ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
58e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/1 |
BESLUIT (EU) 2015/1878 VAN DE RAAD
van 8 oktober 2015
tot machtiging van het Koninkrijk België en de Republiek Polen om het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CMNI) te ratificeren en tot machtiging van de Republiek Oostenrijk om ertoe toe te treden
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CMNI) („het Verdrag van Boedapest” of „het Verdrag”) is een waardevol instrument voor de bevordering van de binnenvaart in Europa. |
(2) |
De Unie heeft exclusieve externe bevoegdheid in het bijzonder met betrekking tot artikel 29 van het Verdrag van Boedapest in zoverre de bepalingen van dat artikel van invloed zijn op de regels die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1). |
(3) |
Aan het Verdrag van Boedapest kan niet worden deelgenomen door regionale organisaties voor economische integratie zoals de Europese Unie. Bijgevolg kan de Unie geen partij worden bij het Verdrag. |
(4) |
De lidstaten die beschikken over bevaarbare binnenwateren die tot het toepassingsgebied van het Verdrag van Boedapest behoren, moeten derhalve worden gemachtigd om het verdrag te ratificeren of ertoe toe te treden. |
(5) |
Het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Republiek Tsjechië, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, de Republiek Kroatië, het Groot-Hertogdom Luxemburg, Hongarije, het Koninkrijk der Nederlanden, Roemenië, de Slowaakse Republiek zijn partij bij het Verdrag van Boedapest. |
(6) |
Het Koninkrijk België heeft het Verdrag van Boedapest geratificeerd na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 593/2008 uit hoofde waarvan de Unie exclusieve externe bevoegdheid heeft verkregen. De Raad dient het Koninkrijk België daarom ex post machtiging te verlenen voor de ratificatie van het Verdrag. |
(7) |
De Republiek Oostenrijk en de Republiek Polen, die beide beschikken over bevaarbare binnenwateren die tot het toepassingsgebied van het Verdrag van Boedapest behoren, hebben belangstelling getoond om partij te worden bij het Verdrag. |
(8) |
De overige lidstaten hebben de Commissie meegedeeld dat zij niet beschikken over bevaarbare binnenwateren die tot het toepassingsgebied van het Verdrag van Boedapest behoren en er bijgevolg geen belang bij hebben het Verdrag te ratificeren of er partij bij te worden. |
(9) |
Volgens het Verdrag van Boedapest mogen de verdragsluitende staten verklaringen afleggen over het toepassingsgebied van het Verdrag. Bijgevolg dienen de Republiek Oostenrijk en de Republiek Polen de op grond van de bepalingen van het verdrag toegestane verklaringen af te leggen die zij relevant en noodzakelijk achten. |
(10) |
Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening (EG) nr. 593/2008 en nemen dan ook deel aan de vaststelling en de toepassing van dit besluit. |
(11) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Raad machtigt het Koninkrijk België en de Republiek Polen om het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CMNI) te ratificeren en machtigt de Republiek Oostenrijk ertoe toe te treden.
De tekst van de Overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De Republiek Oostenrijk en de Republiek Polen leggen de op grond van het Verdrag van Boedapest toegestane relevante verklaringen af.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Oostenrijk en de Republiek Polen.
Gedaan te Luxemburg, 8 oktober 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
J. ASSELBORN
(1) Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/3 |
VERDRAG VAN BOEDAPEST
inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CMNI) (1)
DE STATEN DIE PARTIJ ZIJN BIJ DIT VERDRAG,
OVERWEGENDE de aanbevelingen in de slotakte van de Conferentie inzake veiligheid en samenwerking in Europa van 1 augustus 1975 voor de harmonisering van rechtsvoorschriften ten behoeve van de ontwikkeling van het verkeer door de lidstaten van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en de Donaucommissie, in samenwerking met de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties,
ERKENNENDE de noodzaak en doelmatigheid uniforme voorschriften vast te stellen inzake overeenkomsten voor het vervoer van goederen over de binnenwateren,
HEBBEN BESLOTEN met dit doel een verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit Verdrag:
1. |
wordt verstaan onder „vervoerovereenkomst”, elke overeenkomst, ongeacht hoe deze wordt aangeduid, waarbij een vervoerder zich verbindt tegen betaling van vracht goederen te vervoeren over de binnenwateren; |
2. |
wordt verstaan onder „vervoerder”, een ieder door wie of namens wie een vervoerovereenkomst is gesloten met een afzender; |
3. |
wordt verstaan onder „ondervervoerder”, een ieder, anders dan de ondergeschikte of lasthebber van de vervoerder, aan wie de uitvoering van het vervoer geheel of gedeeltelijk door de vervoerder is toevertrouwd; |
4. |
wordt verstaan onder „afzender”, een ieder door wie of namens wie of voor wiens rekening een vervoerovereenkomst is gesloten met een vervoerder; |
5. |
wordt verstaan onder „geadresseerde”, de persoon die gerechtigd is de goederen in ontvangst te nemen; |
6. |
wordt verstaan onder „vervoersdocument”, een document dat het bewijs vormt van een vervoerovereenkomst en dat de inontvangstneming of het aan boord nemen van goederen door een vervoerder aantoont, opgemaakt in de vorm van een cognossement of vrachtbrief of in de vorm van elk ander in de handel gebruikelijk document; |
7. |
wordt onder „goederen” niet begrepen gesleepte of geduwde vaartuigen, noch de bagage noch de voertuigen van de vervoerde personen; indien de goederen in een container, op een pallet of in of op een soortgelijke vervoerseenheid zijn samengebracht of indien zij zijn verpakt, wordt onder „goederen” eveneens deze vervoerseenheid of verpakking verstaan, indien deze door de afzender wordt verschaft; |
8. |
wordt verstaan onder „schriftelijk”, tenzij de betrokken personen anders zijn overeengekomen, ook de situatie waarbij informatie wordt doorgegeven via elektronische, optische of soortgelijke communicatiemiddelen, met inbegrip van, doch niet beperkt tot, telegrammen, telefaxen, telexberichten, elektronische post of elektronische gegevensuitwisseling (EDI), mits de informatie beschikbaar blijft om vervolgens als referentie te worden gebruikt; |
9. |
dient onder het overeenkomstig dit Verdrag toepasselijke recht van een Staat te worden verstaan, de in deze Staat geldende rechtsnormen met uitzondering van de rechtsnormen van het internationale privaatrecht. |
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Dit Verdrag is van toepassing op iedere vervoerovereenkomst waarbij de laadhaven of plaats van inontvangstneming en loshaven of plaats van aflevering zijn gelegen in twee verschillende Staten waarvan er ten minste één Partij is bij dit Verdrag. Indien de overeenkomst een keuze biedt tussen meerdere loshavens of plaatsen van aflevering, is de loshaven of de plaats waar de goederen feitelijk zijn afgeleverd, bepalend.
2. Indien de vervoerovereenkomst betrekking heeft op het vervoer van goederen zonder overslag, zowel over de binnenwateren als over de wateren die onder maritieme reglementeringen vallen, is dit Verdrag ook op deze overeenkomst van toepassing overeenkomstig de in het eerste lid bepaalde voorwaarden, tenzij:
a) |
in overeenstemming met het toepasselijke zeerecht een zeecognossement is opgesteld, dan wel |
b) |
de af te leggen afstand over wateren die onder maritieme reglementeringen vallen de langste is. |
3. Dit Verdrag is van toepassing ongeacht de nationaliteit, plaats van registratie of thuishaven van het schip en ongeacht het feit of het schip een zeeschip of een binnenschip is en ongeacht de nationaliteit, woonplaats, zetel of verblijfplaats van de vervoerder, de afzender of de geadresseerde.
HOOFDSTUK II
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN
Artikel 3
Inontvangstneming, vervoer en aflevering van de goederen
1. De vervoerder is verplicht de goederen binnen de gestelde termijn naar de plaats van aflevering te vervoeren en deze bij de geadresseerde af te leveren in dezelfde staat als waarin hij ze heeft overhandigd gekregen.
2. Tenzij anders is overeengekomen vinden de inontvangstneming en aflevering van de goederen plaats aan boord van het schip.
3. De vervoerder bepaalt welk schip moet worden gebruikt. Hij is verplicht, voorafgaand aan en bij aanvang van de reis, er naar behoren op toe te zien dat het schip, rekening houdend met de te vervoeren goederen, geschikt is om de lading in te nemen, geschikt is om te varen en voorzien is van de ingevolge de geldende regelgeving vereiste uitrusting en bemanning en dat de voor het vervoer van de betrokken goederen vereiste nationale en internationale vergunningen aanwezig zijn.
4. Indien is overeengekomen het vervoer te verrichten met een bepaald schip of een bepaald type schip, is de vervoerder, zonder toestemming van de afzender, slechts gerechtigd de goederen geheel of gedeeltelijk te laden of over te laden op een ander schip of een ander type schip,
a) |
bij omstandigheden zoals laagwater, aanvaringen of andere stremmingen van het scheepsverkeer die ten tijde van het sluiten van de vervoerovereenkomst niet te voorzien waren en die het laden of overladen van de goederen noodzakelijk maken voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst en wanneer de vervoerder niet binnen een passende termijn instructies van de afzender kan verkrijgen, of |
b) |
wanneer dit in overeenstemming is met de gebruiken in de haven waarin het schip zich bevindt. |
5. Onverminderd de verplichtingen van de afzender, staat de vervoerder ervoor in dat het laden, het stuwen en het vastzetten van de goederen de veiligheid van het schip niet in gevaar brengt.
6. De vervoerder mag de goederen slechts vervoeren op het dek of in open ruimen indien dit met de afzender is overeengekomen of indien dit in overeenstemming is met het handelsgebruik of vereist is op grond van geldende voorschriften.
Artikel 4
Ondervervoerder
1. De overeenkomst die beantwoordt aan de begripsomschrijving van artikel 1, eerste lid, gesloten tussen een vervoerder en een ondervervoerder dient te worden beschouwd als een vervoerovereenkomst in de zin van dit Verdrag. Met betrekking tot deze overeenkomst zijn alle bepalingen van dit Verdrag die betrekking hebben op de afzender van toepassing op de vervoerder en alle bepalingen van dit Verdrag die betrekking hebben op de vervoerder op de ondervervoerder.
2. Wanneer de vervoerder de uitvoering van het vervoer geheel of gedeeltelijk heeft toevertrouwd aan een ondervervoerder, ongeacht of dit gebeurt ter uitvoering van een hem in de vervoerovereenkomst toegekend recht of niet, blijft de vervoerder, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, aansprakelijk voor het gehele vervoer. Alle bepalingen van dit Verdrag die betrekking hebben op de aansprakelijkheid van de vervoerder zijn ook van toepassing op de aansprakelijkheid van de ondervervoerder met betrekking tot het door deze laatste verrichte vervoer.
3. De vervoerder dient de afzender in elk geval te informeren wanneer hij de uitvoering van het vervoer geheel of gedeeltelijk toevertrouwt aan een ondervervoerder.
4. ledere afspraak met de afzender of de geadresseerde waardoor de aansprakelijkheid van de vervoerder wordt uitgebreid in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, is alleen bindend voor de ondervervoerder voor zover deze hiermee uitdrukkelijk en schriftelijk heeft ingestemd. De ondervervoerder kan zich beroepen op alle verweren die de vervoerder op grond van de vervoerovereenkomst ter beschikking staan.
5. Indien en voor zover zowel de vervoerder als de ondervervoerder aansprakelijk zijn, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk. Niets in dit artikel doet afbreuk aan het recht van verhaal tussen hen.
Artikel 5
Afleveringstermijn
De vervoerder is verplicht de goederen af te leveren binnen de in de vervoerovereenkomst overeengekomen termijn of, indien geen termijn is overeengekomen, binnen de termijn die redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder mag worden verlangd, rekening houdend met de omstandigheden van de reis en met een ongehinderde vaart.
