ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 164

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
20 juni 2019


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2019/982 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1343/2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee)

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2019/983 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk ( 1 )

23

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/984 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad wat betreft de termijn voor de uitvoering van de speciale voorschriften voor de maximumlengte voor cabines die betere prestaties op het vlak van aerodynamica, energie-efficiëntie en veiligheid leveren

30

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

20.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 164/1


VERORDENING (EU) 2019/982 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juni 2019

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1343/2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst tot vaststelling van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee („de GFCM-overeenkomst”) biedt een adequaat kader voor multilaterale samenwerking ter bevordering van de ontwikkeling, de instandhouding, het rationele beheer en het optimale gebruik van levende mariene hulpbronnen in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee op een niveau dat als duurzaam wordt beschouwd en waarbij het risico van ineenstorting gering is.

(2)

Een van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), is ervoor te zorgen dat visserij- en aquacultuuractiviteiten uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen om voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, en bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.

(3)

De Unie is net als Bulgarije, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Malta, Roemenië en Slovenië overeenkomstsluitende partij bij de GFCM-overeenkomst.

(4)

De door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean — „de GFCM”) aangenomen aanbevelingen zijn bindend voor de overeenkomstsluitende partijen. Aangezien de Unie een overeenkomstsluitende partij is bij de GFCM-overeenkomst, zijn deze aanbevelingen bindend voor de Unie en moeten zij derhalve in het recht van de Unie worden omgezet, tenzij de inhoud ervan daardoor al wordt gedekt.

(5)

Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4) stelt bepaalde voorschriften vast voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied. Het is de passende wetgevingshandeling ter omzetting van de inhoud van de door de GFCM vastgestelde GFCM-aanbevelingen die nog niet door het recht van de Unie worden gedekt.

(6)

Tijdens haar jaarvergadering in 2015 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/39/2015/2 inzake de vaststelling van een reeks minimumnormen voor de bodemtrawlvisserij op demersale bestanden in het Kanaal van Sicilië aangenomen. Deze normen omvatten technische instandhoudingsmaatregelen voor roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris) en heek (Merluccius merluccius). Delen van deze maatregelen zijn reeds opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad (5) inzake minimuminstandhoudingsreferentiegrootten van de betrokken soorten. De in Aanbeveling 39/2015/2 vervatte maatregelen inzake vlootbeheer moeten echter door middel van Verordening (EU) nr. 1343/2011 in het recht van de Unie worden opgenomen.

(7)

Tijdens haar jaarvergadering in 2015 heeft de GFCM haar goedkeuring gehecht aan Aanbeveling GFCM/39/2015/3 inzake de vaststelling van een reeks maatregelen om de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO) op tarbot (Psetta maxima) in de Zwarte Zee te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. In de meeste van die maatregelen is al voorzien bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie (6), Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (7), Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (8), Verordening (EU) nr. 1343/2011, Verordening (EU) nr. 1380/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie (9). Enkele in Aanbeveling 39/2015/3 vastgestelde vlootbeheersmaatregelen worden niet door de wetgeving van de Unie gedekt en moeten derhalve in het Unierecht worden opgenomen door middel van Verordening (EU) nr. 1343/2011.

(8)

Tijdens haar jaarvergadering in 2015 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/39/2015/4 tot vaststelling van beheersmaatregelen voor doornhaai in de Zwarte Zee aangenomen, waarin een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor de betrokken soort wordt vastgesteld.

(9)

Tijdens haar jaarvergadering in 2016 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/40/2016/4 tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor de visserij op heek en roze diepzeegarnaal in het Kanaal van Sicilië (geografische deelgebieden 12 tot en met 16) aangenomen. In bepaalde elementen van dat meerjarenplan is al voorzien in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 en Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bepaalde in Aanbeveling 40/2016/4 vastgestelde maatregelen worden echter niet door de wetgeving van de Unie gedekt en moeten derhalve in het Unierecht worden opgenomen door middel van Verordening (EU) nr. 1343/2011.

(10)

Tijdens haar jaarvergadering in 2017 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/41/2017/2 inzake het beheer van de zeebrasemvisserij in de Zee van Alborán (de geografische deelgebieden 1, 2 en 3) voor een overgangsperiode van twee jaar aangenomen. De operationele doelstelling van deze aanbeveling bestaat erin de visserijsterfte voor zeebrasem te handhaven binnen overeengekomen, op het voorzorgsbeginsel gebaseerde referentiepunten en zo snel mogelijk de maximale duurzame opbrengst te bereiken of te behouden.

(11)

Tijdens haar jaarvergadering in 2017 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/41/2017/3 inzake de vaststelling van een voor de visserij beperkt gebied in het Jabuka/Pomo Pit-gebied in de Adriatische Zee aangenomen.

(12)

Tijdens haar jaarvergadering in 2017 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/41/2017/4 inzake een meerjarig beheersplan voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee (geografisch deelgebied 29) aangenomen. De aanbeveling voorziet in een reeks beheersmaatregelen, technische maatregelen, vlootmaatregelen en controlemaatregelen, bij wijze van proefproject ter bestrijding van IOO-tarbotvisserij in de Zwarte Zee. In bepaalde elementen van dat meerjarenplan is al voorzien in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218, Verordening (EG) nr. 1005/2008, Verordening (EG) nr. 1224/2009, Verordening (EU) nr. 1343/2011, Verordening (EU) nr. 1380/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011. Bepaalde in Aanbeveling 41/2017/4 vastgestelde maatregelen worden echter niet door het recht van de Unie gedekt en moeten derhalve in het Unierecht worden opgenomen door middel van Verordening (EU) nr. 1343/2011.

(13)

Tijdens haar jaarvergadering in 2017 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/41/2017/5 inzake de vaststelling van een regionaal adaptief beheersplan voor de exploitatie van rood koraal in de Middellandse Zee aangenomen.

(14)

Tijdens haar jaarvergadering in 2017 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/41/2017/8 aangenomen inzake een internationale gezamenlijke inspectie- en surveillanceregeling buiten de wateren onder nationale jurisdictie in het Kanaal van Sicilië (geografische deelgebieden 12 tot en met 16), waaraan de lidstaten kunnen besluiten deel te nemen. Ter waarborging van de naleving van de regels van het GVB is Uniewetgeving vastgesteld om een systeem voor controle, inspectie en handhaving op te zetten, dat onder meer IOO-activiteiten bestrijdt. In het bijzonder is bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 een Unieregeling voor controle, inspectie en handhaving vastgesteld die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt en aldus naleving van alle regels van het GVB waarborgt. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 zijn bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgesteld. Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 is een communautair systeem opgezet om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Deze verordeningen voorzien al in een aantal van de in Aanbeveling GFCM/41/2017/8 vastgestelde maatregelen. Die maatregelen hoeven dus niet in de onderhavige verordening te worden opgenomen. Bepaalde in die aanbeveling vastgestelde maatregelen worden echter niet door het recht van de Unie gedekt en moeten derhalve in het Unierecht worden opgenomen door middel van Verordening (EU) nr. 1343/2011.

(15)

Verordening (EU) nr. 1343/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1343/2011

Verordening (EU) nr. 1343/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„Deze verordening is van toepassing op alle commerciële visserij- en aquacultuuractiviteiten, en op recreatieve visserijactiviteiten indien specifiek vermeld in deze verordening, die in het GFCM-overeenkomstgebied worden verricht door Unievissersvaartuigen en door burgers van de lidstaten.”.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende formule wordt vervangen door:

„Voor de toepassing van deze verordening zijn naast de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*1), artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (*2), de volgende definities van toepassing:

(*1)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22)."

(*2)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).”;"

b)

de volgende punten worden toegevoegd:

„e)   „bufferzone”: een zone die een voor de visserij beperkt gebied omsluit om accidentele toegang ertoe te voorkomen en zo het omsloten gebied beter te beschermen;

f)   „op zeebrasem vissen”: visserijactiviteiten verrichten waarbij de hoeveelheden zeebrasem die zich aan boord bevinden of worden aangeland, na sortering meer uitmaken dan 20 % van de vangst in levend gewicht per tij.”.

3)

De volgende afdeling wordt ingevoegd na artikel 9:

Afdeling I bis

Voor de visserij beperkte gebieden ter bescherming van essentiële vishabitats en kwetsbare mariene ecosystemen

Artikel 9 bis

Voor de visserij beperkte gebieden in het Kanaal van Sicilië

Vissen met bodemtrawls is verboden in de volgende gebieden:

1.

het voor de visserij beperkte gebied „East of Adventure Bank” binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

37° 23,850′ NB, 12° 30,072′ OL

37° 23,884′ NB, 12° 48,282′ OL

37° 11,567′ NB, 12° 48,305′ OL

37° 11,532′ NB, 12° 30,095′ OL

2.

het voor de visserij beperkte gebied „West of Gela Basin” binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

37° 12,040′ NB, 13° 17,925′ OL

37° 12,047′ NB, 13° 36,170′ OL

36° 59,725′ NB, 13° 36,175′ OL

36° 59,717′ NB, 13° 17,930′ OL

3.

het voor de visserij beperkte gebied „East of Malta Bank” binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

36° 12,621′ NB, 15° 13,338′ OL

36° 12,621′ NB, 15° 26,062′ OL

35° 59,344′ NB, 15° 26,062′ OL

35° 59,344′ NB, 15° 13,338′ OL

Artikel 9 ter

Bufferzones in het Kanaal van Sicilië

1.   Rond het voor de visserij beperkt gebied „East of Adventure Bank” als bedoeld in artikel 9 bis, lid 1, wordt een bufferzone ingesteld binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

37° 24,849′ NB, 12° 28,814′ OL

37° 24,888′ NB, 12° 49,536′ OL

37° 10,567′ NB, 12° 49,559′ OL

37° 10,528′ NB, 12° 28,845′ OL

2.   Rond het voor de visserij beperkt gebied „West of Gela Basin” als bedoeld in artikel 9 bis, lid 2, wordt een bufferzone ingesteld binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

37° 13,041′ NB, 13° 16,672′ OL

37° 13,049′ NB, 13° 37,422′ OL

36° 58,723′ NB, 13° 37,424′ OL

36° 58,715′ NB, 13° 16,682′ OL

3.   Rond het voor de visserij beperkt gebied „East of Malta Bank” als bedoeld in artikel 9 bis, lid 3, wordt een bufferzone ingesteld binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

36° 13,624′ NB, 15° 12,102′ OL

36° 13,624′ NB, 15° 27,298′ OL

35° 58,342′ NB, 15° 27,294′ OL

35° 58,342′ NB, 15° 12,106′ OL

4.   Vaartuigen die in de in het onderhavige artikel bedoelde bufferzones visserijactiviteiten met bodemtrawls verrichten, zorgen voor een passende zendfrequentie van hun VMS-signalen (Vessel Monitoring System — volgsysteem voor vaartuigen). Vaartuigen die niet met een VMS-transponder zijn uitgerust en die de bedoeling hebben met bodemtrawls te vissen in de bufferzones, zijn uitgerust met een ander systeem voor geolokalisatie dat de controleautoriteiten in staat stelt hun activiteiten te volgen.

