaf 18 juli 2014 om 13 uur tot en met 25 juli 2014 om 13 uur Brusselse tijd bij de bevoegde autoriteiten zijn ingediend voor het contingent met het volgnummer 09.4308 betrekking hebben op hoeveelheden die de beschikbare hoeveelheden overtreffen. Bijgevolg dient door vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de voor het betrokken contingent aangevraagde hoeveelheden, te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven. |
(3) |
Voorts dient de afgifte van invoercertificaten voor het tariefcontingent met het volgnummer 09.4308 te worden geschorst. |
(4) |
Met het oog op een efficiënt beheer van de procedure voor afgifte van de invoercertificaten dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Op grond van de aanvragen voor invoercertificaten voor producten die vallen onder het contingent met het volgnummer 09.4308 zoals vermeld in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 416/2014 en die zijn ingediend vanaf 18 juli 2014 om 13 uur tot en met 25 juli 2014 om 13 uur Brusselse tijd, worden certificaten afgegeven voor de gevraagde hoeveelheden vermenigvuldigd met een toewijzingscoëfficiënt van 80,115428 % voor aanvragen ingediend in het kader van het tariefcontingent met het volgnummer 09.4308.
2. De afgifte van certificaten voor de hoeveelheden in het kader van het contingent met het volgnummer 09.4308 zoals vermeld in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 416/2014 waarvoor de aanvraag is ingediend na 25 juli 2014 om 13 uur Brusselse tijd, wordt geschorst.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 juli 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 416/2014 van de Commissie van 23 april 2014 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor de invoer van bepaalde granen van oorsprong uit Oekraïne (PB L 121 van 24.4.2014, blz. 53).
BESLUITEN
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/29 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 23 juli 2014
betreffende de aanneming van de euro door Litouwen op 1 januari 2015
(2014/509/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 140, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het verslag van de Europese Commissie,
Gezien het verslag van de Europese Centrale Bank,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien de bespreking in de Europese Raad,
Gezien de aanbeveling van de leden van de Raad die de lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De derde fase van de Economische en Monetaire Unie („de EMU”) begon op 1 januari 1999. De Raad, bijeen te Brussel op 3 mei 1998 in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, heeft besloten dat België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 1999 (1). |
(2) |
Bij Beschikking 2000/427/EG (2) heeft de Raad besloten dat Griekenland voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 2001. Bij Beschikking 2006/495/EG (3) heeft de Raad besloten dat Slovenië voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 2007. Bij Beschikkingen 2007/503/EG (4) en 2007/504/EG (5) heeft de Raad besloten dat Cyprus en Malta voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 2008. Bij Beschikking 2008/608/EG (6) heeft de Raad besloten dat Slowakije voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro. Bij Beschikking 2010/416/EU (7) heeft de Raad besloten dat Estland voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro. Bij Beschikking 2013/387/EU (8) heeft de Raad besloten dat Letland voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro. |
(3) |
Overeenkomstig punt 1 van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap („het EG-Verdrag”) gehechte protocol betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft het Verenigd Koninkrijk de Raad ervan in kennis gesteld dat het niet voornemens was op 1 januari 1999 naar de derde fase van de EMU over te gaan. Die kennisgeving is niet gewijzigd. Overeenkomstig punt 1 van het aan het EG-Verdrag gehechte protocol betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken en het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, bijeen te Edinburgh in december 1992, heeft Denemarken de Raad ervan in kennis gesteld dat het niet aan de derde fase van de EMU zal deelnemen. Denemarken heeft niet om de inleiding van de procedure van artikel 140, lid 2, VWEU betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verzocht. |
(4) |