Artikel 6
Verplichtingen van de afzender
1. De afzender is verplicht de uit hoofde van de vervoerovereenkomst verschuldigde bedragen te voldoen.
2. De afzender verschaft de vervoerder, voorafgaand aan de overhandiging van de goederen, schriftelijk de volgende gegevens met betrekking tot de te vervoeren goederen:
a) |
afmetingen, aantal of gewicht en stuwfactor van de goederen; |
b) |
markeringen die nodig zijn voor de identificatie van de goederen; |
c) |
aard, kenmerken en eigenschappen van de goederen; |
d) |
instructies voor de douanerechtelijke of administratieve behandeling van de goederen; |
e) |
andere noodzakelijke gegevens die in het vervoersdocument moeten worden vermeld. |
De afzender verschaft bovendien aan de vervoerder, bij overhandiging van de goederen, alle voorgeschreven begeleidende documenten.
3. De afzender verpakt, indien de aard van de goederen dit vereist, rekening houdend met het overeengekomen vervoer, de goederen zodanig dat deze niet verloren kunnen gaan of kunnen worden beschadigd in de periode tussen de inontvangstneming en de aflevering door de vervoerder, en zodanig dat zij geen schade aan het schip of aan andere goederen kunnen veroorzaken. Bovendien draagt de afzender, rekening houdend met het overeengekomen vervoer, zorg voor een passende markering in overeenstemming met de toepasselijke internationale of nationale regelgeving of, bij gebrek aan dergelijke regelgeving, in overeenstemming met de in de binnenvaart algemeen erkende regels en gebruiken.
4. Onverminderd de verplichtingen van de vervoerder, moet de afzender de goederen laden, stuwen en vastzetten in overeenstemming met de gebruiken in de binnenvaart, tenzij in de vervoerovereenkomst anders is bepaald.
Artikel 7
Gevaarlijke of milieuschadelijke goederen
1. Indien gevaarlijke of milieuschadelijke goederen moeten worden vervoerd is de afzender verplicht, alvorens de goederen te overhandigen, en in aanvulling op de in artikel 6, tweede lid, bedoelde gegevens, de vervoerder schriftelijk en uitdrukkelijk in te lichten over het gevaar en de milieurisico's inherent aan de goederen, alsmede over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
2. Indien voor het vervoer van de gevaarlijke of milieuschadelijke goederen een vergunning vereist is, verschaft de afzender de noodzakelijke documenten uiterlijk bij de overhandiging van de goederen.
3. Wanneer gevaarlijke of milieuschadelijke goederen door het ontbreken van een administratieve vergunning niet verder vervoerd, gelost of afgeleverd kunnen worden, komen de kosten voor de terugreis van de goederen naar de laadhaven of naar een meer nabijgelegen plaats waar ze kunnen worden gelost en afgeleverd of verwijderd, ten laste van de afzender.
4. In geval van onmiddellijk gevaar voor personen, materiële zaken of het milieu, is de vervoerder gerechtigd de goederen te lossen, onschadelijk te maken, of, mits een dergelijke maatregel met betrekking tot het gevaar dat van de goederen uitgaat niet onevenredig is, te vernietigen, ook indien hij vóór hij de goederen in ontvangst nam in kennis was gesteld of op grond van andere informatie op de hoogte was van de aard van het gevaar of de milieurisico's, inherent aan deze goederen.
5. De vervoerder heeft recht op vergoeding van de door hem geleden schade, indien hij gerechtigd is om de in het derde of vierde lid bedoelde maatregelen te nemen.
Artikel 8
Aansprakelijkheid van de afzender
1. De afzender, ook al heeft deze geen schuld, is aansprakelijk voor alle schaden en kosten die voor de vervoerder of ondervervoerder zijn ontstaan als gevolg van het feit dat:
a) |
de in artikel 6, tweede lid, of artikel 7, eerste lid, bedoelde gegevens of bijzonderheden ontbreken, onjuist of onvolledig zijn; |
b) |
de gevaarlijke of milieuschadelijke goederen niet in overeenstemming met de toepasselijke internationale of nationale regelgeving of, bij gebrek aan dergelijke regelgeving, in overeenstemming met de in de binnenvaart algemeen erkende regels en gebruiken gemarkeerd of geëtiketteerd zijn; |
c) |
de noodzakelijke begeleidende documenten ontbreken, onjuist of onvolledig zijn. |
De vervoerder kan zich niet beroepen op de aansprakelijkheid van de afzender, indien bewezen wordt dat de schuld aan hemzelf, zijn ondergeschikten of lasthebbers te wijten is. Hetzelfde geldt voor de ondervervoerder.
2. De afzender is op gelijke wijze als voor zijn eigen handelen en nalaten, aansprakelijk voor het handelen en nalaten van de personen van wie hij zich bedient bij het verrichten van de taken en het nakomen van de verplichtingen genoemd in de artikelen 6 en 7, voor zover deze personen handelen in de uitoefening van hun functie.
Artikel 9
Ontbinding van de vervoerovereenkomst door de vervoerder
1. De vervoerder kan de vervoerovereenkomst ontbinden wanneer de afzender zijn in artikel 6, tweede lid, of in artikel 7, eerste en tweede lid, bedoelde verplichtingen niet nagekomen is.
2. Indien de vervoerder gebruikmaakt van zijn recht tot ontbinding, kan hij de goederen op kosten van de afzender lossen en, naar keuze, betaling van de volgende bedragen verlangen:
a) |
een derde van de overeengekomen vracht, of |
b) |
naast de eventuele overliggelden, een schadevergoeding gelijk aan het bedrag van de gemaakte kosten en de ontstane schade alsmede, wanneer de reis is aangevangen, de evenredige vracht voor het reeds afgelegde deel van de reis. |
Artikel 10
Aflevering van de goederen
1. Behoudens de verplichting van de afzender bedoeld in artikel 6, eerste lid, is de geadresseerde, die na aankomst van de goederen op de plaats van aflevering om aflevering van de goederen verzoekt, in overeenstemming met de vervoerovereenkomst aansprakelijk voor de vracht en de overige op de goederen rustende vorderingen, alsmede voor zijn bijdragen in geval van averij-grosse. Bij het ontbreken van een vervoersdocument of wanneer dit document niet is overgelegd, is de geadresseerde aansprakelijk voor de met de afzender overeengekomen vracht, indien deze overeenkomt met hetgeen in de handel gebruikelijk is.
2. De terbeschikkingstelling van de goederen aan de geadresseerde in overeenstemming met de vervoerovereenkomst of met de in de desbetreffende handel geldende gebruiken of met de in de loshaven geldende voorschriften wordt als aflevering beschouwd. De voorgeschreven overhandiging van de goederen aan een autoriteit of aan een derde wordt eveneens als aflevering beschouwd.
HOOFDSTUK III
VERVOERSDOCUMENTEN
Artikel 11
Aard en inhoud
1. De vervoerder is verplicht voor elk vervoer van goederen waarop dit Verdrag van toepassing is een vervoersdocument op te maken; hij is alleen verplicht een cognossement op te maken indien de afzender daarom verzoekt en indien dit is overeengekomen voorafgaand aan het laden van de goederen of voor hun inontvangstneming ten vervoer. De afwezigheid of onvolledigheid van een vervoersdocument tast niet de geldigheid van de vervoerovereenkomst aan.
2. Het originele exemplaar van het vervoersdocument moet door de vervoerder, de schipper of door een door de vervoerder gemachtigde persoon worden ondertekend. De vervoerder kan eisen dat de afzender het origineel of een afschrift mede ondertekent. De ondertekening mag handgeschreven zijn, gedrukt in facsimile, aangebracht door middel van perforatie of stempel, worden weergegeven in de vorm van symbolen of door elk ander mechanisch of elektronisch middel, mits het procedé niet in strijd is met het recht van de Staat waar het vervoersdocument is uitgegeven.
3. Het vervoersdocument levert bewijs, behoudens tegenbewijs, van het sluiten en de inhoud van de vervoerovereenkomst alsmede van de inontvangstneming van de goederen door de vervoerder. Het vervoersdocument levert in het bijzonder het vermoeden op dat de goederen als omschreven in het document ten vervoer in ontvangst werden genomen.
4. Indien het vervoersdocument een cognossement is, levert alleen dit bewijs in de betrekkingen tussen de vervoerder en de geadresseerde. Voor de betrekkingen tussen de vervoerder en de afzender blijven de voorwaarden van de vervoerovereenkomst doorslaggevend.
5. Het vervoersdocument bevat behalve de aanduiding ervan, de volgende gegevens:
a) |
de naam, woonplaats, zetel of verblijfplaats van de vervoerder en van de afzender; |
b) |
de geadresseerde van de goederen; |
c) |
de naam of het nummer van het schip, indien de goederen aan boord zijn genomen, of de vermelding in het vervoersdocument dat de goederen door de vervoerder in ontvangst zijn genomen, maar nog niet aan boord van het schip zijn geladen; |
d) |
de laadhaven of de plaats van inontvangstneming en de loshaven of de plaats van aflevering; |
e) |
de gebruikelijke aanduiding van het soort goederen en hun verpakking en, voor gevaarlijke of milieuschadelijke goederen, hun aanduiding overeenkomstig de geldende voorschriften, of bij gebreke hiervan, hun algemene aanduiding; |
f) |
de afmetingen, het aantal of het gewicht alsmede de identificatiemarkeringen van de aan boord genomen of ten vervoer in ontvangst genomen goederen; |
g) |
de vermelding, in voorkomend geval, dat de goederen aan dek of in open ruimen kunnen of moeten worden vervoerd; |
h) |
de ten aanzien van de vracht overeengekomen bepalingen; |
i) |
in geval van vrachtbrieven, de aanduiding dat het een origineel of een afschrift betreft; in geval van cognossementen, het aantal originele exemplaren; |
j) |
de dag en de plaats van uitgifte. |
Het ontbreken van één of meer in dit lid genoemde gegevens tast de juridische aard van een vervoersdocument in de zin van artikel 1, zesde lid, van dit Verdrag niet aan.
Artikel 12
Voorbehouden in de vervoersdocumenten
1. De vervoerder is gerechtigd in het vervoersdocument voorbehouden op te nemen:
a) |
betreffende de afmetingen, het aantal of het gewicht van de goederen, indien hij redenen heeft om te vermoeden dat de door de afzender verschafte gegevens onjuist zijn of indien hij onvoldoende middelen heeft gehad om deze gegevens te controleren, met name omdat de goederen niet in zijn aanwezigheid zijn geteld, gemeten of gewogen, alsmede omdat de afmetingen of het gewicht zonder uitdrukkelijke overeenstemming zijn vastgesteld door middel van scheepsmeting; |
b) |
betreffende de identificatiemarkeringen, indien deze niet duidelijk en duurzaam op de goederen zelf of, indien de goederen zijn verpakt, op de vaten of de verpakkingen zijn aangebracht; |
c) |
betreffende de zichtbare staat van de goederen. |
2. Indien de vervoerder geen melding maakt van de zichtbare staat van de goederen of ten aanzien hiervan geen voorbehoud maakt, wordt hij geacht in het vervoersdocument te hebben vermeld dat de goederen zich in een zichtbaar goede staat bevonden.
3. Indien de goederen, in overeenstemming met de gegevens in het vervoersdocument, in een container of in ruimen van het schip zijn gestuwd die door andere personen dan de vervoerder, zijn ondergeschikten of lasthebbers zijn verzegeld, en de container of de zegels niet beschadigd of verbroken zijn tot aan de loshaven of de plaats van aflevering, wordt vermoed dat het verlies of de beschadiging van de goederen niet tijdens het vervoer heeft plaatsgevonden.
Artikel 13
Cognossement
1. De originele exemplaren van een cognossement zijn waardepapieren die zijn gesteld op naam van de geadresseerde, aan order of aan toonder.
2. Op de plaats van aflevering worden de goederen slechts afgeleverd tegen overhandiging van het eerst overgelegde originele exemplaar van het cognossement; daarna kan de aflevering niet meer worden geëist tegen overhandiging van de overige originele exemplaren.