Artikel 9 quater

Visserijbeperkingen in het Jabuka/Pomo Pit-gebied in de Adriatische Zee

1.   Recreatieve visserij en visserij met geankerde netten, bodemtrawls, grondbeugen en vallen is verboden in een gebied binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

43° 32,044′ NB, 15° 16,501′ OL

43° 05,452′ NB, 14° 58,658′ OL

43° 03,477′ NB, 14° 54,982′ OL

42° 50,450′ NB, 15° 07,431′ OL

42° 55,618′ NB, 15° 18,194′ OL

43° 17,436′ NB, 15° 29,496′ OL

43° 24,758′ NB, 15° 33,215′ OL

2.   Elk jaar is van 1 september tot en met 31 oktober visserij met geankerde netten, bodemtrawls, grondbeugen en vallen verboden in een gebied binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

43° 03,477′ NB, 14° 54,982′ OL

42° 49,811′ NB, 14° 29,550′ OL

42° 35,205′ NB, 14° 59,611′ OL

42° 49,668′ NB, 15° 05,802′ OL

42° 50,450′ NB, 15° 07,431′ OL

3.   Elk jaar is van 1 september tot en met 31 oktober recreatieve visserij en visserij met geankerde netten, bodemtrawls, grondbeugen en vallen verboden in een gebied binnen de lijnen die de volgende punten met elkaar verbinden:

43° 17,436′ NB, 15° 29,496′ OL

43° 24,758′ NB, 15° 33,215′ OL

43° 20,345′ NB, 15° 47,012′ OL

43° 18,150′ NB, 15° 51,362′ OL

43° 13,984′ NB, 15° 55,232′ OL

43° 12,873′ NB, 15° 52,761′ OL

43° 13,494′ NB, 15° 40,040′ OL

Artikel 9 quinquies

Gemachtigde vaartuigen in het Jabuka/Pomo Pit-gebied

1.   Onverminderd artikel 9 quater, leden 2 en 3, zijn commerciële visserijactiviteiten die worden verricht met geankerde netten, bodemtrawls, grondbeugen en vallen, enkel in de in die leden bedoelde gebieden toegestaan indien het vaartuig in het bezit is van een specifieke machtiging en indien het kan aantonen dat het in het verleden visserijactiviteiten in de betrokken gebieden heeft verricht.

2.   In het in artikel 9 quater, lid 2, bedoelde gebied mogen gemachtigde vissersvaartuigen niet meer dan twee visdagen per week actief zijn. Gemachtigde vissersvaartuigen die gebruikmaken van dubbelebordentrawls mogen niet meer dan één visdag per week actief zijn.

3.   In het in artikel 9 quater, lid 3, bedoelde gebied mogen gemachtigde vaartuigen die met bodemtrawls vissen, enkel vissen op zaterdag en zondag van 5.00 uur tot 22.00 uur. Gemachtigde vaartuigen die met geankerde netten, grondbeugen en vallen vissen, mogen enkel van maandag 5.00 uur tot donderdag 22.00 uur vissen.

4.   Aan de vaartuigen die gemachtigd zijn om in het in artikel 9 quater, leden 2 en 3, bedoelde gebied te vissen met het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde vistuig, wordt door hun lidstaat een vismachtiging afgegeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

5.   De lidstaten delen elk jaar uiterlijk op 31 maart aan de Commissie de lijst mee van vaartuigen waarvoor zij de in lid 1 bedoelde machtiging hebben afgegeven. De Commissie deelt elk jaar uiterlijk op 30 april aan het uitvoerend secretariaat van de GFCM de voor het volgende jaar vastgestelde lijst van gemachtigde vaartuigen mee. Voor elk vaartuig bevat de lijst de volgende informatie:

a)

naam van het vaartuig;

b)

registernummer van het vaartuig;

c)

unieke identificatiecode van de GFCM (drieletterige ISO-landencode + negen cijfers, bijvoorbeeld xxx000000001);

d)

vorige naam (indien van toepassing);

e)

vorige vlag (indien van toepassing);

f)

vorige gegevens inzake schrapping uit andere registers (indien van toepassing);

g)

internationale radioroepnaam (indien van toepassing);

h)

vaartuigtype, lengte over alles (LOA) en brutotonnage (BT) en/of de brutoregistertonnage (BRT);

i)

naam en adres van de eigenaar(s) en de exploitant(en);

j)

voornaamste vistuig(en) dat (die) wordt (worden) gebruikt in het voor de visserij beperkt gebied;

k)

seizoen waarin in het voor de visserij beperkt gebied mag worden gevist;

l)

aantal visdagen waarop elk vaartuig gerechtigd is;

m)

aangewezen haven.

6.   Gemachtigde vissersvaartuigen landen vangsten van demersale bestanden enkel aan in aangewezen havens. Daartoe wijst elke betrokken lidstaat de havens aan waar aanlandingen van vangsten uit het voor de visserij beperkt gebied Jabuka/Pomo Pit zijn toegestaan. De lijst van deze havens wordt elk jaar uiterlijk op 30 april aan het GFCM-secretariaat en aan de Commissie meegedeeld.

7.   Vissersvaartuigen die gemachtigd zijn om te vissen in de in artikel 9 quater, leden 2 en 3, bedoelde gebieden met het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde vistuig, beschikken over correct functionerend VMS en/of Automatic Identification Systems (AIS), en de vistuigen die zich aan boord bevinden of worden gebruikt, worden naar behoren geïdentificeerd, genummerd en van merktekens voorzien voordat in die gebieden visserijactiviteiten worden aangevangen of wordt gevaren.

8.   Vissersvaartuigen die met geankerde netten, bodemtrawls, grondbeugen en vallen zijn uitgerust zonder machtiging, mogen enkel door het voor de visserij beperkt gebied varen indien zij een directe koers volgen met een constante snelheid van niet minder dan zeven knopen, hun VMS en/of AIS aan boord in werking zijn/is en zij geen enkele visserijactiviteit verrichten.

Artikel 9 sexies

Ruimtelijke/temporele beperkingen in de Zee van Alborán

1.   Rekening houdend met het beschikbare wetenschappelijke advies kunnen de lidstaten in de Zee van Alborán (de geografische GFCM-deelgebieden 1, 2 en 3, zoals omschreven in bijlage I) ruimtelijke/temporele beperkingen vaststellen waarbij visserijactiviteiten worden verboden of beperkt om verzamelgebieden van juveniele en/of paaiende zeebrasem te beschermen.

2.   De lidstaten stellen de GFCM en de Commissie uiterlijk 11 januari 2020 in kennis van de ruimtelijke/temporele beperkingen die zij toepassen.”.

4)

Aan hoofdstuk I van titel II wordt de volgende afdeling toegevoegd:

Afdeling III

Tijdelijke sluiting in de Golf van Gabès

Artikel 11 bis

Tijdelijke sluiting in de Golf van Gabès

Vissen met bodemtrawls is elk jaar van 1 juli tot en met 30 september verboden tussen de kust en het gebied bepaald door de dieptelijn van 200 meter van geografisch GFCM-deelgebied 14 (Golf van Gabès als bedoeld in bijlage I).”.

5)

in titel II wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

HOOFDSTUK II BIS

Tijdelijke sluiting in de Zwarte Zee

Artikel 14 bis

Sluitingsperiode tijdens het paaiseizoen van tarbot in de Zwarte Zee

1.   Elk jaar stelt elke betrokken lidstaat in de periode van april tot en met juni een sluitingsperiode van ten minste twee maanden in de Zwarte Zee vast.

2.   De lidstaten kunnen aanvullende ruimtelijke/temporele beperkingen vaststellen waarbij visserijactiviteiten kunnen worden verboden of beperkt om verzamelgebieden van juveniele tarbot te beschermen.”.

6)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 16 quater bis

Voorzorgssluitingen voor rood koraal

1.   Als een vangstdrempel voor rood koraal zoals vastgesteld in de leden 2 en 3, wordt bereikt, sluiten de lidstaten het betrokken gebied tijdelijk voor elke visserij op rood koraal.

2.   De vangstdrempel wordt geacht te zijn bereikt wanneer kolonies van rood koraal waarvan de voetdiameter kleiner is dan 7 mm, meer dan 25 % uitmaken van de totale vangst die in een bepaald jaar van een bepaalde roodkoraalbank wordt geoogst.

3.   Wanneer de koraalbanken nog niet naar behoren zijn geïdentificeerd, gelden de in lid 1 bedoelde vangstdrempel en sluiting op de schaal van het statistische vak van de GFCM.

4.   In hun besluit tot vaststelling van een sluiting als bedoeld in lid 1 stellen de lidstaten het betrokken geografische gebied, de duur van de sluiting en de voorwaarden voor visserij in dat gebied gedurende de sluiting vast.

5.   De lidstaten die sluitingen vaststellen, stellen het GFCM-secretariaat en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 16 quater ter

Ruimtelijke/temporele sluitingen

De lidstaten die actief rood koraal oogsten, voeren uiterlijk op 11 januari 2020 op basis van het beschikbare wetenschappelijke advies aanvullende sluitingen ter bescherming van rood koraal in.”.

7)

In titel II wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd na hoofdstuk IV:

HOOFDSTUK IV BIS

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor doornhaai in de Zwarte Zee

Artikel 16 quinquies bis

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor doornhaai in de Zwarte Zee

Exemplaren van doornhaai in de Zwarte zee die kleiner zijn dan 90 cm worden niet aan boord gehouden, overgeladen, aangeland, opgeslagen, verkocht of te koop aangeboden. Als dergelijke exemplaren accidenteel worden gevangen, worden zij, voor zover dat mogelijk is, onmiddellijk ongedeerd en levend vrijgelaten. Kapiteins van vissersvaartuigen registreren de accidentele vangst, vrijlating en/of teruggooi van doornhaai in het logboek. De lidstaten geven deze informatie door aan de GFCM en aan de Commissie in het kader van hun jaarlijkse rapportage aan het Wetenschappelijk Raadgevend Comité en via het kader voor gegevensverzameling van de GFCM.”.