Overeenkomstig Beschikking 98/317/EG valt Zweden onder een derogatie in de zin van artikel 139, lid 1, VWEU. Overeenkomstig artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003 (9) vallen Tsjechië, Litouwen, Hongarije en Polen onder een derogatie in de zin van artikel 139, lid 1, VWEU. Overeenkomstig artikel 5 van het Toetredingsverdrag van 2005 (10) vallen Bulgarije en Roemenië onder een derogatie in de zin van artikel 139, lid 1, VWEU. Overeenkomstig artikel 5 van het Toetredingsverdrag van 2012 (11) valt Kroatië onder een derogatie in de zin van artikel 139, lid 1, VWEU. |
(5) |
De Europese Centrale Bank („ECB”) werd op 1 juli 1998 opgericht. Het Europees monetair stelsel werd vervangen door een wisselkoersmechanisme waarvan de invoering werd overeengekomen bij een resolutie van de Europese Raad van 16 juni 1997 inzake de instelling van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (12). De procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (WKM II) werden neergelegd in de overeenkomst van 16 maart 2006 tussen de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten buiten de eurozone waarin de operationele procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie zijn neergelegd (13). |
(6) |
In artikel 140, lid 2, VWEU is de procedure voor de intrekking van de derogatie van de betrokken lidstaten neergelegd. Ten minste om de twee jaar of op verzoek van een onder een derogatie vallende lidstaat brengen de Commissie en de ECB volgens de procedure van artikel 140, lid 1, VWEU aan de Raad verslag uit. |
(7) |
De nationale wetgeving van de lidstaten, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale banken, dient zo nodig te worden aangepast om deze verenigbaar te maken met de artikelen 130 en 131 VWEU en met de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank („de statuten van het ESCB en van de ECB”). De verslagen van de Commissie en de ECB bevatten een gedetailleerde beoordeling van de verenigbaarheid van de wetgeving van Litouwen met de artikelen 130 en 131 VWEU en met de statuten van het ESCB en van de ECB. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 1 van Protocol nr. 13 betreffende de in artikel 140 VWEU bedoelde convergentiecriteria betekent het in artikel 140, lid 1, eerste streepje, VWEU bedoelde criterium inzake prijsstabiliteit dat een lidstaat een duurzame prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1,5 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Voor de toepassing van het criterium inzake prijsstabiliteit wordt de inflatie gemeten aan de hand van de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (HICP's), als omschreven in Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad (14). Voor de toetsing van het criterium inzake prijsstabiliteit wordt de inflatie van een lidstaat gemeten aan de hand van de procentuele verandering van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers van de voorgaande periode. Een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de inflatiepercentages van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus 1,5 procentpunt, is in aanmerking genomen in de verslagen van de Commissie en de ECB. Over de in april 2014 eindigende periode van één jaar was de verkregen referentiewaarde voor de inflatie 1,7 procent, waarbij de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteerden Letland, Portugal en Ierland waren met inflatiepercentages van respectievelijk 0,1 procent, 0,3 procent en 0,3 procent. Het is gerechtvaardigd om lidstaten waarvan de inflatiegraad niet als een zinvolle benchmark voor andere lidstaten kan worden gezien, niet tot de best presterende lidstaten te rekenen. In het verleden zijn ook in de convergentieverslagen van 2004, 2010 en 2013 dergelijke uitbijters vastgesteld. In de huidige situatie is het gerechtvaardigd Griekenland, Bulgarije en Cyprus van de best presterende landen uit te sluiten (15). Zij werden voor de berekening van de referentiewaarde vervangen door Letland, Portugal en Ierland, de lidstaten die na deze landen de laagste gemiddelde inflatiepercentages hebben. |
(9) |