3. Wanneer de goederen door de vervoerder in ontvangst zijn genomen, heeft de overhandiging van het cognossement aan een persoon die daardoor gerechtigd is de goederen te ontvangen, wat betreft het verkrijgen van rechten ten aanzien van de goederen, dezelfde gevolgen als de overhandiging van de goederen zelf.
4. Wanneer het cognossement is overgedragen aan een derde, met inbegrip van de geadresseerde, die te goeder trouw heeft gehandeld door zich te baseren op de in het cognossement vermelde omschrijving van de goederen, kan het bewijs van het tegengestelde van het vermoeden van artikel 11, derde lid, en artikel 12, tweede lid, niet tegen hem worden ingeroepen.
HOOFDSTUK IV
HET RECHT OM OVER DE GOEDEREN TE BESCHIKKEN
Artikel 14
Beschikkingsgerechtigde
1. De afzender heeft het recht over de goederen te beschikken; hij kan met name eisen dat de vervoerder het vervoer van de goederen niet voortzet, dat hij de plaats van aflevering wijzigt of dat hij de goederen aan een andere geadresseerde aflevert dan die in het vervoersdocument vermeld staat.
2. Het beschikkingsrecht van de afzender vervalt zodra de geadresseerde, na aankomst van de goederen op de voorziene afleveringsplaats, om aflevering van de goederen heeft verzocht en,
a) |
bij vervoer onder vrachtbrief, zodra het origineel aan de geadresseerde is overhandigd; |
b) |
bij vervoer onder cognossement, zodra de afzender zich heeft ontdaan van alle in zijn bezit zijnde originele exemplaren door deze aan een andere persoon te overhandigen. |
3. Door een daartoe strekkende vermelding in de vrachtbrief kan de afzender bij de uitgifte hiervan ten gunste van de geadresseerde afzien van zijn beschikkingsrecht.
Artikel 15
Voorwaarden voor het uitoefenen van het beschikkingsrecht
De afzender of, in de gevallen van artikel 14, tweede en derde lid, de geadresseerde, dient, indien hij zijn beschikkingsrecht wenst uit te oefenen,
a) |
wanneer het een cognossement betreft, hiervan alle originele exemplaren over te leggen vóór de aankomst van de goederen op de geplande plaats van aflevering; |
b) |
wanneer het een ander vervoersdocument betreft dan een cognossement, het vervoersdocument over te leggen waarin de nieuwe aan de vervoerder gegeven instructies dienen te worden vermeld; |
c) |
aan de vervoerder alle door de uitvoering van de instructies ontstane kosten en schaden te vergoeden; |
d) |
bij lossing van de goederen vóór aankomst op de geplande plaats van aflevering, de totale overeengekomen vracht te betalen, tenzij in de vervoerovereenkomst anders is bepaald. |
HOOFDSTUK V
AANSPRAKELIJKHEID VAN DE VERVOERDER
Artikel 16
Aansprakelijkheid voor schade
1. De vervoerder is aansprakelijk voor schade door verlies of door beschadiging van de goederen die ontstaat tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen ten vervoer en het ogenblik van hun aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering, voor zover hij niet bewijst dat de schade voortvloeit uit omstandigheden die een zorgvuldig vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
2. De aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade door verlies of door beschadiging van de goederen die ontstaat vóór het ogenblik van laden in het schip of na het ogenblik van lossing, wordt geregeld door het op de vervoerovereenkomst toepasselijke recht van een Staat.
Artikel 17
Ondergeschikten en lasthebbers
1. De vervoerder is op gelijke wijze als voor zijn eigen handelen en nalaten, aansprakelijk voor het handelen en nalaten van zijn ondergeschikten en lasthebbers van wier diensten hij gebruik maakt tijdens de uitvoering van de vervoerovereenkomst, indien deze personen in de uitoefening van hun functie hebben gehandeld.
2. Indien het vervoer wordt verricht door een ondervervoerder als bedoeld in artikel 4, is de vervoerder eveneens aansprakelijk voor het handelen en nalaten van de ondervervoerder en diens ondergeschikten en lasthebbers, indien deze personen in de uitoefening van hun functie hebben gehandeld.
3. Indien een vordering wordt ingesteld tegen de ondergeschikten en lasthebbers van de vervoerder of van de ondervervoerder, hebben deze personen, indien zij bewijzen dat zij hebben gehandeld in de uitoefening van hun functie, recht op dezelfde ontheffingen en dezelfde beperkingen van aansprakelijkheid als die waarop de vervoerder of de ondervervoerder zich krachtens dit Verdrag kan beroepen.
4. Een loods die door een autoriteit wordt aangewezen en niet vrij kan worden gekozen, wordt niet beschouwd als ondergeschikte of lasthebber in de zin van het eerste lid.
Artikel 18
Bijzondere ontheffingen van aansprakelijkheid
1. De vervoerder en de ondervervoerder zijn ontheven van aansprakelijkheid, indien het verlies, de schade of de vertraging het gevolg is van één van de hierna opgesomde omstandigheden of risico's:
a) |
het handelen of nalaten van de afzender, van de geadresseerde of van de persoon die beschikkingsbevoegd is; |
b) |
het behandelen, laden, stuwen of lossen van de goederen door de afzender of de geadresseerde of derden die handelen voor de afzender of de geadresseerde; |
c) |
het vervoer van goederen op het dek of in open ruimen, indien dit overeengekomen is met de afzender, of in overeenstemming is met de desbetreffende handelsgebruiken of indien dit vereist is op grond van de geldende regelgeving; |
d) |
de aard van de goederen waardoor zij geheel of gedeeltelijk blootstaan aan verlies of schade, met name door breuk, roest, intern bederf, uitdroging, lekkage, normaal verlies tijdens het vervoer (in volume of gewicht) of door ongedierte of knaagdieren; |
e) |
het ontbreken of gebrekkigheid van de verpakking bij goederen, die door hun aard aan verlies of schade blootstaan, indien zij niet of ondeugdelijk zijn verpakt; |
f) |
onvoldoende of gebrekkige identificatiemarkeringen van de goederen; |
g) |
hulp- of reddingsoperaties of pogingen daartoe op de vaarwegen; |
h) |
vervoer van levende dieren, tenzij de vervoerder de maatregelen niet heeft getroffen of de instructies niet heeft nageleefd die in de vervoerovereenkomst overeengekomen zijn. |
2. Wanneer, gelet op de omstandigheden van het geval, schade een gevolg heeft kunnen zijn van één van de in het eerste lid van dit artikel genoemde omstandigheden of risico's, wordt vermoed dat de schade is ontstaan door deze omstandigheid of dit risico. Dit vermoeden vervalt, indien de benadeelde bewijst dat de schade niet of niet uitsluitend voortvloeit uit één van de in het eerste lid van dit artikel genoemde omstandigheden of risico's.
Artikel 19
Berekening van de schadevergoeding
1. Indien de vervoerder aansprakelijk is voor het volledige verlies van de goederen, is de door hem verschuldigde schadevergoeding gelijk aan de waarde van de goederen op de plaats en dag van aflevering zoals vermeld in de vervoerovereenkomst. De aflevering aan een ander persoon dan de rechthebbende wordt beschouwd als een verlies.
2. Bij gedeeltelijk verlies van of schade aan de goederen, is de vervoerder slechts aansprakelijk voor de waardevermindering.
3. De waarde van de goederen wordt bepaald volgens de beursprijs of, bij gebreke daarvan, volgens de marktprijs, of, bij gebreke van beide, volgens de gebruikelijke waarde van goederen van dezelfde aard en kwaliteit op de plaats van aflevering.
4. Voor goederen die ingevolge hun aard aan verlies tijdens het vervoer onderhevig zijn, is de vervoerder, ongeacht de duur van het vervoer, slechts aansprakelijk voor dat gedeelte van het verlies dat groter is dan het normale verlies tijdens het vervoer (in volume of gewicht) zoals in de vervoerovereenkomst is overeengekomen of dat, bij gebreke daarvan, op grond van de op de plaats van aflevering geldende regelgeving of gebruiken wordt vastgesteld.
5. Het bepaalde in dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van de vervoerder op de vracht zoals voorzien in de vervoerovereenkomst of, bij gebrek aan bijzondere afspraken op dit punt, in toepasselijke nationale regelgeving of gebruiken.
Artikel 20
Maximale aansprakelijkheidsgrenzen
1. Onverminderd artikel 21 en het vierde lid van dit artikel en ongeacht de tegen hem ingestelde vordering, is de vervoerder in geen geval aansprakelijk voor bedragen hoger dan 666,67 rekeneenheden voor elk collo of elke andere laadeenheid of 2 rekeneenheden voor elke kilogram van het in het vervoersdocument genoemde gewicht van de verloren gegane of beschadigde goederen, naargelang het hoogste bedrag. Indien het collo of de andere laadeenheid een container is en in het vervoersdocument geen colli of laadeenheden worden aangegeven als zijnde verpakt in een container, komt in de plaats van 666,67 rekeneenheden een bedrag van 1 500 rekeneenheden voor de container zonder de daarin samengebrachte goederen, plus 25 000 rekeneenheden extra voor de in de container samengebrachte goederen.
2. Indien een container, pallet of soortgelijke vervoerseenheid wordt gebruikt voor het samenbrengen van goederen, wordt elk collo of laadeenheid waarvan in het vervoersdocument is aangegeven dat deze zich in of op die vervoerseenheid bevindt, beschouwd als een collo of een andere laadeenheid. In de andere gevallen worden de goederen die zich in of op een dergelijke vervoerseenheid bevinden beschouwd als een enkele laadeenheid. Indien de vervoerseenheid zelf verloren gaat of wordt beschadigd, wordt deze eenheid, indien deze niet aan de vervoerder toebehoort of door hem is verschaft, beschouwd als een aparte laadeenheid.
3. In geval van schade als gevolg van te late aflevering is de vervoerder slechts aansprakelijk voor enkel het bedrag van de vracht. De ingevolge het eerste lid van dit artikel en de eerste volzin van dit lid verschuldigde schadevergoedingen mogen echter tezamen het bedrag niet te boven gaan dat voortvloeit uit het eerste lid in geval van volledig verlies van de goederen waarvoor de aansprakelijkheid ontstaan is.
4. De in het eerste lid genoemde maximale aansprakelijkheidsgrenzen zijn niet van toepassing:
a) |
indien de aard en hogere waarde van de goederen of de vervoerseenheden uitdrukkelijk zijn vermeld in het vervoersdocument en de vervoerder deze bijzonderheden niet heeft weerlegd, of |
b) |
indien de partijen uitdrukkelijk hogere maximale aansprakelijkheidsgrenzen zijn overeengekomen. |
5. Het totale bedrag dat voor dezelfde schade door de vervoerder, de ondervervoerder en hun ondergeschikten en lasthebbers als vergoeding verschuldigd is, mag de som van de in dit artikel bedoelde maximale aansprakelijkheidsgrenzen niet te boven gaan.
Artikel 21
Verval van het recht op beperking van aansprakelijkheid
1. De vervoerder of de ondervervoerder kan geen aanspraak maken op de in dit Verdrag of in de vervoerovereenkomst bedoelde ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid, indien wordt bewezen dat de schade veroorzaakt is door een handelen of nalaten van hemzelf, hetzij met de opzet een dergelijke schade te veroorzaken, hetzij als gevolg van roekeloos gedrag en in de wetenschap dat een dergelijke schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
2. De voor de vervoerder of ondervervoerder optredende ondergeschikten en lasthebbers kunnen evenmin aanspraak maken op de in dit Verdrag of in de vervoerovereenkomst bedoelde ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid, indien wordt bewezen dat zij de schade hebben veroorzaakt op de in het eerste lid omschreven wijze.