8)

De volgende titel wordt ingevoegd:

„TITEL II BIS

VANGSTCAPACITEIT EN VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 16 quaterdecies

Vangstbeperkingen voor rood koraal

Elke lidstaat kan in de Middellandse Zee een systeem van individuele dagelijkse en/of jaarlijkse vangstbeperkingen voor rood koraal vaststellen.

Artikel 16 quindecies

Visserijvlootcapaciteit of visserijinspanning voor zeebrasem in de Zee van Alborán

Voor de exploitatie van zeebrasem in de Zee van Alborán (de geografische GFCM-deelgebieden 1, 2 en 3, zoals omschreven in bijlage I) handhaven de lidstaten uiterlijk in 2020 de vlootcapaciteit of de visserijinspanning op de daarvoor in de voorbije jaren toegestane en toegepaste niveaus.”.

9)

Artikel 17 bis wordt geschrapt.

10)

In titel III worden de volgende hoofdstukken toegevoegd:

HOOFDSTUK III

Controle van de koraalvisserij

Artikel 22 bis

Machtigingen voor de visserij op rood koraal

1.   Vaartuigen of vissers die gemachtigd zijn om rood koraal te oogsten in de Middellandse Zee, beschikken over een geldige vismachtiging waarin de technische voorwaarden zijn gespecificeerd waaronder de visserij mag worden verricht.

2.   Bij ontstentenis van een machtiging als bedoeld in lid 1 is het verboden rood koraal te oogsten, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, over te dragen, op te slaan, te verkopen of uit te stallen of te koop aan te bieden.

3.   De lidstaten houden een geactualiseerd register van de in lid 1 bedoelde vismachtigingen bij en delen elk jaar uiterlijk op 31 maart aan de Commissie de lijst mee van vaartuigen waarvoor de in lid 1 bedoelde machtigingen zijn afgegeven. De Commissie doet deze lijst elk jaar uiterlijk op 30 april toekomen aan het GFCM-secretariaat. Die lijst bevat voor elk vaartuig de volgende informatie:

a)

naam van het vaartuig;

b)

registernummer van het vaartuig (door de overeenkomstsluitende partij toegewezen code);

c)

GFCM-registratienummer (drieletterige ISO-landencode + negen cijfers, bijvoorbeeld xxx000000001);

d)

haven van registratie (volledige naam van de haven);

e)

vorige naam (indien van toepassing);

f)

vorige vlag (indien van toepassing);

g)

vorige gegevens inzake schrapping uit andere registers (indien van toepassing);

h)

internationale radioroepnaam (indien van toepassing);

i)

VMS of andere apparatuur voor vaartuiggeolokalisatie (geef aan J/N);

j)

vaartuigtype, lengte over alles (LOA) en brutotonnage (BT) en/of brutoregistertonnage (BRT) en motorvermogen uitgedrukt in kW;

k)

veiligheids- en beveiligingsapparatuur om waarnemer(s) aan boord te ontvangen (geef aan J/N);

l)

periode waarin de visserij op rood koraal is toegestaan;

m)

gebied(en) waarin de visserij op rood koraal is toegestaan: geografische GFCM-deelgebieden en cellen van het statistische raster van GFCM;

n)

deelname aan onderzoeksprogramma’s onder leiding van nationale/internationale wetenschappelijke instellingen (geef aan J/N; geef een omschrijving).

4.   De lidstaten verhogen het aantal vismachtigingen niet totdat uit wetenschappelijk advies blijkt dat de populaties rood koraal zich in een gunstige staat bevinden.

Artikel 22 ter

Registratie van vangsten van rood koraal

1.   Vissers of kapiteins van vaartuigen die gemachtigd zijn om rood koraal te oogsten, registreren de vangsten in levend gewicht, en, indien mogelijk, het aantal kolonies, na de visserijactiviteiten of, in het geval van dagelijkse visreizen, uiterlijk bij de aanlanding in de haven.

2.   Vissersvaartuigen met een machtiging tot het oogsten van rood koraal hebben een logboek aan boord waarin de dagelijkse vangsten van rood koraal, ongeacht het levend gewicht van de oogst, en de visserijactiviteit per gebied en diepte, indien mogelijk met inbegrip van het aantal visdagen en duiken, worden geregistreerd. Die informatie wordt binnen de in artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde termijn aan de bevoegde nationale autoriteiten meegedeeld.

Artikel 22 quater

Voorafgaande kennisgeving voor rood koraal

Tussen twee en vier uur vóór het geraamde tijdstip van aankomst in de haven stelt de kapitein van het vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger de bevoegde autoriteiten in kennis van de volgende informatie:

a)

het geraamde tijdstip van aankomst;

b)

het externe identificatienummer en de naam van het vissersvaartuig;

c)

de geraamde hoeveelheid rood koraal in levend gewicht en indien mogelijk het aantal kolonies rood koraal dat aan boord wordt gehouden;

d)

de informatie inzake het geografische gebied waar de vangst is gedaan.

Artikel 22 quinquies

Aangewezen havens voor rood koraal

Gemachtigde vissers of vissersvaartuigen landen vangsten van rood koraal enkel aan in aangewezen havens. Hiertoe wijst elke lidstaat havens aan waar de aanlanding van rood koraal is toegestaan en deelt hij elk jaar uiterlijk op 30 april de lijst van deze havens mee aan het GFCM-secretariaat en aan de Commissie, tenzij de reeds meegedeelde lijst van aangewezen havens niet is gewijzigd.

Artikel 22 sexies

Controle van aanlandingen van rood koraal

Elke lidstaat stelt op basis van een risicoanalyse een controleprogramma vast, met name om de aanlandingen te verifiëren en de logboeken te valideren.

Artikel 22 septies

Overlading van rood koraal

Overlading op zee van rood koraal is verboden.

Artikel 22 octies

Wetenschappelijke informatie voor rood koraal

De lidstaten die vissersvloten hebben die op rood koraal vissen, waarborgen dat er een mechanisme voor adequate wetenschappelijke monitoring van de visserij en de vangsten is dat het Wetenschappelijk Raadgevend Comité van de GFCM in staat stelt beschrijvende informatie en advies te verstrekken over ten minste:

a)

de geleverde visserijinspanning (bijvoorbeeld aantal duiken per week) en algemene vangstniveaus per bestand op lokaal, nationaal of supranationaal niveau;

b)

de referentiepunten voor instandhouding en beheer met het oog op de verdere verbetering van het regionaal beheersplan overeenkomstig de doelstelling van een maximale duurzame opbrengst en een laag risico op ineenstorting van het bestand;

c)

de biologische en sociaaleconomische effecten van alternatieve beheersscenario’s, met inbegrip van input/outputcontrole en/of technische maatregelen, zoals voorgesteld door de overeenkomstsluitende partijen bij de GFCM-overeenkomst;

d)

mogelijke ruimtelijke/temporele sluitingen met het oog op de instandhouding van de duurzaamheid van de visserij.

HOOFDSTUK IV

Controlemaatregelen met betrekking tot bepaalde geografische gfcm-deelgebieden

Afdeling I

Controle van de visserij op zeebrasem in de Zee van Alborán

Artikel 22 nonies

Rapportage van dagelijkse vangsten en bijvangsten van zeebrasem

Onverminderd artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 stellen de lidstaten een mechanisme in om te waarborgen dat alle dagelijkse commerciële vangsten en bijvangsten van zeebrasem in de Zee van Alborán (de geografische GFCM-deelgebieden 1, 2 en 3, zoals omschreven in bijlage I), ongeacht het levend gewicht van de vangst, worden gerapporteerd. De lidstaten streven ernaar de vangsten van deze soort in de recreatievisserij te registreren of te ramen.

Artikel 22 decies

Vismachtigingen en visserijactiviteiten

1.   De lidstaten leggen een register aan van de vissersvaartuigen die gemachtigd zijn om in de Zee van Alborán gevangen hoeveelheden zeebrasem die na sortering meer dan 20 % van de vangst in levend gewicht per tij uitmaken, aan boord te houden of aan te landen. Dat register wordt bijgehouden en geactualiseerd.

2.   Vissersvaartuigen die op zeebrasem vissen, mogen enkel visserijactiviteiten verrichten indien deze visserijactiviteiten zijn vermeld in een geldige vismachtiging die is afgegeven door de bevoegde autoriteiten en waarin de technische voorwaarden zijn gespecificeerd waaronder die activiteiten mogen worden verricht. De machtiging bevat de in bijlage VIII vastgestelde gegevens.

3.   De lidstaten:

a)

delen de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 januari de lijst mee van actieve vaartuigen waarvoor de machtiging is afgegeven voor het lopende jaar, het daaropvolgende jaar of de daaropvolgende jaren; de Commissie doet deze lijst elk jaar uiterlijk eind februari toekomen aan het GFCM-secretariaat; de lijst bevat de in bijlage VIII vastgestelde gegevens;

b)

leggen de Commissie en het GFCM-secretariaat beginnend vanaf 30 november 2018 en uiterlijk vanaf 30 november 2020, elk jaar uiterlijk eind november een verslag voor over de door de in lid 1 bedoelde vaartuigen verrichte visserijactiviteiten, in een geaggregeerd formaat, met minstens de volgende informatie:

i)

aantal visdagen;

ii)

exploitatiegebied, en

iii)

vangsten van zeebrasem.

4.   Alle vaartuigen met een lengte over alles van meer dan twaalf meter die gemachtigd zijn om op zeebrasem te vissen, zijn uitgerust met VMS of een ander systeem voor geolokalisatie dat de controleautoriteiten in staat stelt hun activiteiten te volgen.