Overeenkomstig artikel 2 van Protocol nr. 13 vereist het in artikel 140, lid 1, tweede streepje, VWEU bedoelde criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid dat ten aanzien van de lidstaat op het tijdstip van het onderzoek geen besluit van de Raad krachtens artikel 126, lid 6, VWEU geldt waarin wordt vastgesteld dat er in de betrokken lidstaat een buitensporig tekort bestaat. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 13 vereist het in artikel 140, lid 1, derde streepje, VWEU bedoelde criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme (WKM) van het Europees monetair stelsel dat een lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaar vóór het onderzoek zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees monetair stelsel heeft nageleefd. Met name mag de betrokken lidstaat tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover de euro niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd. WKM II verschaft sinds 1 januari 1999 het kader waarin de naleving van het wisselkoerscriterium wordt beoordeeld. De Commissie en de ECB hebben, toen zij in hun verslagen nagingen of aan dit criterium werd voldaan, de op 15 mei 2014 eindigende periode van twee jaar onderzocht. |
(11) |
Overeenkomstig artikel 4 van Protocol nr. 13 vereist het in artikel 140, lid 1, vierde streepje, VWEU genoemde criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet dat een lidstaat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan twee procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Voor de toepassing van de criteria betreffende de convergentie van de rentetarieven werden vergelijkbare rentetarieven op benchmarkobligaties van de overheid met een looptijd van tien jaar gebruikt. Om te beoordelen of aan het criterium inzake het niveau van de rentevoet wordt voldaan, is een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de nominale langetermijnrente van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus twee procentpunten, in aanmerking genomen in de verslagen van de Commissie en de ECB. De referentiewaarde is gebaseerd op de langetermijnrente in Letland (3,3 procent), Ierland (3,5 procent) en Portugal (5,9 procent) en bedroeg in de in april 2014 eindigende periode van één jaar 6,2 procent. |
(12) |
Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 13 worden de statistische gegevens die nodig zijn om te beoordelen of aan de convergentiecriteria wordt voldaan, door de Commissie verstrekt. De Commissie heeft die gegevens verstrekt. De begrotingsgegevens zijn door de Commissie verstrekt op basis van de verslagen die de lidstaten vóór 1 april 2014 hadden overgelegd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 479/2009 (16). |
(13) |
Op grond van de door de Commissie en de ECB uitgebrachte verslagen over de vooruitgang die door Litouwen is geboekt bij de nakoming van zijn verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie, wordt geconcludeerd dat:
|
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Litouwen voldoet aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro. De in artikel 4 van de Toetredingsakte van 2003 bedoelde derogatie van Litouwen wordt met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 23 juli 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
S. GOZI
(1) Beschikking 98/317/EG van de Raad van 3 mei 1998 overeenkomstig artikel 109 J, lid 4, van het Verdrag (PB L 139 van 11.5.1998, blz. 30).
(2) Beschikking 2000/427/EG van de Raad van 19 juni 2000 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van één munt door Griekenland op 1 januari 2001 (PB L 167 van 7.7.2000, blz. 19).
(3) Beschikking 2006/495/EG van de Raad van 11 juli 2006 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slovenië op 1 januari 2007 (PB L 195 van 15.7.2006, blz. 25).
(4) Beschikking 2007/503/EG van de Raad van 10 juli 2007 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Cyprus op 1 januari 2008 (PB L 186 van 18.7.2007, blz. 29).
(5) Beschikking 2007/504/EG van de Raad van 10 juli 2007 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Malta op 1 januari 2008 (PB L 186 van 18.7.2007, blz. 32).
(6) Beschikking 2008/608/EG van de Raad van 8 juli 2008 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slowakije op 1 januari 2009 (PB L 195 van 24.7.2008, blz. 24).
(7) Besluit 2010/416/EU van de Raad van 13 juli 2010 overeenkomstig artikel 140, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de euro door Estland op 1 januari 2011 (PB L 196 van 28.7.2010, blz. 24).
(8) Besluit 2013/387/EU van de Raad van 9 juli 2013 betreffende de aanneming van de euro door Letland op 1 januari 2014 (PB L 195 van 18.7.2013, blz. 24).
(9) PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.
(10) PB L 157 van 21.6.2005, blz. 203.
(11) PB L 112 van 24.4.2012, blz. 21.
(12) PB C 236 van 2.8.1997, blz. 5.