Artikel 22
Toepassing van de ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid
De in dit Verdrag voorziene of in de vervoerovereenkomst overeengekomen ontheffingen en beperkingen zijn van toepassing op elke vordering wegens verlies, schade of te late aflevering van de in de vervoerovereenkomst bedoelde goederen, ongeacht of deze vordering is gebaseerd op een vervoerovereenkomst, op onrechtmatige daad of op een andere rechtsgrond.
HOOFDSTUK VI
TERMIJN VOOR HET INSTELLEN VAN VORDERINGEN
Artikel 23
Mededeling van schade
1. De aanvaarding van de goederen zonder voorbehoud door de geadresseerde levert het vermoeden op dat de vervoerder de goederen heeft afgeleverd in dezelfde staat en hoeveelheid als waarin deze aan hem ten vervoer werden overhandigd.
2. De vervoerder en de geadresseerde kunnen eisen dat de staat en hoeveelheid van de goederen ten tijde van de aflevering in aanwezigheid van beide partijen worden vastgesteld.
3. Indien het verlies van of de schade aan de goederen zichtbaar is, moet elk voorbehoud van de geadresseerde schriftelijk worden gemaakt onder vermelding van de algemene aard van de schade, uiterlijk op het moment van aflevering, tenzij de geadresseerde en de vervoerder de toestand van de goederen gezamenlijk hebben vastgesteld.
4. Indien het verlies van of de schade aan de goederen niet zichtbaar is, moet elk voorbehoud van de geadresseerde schriftelijk worden gemaakt onder vermelding van de algemene aard van de schade, uiterlijk binnen zeven opeenvolgende dagen te rekenen vanaf het moment van aflevering, waarbij de benadeelde in dit geval moet bewijzen dat de schade ontstaan is terwijl de goederen zich onder de hoede van de vervoerder bevonden.
5. Voor schade die is ontstaan door vertraging in de aflevering is geen schadevergoeding verschuldigd, tenzij de geadresseerde kan bewijzen dat hij de vertraging binnen een termijn van eenentwintig opeenvolgende dagen na de aflevering van de goederen heeft gemeld aan de vervoerder en de vervoerder deze mededeling ontvangen heeft.
Artikel 24
Verjaring
1. Alle vorderingen die voortvloeien uit een overeenkomst waarop dit Verdrag van toepassing is, verjaren na één jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de goederen zijn of hadden moeten zijn afgeleverd bij de geadresseerde. De dag waarop de verjaringstermijn aanvangt, wordt niet meegerekend.
2. De persoon tegen wie een vordering is ingesteld kan de termijn te allen tijde gedurende de verjaringstermijn verlengen door middel van een schriftelijke verklaring aan de benadeelde. Deze termijn kan opnieuw door één of meerdere verklaringen worden verlengd.
3. Op de stuiting en schorsing van de verjaring is het recht van de Staat van toepassing, dat op de vervoerovereenkomst van toepassing is. De instelling van een vordering bij een procedure ter verdeling van de beperkte aansprakelijkheid van alle uit een schadegeval voortvloeiende vorderingen schorst de verjaring.
4. Een vordering tot verhaal door een persoon die ingevolge dit Verdrag aansprakelijk wordt gesteld, kan ook na afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde verjaringstermijn worden ingesteld, indien een procedure wordt ingesteld binnen 90 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de persoon die de vordering tot verhaal instelt de vordering heeft voldaan of waarop de vordering aan hem is betekend of, indien een procedure wordt ingesteld binnen een langere termijn als het recht van de Staat waar de procedure wordt ingesteld daarin voorziet.
5. Een verjaarde vordering kan niet worden ingesteld in de vorm van een tegenvordering of exceptie.
HOOFDSTUK VII
BEPERKING VAN DE CONTRACTUELE VRIJHEID
Artikel 25
Nietige bedingen
1. Elk beding dat strekt tot uitsluiting, beperking of onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 20, vierde lid, uitbreiding van de aansprakelijkheid in de zin van dit Verdrag van de vervoerder, de ondervervoerder of van hun ondergeschikten of lasthebbers, of die strekt tot omkering van de bewijslast of tot verkorting van de in de artikelen 23 en 24 bedoelde vorderings- en verjaringstermijnen, is nietig. Elk beding dat aanspraken uit hoofde van de verzekering van de goederen toewijst aan de vervoerder is eveneens nietig.
2. Onverminderd het in het eerste lid van dit artikel bepaalde, en zonder afbreuk te doen aan artikel 21, zijn contractuele bedingen toegestaan waarin wordt vastgelegd dat de vervoerder of de ondervervoerder niet aansprakelijk is voor schade veroorzaakt:
a) |
door een handelen of nalaten van de schipper van het schip, de loods of elke andere persoon in dienst van het schip of van de duwboot of de sleepboot tijdens de navigatie of bij de samenstelling of ontkoppeling van een duwkonvooi of sleepkonvooi, mits de vervoerder zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3, derde lid, ten aanzien van de bemanning is nagekomen, tenzij het handelen of nalaten het gevolg was van een opzettelijke poging de schade te veroorzaken of van roekeloos gedrag in de wetenschap dat een dergelijke schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien; |
b) |
door brand of een explosie aan boord van het schip, zonder dat kan worden aangetoond dat de brand of de explosie door schuld van de vervoerder, de ondervervoerder of van hun ondergeschikten of lasthebbers, of door een gebrek aan het schip is veroorzaakt; |
c) |
door gebreken aan zijn schip of aan een gehuurd of gecharterd schip die bestonden voor de aanvang van de reis, indien hij bewijst dat deze gebreken, ondanks inachtneming van de nodige zorgvuldigheid, vóór de aanvang van de reis niet konden worden ontdekt. |
HOOFDSTUK VIII
AANVULLENDE BEPALINGEN
Artikel 26
Averij-grosse
Dit Verdrag doet geen afbreuk aan de toepassing van de bepalingen van de vervoerovereenkomst of van de nationale wetgeving met betrekking tot de berekening van de schade en van de verplichte bijdragen in geval van averij-grosse.
Artikel 27
Andere toepasselijke regelgeving en kernschade
1. Dit Verdrag laat de rechten en verplichtingen van de vervoerder die voortvloeien uit internationale verdragen of uit het nationale recht inzake de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaren van binnenvaart- of zeeschepen onverlet.
2. De vervoerder is ontheven van de aansprakelijkheid uit hoofde van dit Verdrag voor schade veroorzaakt door een kernongeval, indien de exploitant van een kerninstallatie of een voor hem in de plaats tredende persoon voor die schade aansprakelijk is krachtens de wetten en voorschriften van een Staat die de aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie regelen.
Artikel 28
Rekeneenheid
De in artikel 20 van dit Verdrag bedoelde rekeneenheid is het door het Internationale Monetaire Fonds vastgestelde bijzondere trekkingsrecht. De in artikel 20 genoemde bedragen worden geconverteerd in de nationale munteenheid van een Staat op basis van de waarde van die munteenheid op de datum van de uitspraak of op een door de partijen overeengekomen datum. De waarde, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van de nationale munteenheid van een Verdragsluitende Staat, wordt berekend volgens de waarderingsmethode die het Internationale Monetaire Fonds op de desbetreffende datum toepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.
Artikel 29
Aanvullend nationaal recht
1. Bij gebrek aan bepalingen in dit Verdrag wordt de vervoerovereenkomst beheerst door het recht van de door de partijen gekozen Staat.
2. Bij gebrek aan een dergelijke keuze is het recht van de Staat van toepassing waarmee de vervoerovereenkomst de nauwste banden heeft.
3. Vermoed wordt dat de vervoerovereenkomst de nauwste banden heeft met de Staat waarin de vervoerder op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst zijn hoofdvestiging heeft, indien zich in deze Staat ook de laadhaven of plaats van inontvangstneming of de loshaven of de plaats van aflevering of de hoofdvestiging van de afzender bevindt. Indien de vervoerder geen vestiging aan land heeft en hij de vervoerovereenkomst aan boord van zijn schip gesloten heeft, wordt vermoed dat de overeenkomst de nauwste banden heeft met de Staat waarin het schip is geregistreerd of onder de vlag waarvan het vaart, indien zich in deze Staat ook de laadhaven of plaats van inontvangstneming of de loshaven of de plaats van aflevering of de hoofdvestiging van de afzender bevindt.
4. De zakelijke zekerheid waarop de vervoerder aanspraak kan maken voor vorderingen uit hoofde van artikel 10, eerste lid, wordt bepaald door het recht van de Staat waar de goederen zich bevinden.
HOOFDSTUK IX
VERKLARINGEN TEN AANZIEN VAN HET TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 30
Vervoer over bepaalde waterwegen
1. Elke Staat kan, op het tijdstip van ondertekening van dit Verdrag of bij bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij dit Verdrag niet toepast op overeenkomsten inzake vervoer waarbij gebruik wordt gemaakt van bepaalde waterwegen gelegen op zijn grondgebied, waarop geen internationaal scheepvaartregime van toepassing is en die geen verbinding vormen tussen dergelijke internationale waterwegen. In een dergelijke verklaring mogen echter niet alle hoofdwaterwegen van deze Staat worden genoemd.
2. Indien de vervoerovereenkomst betrekking heeft op vervoer van goederen zonder overslag zowel over waterwegen die niet worden genoemd in de verklaring als bedoeld in het eerste lid, als over waterwegen die wel worden genoemd in deze verklaring, is dit Verdrag ook op deze overeenkomst van toepassing, tenzij de op de laatstbedoelde waterwegen af te leggen afstand de langste is.
3. Indien een verklaring overeenkomstig het eerste lid wordt afgelegd, kan elke andere Verdragsluitende Staat verklaren dat ook hij de bepalingen van dit Verdrag niet toepast op de in de verklaring genoemde overeenkomsten. De verklaring overeenkomstig dit lid wordt van kracht met de inwerkingtreding van het Verdrag voor de Staat die de verklaring overeenkomstig het eerste lid heeft afgelegd, echter op zijn vroegst met de inwerkingtreding van het Verdrag voor de Staat die een verklaring overeenkomstig dit lid heeft afgelegd.
4. De verklaringen bedoeld in het eerste en derde lid kunnen op elk tijdstip geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken door middel van een kennisgeving hiertoe aan de depositaris, onder vermelding van de datum waarop de verklaringen ophouden van kracht te zijn. De intrekking van deze verklaringen heeft geen gevolgen voor reeds gesloten overeenkomsten.
Artikel 31
Nationaal vervoer of vervoer om niet
Elke Staat kan op het tijdstip van ondertekening van dit Verdrag, bij bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op elk later tijdstip, verklaren dat hij dit Verdrag eveneens toepast:
a) |
op vervoerovereenkomsten waarbij de laadhaven of plaats van inontvangstneming en de loshaven of plaats van aflevering binnen zijn grondgebied zijn gelegen; |
b) |
in afwijking van artikel 1, eerste lid, op vervoer om niet. |
Artikel 32
Regionale regelgeving met betrekking tot de aansprakelijkheid
1. Elke Staat kan op het tijdstip van ondertekening van dit Verdrag of bij bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op elk later tijdstip, verklaren dat ten aanzien van het vervoer van goederen tussen laadhavens of plaatsen van inontvangstneming en loshavens of plaatsen van aflevering die ofwel beide zijn gelegen op zijn grondgebied of waarvan de ene is gelegen op zijn grondgebied en de andere op het grondgebied van een Staat die dezelfde verklaring heeft afgelegd, de vervoerder niet aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door het handelen of nalaten van de schipper, de loods of elke andere persoon in dienst van het schip of van de duwboot of de sleepboot tijdens de navigatie of bij de samenstelling of ontkoppeling van een duw- of sleepkonvooi, mits de vervoerder zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3, derde lid, ten aanzien van de bemanning is nagekomen, tenzij het handelen of nalaten het gevolg was van een opzettelijke poging de schade te veroorzaken of van roekeloos gedrag in de wetenschap dat een dergelijke schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
2. De regelgeving met betrekking tot de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid treedt tussen twee Verdragsluitende Staten in werking op het tijdstip van inwerkingtreding van dit Verdrag in de tweede Staat die dezelfde verklaring heeft afgelegd. Indien een Staat deze verklaring heeft afgelegd nadat het Verdrag voor hem in werking is getreden, treedt de regelgeving met betrekking tot de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid in werking op de eerste dag van de maand volgend op een termijn van drie maanden vanaf het tijdstip waarop de depositaris in kennis werd gesteld van de verklaring. De regelgeving met betrekking tot de aansprakelijkheid is alleen van toepassing op vervoerovereenkomsten die zijn gesloten na de inwerkingtreding hiervan.
3. Een overeenkomstig het eerste lid afgelegde verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken door middel van een kennisgeving aan de depositaris. In geval van intrekking treedt de regelgeving met betrekking tot de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid, buiten werking op de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving of op een later tijdstip genoemd in de kennisgeving. De intrekking is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten die zijn gesloten voordat de regelgeving met betrekking tot de aansprakelijkheid buiten werking treedt.
HOOFDSTUK X
SLOTBEPALINGEN
Artikel 33
Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring, toetreding
1. Dit Verdrag staat gedurende één jaar op de zetel van de depositaris voor alle Staten open ter ondertekening. De termijn voor ondertekening begint op de dag waarop de depositaris vaststelt dat alle authentieke teksten van het Verdrag aanwezig zijn.
2. Elke Staat kan Partij worden bij dit Verdrag:
a) |
door het te ondertekenen zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; |
b) |
door het te ondertekenen onder voorbehoud van latere bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, en door het vervolgens te bekrachtigen, te aanvaarden of goed te keuren; |
c) |
door na afloop van de termijn voor ondertekening tot het Verdrag toe te treden. |
3. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij de depositaris.
Artikel 34
Inwerkingtreding
1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop vijf Staten dit Verdrag zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring hebben ondertekend of hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bij de depositaris hebben nedergelegd.
2. Voor een Staat die dit Verdrag na inwerkingtreding zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring heeft ondertekend of zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bij de depositaris heeft nedergelegd, treedt dit Verdrag in werking op de eerste dag van de maand volgend op een termijn van drie maanden na ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of na nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
Artikel 35
Opzegging
1. Dit Verdrag kan door een Staat die Partij is worden opgezegd na één jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het Verdrag voor de desbetreffende Staat in werking is getreden.
2. De betekening van de opzegging geschiedt door middel van nederlegging van een akte bij de depositaris.
3. De opzegging wordt van kracht de eerste dag van de maand volgend op een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de datum van nederlegging van de akte of na een hierin vermelde langere termijn.
Artikel 36
Herziening en wijzigingen
Op verzoek van ten minste een derde van de Verdragsluitende Staten, roept de depositaris een conferentie van de Verdragsluitende Staten bijeen met het doel dit Verdrag te herzien of te wijzigen.
Artikel 37
Herziening van de maximum bedragen van aansprakelijkheid en van de rekeneenheid
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 36, doet de depositaris, wanneer een voorstel tot wijziging van de in artikel 20, eerste lid, genoemde bedragen of tot vervanging van de in artikel 28 vastgestelde eenheid door een andere eenheid wordt ingediend, op verzoek van ten minste een vierde van de Staten die Partij zijn bij dit Verdrag het voorstel toekomen aan alle leden van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en de Donaucommissie alsmede alle Verdragsluitende Staten en roept de depositaris een conferentie bijeen die uitsluitend tot doel heeft de in artikel 20, eerste lid, genoemde bedragen te wijzigen of de in artikel 28 genoemde rekeneenheid te vervangen door een andere rekeneenheid.
2. De conferentie wordt op haar vroegst zes maanden na de dag van indiening van het voorstel bijeengeroepen.
3. Alle Verdragsluitende Staten bij dit Verdrag zijn bevoegd aan de conferentie deel te nemen, ongeacht of zij lid zijn van de in het eerste lid genoemde organisaties.
4. Besluiten tot wijziging worden genomen met tweederde meerderheid van de Verdragsluitende Staten bij het Verdrag die bij de conferentie aanwezig zijn en deelnemen aan de stemming, mits ten minste de helft van de Verdragsluitende Staten bij de stemming aanwezig zijn.
5. Bij de beraadslaging over de wijziging van de in artikel 20, eerste lid, genoemde bedragen houdt de conferentie rekening met de uit schadegevallen afkomstige ervaringen en in het bijzonder met de omvang van de daaruit ontstane schade, waardeveranderingen van valuta alsmede de gevolgen van de voorziene wijziging voor de kosten van verzekering.
6. |
|
7. De depositaris stelt alle Verdragsluitende Staten in kennis van elke wijziging waartoe overeenkomstig het vierde lid besloten is. De wijziging geldt na afloop van een termijn van achttien maanden na de datum van de kennisgeving als zijnde aangenomen, tenzij binnen deze termijn ten minste een vierde van de Staten die ten tijde van de beslissing inzake de wijziging Verdragsluitende Staten waren, de depositaris hebben medegedeeld dat zij de wijziging niet aannemen; in dit geval is de wijziging afgewezen en wordt zij niet van kracht.
8. Een wijziging die overeenkomstig het zevende lid als zijnde aangenomen geldt, treedt achttien maanden na de aanneming ervan in werking.
9. Alle Verdragsluitende Staten worden door de wijziging gebonden, tenzij zij dit Verdrag overeenkomstig artikel 35 uiterlijk zes maanden voor de inwerkingtreding van de wijziging opzeggen. De opzegging wordt van kracht met de inwerkingtreding van de wijziging.
10. Indien tot een wijziging is besloten en de termijn van achttien maanden voor de aanneming ervan niet is verstreken, wordt een Staat die tijdens deze termijn een Verdragsluitende Staat wordt, door de wijziging gebonden, indien deze in werking treedt. Een Staat die na deze termijn Verdragsluitende Staat wordt, wordt door een overeenkomstig het zevende lid aanvaarde wijziging gebonden. In de in dit lid genoemde gevallen wordt een Staat door een wijziging gebonden, zodra deze wijziging in werking treedt of zodra dit Verdrag voor deze Staat in werking treedt, indien dit later is.
Artikel 38
Depositaris
1. Dit Verdrag wordt nedergelegd bij de regering van de Republiek Hongarije.
2. De depositaris:
a) |
doet alle Staten die hebben deelgenomen aan de Diplomatieke Conferentie ter aanneming van het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren, dit Verdrag toekomen in de officiële taalversie die op de Conferentie nog niet voorhanden was, ter controle van deze versie; |
b) |
brengt alle onder letter a genoemde Staten op de hoogte van ingediende voorstellen tot wijziging van de overeenkomstig letter a toegezonden tekst; |
c) |
stelt de dag vast waarop alle taalversies van dit Verdrag onderling moeten zijn afgestemd en dienen te worden beschouwd als zijnde authentiek; |
d) |
deelt alle onder letter a genoemde Staten de overeenkomstig letter c vastgestelde dag mee; |
e) |
doet alle Staten die een uitnodiging hebben ontvangen voor deelname aan de Diplomatieke Conferentie ter aanneming van het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren, en die welke dit Verdrag hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden gewaarmerkte afschriften toekomen van dit Verdrag; |
f) |
brengt alle Staten die dit Verdrag hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden op de hoogte van:
|
3. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag doet de depositaris het Secretariaat van de Verenigde Naties een gewaarmerkt afschrift van dit Verdrag toekomen ter registratie en publicatie in overeenstemming met artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties.
GEDAAN te Boedapest, de 22e juni 2001 in een enkel exemplaar, zijnde de Duitse, Engelse, Franse, Nederlandse en Russische teksten gelijkelijk authentiek.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe door hun regeringen naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
(1) Aangenomen door de gezamenlijk door de CCR, de Donaucommissie en de ЕСЕ/VN georganiseerde Diplomatieke Conferentie, die van 25 september tot 3 oktober 2000 te Boedapest heeft plaatsgevonden.
VERORDENINGEN
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/18 |
VERORDENING (EU) 2015/1879 VAN DE COMMISSIE
van 15 oktober 2015
tot vaststelling van een verbod op de visserij op wijting in gebied VIII door vaartuigen die de vlag van België voeren
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2015/104 van de Raad (2) zijn quota voor 2015 vastgesteld. |
(2) |
Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2015 toegewezen quotum is opgebruikt. |
(3) |
Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het opgebruiken van het quotum
Het quotum dat voor 2015 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.
Artikel 2
Verbodsbepalingen
De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 oktober 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
João AGUIAR MACHADO
Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(2) Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014 (PB L 22 van 28.1.2015, blz. 1).
BIJLAGE
Nr. |
45/TQ104 |
Lidstaat |
België |
Bestand |
WHG/08. |
Soort |
Wijting (Merlangius merlangus) |
Gebied |
VIII |
Datum van sluiting |
19.9.2015 |
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/20 |
VERORDENING (EU) 2015/1880 VAN DE COMMISSIE
van 15 oktober 2015
tot vaststelling van een verbod op de visserij op tong in gebied VIIIa en VIIIb door vaartuigen die de vlag van België voeren
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2015/104 van de Raad (2) zijn quota voor 2015 vastgesteld. |
(2) |
Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2015 toegewezen quotum is opgebruikt. |
(3) |
Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het opgebruiken van het quotum
Het quotum dat voor 2015 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.
Artikel 2
Verbodsbepalingen
De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 oktober 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
João AGUIAR MACHADO
Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(2) Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014 (PB L 22 van 28.1.2015, blz. 1).
BIJLAGE
Nr. |
44/TQ104 |
Lidstaat |
België |
Bestand |
SOL/8AB |
Soort |
Tong (Solea solea) |
Gebied |
VIIIa en VIIIb |
Datum van sluiting |
19.9.2015 |
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/22 |
VERORDENING (EU) 2015/1881 VAN DE COMMISSIE
van 15 oktober 2015
tot vaststelling van een verbod op de visserij op tong in gebied VIIf en VIIg door vaartuigen die de vlag van België voeren
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2015/104 van de Raad (2) zijn quota voor 2015 vastgesteld. |
(2) |
Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2015 toegewezen quotum is opgebruikt. |
(3) |
Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het opgebruiken van het quotum
Het quotum dat voor 2015 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.
Artikel 2
Verbodsbepalingen
De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 oktober 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
João AGUIAR MACHADO
Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(2) Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014 (PB L 22 van 28.1.2015, blz. 1).
BIJLAGE
Nr. |
43/TQ104 |
Lidstaat |
België |
Bestand |
SOL/7FG. |
Soort |
Tong (Solea solea) |
Gebied |
VIIf en VIIg |
Datum van sluiting |
19.9.2015 |
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/24 |
VERORDENING (EU) 2015/1882 VAN DE COMMISSIE
van 15 oktober 2015
tot vaststelling van een verbod op de visserij op schol in de gebieden VIII, IX en X; de wateren van de Unie van CECAF 34.1.1 door vaartuigen die de vlag van België voeren
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2015/104 van de Raad (2) zijn quota voor 2015 vastgesteld. |
(2) |
Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2015 toegewezen quotum is opgebruikt. |
(3) |
Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het opgebruiken van het quotum
Het quotum dat voor 2015 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.
Artikel 2
Verbodsbepalingen
De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 oktober 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
João AGUIAR MACHADO
Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(2) Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014 (PB L 22 van 28.1.2015, blz. 1).
BIJLAGE
Nr. |
46/TQ104 |
Lidstaat |
België |
Bestand |
PLE/8/3411 |
Soort |
Schol (Pleuronectes platessa) |
Gebied |
VIII, IX en X; wateren van de Unie van CECAF 34.1.1 |
Datum van sluiting |
19.9.2015 |
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/26 |
VERORDENING (EU) 2015/1883 VAN DE COMMISSIE
van 15 oktober 2015
tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in de wateren van de Unie van VIII en IX door vaartuigen die de vlag van België voeren
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2015/104 van de Raad (2) zijn quota voor 2015 vastgesteld. |
(2) |
Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2015 toegewezen quotum is opgebruikt. |
(3) |
Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het opgebruiken van het quotum
Het quotum dat voor 2015 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.
Artikel 2
Verbodsbepalingen
De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 oktober 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
João AGUIAR MACHADO
Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(2) Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014 (PB L 22 van 28.1.2015, blz. 1).
BIJLAGE
Nr. |
47/TQ104 |
Lidstaat |
België |
Bestand |
SRX/89-C. |
Soort |
Roggen (Rajiformes) |
Gebied |
Wateren van de Unie van VIII en IX |
Datum van sluiting |
19.9.2015 |
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/28 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1884 VAN DE COMMISSIE
van 20 oktober 2015
tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor Canada en de Verenigde Staten in de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in die landen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, artikel 8, punt 1, eerste alinea, artikel 8, punt 4, en artikel 9, lid 4, onder c),
Gezien Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (2), en met name artikel 23, lid 1, artikel 24, lid 2, en artikel 25, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie (3) zijn de voorschriften vastgesteld inzake veterinaire certificering voor de invoer in en de doorvoer, met inbegrip van opslag tijdens de doorvoer, door de Unie van pluimvee en pluimveeproducten („de producten”). In de verordening is bepaald dat de producten alleen mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie uit de in de kolommen 1 en 3 van de tabel in deel 1 van bijlage I bij de verordening vermelde derde landen, gebieden, zones of compartimenten. |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 798/2008 zijn ook de voorwaarden vastgesteld waaronder een derde land, gebied, zone of compartiment als vrij van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) mag worden beschouwd. |
(3) |
Canada is opgenomen in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 als een derde land waarvoor de invoer in en de doorvoer door de Unie van onder die verordening vallende producten vanuit bepaalde delen van het grondgebied worden toegestaan, afhankelijk van de aanwezigheid van uitbraken van HPAI. Die regionalisatie is opgenomen in Verordening (EG) nr. 798/2008, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/198 (4) en laatstelijk bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/908 (5) naar aanleiding van uitbraken van HPAI in de provincie Ontario. |
(4) |
Een overeenkomst tussen de Unie en Canada (6) voorziet in een snelle wederzijdse erkenning van regionalisatiemaatregelen in het geval van een ziekte-uitbraak in de Unie of in Canada („de overeenkomst”). |
(5) |
Canada heeft de voltooiing gemeld van de reiniging en ontsmetting na ruiming op bedrijven in de provincie Ontario waar in april 2015 uitbraken van HPAI waren geconstateerd. Het is derhalve passend om de datum te vermelden waarop de getroffen gebieden in die provincie die wegens die uitbraken onder veterinaire beperkingen waren geplaatst, opnieuw als vrij van HPAI mogen worden beschouwd en de invoer in de Unie van bepaalde producten van oorsprong uit die gebieden opnieuw moet worden toegestaan. |
(6) |
De gegevens voor Canada in de lijst in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 moeten daarom worden gewijzigd om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie in dat derde land. |
(7) |
De Verenigde Staten zijn opgenomen in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 als een derde land waarvoor de invoer in en de doorvoer door de Unie van onder die verordening vallende producten vanuit bepaalde delen van het grondgebied worden toegestaan, afhankelijk van de aanwezigheid van uitbraken van HPAI. Die regionalisatie is opgenomen in Verordening (EG) nr. 798/2008, zoals gewijzigd bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2015/243 (7), (EU) 2015/342 (8), (EU) 2015/526 (9), (EU) 2015/796 (10), (EU) 2015/1153 (11), (EU) 2015/1220 (12) en laatstelijk (EU) 2015/1363 (13) naar aanleiding van uitbraken van HPAI in dat land. Volgens Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1363 hebber er recentelijk geen nieuwe besmettingen met HPAI plaatsgevonden in andere staten. |
(8) |
Een overeenkomst tussen de Unie en de Verenigde Staten (14) voorziet in een snelle wederzijdse erkenning van regionalisatiemaatregelen in het geval van een ziekte-uitbraak in de Unie of in de Verenigde Staten („de overeenkomst”). |
(9) |
Naar aanleiding van elke uitbraak van HPAI hebben de Verenigde Staten een ruimingsbeleid gehanteerd om HPAI te bestrijden en de verspreiding ervan te beperken. De veterinaire autoriteiten van de Verenigde Staten schorten nog steeds de afgifte op van veterinaire certificaten voor zendingen van producten die bestemd zijn voor uitvoer naar de Unie vanuit het gehele grondgebied van de getroffen staten of delen daarvan waarvoor beperkende maatregelen zijn ingesteld en regionalisatiemaatregelen van de Unie gelden. |
(10) |
Sinds half juni zijn er in de Verenigde Staten geen nieuwe uitbraken van HPAI geconstateerd. De Verenigde Staten hebben actuele informatie verstrekt over de epidemiologische situatie op hun grondgebied en de maatregelen die zij hebben genomen ter voorkoming van de verdere verspreiding van HPAI, en de Commissie heeft deze informatie nu geëvalueerd. Op basis van die evaluatie, alsook de in de overeenkomst vastgelegde toezeggingen en de door de Verenigde Staten verstrekte garanties, is het passend het verbod op het binnenbrengen van bepaalde producten in de Unie aan te passen en enkel te beperken tot bepaalde delen van de staten Iowa en North Dakota waarvoor de veterinaire autoriteiten van de Verenigde Staten wegens eerdere uitbraken beperkende maatregelen hebben ingesteld. |
(11) |
De Verenigde Staten hebben voorts de voltooiing gemeld van de reiniging en ontsmetting na ruiming van pluimvee op bedrijven in de staten Iowa, Montana, Nebraska, North Dakota en South Dakota, waar tussen april en juni 2015 uitbraken van HPAI waren geconstateerd. Het is derhalve passend om de data te vermelden waarop de getroffen gebieden in die staten die wegens die uitbraken onder veterinaire beperkingen waren geplaatst, opnieuw als vrij van HPAI mogen worden beschouwd en de invoer in de Unie van bepaalde producten van oorsprong uit die gebieden dientengevolge opnieuw moet worden toegestaan. |
(12) |
De gegevens voor de Verenigde Staten in de lijst in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 moeten daarom worden gewijzigd om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie in dat derde land. Omwille van de duidelijkheid van de beschrijving van het gebied, de zone of het compartiment in de tabel in deel 1 van die bijlage is het passend om in kolom 4 van die tabel alle betrokken producten op te nemen. |
(13) |
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(14) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 oktober 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.
(2) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74.
(3) Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/198 van de Commissie van 6 februari 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de vermelding voor Canada in de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit de invoer in of de doorvoer door de Unie van bepaalde pluimveeproducten in verband met hoogpathogene aviaire influenza, is toegestaan (PB L 33 van 10.2.2015, blz. 9).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/908 van de Commissie van 11 juni 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de vermelding voor Canada in de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit de invoer in of de doorvoer door de Unie van bepaalde pluimveeproducten in verband met hoogpathogene aviaire influenza is toegestaan (PB L 148 van 13.6.2015, blz. 11).
(6) Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada inzake sanitaire maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid bij de handel in levende dieren en dierlijke producten zoals goedgekeurd namens de Gemeenschap bij Besluit 1999/201/EG van de Raad (PB L 71 van 18.3.1999, blz. 3).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/243 van de Commissie van 13 februari 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza (PB L 41 van 17.2.2015, blz. 5).
(8) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/342 van de Commissie van 2 maart 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten in de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in of doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza naar aanleiding van uitbraken in de staten Idaho en Californië (PB L 60 van 4.3.2015, blz. 31).
(9) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/526 van de Commissie van 27 maart 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met nieuwe uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in dat land (PB L 84 van 28.3.2015, blz. 30).
(10) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/796 van de Commissie van 21 mei 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza na nieuwe uitbraken in dat land (PB L 127 van 22.5.2015, blz. 9).
(11) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1153 van de Commissie van 14 juli 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza na nieuwe uitbraken in dat land (PB L 187 van 15.7.2015, blz. 10).
(12) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1220 van de Commissie van 24 juli 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten in de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met hoogpathogene aviaire influenza naar aanleiding van recente uitbraken in de staten Indiana en Nebraska (PB L 197 van 25.7.2015, blz. 1).
(13) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1363 van de Commissie van 6 augustus 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Verenigde Staten op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in dat land (PB L 210 van 7.8.2015, blz. 24).
(14) Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake sanitaire maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid bij de handel in levende dieren en dierlijke producten, zoals goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap bij Besluit 1998/258/EG van de Raad (PB L 118 van 21.4.1998, blz. 1).
BIJLAGE
Deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt als volgt gewijzigd:
a) |
De gegevens voor Canada worden vervangen door:
|
b) |
De gegevens voor de Verenigde Staten worden vervangen door:
|
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/48 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1885 VAN DE COMMISSIE
van 20 oktober 2015
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen 2,4-D, acibenzolar-s-methyl, amitrol, bentazon, cyhalofop-butyl, diquat, esfenvaleraat, famoxadone, flumioxazine, DPX KE 459 (flupyrsulfuron methyl), glyfosaat, iprovalicarb, isoproturon, lambda-cyhalothrin, metalaxyl-M, metsulfuronmethyl, picolinafen, prosulfuron, pymetrozine, pyraflufen-ethyl, thiabendazole, thifensulfuron-methyl en triasulfuron
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die geacht worden te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009. |
(2) |
De goedkeuring van de werkzame stoffen 2,4-D, acibenzolar-s-methyl, amitrol, bentazon, cyhalofop-butyl, diquat, esfenvaleraat, famoxadone, flumioxazine, DPX KE 459 (flupyrsulfuron methyl), glyfosaat, iprovalicarb, isoproturon, lambda-cyhalothrin, metalaxyl-M, metsulfuronmethyl, picolinafen, prosulfuron, pymetrozine, pyraflufen-ethyl, thiabendazole, thifensulfuron-methyl en triasulfuron verstrijkt op 31 december 2015. De aanvragen voor de verlenging van de opneming van die stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) zijn ingediend in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie (4). |
(3) |
Aangezien de beoordeling van de stoffen uitgesteld is om redenen die de aanvragers niet verwijtbaar zijn, zal de goedkeuring van die werkzame stoffen waarschijnlijk verstrijken voordat een besluit over de verlenging ervan is genomen. Daarom moet de geldigheidsduur ervan worden verlengd. |
(4) |
Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin zij bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof niet wordt verlengd omdat niet aan de criteria voor goedkeuring wordt voldaan, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of, indien dat later is, op de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij wordt bepaald dat de goedkeuring van de werkzame stof niet wordt verlengd. |
(5) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 oktober 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(3) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(4) Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie van 7 december 2010 tot vaststelling van de procedure voor de verlenging van de opneming van een tweede groep werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot opstelling van de lijst van die stoffen (PB L 322 van 8.12.2010, blz. 10).
BIJLAGE
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 7, metsulfuronmethyl, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
2) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 9, triasulfuron, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
3) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 10, esfenvaleraat, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
4) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 11, bentazon, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
5) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 12, lambda-cyhalothrin, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
6) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 14, amitrol, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
7) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 15, diquat, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
8) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 17, thiabendazole, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
9) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 19, DPX KE 459 (flupyrsulfuron methyl), wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
10) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 20, acibenzolar-s-methyl, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
11) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 23, pymetrozine, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
12) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 24, pyraflufen-ethyl, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
13) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 25, glyfosaat, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
14) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 26, thifensulfuron-methyl, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
15) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 27, 2,4-D, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
16) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 28, isoproturon, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
17) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 30, iprovalicarb, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
18) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 31, prosulfuron, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
19) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 34, cyhalofop-butyl, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
20) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 35, famoxadone, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
21) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 37, metalaxyl-M, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
22) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 38, picolinafen, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
23) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 39, flumioxazine, wordt de datum „31 december 2015” vervangen door „30 juni 2016”. |
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/52 |
VERORDENING (EU) 2015/1886 VAN DE COMMISSIE
van 20 oktober 2015
tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die over de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name artikel 17, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1924/2006 zijn gezondheidsclaims voor levensmiddelen verboden, tenzij de Commissie daarvoor overeenkomstig die verordening een vergunning heeft verleend en zij zijn opgenomen in een lijst van toegestane claims. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 1924/2006 bepaalt tevens dat aanvragen voor een vergunning voor een gezondheidsclaim door exploitanten van levensmiddelenbedrijven bij de bevoegde nationale autoriteit van een lidstaat kunnen worden ingediend. De bevoegde nationale autoriteit moet geldige aanvragen doorsturen naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, hierna „de EFSA” genoemd. |
(3) |
Na ontvangst van een aanvraag moet de EFSA de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen en een advies over de desbetreffende gezondheidsclaim uitbrengen. |
(4) |
De Commissie moet bij haar besluit over de verlening van een vergunning voor gezondheidsclaims rekening houden met het advies van de EFSA. |
(5) |
Ingevolge een aanvraag van Specialised Nutrition Europe (voorheen European Dietetic Food Industry Association), die werd ingediend overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA advies uitbrengen over een gezondheidsclaim die betrekking had op „niet-verteerbare oligo- en polysachariden met inbegrip van galacto-oligosachariden, oligofructose, polyfructose en inuline” en een „verhoogde calciumopname” (Vraag nr. EFSA-Q-2008-140 (2)). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde onder meer als volgt: „Met niet-verteerbare oligo- en/of polysachariden om de calciumopname te bevorderen.”. |
(6) |
Op grond van de ingediende gegevens concludeerde de EFSA in haar op 19 november 2014 door de Commissie en de lidstaten ontvangen advies dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen de consumptie van „niet-verteerbare oligo- en polysachariden met inbegrip van galacto-oligosachariden, oligofructose, polyfructose en inuline” en een gunstig fysiologisch effect. De EFSA was met name van oordeel dat de levensmiddelenbestanddelen „niet-verteerbare oligo- en polysachariden met inbegrip van galacto-oligosachariden, oligofructose, polyfructose en inuline” niet voldoende waren gekarakteriseerd. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006. |
(7) |
Ingevolge een aanvraag van Specialised Nutrition Europe, die werd ingediend overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA advies uitbrengen over een gezondheidsclaim die betrekking had tot beta-galactosidase afkomstig van Streptococcus thermophilus en een vermindering van gastro-intestinale ongemakken (Vraag nr. EFSA-Q-2008-148 (3)). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde onder meer als volgt: „Lactase voor een vlotte vertering”. |
(8) |
Op grond van de ingediende gegevens concludeerde de EFSA in haar op 9 oktober 2014 door de Commissie en de lidstaten ontvangen advies dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen de consumptie van beta-galactosidase, dat wordt geproduceerd door Streptococcus thermophilus (en vervolgens gedeactiveerd) tijdens de gisting van de zuigelingenvoeding en een vermindering van gastro-intestinale ongemakken. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006. |
(9) |
Ingevolge een aanvraag van Specialised Nutrition Europe, die werd ingediend overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA advies uitbrengen over een gezondheidsclaim die betrekking had op pruimen en een bijdrage tot een normale darmfunctie (Vraag nr. EFSA-Q-2008-193 (4)). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde onder meer als volgt: „Gedroogde pruimen kunnen bijdragen tot een normale darmfunctie”. |
(10) |
Op grond van de ingediende gegevens concludeerde de EFSA in haar op 19 november 2014 door de Commissie en de lidstaten ontvangen advies dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen de consumptie van pruimen en een normale darmfunctie zonder het voorkomen van diarree bij zuigelingen en jonge kinderen vanaf zes maanden tot het derde levensjaar. De EFSA merkte met name op dat de aanvrager geen onderzoek had voorgelegd naar het effect van pruimen op de darmfunctie bij zuigelingen en jonge kinderen. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006. |
(11) |
Overeenkomstig artikel 28, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 mogen de gezondheidsclaims, als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b), van die verordening, die door een besluit krachtens artikel 17, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 niet worden toegestaan, verder worden gebruikt tot uiterlijk zes maanden na de aanneming van dat besluit, mits de aanvraag voor een vergunning vóór 19 januari 2008 was ingediend. Aangezien de gezondheidsclaims in de bijlage bij deze verordening aan de hierboven vermelde voorwaarden voldoen, moet de in artikel 28, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 vastgestelde overgangsperiode van toepassing zijn. |
(12) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De in de bijlage bij deze verordening vermelde gezondheidsclaims worden niet opgenomen in de EU-lijst van toegestane claims als bedoeld in artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1924/2006.
2. De in lid 1 bedoelde gezondheidsclaims die vóór de inwerkingtreding van deze verordening werden gebruikt, mogen verder worden gebruikt gedurende een maximale periode van zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 oktober 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.
(2) EFSA Journal 2014; 12(11):3889.
(3) EFSA Journal 2014; 12(10):3841.
(4) EFSA Journal 2014; 12(11):3892.
BIJLAGE
Afgewezen gezondheidsclaims
Aanvraag — Toepasselijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 1924/2006 |
Nutriënt, stof, levensmiddel of levensmiddelencategorie |
Claim |
Referentie EFSA-advies |
Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder b), inzake de ontwikkeling en gezondheid van kinderen |
Niet-verteerbare oligo- en polysachariden met inbegrip van galacto-oligosachariden, oligofructose en inuline |
Met niet-verteerbare oligo- en/of polysachariden om de calciumopname te bevorderen |
Q-2008-140 |
Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder b), inzake de ontwikkeling en gezondheid van kinderen |
Beta-galactosidase afkomstig van Streptococcus thermophilus |
Lactase voor een vlotte vertering |
Q-2008-148 |
Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder b), inzake de ontwikkeling en gezondheid van kinderen |
Gedroogde pruimen |
Gedroogde pruimen kunnen bijdragen tot een normale darmfunctie |
Q-2008-193 |
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/55 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1887 VAN DE COMMISSIE
van 20 oktober 2015
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 oktober 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
44,6 |
MA |
118,1 |
|
MK |
53,3 |
|
TR |
95,4 |
|
ZZ |
77,9 |
|
0707 00 05 |
AL |
38,5 |
MK |
46,1 |
|
TR |
117,4 |
|
ZZ |
67,3 |
|
0709 93 10 |
TR |
144,5 |
ZZ |
144,5 |
|
0805 50 10 |
AR |
145,5 |
TR |
108,0 |
|
UY |
64,9 |
|
ZA |
148,6 |
|
ZZ |
116,8 |
|
0806 10 10 |
BR |
179,2 |
EG |
197,1 |
|
MK |
96,9 |
|
PE |
73,3 |
|
TR |
164,3 |
|
ZZ |
142,2 |
|
0808 10 80 |
AR |
124,2 |
CL |
118,5 |
|
MK |
23,1 |
|
NZ |
136,8 |
|
US |
120,3 |
|
ZA |
172,8 |
|
ZZ |
116,0 |
|
0808 30 90 |
TR |
131,9 |
XS |
96,6 |
|
ZZ |
114,3 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/57 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1888 VAN DE COMMISSIE
van 20 oktober 2015
tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de aanvragen om invoercertificaten en de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 oktober 2015 zijn ingediend en tot bepaling van de hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 vastgestelde hoeveelheid in het kader van de tariefcontingenten die in de sector pluimveevlees zijn geopend bij Verordening (EG) nr. 616/2007
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie (2) zijn jaarlijkse tariefcontingenten geopend voor de invoer van vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand, en andere derde landen. |
(2) |
De hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 1 tot en met 7 oktober 2015 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre invoercertificaten kunnen worden afgegeven door de op de gevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, berekend overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (3). |
(3) |
De hoeveelheden waarop de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 oktober 2015 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre rechten tot invoer kunnen worden verleend, door de op de gevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, berekend overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1301/2006, in combinatie met artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006. |
(4) |
De hoeveelheden waarop de aanvragen om invoercertificaten en de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 oktober 2015 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2016 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, kleiner dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid te worden toegevoegd. |
(5) |
Met het oog op de efficiëntie van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2016 zijn ingediend, wordt de in deel A van de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt toegepast.
2. De hoeveelheden waarvoor geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 en die aan de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 moeten worden toegevoegd, zijn vastgesteld in deel A van de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
1. Op de hoeveelheden waarop de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben, die op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2016 zijn ingediend, wordt de in deel B van de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt toegepast.
2. De hoeveelheden waarvoor geen aanvragen om rechten zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007, en die aan de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 moeten worden toegevoegd, zijn vastgesteld in deel B van de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 oktober 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie van 4 juni 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand en andere derde landen (PB L 142 van 5.6.2007, blz. 3).
(3) Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13).
BIJLAGE
DEEL A
Nummer van de groep |
Volgnummer |
Toewijzingscoëfficiënt — aanvragen die voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2016 zijn ingediend (%) |
Aan de voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 beschikbare hoeveelheden toe te voegen hoeveelheden waarvoor geen aanvraag is ingediend (in kg) |
1 |
09.4211 |
0,336927 |
— |
2 |
09.4212 |
0,683761 |
— |
4A |
09.4214 |
1,67819 |
— |
09.4251 |
0,734413 |
— |
|
09.4252 |
— |
3 974 530 |
|
6A |
09.4216 |
0,347223 |
— |
09.4260 |
0,40437 |
— |
|
7 |
09.4217 |
— |
33 486 000 |
8 |
09.4218 |
— |
9 276 800 |
DEEL B
Nummer van de groep |
Volgnummer |
Toewijzingscoëfficiënt — aanvragen die voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2016 zijn ingediend (%) |
Aan de voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2016 beschikbare hoeveelheden toe te voegen hoeveelheden waarvoor geen aanvraag is ingediend (in kg) |
5A |
09.4215 |
0,556638 |
— |
09.4254 |
50,341711 |
— |
|
09.4255 |
4,566231 |
— |
|
09.4256 |
— |
5 231 791 |
BESLUITEN
21.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 276/60 |
BESLUIT (EU) 2015/1889 VAN DE RAAD
van 8 oktober 2015
betreffende de opheffing van het pensioenfonds van Europol
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien het Besluit van de Raad van 3 december 1998 houdende vaststelling van het statuut voor de personeelsleden van Europol (1) („het Europol-statuut”), en met name artikel 37, lid 3, van aanhangsel 6 van dat besluit,
Gezien het Besluit van de Raad van 12 maart 1999 houdende vaststelling van de regels betreffende het pensioenfonds van Europol, en met name artikel 13,
Gezien het voorstel dat de Raad van bestuur van Europol heeft ingediend na raadpleging van de raad van beheer van het pensioenfonds van Europol,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (2) („het Europol-besluit”) vervangt met ingang van de toepassingsdatum ervan, namelijk 1 januari 2010, de Akte van de Raad van 26 juli 1995 tot vaststelling van de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (3) („de Europol-overeenkomst”). |
(2) |
In het Europol-besluit is bepaald dat alle maatregelen ter uitvoering van de Europol-overeenkomst ingetrokken worden met ingang van 1 januari 2010, tenzij anders bepaald in het Europol-besluit. |
(3) |
In artikel 57 van het Europol-besluit is verder bepaald dat het Europol-statuut en andere relevante instrumenten van toepassing blijven op de personeelsleden die niet overeenkomstig artikel 57, lid 5, in dienst zijn genomen onder het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, als vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (4) („het statuut”). |
(4) |
In het Europol-besluit is tevens bepaald dat het statuut, van toepassing is op de directeur, de adjunct-directeuren en de personeelsleden van Europol die na 1 januari 2010 in dienst zijn genomen. |
(5) |
In het Europol-besluit is voorts bepaald dat alle arbeidsovereenkomsten die door Europol, als opgericht bij de Europol-overeenkomst, zijn gesloten en die van kracht zijn op 1 januari 2010, nageleefd worden totdat zij verstrijken, en dat deze overeenkomsten na de toepassingsdatum van het Europol-besluit niet op basis van het Europol-statuut kunnen worden verlengd. |
(6) |
In het Europol-besluit is ook bepaald dat de personeelsleden die met een op 1 januari 2010 van kracht zijnde arbeidsovereenkomst in dienst waren, de mogelijkheid moeten krijgen een overeenkomst als tijdelijk functionaris of als arbeidscontractant te sluiten volgens de voorwaarden van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie. Een ruime meerderheid van de personeelsleden heeft van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. |
(7) |
Derhalve zijn het aantal personeelsleden dat onder het Europol-statuut in dienst bleef, en bijgevolg ook hun bijdragen aan het pensioenfonds van Europol uit hoofde van artikel 37, lid 1, van aanhangsel 6 van het Europol-statuut, sinds januari 2010 gestaag verminderd. De bijdragen werden uiteindelijk stopgezet op 31 december 2014, de dag waarop de laatste arbeidsovereenkomst waarop het Europol-statuut van toepassing was, verstreek. |
(8) |
Tot dusver heeft het fonds al een grote meerderheid van de aan zijn deelnemers toegekende pensioenuitkeringen en uitkeringen bij vertrek uitbetaald op basis van het Europol-statuut. De resterende pensioenverplichtingen zijn uitsluitend beperkt tot de maandelijkse betaling van pensioenuitkeringen aan een zeer beperkte en gestaag afnemende populatie van gepensioneerden en gewezen personeelsleden, en tot de betaling van een uitkering bij vertrek aan deze mensen. |
(9) |
De passiva van het fonds dienen vroeger af te lopen dan voorzien werd toen het werd opgericht, en kunnen worden bepaald door middel van actuariële expertise. |
(10) |
Momenteel overschrijden de activa in het fonds het kapitaal dat nodig is om de passiva van het fonds te voldoen. |
(11) |
Het pensioenfonds van Europol werd overeenkomstig artikel 37, lid 1, van aanhangsel 6 van het Europol-statuut in de eerste plaats ingesteld met het oog op het beheer van de pensioenbijdragen van Europol en van de deelnemers en op de verstrekking van de op grond van het Europol-statuut aan de deelnemers toegekende pensioenuitkeringen of uitkeringen bij vertrek. Het fonds heeft zijn doelstelling als onafhankelijk voorlopig pensioenfonds bereikt. |
(12) |
Gelet op de verminderde activiteit en de huidige financiële toestand van het fonds dienen de bestaande administratieve regelingen voor het fonds te worden vereenvoudigd door aanpassingen aan te brengen in de wijze waarop de uitkeringen uit hoofde van de pensioenregeling van het Europol-statuut worden gefinancierd en uitbetaald. |
(13) |
Bijgevolg dient het fonds te worden opgeheven en dient de restactiviteit te worden toevertrouwd aan Europol, dat belast moet worden met de uitbetaling van de uitkeringen uit hoofde van de pensioenregeling van het Europol-statuut. |
(14) |
De activa van het fonds dienen aan Europol te worden overgedragen voor zover vereist voor de nakoming van de aan Europol overgedragen verplichtingen. De middelen die het fonds aan Europol overdraagt met het oog op de uitbetaling van de uitkeringen uit hoofde van de pensioenregeling van het Europol-statuut, moeten daartoe worden geoormerkt. |
(15) |
Het is aan de Raad om bepalingen vast te stellen inzake de regeling van alle in het fonds resterende activa die moeten worden gebruikt voor een doel dat zoveel mogelijk aansluit bij de doelstelling van het fonds. |
(16) |
De algemene doelstelling van het fonds bestond erin de werknemers van Europol en hun begunstigden een regelmatige inkomstenbron te bieden na hun uitdiensttreding en tegelijkertijd de kosten van de pensioenen van de personeelsleden voor de begroting van de lidstaten te beperken. Daarom geldt de herverdeling van de in het fonds resterende middelen onder zijn oorspronkelijke contribuanten als een doel dat zoveel mogelijk aansluit bij de doelstelling van het fonds. |
(17) |
De Raad van bestuur van Europol is, na raadpleging van de raad van beheer van het pensioenfonds van Europol, met eenparigheid van stemmen overeengekomen om aan de Raad voor te stellen het fonds op te heffen en de algemene reserve te herverdelen onder de contribuanten, naar rato van hun bijdragen, overeenkomstig artikel 13 van de regels betreffende het pensioenfonds van Europol, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Opheffing van het pensioenfonds van Europol en overdracht van activiteiten
Het onafhankelijk pensioenfonds ingesteld bij het Besluit van de Raad van 12 maart 1999 houdende vaststelling van de regels betreffende het pensioenfonds van Europol, overeenkomstig artikel 37 van aanhangsel 6 van het Europol-statuut, wordt opgeheven.
De restactiviteit van het fonds wordt ambtshalve overgedragen aan Europol op 1 januari 2016.
Artikel 2
Rechtsopvolging
Europol wordt beschouwd als de rechtsopvolger van het fonds ten aanzien van alle overeenkomsten die het fonds heeft gesloten, alle verplichtingen die op het fonds rusten en alle eigendom die het fonds heeft verworven, en alle vorderingen van het fonds jegens derden.
Dit besluit doet geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van door het fonds gesloten overeenkomsten.
Artikel 3
Acties ter voorbereiding van de overdracht
Vóór de toepassingsdatum van dit besluit worden door het fonds belegde activa te gelde gemaakt en op een bankrekening op naam van het fonds gestort.
Na raadpleging van een onafhankelijke gekwalificeerde actuaris bereidt de raad van beheer van het fonds een verslag voor met de stand van de activa en passiva bij afsluiting van het fonds („het eindverslag”). Het eindverslag bevat een gedetailleerde actuariële beoordeling van de aan Europol overgedragen pensioenverplichtingen op basis van de parameters die voortvloeien uit de bepalingen van het Europol-statuut, van de aard van de resterende pensioenverplichtingen, alsmede van de actuariële veronderstellingen in bijlage 1 bij dit besluit. In het eindverslag wordt het bedrag bepaald van de financiële voorzieningen die nodig zijn om die verplichtingen te voldoen, met inachtneming van een foutenmarge die zich verhoudt tot de omvang van de betrokken populatie.
Het eindverslag wordt toegezonden aan de Raad van bestuur van Europol en gecontroleerd door de Europese Rekenkamer, overeenkomstig artikel 43 en artikel 58, lid 2, onder a), van het Europol-besluit.
Artikel 4
Toewijzing van de activa van het fonds
1. Een gedeelte van de activa van het fonds dat overeenstemt met het bedrag dat nodig is om de aan Europol overgedragen pensioenverplichtingen te dekken, als goedgekeurd door de Raad van bestuur van Europol op grond van het eindverslag, wordt overdragen aan Europol. Deze activa worden specifiek geoormerkt voor de uitbetaling van pensioenuitkeringen uit hoofde van artikel 5.
2. Wanneer alle pensioenverplichtingen zijn voldaan, wordt de rest van het in lid 1 bepaalde gedeelte van de activa beschouwd als overige ontvangsten voor de Europol-begroting.
3. Het verschil tussen het totaal van de activa van het fonds en het in lid 1 bedoelde bedrag wordt als volgt toegewezen:
a) |
Twee derde van dit verschil wordt terugbetaald aan Europol. Europol bepaalt welk gedeelte van dat bedrag moet worden beschouwd:
|
b) |
Eén derde van het verschil wordt overgedragen aan Europol en specifiek geoormerkt om te verdelen onder de gewezen actieve deelnemers aan het fonds of, indien die overleden zijn, hun wettelijke erfgenamen, naar rato van het totale bedrag van de respectieve bijdragen die zij aan het fonds hebben betaald gedurende de periode waarin zij onder het Europol-statuut in dienst waren. Wanneer zij niet in dienst zijn bij Europol, delen potentiële begunstigden van een betaling uit hoofde van dit punt aan Europol hun contactgegevens, een identiteitsbewijs en in voorkomend geval een bewijs van hun hoedanigheid van erfgenaam mee, binnen een termijn van twee jaar na de datum van bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie. Europol is niet verplicht actief onderzoek te doen naar gewezen actieve deelnemers aan het fonds van wie de aan Europol meegedeelde contactgegevens niet meer kloppen, noch naar de erfgenamen van overleden gewezen actieve deelnemers. De kosten die Europol maakt in het kader van de verdeling, worden betaald uit het in lid 1 bedoelde bedrag. Wat overblijft van dit gedeelte van de activa nadat alle geïdentificeerde begunstigden zijn uitbetaald, wordt beschouwd als overige ontvangsten voor de Europol-begroting. |
Artikel 5
Betaling van pensioenuitkeringen uit hoofde van het Europol-statuut
De uitkeringen die personen ontvangen krachtens de in artikel 78 van het Europol-statuut bedoelde socialezekerheidsregeling, komen ten laste van de Europol-begroting en worden door Europol betaald uit de in artikel 4, lid 1, bedoelde geoormerkte inkomsten.
Alle aanvullende uitgaven in verband met de betaling van de bovengenoemde uitkeringen zijn ten laste van Europol en worden betaald uit dezelfde geoormerkte inkomsten.
Met uitzondering van de door de herverzekeringsregelingen van Europol gedekte verplichtingen, dekt Europol eventuele tekorten ingeval de in artikel 4, lid 1, bedoelde geoormerkte inkomsten niet volstaan om de verplichtingen van het fonds te voldoen.
Artikel 6
Raad van beheer van het pensioenfonds van Europol
De leden van de raad van beheer van het fonds blijven in functie totdat de raad het laatste jaarverslag heeft goedgekeurd en het eindverslag is gecontroleerd door de Europese Rekenkamer.
Nadat de functies van de leden van de raad van beheer van het fonds zijn beëindigd, wordt hun aansprakelijkheid beperkt tot gevallen van grove nalatigheid en ernstige wanpraktijken bij de vervulling van hun taken toen zij in functie waren.
Artikel 7
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de vaststelling ervan.
Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2016. Artikel 3 is evenwel van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Gedaan te Luxemburg, 8 oktober 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
J. ASSELBORN
(1) PB C 26 van 30.1.1999, blz. 23.
(2) PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.
(3) PB C 316 van 27.11.1995, blz. 1.
(4) Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
BIJLAGE
ACTUARIËLE VERONDERSTELLINGEN
Reële disconteringsvoet |
Overeenkomstig de richtsnoeren van De Nederlandsche Bank |
Actuariële waarde van de rechten van personen met uitgestelde pensioenrechten en deelnemers die geen recht hebben op de betaling van een pensioen |
Actuariële waarde van de optie (betaling van een pensioen, overdracht van rechten, betaling van een uitkering bij vertrek) die de grootste kost vormt voor het pensioenfonds van Europol |
Sterftetafel (gezonde mensen) |
Tafels vastgesteld bij de Handeling van de Raad van 20 december 2012 (1), in werking op 1 januari 2016 |
Sterftetafel (invaliden) |
Tafels voor gezonde mensen + 3 bijkomende jaren |
Invaliditeitscijfer |
Percentage begunstigden van een invaliditeitspensioen binnen het totaalaantal resterende deelnemers |
Percentage gehuwden bij uitdiensttreding |
Op basis van de reële situatie |
Leeftijdsverschil tussen echtgenoten |
Op basis van de reële situatie |
Toekomstige administratieve kosten die aan de actuariële waarde van de rechten moeten worden toegevoegd |
Te berekenen op basis van de administratieve kosten die naar verwachting nodig zullen zijn voor de betaling van de resterende rechten en de herverdeling van het in artikel 4, lid 3, van dit besluit bedoelde bedrag. |
(1) Handeling van de Raad van 20 december 2012 tot vaststelling van de sterftetafels als bedoeld in de artikelen 6 en 35 van aanhangsel 6 bij het statuut voor de personeelsleden van Europol.