Artikel 22 undecies

Wetenschappelijke monitoring

De lidstaten met vissersvloten die op zeebrasem vissen, zorgen ervoor dat er een mechanisme voor adequate monitoring van de visserij en de vangsten wordt ingesteld waarmee het Wetenschappelijk Raadgevend Comité in staat wordt gesteld beschrijvende informatie en advies te verstrekken over ten minste:

a)

de kenmerken van het vistuig, waaronder de maximale lengte van de beug en de staande netten en het aantal, de soort en de omvang van de haken;

b)

de geleverde visserijinspanning (bijvoorbeeld aantal visdagen per week) en de algemene vangstniveaus per commerciële vissersvloot; ook wordt een raming van de vangsten van de recreatievisserij verstrekt;

c)

de referentiepunten voor instandhouding en beheer met het oog op de vaststelling van meerjarige beheersplannen voor duurzame visserij overeenkomstig de doelstelling van een maximale duurzame opbrengst en een laag risico op ineenstorting van het bestand;

d)

de sociaaleconomische effecten van alternatieve beheersscenario’s, met inbegrip van input/outputcontrole en/of technische maatregelen, zoals vastgesteld door de GFCM en/of de overeenkomstsluitende partijen;

e)

mogelijke ruimtelijke/temporele sluitingen met het oog op de instandhouding van de duurzaamheid van de visserij;

f)

de potentiële impact van de recreatievisserij op de staat van het zeebrasembestand/de zeebrasembestanden.

Afdeling II

Kanaal van Sicilië

Artikel 22 duodecies

Machtigingen voor bodemtrawlvisserij op demersale bestanden in het Kanaal van Sicilië

1.   Bodemtrawlers die vissen op demersale bestanden in het Kanaal van Sicilië (de geografische GFCM-deelgebieden 12, 13, 14, 15 en 16, zoals omschreven in bijlage I) mogen enkel de specifieke visserijactiviteiten verrichten die zijn vermeld in een geldige vismachtiging die is afgegeven door de bevoegde autoriteiten en waarin de technische voorwaarden zijn gespecificeerd waaronder die activiteiten mogen worden verricht.

2.   De in lid 1 bedoelde vismachtiging omvat, naast de in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie (*3) omschreven gegevens, de volgende gegevens:

a)

GFCM-registratienummer;

b)

vorige naam (indien van toepassing);

c)

vorige vlag (indien van toepassing);

d)

vorige gegevens inzake schrapping uit andere registers (indien van toepassing).

3.   De lidstaten delen elk jaar uiterlijk op 31 oktober aan de Commissie de lijst mee van vaartuigen waarvoor zij de in lid 1 bedoelde machtiging hebben afgegeven. De Commissie doet deze lijst elk jaar uiterlijk op 30 november toekomen aan het door haar aangewezen orgaan en aan het GFCM-secretariaat.

4.   De lidstaten leggen de Commissie en het GFCM-secretariaat elk jaar uiterlijk op 31 augustus een verslag voor over de door de in lid 1 bedoelde vaartuigen verrichte visserijactiviteiten, in een geaggregeerd formaat, met minstens de volgende informatie:

i)

aantal visdagen;

ii)

exploitatiegebied, en

iii)

vangsten van heek en roze diepzeegarnaal.

Artikel 22 terdecies

Aangewezen havens

1.   Elke lidstaat wijst overeenkomstig artikel 43, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 aanlandingshavens aan waar de aanlandingen van heek en roze diepzeegarnaal uit het Kanaal van Sicilië kunnen plaatsvinden. De lidstaten doen een lijst van aangewezen aanlandingshavens uiterlijk op 30 november 2018 toekomen aan het GFCM-secretariaat en aan de Commissie. Elke latere wijziging in die lijst wordt onmiddellijk gemeld aan het GFCM-secretariaat en aan de Commissie.

2.   Het is verboden in het Kanaal van Sicilië gevangen heek en roze diepzeegarnaal vanaf vissersvaartuigen aan te landen of over te laden op andere plaatsen dan in de door de lidstaten aangewezen aanlandingshavens.

Artikel 22 quaterdecies

Internationale gezamenlijke inspectie- en surveillanceregeling in het Kanaal van Sicilië

1.   De lidstaten kunnen inspectie- en surveillanceactiviteiten verrichten in het kader van de gezamenlijke inspectie- en surveillanceregeling (hierna „de regeling” genoemd) in de wateren buiten nationale jurisdictie in de geografische GFCM-deelgebieden 12, 13, 14, 15 en 16, zoals omschreven in bijlage I (hierna „het inspectie- en surveillancegebied” genoemd).

2.   De lidstaten kunnen inspecteurs en inspectiemiddelen aanwijzen en inspecties verrichten in het kader van de regeling. De Commissie of een door haar aangewezen instantie kan met het oog op de toepassing van de regeling inspecteurs van de Unie aanwijzen.

3.   De Commissie of een door haar aangewezen orgaan zorgt voor de coördinatie van de toezichts- en inspectieactiviteiten voor de Unie, en kan in overleg met de betrokken lidstaten een gezamenlijk inzetplan opstellen zodat de Unie haar verplichtingen in het kader van de regeling kan nakomen. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de uitvoering van die plannen te vergemakkelijken, met name met betrekking tot de vereiste personele en materiële middelen, alsmede de perioden en geografische gebieden waarin die moeten worden ingezet.

4.   Elk jaar stelt elke lidstaat uiterlijk op 31 oktober de Commissie of een door haar aangewezen orgaan in kennis van de lijst van de namen van de inspecteurs die gemachtigd zijn om inspectie- en surveillanceactiviteiten te verrichten in het in lid 1 bedoelde gebied, alsook de namen van de voor de inspectie en surveillance gebruikte vaartuigen en luchtvaartuigen die zij het volgende jaar voor de regeling willen inzetten. De Commissie of een door haar aangewezen orgaan doet deze informatie elk jaar uiterlijk op 1 december of zo spoedig als haalbaar is vóór aanvang van de inspectieactiviteiten toekomen aan het GFCM-secretariaat.

5.   De aan de regeling toegewezen inspecteurs hebben een door de bevoegde autoriteiten afgegeven GFCM-inspecteurskaart bij zich, die de in bijlage IV vastgestelde vorm heeft.

6.   Vaartuigen die in het kader van de regeling inspecties aan boord verrichten, voeren een speciale vlag of wimpel, zoals beschreven in bijlage V.

7.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat elk inspectieplatform dat zijn vlag mag voeren en in het in lid 1 bedoelde gebied actief is, met elk ander inspectieplatform dat in dat gebied actief is, op beveiligde wijze contact houdt, indien mogelijk dagelijks, om informatie uit te wisselen die nodig is voor het coördineren van de activiteiten.

8.   Elke lidstaat met een inspectie- of surveillanceaanwezigheid in het in lid 1 bedoelde gebied verstrekt aan elk inspectieplatform, bij binnenkomst ervan in het gebied, een lijst van overeenkomstig bijlage VII vastgestelde waarnemingen, van inschepingen en inspecties die het heeft verricht in de voorgaande periode van tien dagen, met inbegrip van datums, coördinaten en alle andere relevante informatie.

Artikel 22 quindecies

Verrichting van inspecties

1.   Aan de regeling toegewezen inspecteurs:

a)

stellen, vóór zij aan boord gaan, het vissersvaartuig in kennis van de naam van het inspectievaartuig;

b)

voeren op het inspectievaartuig en het boardingvaartuig de in bijlage V beschreven wimpel;

c)

beperken elk inspectieteam tot een maximum van drie inspecteurs.

2.   Bij het aan boord gaan van het vaartuig laten de inspecteurs de kapitein van het vissersvaartuig de in bijlage IV beschreven identiteitskaart zien. Inspecties worden verricht in een van de officiële talen van de GFCM en, indien mogelijk, in de taal van de kapitein van het vissersvaartuig.

3.   De inspecteurs stellen een inspectieverslag op in het in bijlage VI vastgestelde formaat.

4.   De inspecteurs ondertekenen het verslag in aanwezigheid van de kapitein van het vaartuig, die het recht heeft om opmerkingen die hij nuttig acht, toe te voegen en die het verslag medeondertekent.

5.   Een kopie van het verslag wordt verstrekt aan de kapitein van het vaartuig en aan de autoriteiten van het inspectieteam, die op hun beurt een kopie bezorgen aan de autoriteiten van de vlaggenstaat van het geïnspecteerde vaartuig en aan de Commissie en/of een door haar aangewezen orgaan. De Commissie stuurt de kopie door naar het GFCM-secretariaat.

6.   De omvang van het inspectieteam en de duur van de inspectie worden, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, bepaald door de commandant van het inspectievaartuig.

Artikel 22 sexdecies

Inbreuken

1.   Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende activiteiten beschouwd als inbreuken:

a)

de in artikel 3, lid 1, onder a), b), c), e), f), g) en h), van Verordening (EG) nr. 1005/2008 bedoelde activiteiten;

b)

storen van het satellietvolgsysteem, en

c)

actief zijn zonder VMS.

2.   Wanneer de inspecteurs bij het aan boord gaan van een vissersvaartuig en de inspectie daarvan een inbreuk vaststellen, melden de autoriteiten van de vlaggenlidstaat van het inspectievaartuig dat onmiddellijk aan de Commissie of een door haar aangewezen orgaan, die de vlaggenstaat van het geïnspecteerde vissersvaartuig op de hoogte brengen, zowel rechtstreeks als via het GFCM-secretariaat. Zij informeren tevens elk inspectievaartuig van de vlaggenstaat van het vissersvaartuig waarvan bekend is dat het zich in de buurt bevindt.

3.   De vlaggenlidstaat van het vaartuig zorgt ervoor dat naar aanleiding van een inspectie waarbij een inbreuk is vastgesteld, het betrokken vissersvaartuig elke visserijactiviteit stopzet. De vlaggenlidstaat verzoekt het vissersvaartuig zich binnen 72 uur naar een door hem aangewezen haven te begeven, waar een onderzoek wordt ingesteld.

4.   Wanneer bij een inspectie een inbreuk is vastgesteld, worden de acties en de follow-upmaatregelen van de vlaggenlidstaat meegedeeld aan de Commissie of een door haar aangewezen orgaan. De Commissie of een door haar aangewezen orgaan deelt de acties en de follow-upmaatregelen mee aan het GFCM-secretariaat.

5.   De autoriteiten van de lidstaten geven aan inspectieverslagen als bedoeld in artikel 22 quindecies, lid 3, en verklaringen op basis van documentinspecties door inspecteurs hetzelfde gevolg als aan verslagen en verklaringen van nationale inspecteurs.

Afdeling III

Zwarte Zee

Artikel 22 septdecies

Maatregelen om IOO-visserij op tarbot in de Zwarte Zee te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

1.   Elk jaar uiterlijk op 20 januari zendt elke lidstaat de Commissie via de gebruikelijke gegevensverwerkingssystemen een lijst toe van de vaartuigen die geankerde kieuwnetten gebruiken en die gemachtigd zijn om in de Zwarte Zee (geografisch GFCM-deelgebied 29, zoals omschreven in bijlage I) op tarbot te vissen. De Commissie zendt die lijst elk jaar uiterlijk op 31 januari door aan het GFCM-secretariaat.