(13) PB C 73 van 25.3.2006, blz. 21.
(14) Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad van 23 oktober 1995 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (PB L 257 van 27.10.1995, blz. 1).
(15) In april 2014 bedroeg het gemiddelde inflatiepercentage over twaalf maanden van Griekenland, Bulgarije en Cyprus respectievelijk – 1,2 %, – 0,8 % en – 0,4 % en dat van de eurozone 1,0 %.
(16) Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1).
31.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 228/33 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 29 juli 2014
houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/88/EU tot tijdelijke opschorting van de invoer uit Bangladesh van levensmiddelen die betelbladeren („Piper betle”) bevatten of die daaruit bestaan, wat betreft de geldigheidsduur van dat besluit
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 5327)
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/510/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name artikel 53, lid 1, onder b), i),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsbesluit 2014/88/EU van de Commissie (2) werd vastgesteld naar aanleiding van het hoge aantal via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders gemaakte meldingen van de aanwezigheid van een groot aantal salmonellastammen in levensmiddelen, waaronder Salmonella Typhimurium. Die stam is het op één na meest gemelde serotype bij mensen en er is een hoge prevalentie gevonden in levensmiddelen uit Bangladesh die betelbladeren („Piper betle”, algemeen bekend als „betelpeper” of „sirih”) bevatten of daaruit bestaan. Sinds 2011 heeft het Verenigd Koninkrijk melding gemaakt van verschillende uitbraken van salmonellavergiftigingen door betelbladeren. Daarnaast is het waarschijnlijk dat een aantal gevallen in de Unie niet is gemeld. |
(2) |
Bijgevolg verbiedt Uitvoeringsbesluit 2014/88/EU de invoer in de Unie uit Bangladesh van levensmiddelen die betelbladeren bevatten of die daaruit bestaan tot en met 31 juli 2014. |
(3) |
In februari 2014 heeft Bangladesh een actualisering ingediend over de uitvoering van zijn actieplan voor het verhelpen van de tekortkomingen die tijdens het door het Voedsel- en Veterinair Bureau van de Europese Commissie in 2013 uitgevoerde controleonderzoek zijn vastgesteld. In de actualisering werd aangegeven dat de uitvoering nog steeds gaande is en nog niet is voltooid. |
(4) |
Een aantal openstaande kwesties moet dus nog worden aangepakt. In het bijzonder is het door de bedrijfstak voorgestelde uitvoerprogramma voor de uitvoer van betelbladeren nog niet opgestart. Het zelf opgelegde verbod op de uitvoer van betelbladeren dat door Bangladesh in mei 2013 is ingesteld, blijft van kracht. Het verbod blijkt echter niet volledig doeltreffend te zijn, en sinds de vaststelling ervan zijn negen gevallen van pogingen tot invoer in de Unie van betelbladeren via het systeem voor snelle waarschuwingen gemeld. Er kan derhalve niet worden geconcludeerd dat de door Bangladesh geboden garanties voldoende zijn om de ernstige risico's voor de menselijke gezondheid te verhelpen. De bij Uitvoeringsbesluit 2014/88/EU vastgestelde noodmaatregelen moeten derhalve worden gehandhaafd. |
(5) |
De geldigheidsduur van Uitvoeringsbesluit 2014/88/EU moet daarom tot en met 30 juni 2015 worden verlengd. |
(6) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 4 van Uitvoeringsbesluit 2014/88/EU wordt vervangen door:
„Artikel 4
Dit besluit is van toepassing tot en met 30 juni 2015.”.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 29 juli 2014.
Voor de Commissie
Tonio BORG
Lid van de Commissie
(1) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
(2) Uitvoeringsbesluit 2014/88/EU van de Commissie van 13 februari 2014 tot tijdelijke opschorting van de invoer uit Bangladesh van levensmiddelen die betelbladeren („Piper betle”) bevatten of die daaruit bestaan (PB L 45 van 15.2.2014, blz. 34).