2.   De in lid 1 bedoelde lijst omvat, naast de in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 vastgestelde gegevens, de volgende gegevens:

a)

GFCM-registratienummer;

b)

vorige naam (indien van toepassing);

c)

vorige vlag (indien van toepassing);

d)

vorige gegevens inzake schrapping uit andere registers (indien van toepassing);

e)

voornaamste doelsoorten;

f)

voornaamste vistuig(en) gebruikt voor tarbot, vlootsegment en operationele eenheid als omschreven in taak 1 van de in afdeling C van bijlage III vastgestelde statistische matrix;

g)

tijdsduur waarvoor machtiging is verleend voor het vissen met kieuwnetten of ander tuig waarmee waarschijnlijk tarbot wordt gevangen (indien er sprake is van een dergelijke machtiging).

3.   Op verzoek van de GFCM verstrekken de lidstaten informatie over de vissersvaartuigen die gemachtigd zijn om in een bepaalde periode een visserijactiviteit te verrichten. Met name verstrekken de lidstaten de namen van de betrokken vissersvaartuigen, het extern identificatienummer ervan en de vangstmogelijkheden die aan elk ervan zijn toegewezen.

4.   Niet-gemarkeerde, achtergelaten kieuwnetten die in de tarbotvisserij worden gebruikt en op zee worden aangetroffen, worden verzameld door de bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat. Vervolgens worden deze netten hetzij in beslag genomen totdat de eigenaar is geïdentificeerd, hetzij vernietigd indien de eigenaar niet kan worden geïdentificeerd.

5.   Elke betrokken lidstaat wijst overeenkomstig artikel 43, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 aanlandingspunten aan waar de aanlandingen en overladingen van in de Zwarte Zee gevangen tarbot moeten plaatsvinden. Elk jaar wordt uiterlijk op 30 november een lijst van dergelijke punten aan het GFCM-secretariaat en aan de Commissie meegedeeld.

6.   Het is verboden in de Zwarte Zee gevangen tarbot vanaf vissersvaartuigen aan te landen of over te laden op andere plaatsen dan de in lid 5 bedoelde aanlandingspunten.

Artikel 22 octodecies

Nationale monitoring-, controle- en surveillanceplannen voor tarbotvisserij in de Zwarte Zee

1.   De lidstaten stellen nationale monitoring-, controle- en surveillanceplannen (hierna „nationale plannen” genoemd) ter uitvoering van artikel 22 septdecies op, waarbij onder meer wordt gezorgd voor een behoorlijke en nauwkeurige monitoring en registratie van de maandelijkse vangsten en/of geleverde visserijinspanning.

2.   In de nationale plannen worden de volgende elementen opgenomen:

a)

een duidelijke omschrijving van de controlemiddelen, met een beschrijving van de personele, technische en financiële middelen die specifiek voor de uitvoering van de nationale plannen beschikbaar zijn;

b)

een duidelijke omschrijving van de inspectiestrategie (met inbegrip van inspectieprotocollen), die wordt toegespitst op vissersvaartuigen die waarschijnlijk tarbot en daarmee geassocieerde soorten vangen;

c)

actieplannen voor de controle van markten en vervoer;

d)

een omschrijving van de inspectietaken en -procedures, met inbegrip van de bemonsteringsstrategie die wordt toegepast om de weging van de vangsten bij eerste verkoop te verifiëren, en van de bemonsteringsstrategie voor vaartuigen die niet onder de regels inzake logboeken/aanlandingsaangiften vallen;

e)

richtsnoeren voor inspecteurs, producentenorganisaties en vissers met betrekking tot de reeks regels die gelden voor visserijen die waarschijnlijk tarbot vangen, met inbegrip van:

i)

regels voor het invullen van documenten, waaronder inspectieverslagen, visserijlogboeken, overladingsaangiften, aanlandings- en overnameaangiften, vervoersdocumenten en verkoopdocumenten;

ii)

geldende technische maatregelen, onder meer betreffende maaswijdte en/of afmetingen van het net, minimumvangstmaten en tijdelijke beperkingen;

iii)

bemonsteringsstrategieën;

iv)

kruiscontrolemechanismen;

f)

opleiding van nationale inspecteurs met het oog op de uitvoering van de in bijlage II bedoelde taken.

3.   De lidstaten leggen elk jaar uiterlijk op 20 januari de nationale plannen voor aan de Commissie of een door haar aangewezen orgaan. De Commissie of een door haar aangewezen orgaan stuurt de verslagen elk jaar uiterlijk op 31 januari door naar het GFCM-secretariaat.

Artikel 22 novodecies

Wetenschappelijke monitoring van tarbotvisserij in de Zwarte Zee

De lidstaten delen aan het SAC en aan de Commissie elk jaar uiterlijk op 30 november alle aanvullende informatie ter ondersteuning van de wetenschappelijke monitoring van de tarbotvisserij in de Zwarte Zee mee.

(*3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 9).”."

11)

Artikel 23 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

de in artikel 22 ter bedoelde gegevens over rood koraal, en”;

b)

het volgende lid 8 wordt toegevoegd:

„8.   Elke lidstaat dient elk jaar uiterlijk op 30 juni bij het GFCM-secretariaat en de Commissie een gedetailleerd verslag van zijn visserijactiviteiten met betrekking tot rood koraal in. Een dergelijk verslag bevat ten minste informatie over totale vangsten en exploitatiegebieden en, indien mogelijk, over het aantal duiken en de gemiddelde vangst per duik.”.

12)

De bijlagen IV, V, VI, VII en VIII worden toegevoegd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 95.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 mei 2019.

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(4)  Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44).

(5)  Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 9).

(7)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1).


BIJLAGE

De volgende bijlagen worden toegevoegd aan Verordening (EU) nr. 1343/2011:

„BIJLAGE IV

MODEL VAN DE IDENTITEITSKAART VOOR GFCM-INSPECTEURS

Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee

Image 1

GFCM

Image 2

GFCM

De houder van deze identiteitskaart is een in het kader van de gezamenlijke inspectie- en surveillanceregeling van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) aangestelde GFCM-inspecteur en heeft de bevoegdheid om op te treden overeenkomstig de bepalingen van de GFCM-voorschriften.

IDENTITEITSKAART VAN INSPECTEUR

Foto

Overeenkomstsluitende partij

Naam van de inspecteur:

Kaartnummer:

……

Autoriteit van afgifte

……

Inspecteur

Datum van afgifte:

Vijf jaar geldig

„BIJLAGE V

MODEL VAN DE GFCM-INSPECTIEWIMPEL

Image 3

„BIJLAGE VI

GFCM-INSPECTIEVERSLAG

1.   INSPECTEUR(S)

Naam … Overeenkomstsluitende partij … Nummer van de GFCM-identiteitskaart …

Naam … Overeenkomstsluitende partij … Nummer van de GFCM-identiteitskaart …

Naam … Overeenkomstsluitende partij … Nummer van de GFCM-identiteitskaart …

2.   VAARTUIG DAT DE INSPECTEUR(S) VERVOERT

2.1

Naam en registratie …

2.2

Vlag …

3.   INFORMATIE OVER HET GEÏNSPECTEERDE VAARTUIG

3.1

Naam en registratie …

3.2

Vlag …

3.3

Kapitein (naam en adres) …

3.4

Scheepseigenaar (naam en adres) …

3.5

GFCM-registratienummer …

3.6

Vaartuigtype …

4.   POSITIE

4.1

Positie die de kapitein van het inspectievaartuig om … (UTC) heeft vastgesteld; breedtegraad … lengtegraad …

4.2

Positie die de kapitein van het vissersvaartuig om … (UTC) heeft vastgesteld; breedtegraad … lengtegraad …

5.   DATUM EN TIJDSTIP WAAROP DE INSPECTIE IS BEGONNEN EN BEËINDIGD

5.1

Datum … Aan boord gegaan om … UTC — Tijdstip van vertrek … UTC

6.   SOORT VISTUIG AAN BOORD

Bodemottertrawl — OTB

 

Pelagische ottertrawl — OTM

 

Garnalentrawls — TBS

 

Ringzegen — PS

 

Geankerde kieuwnetten (staand) — GNS

 

Grondbeugen — LLS

 

Recreatievistuig — RG

 

Andere (specificeer)

 

7.   METING VAN DE MAZEN (IN MILLIMETER)

7.1

Maaswijdte die wettelijk mag worden gebruikt: … mm

7.2

Resultaat van de meting van de maaswijdte (gemiddelde): … mm

7.3

Inbreuk: JA  — NEEN  … Indien JA, verwijzing naar de wetgeving:

8.   INSPECTIE VAN DE VANGSTEN AAN BOORD

8.1   Resultaten van de inspectie van de aan boord aanwezige vis

SOORT

(FAO-drielettercode)

 

 

 

 

 

 

Totaal (kg)

 

 

 

 

 

 

Aanbiedingsvorm

 

 

 

 

 

 

Geïnspecteerd monster

 

 

 

 

 

 

% ondermaatse vis

 

 

 

 

 

 

8.2   Inbreuk: JA  — NEEN  … Indien JA, verwijzing naar de wetgeving:

9.   INSPECTIE VAN DOCUMENTEN AAN BOORD EN VMS

9.1

Visserijlogboek: JA  — NEEN 

9.2

Inbreuk: JA  — NEEN  … Indien JA, verwijzing naar de wetgeving:

9.3

Visvergunning: JA  — NEEN 

9.4

Inbreuk: JA  — NEEN  … Indien JA, verwijzing naar de wetgeving:

9.5

Specifieke machtiging: JA  — NEEN 

9.6

Inbreuk: JA  — NEEN  … Indien JA, verwijzing naar de wetgeving:

9.7

VMS: JA  — NEEN  …in werking: JA  — NEEN 

9.8

Inbreuk: JA  — NEEN  … Indien JA, verwijzing naar de wetgeving:

10.   LIJST VAN INBREUKEN

Vissen zonder door de vlaggen-CPC afgegeven vergunning, document of machtiging — verwijzing naar de wetgeving:

Niet overeenkomstig de rapportagevoorschriften van de GFCM bijhouden van toereikende vangstaangiften en vangstgerelateerde gegevens of het apert verkeerd rapporteren van dergelijke vangst- en/of vangstgerelateerde gegevens — verwijzing naar de wetgeving:

Vissen in een gesloten gebied — verwijzing naar de wetgeving:

Vissen tijdens een gesloten seizoen — verwijzing naar de wetgeving:

Gebruik van verboden vistuig — verwijzing naar de wetgeving:

Vervalsen of bewust verbergen van de kentekens, de identiteit of de registratie van een vissersvaartuig — verwijzing naar de wetgeving:

Achterhouden, vervalsen of laten verdwijnen van bewijsmateriaal met betrekking tot het onderzoek van een inbreuk — verwijzing naar de wetgeving:

Begaan van meerdere inbreuken die samen een ernstige schending van de geldende GFCM-maatregelen vormen;

Belagen, weerstaan, intimideren, seksueel intimideren, beïnvloeden, hinderen of vertragen van een erkende inspecteur;

Verstoren van de werking van het VMS-systeem en/of vissen zonder VMS-systeem — verwijzing naar de wetgeving:

11.   LIJST VAN AAN BOORD GEKOPIEERDE DOCUMENTEN

……

……

……

……

……

……

……

……

12.   OPMERKINGEN EN HANDTEKENING VAN DE KAPITEIN VAN HET VAARTUIG

……

……

……

……

……

……

……

……

Handtekening van de kapitein: …

13.   OPMERKINGEN EN HANDTEKENING VAN DE INSPECTEUR(S)

……

……

……

……

……

……

……

……

Handtekening van de inspecteur(s): …

„BIJLAGE VII

GFCM-WAARNEMINGSVERSLAG

1.

Datum van de waarnemingen: ……/……/…… Tijdstip: …UTC

2.

Positie van het waargenomen vaartuig:

breedtegraad … — lengtegraad …

3.

Koers: … — Snelheid …

4.

Naam van het waargenomen vaartuig:

5.

Vlag van het waargenomen vaartuig:

6.

Extern nummer/merkteken:

7.

Vaartuigtype:

vissersvaartuig

transportvaartuig

vriesvaartuig

ander (specificeer)

8.

Internationale radioroepnaam:

9.

IMO-nummer (indien van toepassing):

10.

Activiteit(en):

vissen

stomen

drijven

overladen

11.

Radiocontact:  JA —  NEEN

12.

Naam en nationaliteit van de kapitein van het waargenomen vaartuig: …

13.

Aantal personen aan boord van het waargenomen vaartuig: …

14.

Vangsten aan boord van het waargenomen vaartuig: …

15.

Informatie ingewonnen door:

Naam van de inspecteur:

Overeenkomstsluitende partij:

Nummer van de GFCM-identiteitskaart:

Naam van het patrouillevaartuig:

„BIJLAGE VIII

IN DE LIJST VAN VAARTUIGEN DIE OP ZEEBRASEM VISSEN OP TE NEMEN GEGEVENS

De in artikel 22 decies bedoelde lijst bevat voor elk vaartuig de volgende informatie:

naam van het vaartuig;

registernummer van het vaartuig (door de CPC's toegewezen code);

GFCM-registratienummer (drieletterige ISO-landencode + negen cijfers, bijvoorbeeld xxx000000001);

haven van registratie (volledige naam van de haven);

vorige naam (indien van toepassing);

vorige vlag (indien van toepassing);

vorige gegevens inzake schrapping uit andere registers (indien van toepassing);

internationale radioroepnaam (indien van toepassing);

VMS (geef aan J/N);

vaartuigtype, lengte over alles (LOA), brutotonnage (BT) en/of brutoregistertonnage (BRT) en motorvermogen uitgedrukt in kW;

Naam en adres van de eigenaar(s) en de exploitant(en);

voornaamste vistuig(en) gebruikt om op zeebrasem te vissen en vlootsegmenttoewijzing en operationele eenheid zoals geïdentificeerd in het DCRF;

seizoen waarvoor machtiging is verleend om op zeebrasem te vissen.


RICHTLIJNEN

20.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 164/23


RICHTLIJN (EU) 2019/983 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juni 2019

tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, onder b), in samenhang met artikel 153, lid 1, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het boeken van concrete resultaten inzake de Europese pijler van sociale rechten (3), die door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is afgekondigd op de sociale top voor eerlijke banen en groei in Göteborg op 17 november 2017, is een gezamenlijke politieke belofte en een gedeelde verantwoordelijkheid. In beginsel 10 van de Europese pijler van sociale rechten is het recht van werknemers op een gezonde, veilige en aangepaste werkomgeving opgenomen. Onder het recht van werknemers op een hoog niveau van bescherming van hun gezondheid en veiligheid op de werkplek, en op een werkomgeving die is aangepast aan hun professionele behoeften valt ook het recht op bescherming tegen carcinogene of mutagene agentia op de werkplek ongeacht de duur van het werk of van de blootstelling.

(2)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en de fundamentele beginselen die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder het recht op leven en op rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden als bedoeld in respectievelijk artikel 2 en artikel 31 van het Handvest.

(3)

Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is gericht op de bescherming van werknemers tegen risico’s voor hun gezondheid en veiligheid als gevolg van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk. Die richtlijn voorziet in een consistent niveau van bescherming tegen de risico’s in verband met carcinogene of mutagene agentia via een kader van algemene beginselen dat de lidstaten in staat stelt de minimumvoorschriften op een consequente manier te laten naleven. Het doel van die minimumvoorschriften is werknemers op het niveau van de Unie te beschermen, de verschillen in het beschermingsniveau van werknemers in de hele Unie te helpen verkleinen en mede te zorgen voor een gelijk speelveld. Bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling zijn belangrijke onderdelen van de algemene regelingen voor de bescherming van werknemers die in Richtlijn 2004/37/EG zijn vastgesteld. Die grenswaarden moeten op bewijzen zijn gebaseerd, evenwichtig en meetbaar zijn, en moeten worden vastgesteld op basis van beschikbare informatie, inclusief actuele wetenschappelijke en technische gegevens, de economische haalbaarheid van uitvoering en naleving, een grondige beoordeling van de sociaaleconomische gevolgen en de beschikbaarheid van protocollen en technieken om de blootstelling op de werkplek te meten. De lidstaten kunnen in nauwe samenwerking met de sociale partners strengere bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vaststellen. Daarnaast belet Richtlijn 2004/37/EG de lidstaten niet om aanvullende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld in de vorm van een biologische grenswaarde.

(4)

Richtlijn 2004/37/EG heeft betrekking op stoffen of mengsels die voldoen aan de criteria voor indeling als kankerverwekkende of mutagene stof van categorie 1A of 1B zoals bepaald in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5), en op stoffen, mengsels of processen als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2004/37/EG. De stoffen die voldoen aan de criteria voor indeling als kankerverwekkende of mutagene stof van categorie A of 1B zoals bepaald in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn de stoffen met een geharmoniseerde indeling of de stoffen die zijn ingedeeld overeenkomstig de artikelen 4 of 36 van die verordening en zijn aangemeld bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) overeenkomstig artikel 40 van die verordening. Deze stoffen staan vermeld in de openbare inventaris van indelingen en etiketteringen die het ECHA bijhoudt. Voor elke nieuwe opname in de lijst met stoffen, mengsels en procedés als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2004/37/EG moet, overeenkomstig artikel 2, onder a), ii), van die richtlijn, degelijk wetenschappelijk bewijs voor de carcinogeniteit van de betrokken stof worden aangetoond op basis van beschikbare deugdelijke bronnen zoals het Comité risicobeoordeling (RAC) van het ECHA, het International Agency for Research on Cancer (IARC) en nationale organen, met speciale aandacht voor collegiaal getoetste publicaties over die stof.

(5)

Grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling maken deel uit van de risicobeheersingsmaatregelen overeenkomstig Richtlijn 2004/37/EG. Deze grenswaarden moeten regelmatig worden herzien in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel, het beginsel van de bescherming van de werknemers en in het licht van deugdelijke beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens betreffende carcinogene en mutagene agentia. Er moet ook aandacht worden besteed aan de verbetering van meettechnieken, risicobeheersingsmaatregelen en andere relevante factoren. De inachtneming van die grenswaarden laat de andere verplichtingen van werkgevers uit hoofde van die richtlijn onverlet met name de vermindering van het gebruik van carcinogene en mutagene agentia op de werkplek, de voorkoming of vermindering van de blootstelling van werknemers aan carcinogene of mutagene agentia en de maatregelen die daartoe moeten worden uitgevoerd. Die maatregelen moeten, voor zover dat technisch uitvoerbaar is, het volgende omvatten: de vervanging van het carcinogene of mutagene agens door een stof die, een mengsel dat of een procedé dat niet of minder gevaarlijk is voor de gezondheid van werknemers, het gebruik van een gesloten systeem, en andere maatregelen om het blootstellingsniveau voor werknemers te verminderen.

(6)

Gevaarlijke geneesmiddelen, met inbegrip van cytotoxische geneesmiddelen die voornamelijk worden gebruikt voor de behandeling van kanker, kunnen genotoxische, carcinogene of mutagene eigenschappen hebben. Het is daarom belangrijk werknemers te beschermen die worden blootgesteld aan zulke geneesmiddelen als gevolg van werk dat de volgende activiteiten omvat: de bereiding, toediening of verwijdering van gevaarlijke — waaronder cytotoxische — geneesmiddelen; dienstverlening op het gebied van reiniging, vervoer, wasserij of afvalverwijdering van gevaarlijke geneesmiddelen of van hiermee verontreinigd materiaal; of de persoonlijke verzorging van patiënten die met gevaarlijke geneesmiddelen worden behandeld. Gevaarlijke geneesmiddelen, met inbegrip van cytotoxische geneesmiddelen, zijn onderworpen aan Uniemaatregelen houdende minimumvoorschriften voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers, zoals met name neergelegd in Richtlijn 98/24/EG van de Raad (6). Gevaarlijke geneesmiddelen die stoffen bevatten die tevens kankerverwekkend of mutageen zijn, zijn onderworpen aan Richtlijn 2004/37/EG. De Commissie moet bepalen wat het geschiktste instrument is om de arbeidsveiligheid van werknemers die worden blootgesteld aan gevaarlijke - waaronder cytotoxische - geneesmiddelen, te waarborgen. Hierbij mag de toegang tot de beste beschikbare behandelingen voor patiënten niet in gevaar worden gebracht.

(7)

Voor de meeste carcinogene en mutagene agentia is het wetenschappelijk niet mogelijk blootstellingsniveaus aan te duiden waaronder blootstelling geen nadelige gevolgen zou hebben. Hoewel de vaststelling van grenswaarden voor carcinogene en mutagene agentia op de werkplek op grond van deze richtlijn de risico’s van blootstelling daaraan voor de gezondheid en veiligheid van werknemers niet volledig wegneemt (restrisico), draagt ze toch bij tot een aanzienlijke vermindering van de risico’s van een dergelijke blootstelling in de stapsgewijze en doelgebonden benadering op grond van Richtlijn 2004/37/EG. Voor andere carcinogene en mutagene agentia is het wetenschappelijk mogelijk blootstellingsniveaus te bepalen waaronder de blootstelling naar verwachting geen nadelige gevolgen heeft.

(8)

De maximale niveaus van blootstelling van werknemers aan bepaalde carcinogene of mutagene agentia worden uitgedrukt in waarden die op grond van Richtlijn 2004/37/EG niet mogen worden overschreden.

(9)

Deze richtlijn zorgt voor een betere bescherming van de gezondheid en de veiligheid op de werkplek van werknemers. De Commissie moet Richtlijn 2004/37/EG regelmatig opnieuw bezien en wetsvoorstellen doen indien nodig. In die richtlijn moeten nieuwe grenswaarden worden vastgesteld in het licht van de beschikbare informatie, waaronder nieuwe wetenschappelijke en technische gegevens en op bewijzen gebaseerde beste praktijken, technieken en protocollen voor het meten van het blootstellingsniveau op de werkplek. Die informatie moet indien mogelijk gegevens bevatten over restrisico’s voor de gezondheid van werknemers, aanbevelingen van het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (Scoel), adviezen van het RAC en van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (ACSH) en monografieën van het IARC. Transparantie van informatie is in dat verband een preventie-instrument en moet worden gewaarborgd. Informatie over restrisico’s is waardevol voor het toekomstige werk ter beperking van risico’s ten gevolge van beroepsmatige blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia en moet publiekelijk beschikbaar worden gesteld op het niveau van de Unie. Deze richtlijn is in overeenstemming met de specifieke aanbevelingen van het Scoel, het RAC en het ACSH, waarvan het belang in eerdere wijzigingen van Richtlijn 2004/37/EG is benadrukt.

(10)

In het licht van de wetenschappelijke gegevens is het ook nodig rekening te houden met andere absorptiemogelijkheden van carcinogene en mutagene agentia dan inademing, inclusief de mogelijkheid van absorptie via de huid, en in dergelijke gevallen een huidnotatie aan de relevante stoffen toe te kennen, teneinde een optimaal beschermingsniveau te waarborgen. De wijzigingen van bijlage III bij Richtlijn 2004/37/EG waarin deze richtlijn voorziet, zijn een nieuwe stap in een langdurig actualiseringsproces van deze richtlijn.

(11)

De beoordeling van de gevolgen voor de gezondheid van de carcinogenen waarop deze richtlijn betrekking heeft, is gebaseerd op de wetenschappelijke expertise daarover van het Scoel en het RAC.

(12)

De Commissie wordt bijgestaan door het Scoel, dat is opgericht bij Besluit 2014/113/EU van de Commissie (7), met name bij het in kaart brengen, evalueren en grondig analyseren van de meest recente beschikbare wetenschappelijke gegevens en bij het voorstellen van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling ter bescherming van werknemers tegen chemische risico’s, die overeenkomstig de Richtlijnen 98/24/EG en 2004/37/EG op Unieniveau moeten worden vastgesteld.

(13)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) stelt het RAC adviezen van het ECHA op in verband met de risico’s van chemische stoffen voor de gezondheid van mens en milieu. In verband met deze richtlijn heeft het RAC, zoals vereist uit hoofde van artikel 77, lid 3, onder c), van die verordening, zijn advies opgesteld.

(14)

De campagne in 2018-2019, „Een gezonde werkplek: gevaarlijke stoffen, zo pak je dat aan!”, is een goed voorbeeld van de manier waarop het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) op Unieniveau kan bijdragen aan de toepassing van de wetgeving inzake veiligheid en gezondheid. Het is wenselijk dat het EU-OSHA nauw met de lidstaten samenwerkt om informatie op maat en voorbeelden van goede parktijken te bieden aan werknemers die in contact komen met bepaalde stoffen, waarbij het de nadruk legt op beleidsontwikkelingen en het reeds bestaande wetgevingskader.

(15)

Cadmium en veel van de anorganische verbindingen daarvan voldoen aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en zijn bijgevolg carcinogene stoffen in de zin van Richtlijn 2004/37/EG. Het is daarom wenselijk om aan de hand van de beschikbare informatie, wetenschappelijke en technische gegevens daarbij inbegrepen, in die richtlijn een grenswaarde vast te stellen voor cadmium en de anorganische verbindingen daarvan. Daarnaast zijn cadmium, cadmiumnitraat, cadmiumhydroxide en cadmiumcarbonaat geïdentificeerd als zeer zorgwekkende stoffen overeenkomstig artikel 57, onder a), van Verordening (EG) nr. 1907/2006, en zijn zij opgenomen in de in artikel 59, lid 1, van die verordening bedoelde lijst van kandidaatstoffen.

(16)

Wat cadmium betreft is het te verwachten dat het moeilijk zal zijn om op korte termijn aan een grenswaarde van 0,001 mg/m3 te voldoen. Daarom is het passend een overgangsperiode van acht jaar in te stellen waarin een grenswaarde van 0,004 mg/m3 (inhaleerbare fractie) van toepassing is. Met het oog op de bescherming van het gewettigd vertrouwen en om mogelijke verstoringen van bestaande praktijken te voorkomen in lidstaten die, op de datum van de inwerkingtreding van deze richtlijn, een systeem van biomonitoring uitvoeren met een biologische grenswaarde van maximaal 0,002 mg Cd/g creatinine in urine, moet in die lidstaten de grenswaarde van 0,004 mg/m3 in de overgangsperiode gemeten worden als de respirabele fractie in het kader van de adviezen van het Scoel en het ACSH inzake cadmium en de anorganische verbindingen daarvan.

(17)

Op basis van beschikbare deugdelijke wetenschappelijke bronnen zoals deze verschaft door het Scoel, het RAC en de desbetreffende nationale organen moet de Commissie maximaal drie jaar na de datum van de inwerkingtreding van deze richtlijn beoordelen of Richtlijn 2004/37/EG gewijzigd moet worden door bepalingen toe te voegen inzake een combinatie van een grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling via de lucht en een biologische grenswaarde voor cadmium en de anorganische verbindingen daarvan.

(18)

De vaststelling van een biologische grenswaarde voor cadmium en de anorganische verbindingen daarvan moet werknemers beschermen tegen de systemische toxiciteit ervan, die vooral de nieren en botten aantast. Biologische monitoring kan zodoende bijdragen tot de bescherming van de werknemers op de werkplek, maar alleen als aanvulling op de monitoring van de cadmiumconcentratie en de anorganische verbindingen daarvan in de lucht en dientengevolge in de ademzone van de werknemers. De Commissie dient praktische richtsnoeren voor biologische monitoring op te stellen.

(19)

Beryllium en de meeste anorganische verbindingen daarvan voldoen aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en zijn bijgevolg carcinogene stoffen in de zin van Richtlijn 2004/37/EG. Naast de carcinogene eigenschappen staat beryllium erom bekend chronische berylliose en sensibilisatie voor beryllium te veroorzaken. Het is daarom wenselijk om aan de hand van de beschikbare informatie, wetenschappelijke en technische gegevens daarbij inbegrepen, een grenswaarde vast te stellen voor beryllium en de anorganische verbindingen daarvan in die richtlijn, en een notatie voor sensibilisatie van de huid en de luchtwegen toe te kennen.

(20)

Wat beryllium betreft, is het te verwachten dat het moeilijk zal zijn om op korte termijn aan een grenswaarde van 0,0002 mg/m3 te voldoen. Daarom is het passend een overgangsperiode van zeven jaar in te stellen waarin een grenswaarde van 0,0006 mg/m3 van toepassing is.

(21)

Arseenzuur en de zouten daarvan, alsook de meeste van de anorganische arseenverbindingen, voldoen aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1A) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en zijn bijgevolg carcinogene stoffen in de zin van Richtlijn 2004/37/EG. Het is daarom wenselijk om aan de hand van de beschikbare informatie, inclusief wetenschappelijke en technische gegevens, in die richtlijn een grenswaarde vast te stellen voor arseenzuur en de zouten daarvan, alsook voor anorganische arseenzuurverbindingen. Daarnaast zijn arseenzuur, diarseenpentaoxide en diarseentrioxide geïdentificeerd als zeer zorgwekkende stoffen overeenkomstig artikel 57, onder a), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en zijn zij opgenomen in bijlage XIV bij die verordening, waardoor een autorisatie nodig is alvorens zij mogen worden gebruikt.

(22)

Wat arseenzuur betreft, is het te verwachten dat het voor de sector kopersmelten moeilijk zal zijn om aan een grenswaarde van 0,01 mg/m3 te voldoen. Er moet derhalve een overgangsperiode van vier jaar worden ingesteld.

(23)

Formaldehyde voldoet aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en is derhalve een carcinogene stof in de zin van Richtlijn 2004/37/EG. Formaldehyde is een genotoxisch carcinogeen met lokale werking en er is voldoende wetenschappelijk bewijs voor de carcinogeniteit bij de mens. Formaldehyde is ook een contactallergeen voor de huid (huidallergeen). Daarom is het wenselijk om in die richtlijn, op basis van de beschikbare informatie, met inbegrip van wetenschappelijke en technische gegevens, een grenswaarde op de lange en de korte termijn vast te stellen voor formaldehyde en om een notatie voor huidsensibilisatie toe te kennen. Daarnaast verzamelt het ECHA ook, op verzoek van de Commissie, bestaande informatie om de mogelijke blootstelling aan formaldehyde en formaldehyde afgevende producten op de werkplek, met inbegrip van de industriële en professionele toepassingen ervan, te beoordelen.

(24)

Formaldehydefixeermiddelen worden routinematig gebruikt in de gezondheidssector overal in de Unie, vanwege hun gebruiksgemak, hoge mate van nauwkeurigheid en enorme aanpasbaarheid. In sommige lidstaten is het te verwachten dat het voor de gezondheidssector moeilijk zal zijn op korte termijn te voldoen aan een grenswaarde van 0,37 mg/m3 of 0,3 ppm. Daarom is het passend om voor die sector een overgangsperiode van vijf jaar in te stellen waarin een grenswaarde van 0,62 mg/m3 of 0,5 ppm van toepassing is. De gezondheidssector dient de blootstelling aan formaldehyde echter tot een minimum te beperken en wordt aangemoedigd de grenswaarde van 0,37 mg/m3 of 0,3 ppm gedurende de overgangsperiode waar mogelijk in acht te nemen.

(25)

In sommige lidstaten wordt formaldehyde routinematig gebruikt voor het balsemen van overledenen als deel van hun culturele of religieuze praktijken. Het is te verwachten dat het voor de uitvaartsector moeilijk zal zijn om op korte termijn te voldoen aan een grenswaarde van 0,37 mg/m3 of 0,3 ppm. Daarom is het passend om voor deze sector een overgangsperiode van vijf jaar in te stellen waarin een grenswaarde van 0,62 mg/m3 of 0,5 ppm van toepassing is.

(26)

De in deze richtlijn vastgestelde notaties voor sensibilisatie voor beryllium en formaldehyde zijn ter wille van de duidelijkheid aangebracht. Bij het vaststellen van dergelijke notaties bij het actualiseren van Richtlijn 2004/37/EG moet gezorgd worden voor coherentie met het relevante Unierecht. Daarbij kan het gaan om het toevoegen van notaties voor sensibilisatie voor stoffen waarvoor reeds een specifieke vermelding bestaat in bijlage III bij deze richtlijn.

(27)

4,4′-methyleen-bis(2-chlooraniline) (MOCA) voldoet aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en is derhalve een carcinogene stof in de zin van Richtlijn 2004/37/EG. Deze stof kan door zijn carcinogeniteit en zijn evidente genotoxische eigenschappen worden ingedeeld als kankerverwekkend voor de mens. Voor MOCA is geconstateerd dat aanzienlijke absorptie via de huid mogelijk is. Het is daarom wenselijk een grenswaarde vast te stellen voor MOCA en de stof een notatie voor huidsensibilisatie toe te kennen. Daarnaast is MOCA ingedeeld als zeer zorgwekkende stof overeenkomstig artikel 57, onder a), van Verordening (EG) nr. 1907/2006, en in bijlage XIV bij die verordening opgenomen, wat inhoudt dat voor die stof een autorisatie moet worden verleend alvorens zij in de handel mag worden gebracht of mag worden gebruikt. Voor MOCA kan aan de hand van de beschikbare informatie, inclusief wetenschappelijke en technische gegevens, een grenswaarde worden vastgesteld.

(28)

De Commissie heeft het ACSH geraadpleegd. Zij heeft ook de sociale partners op het niveau van de Unie in twee fasen geraadpleegd, overeenkomstig artikel 154 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het ACSH heeft voor stoffen waarop deze richtlijn van toepassing is adviezen uitgebracht en heeft voor elk daarvan een bindende grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling voorgesteld, waarbij het de relevante notaties voor sommige ervan ondersteunde.

(29)

De in deze richtlijn vastgestelde grenswaarden moeten regelmatig worden geëvalueerd en herzien om te zorgen voor overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1907/2006, met name om rekening te houden met de interactie tussen de in Richtlijn 2004/37/EG vastgestelde grenswaarden en afgeleide doses zonder effect voor onder die verordening vallende gevaarlijke chemische stoffen, teneinde werknemers effectief te beschermen.

(30)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het beschermen van werknemers tegen gevaren voor hun veiligheid en gezondheid die zich tijdens hun werk door blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia voordoen of kunnen voordoen, en het voorkomen van dergelijke gevaren, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(31)

Bij de uitvoering van deze richtlijn moeten de lidstaten vermijden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd. In dit verband worden de lidstaten en de betreffende organen op Unie- en nationaal niveau aangemoedigd om micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren, te begeleiden en te adviseren om de naleving van deze richtlijn te vergemakkelijken. Sociale akkoorden, begeleiding en andere vormen van gezamenlijke acties om beste praktijken te bepalen en ontwikkelen zijn in dat verband zeer belangrijk.

(32)

Aangezien de onderhavige richtlijn de bescherming van de gezondheid en de veiligheid op de werkplek van werknemers betreft, dient zij uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding ervan te worden omgezet.

(33)

Richtlijn 2004/37/EG dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2004/37/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 18 bis worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Uiterlijk 11 juli 2022 beoordeelt de Commissie of deze richtlijn dient te worden gewijzigd via toevoeging van een grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling via de lucht, en een biologische grenswaarde voor cadmium en de anorganische verbindingen daarvan.

Uiterlijk 30 juni 2020 onderzoekt de Commissie, in het licht van de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen en na het nodige overleg met relevante belanghebbenden, met name zorgpersoneel en gezondheidswerkers, of deze richtlijn moet worden gewijzigd opdat ook gevaarlijke geneesmiddelen, met inbegrip van cytotoxische geneesmiddelen, onder het toepassingsgebied ervan vallen, dan wel teneinde een geschikter rechtsinstrument voor te stellen om de arbeidsveiligheid van de werknemers die aan deze geneesmiddelen worden blootgesteld, te waarborgen. Op grond daarvan komt de Commissie in voorkomend geval, en na overleg met de sociale partners, met een wetgevingsvoorstel.”.

2)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 11 juli 2021 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 440 van 6.12.2018 blz. 145.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 mei 2019.

(3)  PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10.

(4)  Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).

(5)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(6)  Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).

(7)  Besluit 2014/113/EU van de Commissie van 3 maart 2014 tot oprichting van een Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia en tot intrekking van Besluit 95/320/EG (PB L 62 van 4.3.2014, blz. 18).

(8)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage III bij Richtlijn 2004/37/EG worden aan punt A de volgende rijen toegevoegd:

Naam agens

EG-nr. (1)

CAS-nr. (2)

Grenswaarden

Notatie

Overgangsmaatregelen

8 uur (3)

Korte termijn (4)

mg/m3 (5)

ppm (6)

f/ml (7)

mg/m3 (5)

ppm (6)

f/ml (7)

„Cadmium en de anorganische verbindingen daarvan

0,001 (11)

 

Grenswaarde 0,004 mg/m3  (12) tot en met 11 juli 2027.

Beryllium en de anorganische verbindingen daarvan

0,0002 (11)

sensibilisatie van de huid en de luchtwegen (13)

Grenswaarde 0,0006 mg/m3 tot en met 11 juli 2026.

Arseenzuur en zouten daarvan, alsook anorganische arseenverbindingen

0,01 (11)

Voor de sector kopersmelten geldt de grenswaarde met ingang van 11 juli 2023.

Formaldehyde

200-001-8

50-00-0

0,37

0,3

0,74

0,6

sensibilisatie van de huid (14)

Grenswaarde 0,62 mg/m3 of 0,5 ppm (3) voor de gezondheidszorg, de uitvaart- en de balsemingsector tot en met 11 juli 2024.

4,4′-methyleen-bis(2-chlooraniline)

202-918-9

101-14-4

0,01

huid (10)

 


(11)  Inhaleerbare fractie.

(12)  Inhaleerbare fractie. Respirabele fractie in de lidstaten die op de datum van de inwerkingtreding van deze richtlijn een systeem van biomonitoring uitvoeren met een biologische grenswaarde van maximaal 0,002 mg Cd/g creatinine in de urine.

(13)  De stof kan sensibilisatie van de huid en van de luchtwegen veroorzaken.

(14)  De stof kan sensibilisatie van de huid veroorzaken.”.


BESLUITEN

20.6.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 164/30


BESLUIT (EU) 2019/984 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juni 2019

tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad wat betreft de termijn voor de uitvoering van de speciale voorschriften voor de maximumlengte voor cabines die betere prestaties op het vlak van aerodynamica, energie-efficiëntie en veiligheid leveren

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 96/53/EG van de Raad (3) is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad (4) met de bedoeling het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de wetgeving aan te passen aan de technologische ontwikkeling en de veranderende behoeften van de markt, en het intermodaal vervoer te faciliteren.

(2)

De verbeterde aerodynamische prestaties van de cabines van motorvoertuigen zouden de energieprestaties van die voertuigen aanzienlijk verhogen. Door de beperkingen op de maximale lengte zoals vastgesteld bij Richtlijn 96/53/EG, was een dergelijke verbetering echter niet mogelijk zonder het laadvermogen van het voertuig te verminderen. Daarom werd bij Richtlijn (EU) 2015/719 een afwijking van de beperkingen van de maximale lengte ingevoerd.

(3)

De afwijking van de beperkingen van de maximale lengte die is ingevoerd bij Richtlijn (EU) 2015/719 moet worden toegepast vanaf drie jaar na de datum van omzetting of toepassing van de nodige wijzigingen betreffende technische typegoedkeuringsvoorschriften.

(4)

Om zo snel mogelijk voordeel te kunnen halen uit aerodynamische cabines wat betreft de energieprestaties van vrachtwagens, maar ook wat betreft een betere zichtbaarheid voor chauffeurs, de veiligheid voor andere weggebruikers en meer veiligheid en comfort voor chauffeurs, moeten dergelijke aerodynamische cabines zonder onnodige vertraging kunnen worden ingevoerd zodra de nodige typegoedkeuringsvoorschriften voorhanden zijn.

(5)

De vervoerssector en fabrikanten van apparatuur hebben voldoende tijd nodig om nieuwe diensten en producten te ontwikkelen. Om de voordelen van flexibeler regels voor het ontwerp van cabines te benutten, is het van belang dat de Commissie actie onderneemt om ervoor te zorgen dat de nodige technische bepalingen zo spoedig mogelijk kunnen worden aangenomen zodat een nieuwe generatie cabines vlot en snel toegang tot de markt kan krijgen. Voorts moeten de Commissie en de lidstaten, in hun respectieve rol in het bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) opgerichte technisch comité motorvoertuigen, alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat er snel een advies wordt uitgebracht. Wanneer de door de Commissie beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van dat comité, of wanneer geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld op te treden overeenkomstig artikel 5 bis, lid 4, van Besluit 1999/468/EG van de Raad (6).

(6)

Richtlijn 96/53/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 9 bis van Richtlijn 96/53/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In lid 2 wordt de tweede alinea, na punt d), vervangen door:

„Daartoe neemt de Commissie de nodige maatregelen in het kader van Richtlijn 2007/46/EG, om uiterlijk op 1 november 2019 in de typegoedkeuring van voertuigen of voertuigcombinaties als bedoeld in lid 1 van dit artikel, te voorzien.”.

2)

Lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Lid 1 is van toepassing met ingang van 1 september 2020.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 5 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 286.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 mei 2019.

(3)  Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).

(4)  Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 115 van 6.5.2015, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

(6)  Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).


  翻译: