ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 153

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
3 mei 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014 ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013

48

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 153/1


VERORDENING (EU) 2021/690 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 april 2021

tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, artikel 114, artikel 168, lid 4, punt b), en de artikelen 173 en 338,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De interne markt is een hoeksteen van de Unie. Sinds de oprichting ervan levert hij een belangrijke bijdrage aan groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid en alle burgers en bedrijven moeten er in gelijke mate van kunnen blijven profiteren. Hij heeft voor bedrijven in de Unie, met name kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (“kmo’s”), nieuwe mogelijkheden en schaalvoordelen gecreëerd en hun industriële concurrentievermogen versterkt. De interne markt heeft banen helpen scheppen en consumenten een grotere keuze aan producten en diensten van hoge kwaliteit tegen lagere prijzen geboden. Hij blijft een drijvende kracht om een meer geïntegreerde markt tot stand te brengen en de economie sterker, evenwichtiger en rechtvaardiger te maken. De interne markt is een van de grootste verworvenheden van de Unie en haar grootste troef in een steeds verder globaliserende wereld, en een sleutelelement in het verwezenlijken van de groene en digitale transformatie naar een duurzame economie, als antwoord op de toenemende druk van de klimaatverandering.

(2)

De interne markt moet zich voortdurend aanpassen aan een snel veranderende omgeving die wordt gekenmerkt door een digitale revolutie en globalisering. Het nieuwe tijdperk van digitale innovatie blijft mogelijkheden bieden voor burgers en bedrijven en genereert nieuwe producten, diensten, processen en ondernemingsmodellen en mogelijkheden voor de efficiënte productie van hoogwaardige statistieken. Het vormt ook een uitdaging op het vlak van regelgeving, handhaving, consumentenbescherming en -veiligheid.

(3)

Een omvangrijk corpus aan Unierecht onderbouwt de werking van de interne markt. Het betreft met name concurrentievermogen, normalisatie, wederzijdse erkenning, conformiteitsbeoordeling, consumentenbescherming en markttoezicht. Het bestaat tevens uit de regels voor het bedrijfsleven, handel en financiële transacties, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, de productie van Europese statistieken en de bevordering van eerlijke mededinging. Dat omvangrijke corpus aan Unierecht voorziet in een gelijk speelveld dat wezenlijk is voor de werking van de interne markt, ten bate van consumenten en bedrijven.

(4)

Desalniettemin bestaan nog steeds discriminerende, ongerechtvaardigde of disproportionele belemmeringen voor de goede werking van de interne markt, en ontstaan er nieuwe obstakels. Regels vaststellen is slechts een eerste stap; ervoor zorgen dat ze functioneren is net zo belangrijk. De huidige uitdagingen in verband met de handhaving van bestaande regels, belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten, en achterblijvende aantallen grensoverschrijdende openbare aanbestedingen beperken de mogelijkheden voor bedrijven en consumenten. Het aanpakken van dergelijke belemmeringen is uiteindelijk een kwestie van vertrouwen van de burger in de Unie, alsook in haar vermogen om te leveren en banen en groei te creëren en tegelijk het openbaar belang te beschermen.

(5)

Voorheen bestonden er afzonderlijke programma’s voor het optreden van de Unie op het gebied van concurrentievermogen van ondernemingen, vooral kmo’s, consumentenbescherming, consumenten en eindgebruikers van financiële diensten, beleidsvorming op het gebied van financiële diensten en van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders. Een aantal aanvullende activiteiten zijn rechtstreeks uit de begrotingsonderdelen voor de interne markt gefinancierd. Het is nu nodig de verschillende acties te stroomlijnen, de synergie ertussen te benutten, en een flexibeler, transparanter, vereenvoudigd en soepeler kader te bieden voor de financiering van activiteiten ter verwezenlijking van een goed functionerende, duurzame interne markt. Daarom moet een nieuw programma worden vastgesteld waarin de activiteiten die voordien uit deze andere programma’s en andere toepasselijke begrotingsonderdelen werden gefinancierd, worden samengebracht. Dat programma moet ook nieuwe initiatieven omvatten die tot doel hebben de interne markt beter te doen functioneren, waarbij overlappingen met verwante programma’s en maatregelen van de Unie moeten worden voorkomen.

(6)

Voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken op grond van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) bestond een afzonderlijk Europees statistisch programma, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5). Om de continuïteit bij de productie en de verspreiding van Europese statistieken te verzekeren, moet het nieuwe programma ook de activiteiten omvatten die onder het vorig Europees statistisch programma vielen door een kader te bieden voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009. Het nieuwe programma moet het financiële kader voor Europese statistieken vaststellen, dat hoogwaardige, vergelijkbare en betrouwbare Europese statistieken moet opleveren ter ondersteuning van opzet en uitvoering van, toezicht op en evaluatie van het Uniebeleid in zijn geheel. Professionele onafhankelijkheid is een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken.

(7)

Daarom dient een programma te worden vastgesteld ter verbetering van de werking van de interne markt, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van ondernemingen, in het bijzonder van kmo’s, normalisatie, markttoezicht en consumentenbescherming, voor het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en voor Europese statistieken (programma voor de interne markt) (het “programma”). Het programma moet een looptijd krijgen van zeven jaar om het gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027, dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (6).

(8)

Het programma moet het ontwerp, de uitvoering en de handhaving van Uniewetgeving ondersteunen en de goede werking van de interne markt schragen. Het programma moet het scheppen van de juiste voorwaarden ondersteunen om de positie te versterken van alle actoren van de interne markt, met inbegrip van bedrijven, burgers waaronder consumenten, werknemers, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en overheidsinstanties. Daartoe moet het programma tot doel hebben het concurrentievermogen, de capaciteitsopbouw en de duurzaamheid van ondernemingen, met name kmo’s, onder meer in de toeristische sector, te bevorderen. De duurzaamheid van ondernemingen is belangrijk voor het behoud van hun concurrentievermogen op lange termijn en draagt bij tot de transitie naar een economisch, ecologisch en sociaal duurzamere Unie, wat hand in hand moet gaan met digitalisering en betrokkenheid bij duurzame bedrijfspraktijken. Het programma moet ook de handhaving van de voorschriften inzake consumentenbescherming en veiligheid ondersteunen. Het moet ook bedrijven en burgers voorlichten over hun rechten door hun de juiste instrumenten, passende informatie en bijstand te bieden zodat zij met kennis van zaken besluiten kunnen nemen en beter kunnen deelnemen aan de beleidsvorming in de Unie. Voorts moet het programma tot doel hebben de administratieve samenwerking en de samenwerking op regelgevingsgebied te verbeteren, met name door middel van opleidingsprogramma’s, de uitwisseling van beste praktijken en het aanleggen van kennis- en vaardighedenbases, met inbegrip van het gebruik van strategische overheidsopdrachten. Het programma moet ook de ontwikkeling van hoogwaardige Unie- en internationale normen en regelgeving ondersteunen, onder meer door brede betrokkenheid van belanghebbenden, die de uitvoering van de Uniewetgeving schragen.

Het moet ook financiële verslaglegging en audit bestrijken en aldus bijdragen aan de transparantie en goede werking van de kapitaalmarkten van de Unie en aan een betere beleggersbescherming. Het programma moet tevens tot doel hebben de uitvoering en handhaving van de Uniewetgeving te ondersteunen door te zorgen voor een hoog gezondheidsniveau voor mensen, dieren en planten, bescherming van het welzijn van mens en dier, en veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, waarbij de beginselen van de duurzame ontwikkeling in acht moeten worden genomen en een hoog niveau van consumentenbescherming moet worden gewaarborgd. Voorts moet het programma de productie van hoogwaardige Europese statistieken ondersteunen in overeenstemming met de statistische beginselen omschreven in Verordening (EG) nr. 223/2009 en verder uitgewerkt in de praktijkcode Europese statistieken.

(9)

Een moderne interne markt die op de beginselen van billijkheid, transparantie en wederzijds vertrouwen stoelt, bevordert de mededinging en komt ten goede aan consumenten, bedrijven en werknemers. Door beter gebruik te maken van de voortdurend veranderende interne markt voor diensten moeten bedrijven in de Unie beter in staat zijn over de grenzen heen banen en groei te creëren en een breder assortiment diensten tegen betere prijzen aan te bieden, zonder dat wordt getornd aan de hoge normen voor consumenten en werknemers. Om dit te bereiken moet het programma bijdragen aan een beter toezicht op ontwikkelingen op het gebied van de interne markt, en resterende discriminerende, ongerechtvaardigde of disproportionele belemmeringen in kaart te brengen en weg te werken, en waarborgen dat het regelgevingskader zich kan aanpassen aan alle vormen van innovatie, waaronder nieuwe technologische ontwikkelingen en processen, bedrijfsmodellen voor diensteninnovatie, samenwerkingsmodellen en modellen voor sociale economie, sociale innovatie en niet-technologische innovatie.

(10)

Dankzij mechanismen voor preventie, de goedkeuring van gemeenschappelijke regels en, waar dergelijke Unieregels niet bestaan, het beginsel van wederzijdse erkenning zijn de regelgevingsbelemmeringen op de interne markt voor talrijke industriële producten weggenomen. Op de gebieden waar geen Uniewetgeving bestaat, is het beginsel van wederzijdse erkenning van toepassing, wat ervoor zorgt dat goederen die in een lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, vrij kunnen circuleren en in een andere lidstaat mogen worden verkocht. Indien de betrokken lidstaat redenen heeft om zich tegen het in de handel brengen van de goederen te verzetten, mag hij een beperking opleggen, op voorwaarde dat een dergelijke beperking niet-discriminatoir is, gerechtvaardigd is door legitieme doelstellingen van openbaar belang, als bepaald in artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) of erkend in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie als een dwingende reden van algemeen belang, en evenredig is aan het beoogde doel. Door ontoereikende toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning, bijvoorbeeld door het opleggen van ongerechtvaardigde of onevenredige beperkingen, krijgen ondernemingen echter moeilijker toegang tot de markt van andere lidstaten. Ondanks de hoge mate van marktintegratie op het gebied van goederen, worden daardoor kansen gemist voor de economie in het algemeen. De verwachting is dat vaststelling van Verordening (EU) 2019/515 van het Europees Parlement en de Raad (7) zal bijdragen tot meer economische voordelen op dit vlak. Het programma moet daarom tot doel hebben de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op het gebied van goederen te verbeteren, met benutting van zijn volledige potentieel. Het programma moet tevens het aantal illegale en niet-conforme goederen dat in de handel wordt gebracht, verminderen door middel van gerichte bewustmakingsacties en opleiding, ondersteuning van de in Verordening (EU) 2019/515 bedoelde productcontactpunten en betere samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten op het gebied van wederzijdse erkenning.

(11)

Er bestaan nieuwe uitdagingen op het vlak van regelgeving en handhaving die verband houden met de snel veranderende omgeving van de digitale revolutie en met betrekking tot kwesties als cyberbeveiliging, gegevensbescherming en privacy, het internet der dingen of kunstmatige intelligentie en hiermee verband houdende ethische normen. Strenge regels inzake productveiligheid en duidelijkheid wat betreft aansprakelijkheid zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat Unieburgers, waaronder consumenten, en bedrijven passende bescherming genieten in het geval van schade. Daarom moet het programma bijdragen aan de snelle aanpassing en betere handhaving van een Unieregeling voor productaansprakelijkheid die innovatie stimuleert, met waarborgen voor de veiligheid van de gebruikers.

(12)

Het in de handel brengen van producten die niet in overeenstemming zijn met het recht van de Unie, met inbegrip van producten die uit derde landen worden ingevoerd, vormt een gevaar voor Unieburgers, waaronder consumenten, evenals voor andere eindgebruikers. Marktdeelnemers die met traditionele of elektronische middelen producten verkopen die in overeenstemming zijn met het recht van de Unie ondervinden oneerlijke concurrentie van ondernemers die de regels overtreden uit onwetendheid of opzettelijk, om een concurrentievoordeel te verwerven, dan wel als gevolg van de versnippering van het markttoezicht in de Unie. Markttoezichtautoriteiten kampen veelal met een gebrek aan financiële middelen en worden beperkt door landsgrenzen, terwijl ondernemers op Unie- of zelfs wereldniveau actief zijn. Met name in het geval van de e-commerce, ondervinden markttoezichtautoriteiten grote moeilijkheden om binnen hun jurisdictie vanuit derde landen ingevoerde producten die niet aan de regels voldoen te traceren teneinde de verantwoordelijke marktdeelnemer te identificeren.

Zij ondervinden ook grote moeilijkheden bij het uitvoeren van risicobeoordelingen en tests omdat zij geen fysieke toegang hebben tot producten. Het programma moet er dan ook naar streven de conformiteit van producten te versterken door de kennis van de toepasselijke productveiligheidsregels van de Unie te vergroten, de nalevingscontroles op te voeren overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (8), en door nauwere grensoverschrijdende samenwerking tussen de handhavingsautoriteiten te bevorderen. Het programma moet ook het bestaande kader voor activiteiten op het vlak van markttoezicht helpen consolideren, gezamenlijke acties van de markttoezichtautoriteiten uit verschillende lidstaten aanmoedigen, informatie-uitwisseling verbeteren en de convergentie en nauwere integratie van activiteiten op het vlak van markttoezicht bevorderen. Dit moet met name gebeuren door streng toezicht op de naleving van de nieuwe vereisten van Verordening (EU) 2019/1020, teneinde te voorkomen dat niet-conforme producten aan consumenten en andere eindgebruikers worden verkocht. Het programma moet derhalve de capaciteit van de markttoezichtautoriteiten in de hele Unie versterken, bijdragen aan meer homogeniteit tussen de lidstaten inzake de handhaving van regels, en de lidstaten in gelijke mate laten profiteren van de interne markt wat economische groei en duurzaamheid betreft.

(13)

Hoewel het programma geen doelstellingen en acties omvat ter ondersteuning van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, moet voor ogen worden gehouden dat namaakproducten vaak niet voldoen aan de vereisten van de wetgeving van de Unie inzake productveiligheid en consumentenbescherming, en dat zij risico’s voor de gezondheid en veiligheid van de consumenten met zich meebrengen, met name wanneer dergelijke producten online worden gekocht. Het programma moet derhalve zorgen voor meer synergie met andere programma’s van de Unie op het gebied van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, met name het instrument voor controleapparatuur voor de douane dat is vastgesteld uit hoofde van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als deel van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor controleapparatuur voor de douane.

(14)

Om de naleving door categorieën geharmoniseerde producten met een hoger inherent risico te vergemakkelijken, heeft de Unie een accreditatieregeling opgezet voor de controle op de bekwaamheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van conformiteitsbeoordelingsinstanties. Het is van wezenlijk belang dat de conformiteitsbeoordelingsinstanties betrouwbaar en bekwaam zijn, vermits zij nagaan of producten voldoen aan de veiligheidsvoorschriften alvorens zij in de handel worden gebracht. De grootste uitdaging bestaat er nu in de accreditatieregeling in overeenstemming te houden met de actuele stand van de techniek en in de hele Unie even strikt toe te laten passen. Daarom moet het programma maatregelen ondersteunen die ervoor zorgen dat conformiteitsbeoordelingsinstanties aan de regelgevingsvereisten — zoals onpartijdigheid en onafhankelijkheid — blijven voldoen, vooral door het gebruik van accreditatie. Evenzeer moet het programma maatregelen ondersteunen die de Europese accreditatieregeling verbeteren, met name op nieuwe beleidsgebieden, door de European cooperation for Accreditation/Europese samenwerking voor accreditatie, genoemd in Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(15)

Aangezien de consumentenmarkten door de ontwikkeling van onlinehandel en online reisdiensten geen grenzen meer kennen, is het belangrijk om ervoor te zorgen dat consumenten die in de Unie wonen dezelfde hoge mate van bescherming genieten bij de invoer van goederen en diensten van marktdeelnemers die in derde landen zijn gevestigd, ook wanneer deze online worden verkocht. Daarom moet het programma zo nodig ook ondersteuning kunnen bieden voor samenwerking met relevante instanties in derde landen, bijvoorbeeld wat de uitwisseling van informatie over niet-conforme producten betreft.

(16)

Overheidsinstanties maken gebruik van overheidsopdrachten om ervoor te zorgen dat overheidsgeld goed wordt besteed en om bij te dragen aan een interne markt die innovatiever, duurzamer, inclusiever en concurrerender is. Dit houdt onder meer in dat bij de gunning van inschrijvingen volgens de “beste prijs-kwaliteitverhouding” evaluatiecriteria moeten worden toegepast die niet alleen bepalen wat de economisch voordeligste inschrijving is, maar ook welke inschrijving het voordeligst is wat de mate van opgeleverde publieke waarde betreft. Wanneer dit in overeenstemming is met de toepasselijke Uniewetgeving, moet rekening worden gehouden met milieu-, eerlijke handels- en sociale aspecten en moet voor grote infrastructuurprojecten een verdeling van de aanbestedingen in percelen worden bevorderd. Richtlijnen 2014/23/EU (10), 2014/24/EU (11) en 2014/25/EU (12) van het Europees Parlement en de Raad vormen het juridisch kader voor de integratie en doeltreffende werking van de markten voor overheidsopdrachten, die 14 % van het bruto binnenlands product van de Unie vertegenwoordigen, ten bate van overheidsinstanties, bedrijven en burgers, waaronder consumenten. Op de juiste wijze toegepaste regels voor overheidsopdrachten zijn een essentieel instrument om de interne markt te versterken en om zowel de economische groei van ondernemingen in de Unie als de werkgelegenheid in de Unie aan te zwengelen. Het programma moet daarom maatregelen ondersteunen met het oog op een bredere benutting van strategische overheidsopdrachten, de professionalisering van overheidsinkopers, de facilitering en verbetering van toegang tot aanbestedingsmarkten voor kmo’s, in het bijzonder door adviesdiensten en opleiding, meer transparantie, integriteit en betere gegevens, de aanjaging van de digitale transformatie van aanbestedingen en de bevordering van gezamenlijke aanbestedingen, door de partnerschapsaanpak met de lidstaten te versterken, de gegevensverzameling en -analyse te verbeteren aan de hand van onder andere de ontwikkeling van specifieke IT-instrumenten, alsook met het oog op de ondersteuning van de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, de verwijzing naar Europese en internationale normen, het bieden van richtsnoeren, het streven naar gunstige handelsovereenkomsten, de versterking van samenwerking tussen nationale overheden en de lancering van proefprojecten.

(17)

Om de doelstellingen van het programma te behalen en het leven van burgers en bedrijven gemakkelijker te maken, moeten er hoogwaardige en gebruikersgerichte openbare diensten komen die steeds meer gedigitaliseerd en volledig toegankelijk zijn. De inspanningen op het gebied van e-bestuur en e-overheid moeten ook worden opgevoerd, met inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming en privacy. Dat houdt in dat overheidsadministraties zich zullen moeten inzetten om die overheidsdiensten samen met burgers en bedrijven tot stand te brengen. Gezien de voortdurende en gestage toename van grensoverschrijdende activiteiten op de interne markt moet er bovendien actuele, accurate en eenvoudige te begrijpen informatie over de rechten van bedrijven en burgers beschikbaar zijn. Dit betekent dat vereenvoudigde informatie over de administratieve formaliteiten moet worden aangeboden. Daarnaast is het van wezenlijk belang juridisch advies te verstrekken en grensoverschrijdende problemen te helpen oplossen. Voorts moeten overheidsinstanties bij hun inspanningen worden ondersteund om die doelstellingen te verwezenlijken, bijvoorbeeld door de nationale overheden op eenvoudige en efficiënte wijze met elkaar te verbinden, door informatie te verstrekken en de uitwisseling van informatie over de werking van de interne markt in de praktijk te vergemakkelijken. De bestaande instrumenten voor het bestuur van de interne markt spelen in dit verband al een belangrijke rol en de kwaliteit, zichtbaarheid, transparantie en betrouwbaarheid ervan moeten verder worden verbeterd. Het programma moet dan ook de volgende bestaande instrumenten voor het bestuur van de interne markt ondersteunen: het Uw Europa-portaal, dat de ruggengraat moet worden van de komende digitale toegangspoort, Uw Europa — Advies, Solvit, het Informatiesysteem interne markt en het scorebord van de interne markt.

(18)

Het programma moet de ontwikkeling van het regelgevingskader van de Unie op het gebied van vennootschapsrecht en corporate governance alsook contractenrecht ondersteunen om bedrijven, in het bijzonder kmo’s, efficiënter en concurrerender te maken, waarbij het tegelijkertijd bescherming biedt aan belanghebbenden die gevolgen ondervinden van activiteiten van ondernemingen, en om te reageren op nieuwe beleidsuitdagingen. In het kader van het programma moet ook worden gezorgd voor adequate evaluatie, uitvoering en handhaving van het toepasselijke acquis, en moeten belanghebbenden worden geïnformeerd en bijgestaan en de uitwisseling van informatie ter zake worden bevorderd. Voorts moet het programma de initiatieven van de Commissie ter ondersteuning van een duidelijk en goed aangepast juridisch kader voor de data-economie en innovatie verder ondersteunen. Deze initiatieven zijn nodig om de rechtszekerheid te verbeteren met betrekking tot contractuele en niet-contractuele verbintenissen, met name ten aanzien van aansprakelijkheid, beveiliging, ethiek en privacy in het kader van opkomende technologieën zoals het internet der dingen, kunstmatige intelligentie, robotica en 3D-printen. Het programma moet de ontwikkeling van datagedreven ondernemen bevorderen aangezien dergelijk ondernemen bepalend zal zijn voor de wijze waarop de economie van de Unie presteert in het kader van de wereldwijde concurrentie.

(19)

Ook moet het programma de correcte en volledige uitvoering en toepassing door de lidstaten van het juridisch kader van de Unie voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering bevorderen, alsook de ontwikkeling van toekomstig beleid om nieuwe uitdagingen op die gebieden aan te pakken. Het moet ook relevante activiteiten van internationale organisaties van Europees belang, zoals het Comité van deskundigen inzake de evaluatie van maatregelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering van de Raad van Europa, ondersteunen.

(20)

Het doel van de uitvoering en ontwikkeling van de interne markt op het gebied van financiële diensten, financiële stabiliteit en de kapitaalmarktenunie met inbegrip van duurzame financiering is sterk afhankelijk van empirisch onderbouwde beleidsmaatregelen van de Unie. De Commissie moet een actieve rol spelen om dat doel te verwezenlijken door permanent toezicht te houden op de financiële markten en de financiële stabiliteit, door de uitvoering van de Uniewetgeving door de lidstaten te beoordelen, te evalueren of de bestaande wetgeving geschikt is voor het beoogde doel, en, wanneer nieuwe risico’s opdoemen, potentiële actiegebieden in kaart te brengen, waarbij telkens belanghebbenden gedurende de hele beleidscyclus doorlopend worden betrokken. Dergelijke activiteiten berusten op de productie van analyses, studies, opleidingsmateriaal, enquêtes, conformiteitsbeoordelingen, evaluaties en hoogwaardige statistieken en worden geschraagd door IT-systemen en communicatie-instrumenten.

(21)

Het VWEU omvat een regime van regels dat ervoor zorgt dat de mededinging op de interne markt niet wordt verstoord. Het programma moet bijdragen aan het mededingingsbeleid van de Unie, onder meer door een betere en nauwere samenwerking met netwerken en met nationale overheden en rechtbanken, en door de versterking van de internationale samenwerking, alsmede door een bredere groep belanghebbenden te bereiken door te communiceren over de met het mededingingsbeleid van de Unie verband houdende rechten, voordelen en verplichtingen en deze toe te lichten. Het programma moet ook helpen bij het verbeteren van de analyse en beoordeling van marktontwikkelingen, onder meer door het gebruik van sectorale onderzoeken en andere instrumenten voor marktonderzoek, evenals door het stelselmatig uitwisselen van informatie en beste praktijken binnen het Europees Mededingingsnetwerk. Dit moet bijdragen tot eerlijke concurrentie en een gelijk speelveld, onder meer op wereldniveau, en moet bedrijven, in het bijzonder kmo’s, en consumenten versterken, teneinde hen in staat te stellen de vruchten te plukken van de interne markt.

(22)

Het programma moet met name de radicale gevolgen voor de mededinging en de werking van de interne markt aanpakken die voortvloeien uit de lopende groene en digitale transitie van de economie en het ondernemingsklimaat, met name door de exponentiële groei in de hoeveelheid en het gebruik van data, rekening houdend met het toenemende gebruik van kunstmatige intelligentie, bigdata-algoritmen en andere IT-instrumenten en expertise door bedrijven. Het is ook van essentieel belang dat het programma netwerken en een bredere en intensievere samenwerking met de lidstaten en hun autoriteiten en rechtbanken ondersteunt aangezien het optreden van deze entiteiten van vitaal belang is voor onverstoorde mededinging en de werking van de interne markt. Het mededingingsbeleid speelt een bijzondere rol bij het voorkomen van schade aan de interne markt door mededingingsverstorend gedrag buiten de Uniegrenzen; daarom moet het programma waar nodig ook de samenwerking met de autoriteiten van derde landen ondersteunen. Tot slot moet meer aan voorlichting worden gedaan zodat meer burgers en bedrijven ten volle kunnen profiteren van eerlijke concurrentie op de interne markt. Dit moet de inspanningen ondersteunen om de Unieburgers beter op de voordelen van het mededingingsbeleid van de Unie te wijzen, onder meer door samen te werken met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en relevante belanghebbenden. Naar verwachting zal bij de uitvoering van het onderdeel mededinging van het programma flexibiliteit nodig zijn om tegemoet te komen aan veranderende behoeften die worden beïnvloed door dynamische en snelle ontwikkelingen in de mededingingsvoorwaarden op de interne markt waarvan de snelheid en omvang moeilijk in te schatten zijn. Dit betreft met name ontwikkelingen op het gebied van digitalisering, kunstmatige intelligentie, algoritmen, big data, cyberbeveiliging en forensische technologie.

(23)

Het is van vitaal belang om het concurrentievermogen en de duurzaamheid van ondernemingen in de Unie te versterken en tegelijk te zorgen voor een echt gelijk speelveld en een open en concurrerende interne markt. Kmo’s zijn de motor van de economie van de Unie: zij maken 99,8 % uit van alle ondernemingen in de Unie, zorgen voor twee derde van de werkgelegenheid en dragen in belangrijke mate bij aan het scheppen van nieuwe kwalitatief hoogwaardige banen in alle sectoren met een regionale en lokale dimensie, en dus aan sociale cohesie. Kmo’s spelen een belangrijke rol bij de modernisering van de industrie en de groene en digitale transformatie van de economie, met inbegrip van het bereiken van klimaatneutraliteit. Het programma moet daarom hun inspanningen ondersteunen om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en milieuvriendelijke producten en diensten van hoge kwaliteit te ontwikkelen. Hiermee moet het programma ook bijdragen aan de verbetering van het concurrentievermogen van kmo’s op wereldmarkt.

(24)

Kmo’s zien zich voor gemeenschappelijke uitdagingen gesteld waar grotere bedrijven minder mee worden geconfronteerd. Deze gemeenschappelijke uitdagingen bestaan onder meer uit het verkrijgen van financiering, het vinden van gekwalificeerde werknemers, het verlichten van de administratieve lasten, gebruikmaken van creativiteit en innovatie, onder meer door middel van overheidsopdrachten, en toegang krijgen tot wereldwijde markten en waardeketens om internationaliseringsactiviteiten te ontwikkelen. Het programma moet dergelijk marktfalen proportioneel aanpakken zonder de mededinging op de interne markt onnodig te verstoren. In het programma moet ook rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van specifieke soorten kmo’s, zoals micro-ondernemingen, kmo’s die diensten verrichten en kmo’s die ambachtelijke activiteiten verrichten, evenals kmo’s bestaande uit zelfstandigen, beoefenaars van vrije beroepen, en ondernemingen in de sociale economie. Onder “ondernemingen in de sociale economie in de Unie” worden verschillende soorten ondernemingen en entiteiten verstaan die deel uitmaken van de sociale economie, zoals coöperaties, onderlinge maatschappijen, verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen, sociale ondernemingen en andere ondernemingsvormen. Aangezien zij in de eerste plaats gericht zijn op het creëren van gedeelde waarde en sociaal effect voor mensen in plaats van op het realiseren van winst, kunnen zij als motor van sociale innovatie, transparant bestuur en solidariteit fungeren doordat ze het grootste deel van hun winsten of overschotten herinvesteren in hun doelstellingen. Er moet ook aandacht worden besteed aan de specifieke behoeften van potentiële nieuwe ondernemers, zoals jonge en vrouwelijke ondernemers, ouderen en personen met een beperking.

(25)

Het programma moet rekening houden met kmo’s, als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (13). Bij de toepassing van deze verordening ten aanzien van kmo’s moet de Commissie alle betrokken belanghebbenden raadplegen, met inbegrip van de openbare en particuliere organisaties die kmo’s vertegenwoordigen en de handelsbevorderende organisaties van de lidstaten.

(26)

Het programma moet een innovatiecultuur ondersteunen en bevorderen door industriële ecosystemen te ontwikkelen die het starten van bedrijven en de groei van kmo’s kunnen stimuleren, met name alle kmo’s die de uitdagingen van de groene en digitale transitie en van een steeds competitievere en snel veranderende omgeving aankunnen. Het programma moet ernaar streven het innovatieproces te ondersteunen door nieuwe collaboratieve bedrijfsmodellen, netwerken en het delen van kennis en middelen te bevorderen, waaronder tussen Europese partnerschappen van clusters en bedrijfsnetwerkorganisaties.

(27)

Bij het opstellen van werkprogramma’s voor het verlenen van steun aan kmo’s moet rekening worden gehouden met de strategische bepalingen van de kmo-strategie en van de “Small Business Act” en met de context waarin kmo’s opereren, zoals beschreven in de evaluatie van de prestaties van kmo’s. Voorts moet aandacht worden besteed aan het netwerk van kmo-gezanten.

(28)

Veel van de problemen in verband met het concurrentievermogen van de Unie zijn te wijten aan het feit dat kmo’s moeilijk aan financiering komen. Dat komt omdat kmo’s hun kredietwaardigheid moeilijk kunnen aantonen en over onvoldoende middelen beschikken die als waarborg voor leningen kunnen dienen (dat wil zeggen onderpanden/garanties), of omdat zij onvoldoende op de hoogte zijn van de mechanismen ter ondersteuning van hun activiteiten die reeds bestaan op Unie-, nationaal of lokaal niveau. Kmo’s moeten concurrerend blijven en werken daartoe onder meer aan de invoering van innovaties, aan digitalisering, aan internationalisering en aan de bij- en omscholing van hun werknemers, wat de financieringsbehoefte nog groter maakt. De beperkte toegang tot financiering werkt negatief op de oprichting, de groei en de overlevingskansen van bedrijven, en op de bereidheid van nieuwe ondernemers om bij een bedrijfsopvolging levensvatbare bedrijven over te nemen.

(29)

Het gebrek aan vaardigheden vormt een belangrijke belemmering voor de groei van ondernemingen in de Unie. Om ondernemerschap in de Unie te bevorderen en de groei van kmo’s en hun digitale en groene transitie te ondersteunen, moet het programma de toegang tot vaardigheden en mentorschapsregelingen voor kmo’s bevorderen en vergemakkelijken, en met name de ontwikkeling van technologische, ondernemers- en managementvaardigheden. Daarbij moet de Commissie zorgen voor coördinatie met initiatieven in het kader van andere Unie-, nationale en regionale programma’s om de synergieën te vergroten en overlap te voorkomen.

(30)

Om het marktfalen te verhelpen en ervoor te zorgen dat kmo’s, waaronder starters en doorgroeiers, de basis van het concurrentievermogen van de economie van de Unie blijven, moeten kmo’s extra steun in de vorm van schuldinstrumenten en eigenvermogensinstrumenten krijgen die zijn vastgesteld uit hoofde van het kmo-beleidsonderdeel van het InvestEU-fonds, dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (14). De leninggarantiefaciliteit die op grond van Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) is opgezet, heeft een aantoonbare meerwaarde en zal naar verwachting aan ten minste 500 000 kmo’s een positieve bijdrage leveren. Er zou meer kunnen worden gedaan om potentiële begunstigden bekend te maken met de beschikbaarheid van het InvestEU-programma voor kmo’s.

(31)

Activiteiten uit hoofde van het programma moeten ernaar streven de beleidsdoelstellingen van dit programma niet alleen door middel van subsidies na te streven, maar ook door het verlenen van makkelijkere toegang tot financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van het kmo-beleidsonderdeel van het InvestEU-fonds, en moeten de synergieën met andere Unieprogramma’s vergroten. De acties moeten een duidelijke Uniemeerwaarde hebben.

(32)

Het programma moet kmo’s gedurende hun hele levenscyclus effectief ondersteunen door bijstand te verlenen, gaande van het helpen van kmo’s bij het zoeken naar partners voor gezamenlijke projecten tot commercialisering en de toegang tot de markt, capaciteitsopbouw en door samenwerking via clusters en bedrijfsnetwerkorganisaties aan te moedigen. Het moet ook de groene en digitale transitie van kmo’s ondersteunen en voortbouwen op de unieke kennis en expertise die zijn ontwikkeld met betrekking tot kmo’s, en op de lange ervaring met het werken met uniale, nationale en regionale belanghebbenden. Die steun moet voortbouwen op de ervaring van het Enterprise Europe Network (EEN) als centraal aanspreekpunt om het concurrentievermogen van kmo’s te verbeteren en hun activiteiten op de interne markt en daarbuiten te ontwikkelen. Het EEN blijft diensten leveren namens andere programma’s van de Unie, met name het programma Horizon Europa zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (16), met gebruikmaking van de financiële middelen van die programma’s. Het EEN moet ook een grotere deelname van kmo’s aan de ontwikkeling van beleidsinitiatieven voor de interne markt, zoals overheidsopdrachten en normalisatieprocessen, bevorderen. Het EEN moet de samenwerking verbeteren met Europese digitale-innovatiehubs die uit hoofde van het programma Digitaal Europa worden opgericht bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (17) en de InvestEU-advieshub. Daarnaast moet de succesvolle mentorschapsregeling — Erasmus voor jonge ondernemers — het instrument blijven om nieuwe of aspirant-ondernemers zakelijke en managementervaring te laten opdoen door aan een ervaren ondernemer uit een ander land te worden gekoppeld en van deze te leren, en zo hun ondernemerstalenten te versterken. Het programma moet zijn geografisch bereik uitbreiden waardoor er meer mogelijkheden komen om ondernemers te koppelen aan geschikte andere ondernemers, in aanvulling op andere initiatieven van de Unie.

(33)

Er moeten extra inspanningen worden geleverd om de administratieve lasten te verminderen en om de initiatieven van de programma’s toegankelijker te maken door de kosten van kmo’s voor ingewikkelde aanvraagprocedures en deelnamevereisten te verlagen. In dat verband moet het EEN het belangrijkste informatiepunt zijn voor kmo’s die geïnteresseerd zijn in toegang tot middelen van de Unie, door te fungeren als een centraal aanspreekpunt en hen te voorzien van op maat gesneden begeleiding. Het is belangrijk om voort te bouwen op de ervaringen met de bestaande steunmaatregelen voor kmo’s, maar er tegelijkertijd voor open te blijven staan deze aan te passen aan de veranderende omstandigheden voor kmo’s op de interne markt, vooral wat betreft digitalisering en regeldruk.

(34)

Aangezien clusters gunstige en veerkrachtige bedrijfsomgevingen bieden zijn zij een strategisch instrument om het concurrentievermogen en de schaalvergroting van kmo’s te ondersteunen. Zij kunnen de groene en digitale transitie van de industrie, met inbegrip van diensten, vergemakkelijken en de economische ontwikkeling van de regio’s bevorderen door voor groei en banen te zorgen. Het is belangrijk dat gezamenlijke clusterinitiatieven kritische massa bereiken aangezien dat de groei van kmo’s versnelt. Door gespecialiseerde industriële ecosystemen met elkaar te verbinden, creëren clusters nieuwe zakelijke kansen voor kmo’s en laten zij die beter integreren in strategische waardeketens in de Unie en wereldwijd. De ontwikkeling van transnationale en interregionale, partnerschapsstrategieën en de uitvoering van gezamenlijke initiatieven moeten, met ondersteuning van het Europees platform voor clustersamenwerking en het Europees Kenniscentrum inzake hulpbronnenefficiëntie daarvan, worden gesteund. Ondersteuning moet tevens inhouden dat kmo’s worden geholpen om samen te werken met kmo’s uit derde landen. Duurzame partnerschappen moeten worden aangemoedigd door de verstrekking van voortzettingsfinanciering indien de mijlpalen inzake prestatie en deelname zijn bereikt. Directe steun aan kmo’s moet via clusterorganisaties worden verstrekt voor: het promoten van de benutting van geavanceerde technologieën, nieuwe bedrijfsmodellen, koolstofarme en hulpbronnenefficiënte oplossingen, creativiteit en design, bij- en nascholing, het aantrekken van talent, de versnelde ontwikkeling van ondernemerschap, en internationalisering. Bij die directe steun aan kmo’s moet worden samengewerkt met andere gespecialiseerde actoren die steun aan kmo’s verlenen teneinde de industriële transformatie en de uitvoering van strategieën voor slimme specialisatie te bevorderen. Het programma moet derhalve bijdragen en bouwen aan verbindingen met de innovatiehubs van de Unie, in het bijzonder de digitale innovatiehubs van de Unie, en de investeringen in het kader van het cohesiebeleid en Horizon Europa. Er zou ook kunnen worden gezocht naar synergieën met het Erasmus+-programma zoals vastgesteld bij Verordening (EU) XXXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (18).

(35)

Het programma moet bijdragen aan een verbetering van de verhouding tussen ondernemingen, vooral kmo’s, en universiteiten, onderzoekscentra en andere instellingen die zich bezighouden met het creëren en verspreiden van kennis. Deze verhouding zou de bedrijven beter in staat kunnen stellen het hoofd te bieden aan de strategische uitdagingen die gepaard gaan met de nieuwe internationale context.

(36)

Kmo’s hebben vanwege hun kleinere omvang te maken met specifieke belemmeringen voor hun groei. Het is voor hen bijzonder moeilijk om te groeien en sommige van hun bedrijfsactiviteiten op te schalen. Op basis van het succes van en de lessen die zijn getrokken uit het kmo-instrument en de Unieclusterprojecten voor nieuwe industriële waardeketens in het kader van Horizon 2020 zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (19), moet het programma steun bieden voor opschalingsactiviteiten van kmo’s in alle cruciale stadia van hun ontwikkeling, met inbegrip van steun voor activiteiten op het gebied van internationalisering, benutting van innovaties en commercialisering. Die steun zou een aanvulling vormen op de steun van de Europese Innovatieraad in het kader van Horizon Europa, die voornamelijk gericht zal zijn op baanbrekende en disruptieve innovatie, en dus ook op innovatieve kmo’s, met een speciale focus op marktcreërende innovatie, maar tevens met ondersteuning van alle andere soorten innovatie, waaronder stapsgewijze innovatie.

(37)

Creativiteit en alle vormen van innovatie, waaronder innovatie die streeft naar meer hulpbronnen- en energie-efficiëntie, zijn van cruciaal belang voor het concurrentievermogen van de industriële waardeketens van de Unie. Zij treden op als katalysatoren voor modernisering van het bedrijfsleven en de industrie en dragen bij tot slimme, inclusieve en duurzame groei. Zij worden echter nog steeds onvoldoende benut door kmo’s. Het programma moet bijgevolg gerichte acties, netwerken en partnerschappen voor creativiteitsgedreven innovatie ondersteunen om kmo’s in staat te stellen de groene en digitale transitie in alle industriële waardeketens en ecosystemen te kunnen doorvoeren.

(38)

Europese normen spelen een belangrijke rol in de interne markt. Zij zijn van vitaal belang voor het concurrentievermogen van ondernemingen, met name kmo’s. Europese normen vormen ook een essentieel instrument om de wetgeving en het beleid van de Unie te ondersteunen op een aantal gebieden die belangrijk zijn voor de groene en digitale transitie, zoals energie, klimaatverandering en milieubescherming, informatie- en communicatietechnologie, duurzaam gebruik en recycling van hulpbronnen, innovatie, productveiligheid, consumentenbescherming, veiligheid van werknemers, arbeidsvoorwaarden en vergrijzing, en daardoor positief bijdragen tot de samenleving als geheel. De ervaring leert dat nieuwe normen voor een optimale bijdrage sneller en tijdiger moeten worden ontwikkeld en dat meer inspanningen moeten worden geleverd om alle belanghebbenden, waaronder consumentenvertegenwoordigers, hierbij te betrekken.

(39)

De Europese normalisatiewerkzaamheden zijn geregeld bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (20) en worden uitgevoerd door middel van een reeds lang bestaand publiek-privaat partnerschap dat van fundamenteel belang is voor het bereiken van de doelstellingen van die verordening en van het algemeen en sectorale normalisatiebeleid van de Unie.

(40)

Een goed functionerend gemeenschappelijk kader voor de financiële en niet-financiële verslaggeving is van essentieel belang voor de interne markt, voor de goede werking van de financiële markten en voor de totstandbrenging van een geïntegreerde markt voor financiële diensten in het kader van de bankenunie en de kapitaalmarktenunie.

(41)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (21) moeten de door de International Accounting Standards Board (IASB) vastgestelde internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) en daarmee verband houdende interpretaties door het International Financial Reporting Interpretations Committee uitsluitend in het Unierecht worden opgenomen om te worden toegepast door ondernemingen met effecten die op een gereglementeerde markt in de Unie genoteerd zijn mits die IFRS voldoen aan de vereisten van die verordening, met inbegrip van het vereiste dat jaarrekeningen een “getrouw beeld” geven, zoals bepaald in Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (22) en dat zij bevorderlijk zijn voor het Europees algemeen belang. Dergelijke internationale standaarden voor jaarrekeningen moeten worden ontwikkeld op een transparante wijze met democratische verantwoording. De IFRS zijn dus van groot belang voor de werking van de interne markt, en de Unie heeft er derhalve rechtstreeks belang bij om ervoor te zorgen dat het proces voor het opstellen en goedkeuren van IFRS, normen oplevert die consistent zijn met de vereisten van het juridisch kader van de interne markt. Daarom is het belangrijk passende financieringsregelingen voor de IFRS-stichting in het programma vast te stellen.

(42)

Gezien de rol van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) bij het beoordelen of IFRS voldoen aan de vereisten van het recht en het beleid van de Unie, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1606/2002, is het ook noodzakelijk dat de Unie een stabiele financiering van de EFRAG garandeert en derhalve via het programma bijdraagt aan die financiering. De technische werkzaamheden van de EFRAG moeten gericht zijn op het verlenen van technisch advies aan de Commissie over de goedkeuring van de IFRS alsmede over het passende niveau van deelname van de Unie aan het proces waarin die IFRS worden ontwikkelt, en moeten ervoor zorgen dat voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de Unie bij het vaststellen van internationale normen. Dergelijke belangen moeten het beginsel van “voorzichtigheid”, het behoud van het vereiste van een “getrouw beeld” zoals bepaald in Richtlijn 2013/34/EU, en van het Europees openbaar belang zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1606/2002 omvatten, rekening houdend met het effect van IFRS op financiële stabiliteit en de economie. Als onderdeel van de EFRAG is een Europees bedrijfsrapportagelab opgericht ter bevordering van innovatie en de ontwikkeling van beste praktijken inzake bedrijfsrapportage. Het biedt een forum waarin ondernemingen en beleggers beste praktijken, met name op het gebied van niet-financiële en duurzaamheidsrapportage, kunnen uitwisselen. Voortbouwend op dit werk moet de EFRAG ook bijdragen aan de ontwikkeling van normen voor niet-financiële rapportage.

(43)

Op het gebied van de wettelijke controle is in 2005 de Public Interest Oversight Board (PIOB) opgericht door de Monitoring Group, een internationale organisatie die belast is met het toezicht op de bestuurshervorming van de International Federation of Accountants (IFAC). De PIOB houdt toezicht op het proces dat leidt tot het vaststellen van internationale controlenormen (International Standards on Auditing — ISA’s) en op andere activiteiten van algemeen belang van de IFAC. ISA’s kunnen worden goedgekeurd voor toepassing in de Unie, op voorwaarde dat zij met name zijn ontwikkeld volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze, zoals voorgeschreven in artikel 26 van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (23). Door de opname van de ISA’s in de Unie en vanwege de belangrijke rol van de PIOB bij het garanderen dat zij aan de voorschriften van Richtlijn 2006/43/EG voldoen, is het belangrijk goede financieringsregelingen voor de PIOB in het programma vast te stellen.

(44)

De Unie draagt bij aan vergaande consumentenbescherming, aan het versterken van de positie van consumenten en het centraal stellen van de consumenten op de interne markt, door ondersteuning en aanvulling van het beleid van de lidstaten, waarbij ernaar wordt gestreefd dat burgers, wanneer zij consumenten zijn, ten volle kunnen profiteren van de interne markt en dat hun veiligheid en hun juridische en economische belangen door concrete acties goed worden beschermd. De Unie moet er tevens voor zorgen dat de wetgeving inzake consumentenbescherming en productveiligheid goed en overal op dezelfde manier wordt uitgevoerd in de praktijk en dat er voor bedrijven een gelijk speelveld is en dat er dus eerlijke concurrentie op de interne markt is. Daarnaast is het nodig consumenten een sterkere positie te geven, hen aan te moedigen en te assisteren bij het maken van duurzame en geïnformeerde keuzes te maken, en daarmee bij te dragen aan een duurzame, energie- en hulpbronnenefficiënte en circulaire economie.

(45)

Het programma moet consumenten, bedrijven, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de autoriteiten voorlichten over de wetgeving van de Unie inzake consumentenbescherming en productveiligheid. Het moet ook consumenten en hun vertegenwoordigende organisaties op nationaal en Unieniveau mondiger maken. Het moet dit met name doen door steun te verlenen aan het Europees Bureau van Consumentenverenigingen (Bureau Européen des Unions de Consommateurs — BEUC), een gevestigde en erkende niet-gouvernementele organisatie die de belangen van de consument met betrekking tot alle relevante beleidsmaatregelen van de Unie behartigt, hetgeen die organisatie in staat heeft gesteld sterkere synergieën te creëren zodat de belangen van de consument beter kunnen worden verdedigd. Het moet dit tevens met name doen door steun te verlenen aan de Europese Vereniging voor de coördinatie van consumentenvertegenwoordiging bij normalisatie (ANEC), die de belangen van de consument vertegenwoordigt met betrekking tot normalisatiekwesties. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan nieuwe behoeften op de markt met betrekking tot de bevordering van duurzame consumptie door zich met name te richten op acties tegen de misleidende praktijken van geplande veroudering en andere misleidende praktijken, zoals onjuiste milieuclaims, door consumenten beter te informeren over de duurzaamheid en repareerbaarheid van producten. Tevens moet bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen van kwetsbaarheden en het aanpakken van uitdagingen als gevolg van de digitalisering van de economie, bijvoorbeeld met betrekking tot verbonden producten, het internet der dingen, kunstmatige intelligentie en het gebruik van algoritmen, en de ontwikkeling van nieuwe consumptiepatronen en bedrijfsmodellen. Het programma moet acties ondersteunen ter ontwikkeling van relevante informatie over markten, onder meer de bekendmaking van de consumentenscoreborden van de Unie.

(46)

Het programma moet de nationale bevoegde autoriteiten ondersteunen, met inbegrip van de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op productveiligheid, die met name via het waarschuwingssysteem voor gevaarlijke producten van de Unie samenwerken. Ook moet het programma de handhaving van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (24) en Verordening (EG) nr. 765/2008 met betrekking tot consumentenbescherming en productveiligheid ondersteunen, alsook het netwerk voor samenwerking op het gebied van consumentenbescherming en de internationale samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van derde landen en in de Unie. Voorts moet het programma beogen dat alle consumenten en handelaars toegang hebben tot hoogwaardige buitengerechtelijke geschillenbeslechting, onlinegeschillenbeslechting en tot informatie over de toegang tot verhaal.

(47)

Het programma moet daarnaast ondersteuning bieden aan het netwerk van Europese consumentencentra dat consumenten bijstaat om gebruik te maken van hun uit de consumentenwetgeving van de Unie voortvloeiende rechten bij de grensoverschrijdende aankoop van goederen en diensten op de interne markt en in de Europese Economische Ruimte, hetzij online hetzij wanneer zij op reis zijn. Het netwerk, dat 29 centra telt en dat sinds meer dan 15 jaar gezamenlijk door de consumentenprogramma’s van de Unie gefinancierd wordt, heeft zijn meerwaarde in verband met het versterken van het vertrouwen van consumenten en handelaars in de interne markt bewezen. Het netwerk behandelt meer dan 120 000 verzoeken van consumenten per jaar en bereikt miljoenen burgers via zijn voorlichtingsactiviteiten via de pers en online. Het is een van de meest gewaardeerde netwerken voor bijstand aan burgers in de Unie, en de meeste van de centra hebben een aanspreekpunt dat advies biedt over aspecten van het recht van de interne markt, zoals Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad (25). Uit evaluaties ervan blijkt wel hoe belangrijk het is dat de centra hun activiteiten voortzetten. Het netwerk van Europese consumentencentra kan ook een belangrijke bron van informatie zijn over de uitdagingen en problemen die consumenten op lokaal niveau tegenkomen en die relevant zijn voor de beleidsvorming op Unieniveau en voor de bescherming van de consumentenbelangen. Er zijn tevens plannen voor de ontwikkeling van wederkerigheidsregelingen van het netwerk met vergelijkbare instanties in derde landen.

(48)

Richtlijnen 98/6/EG (26), 2005/29/EG (27), 2011/83/EU (28), (EU) 2019/2161 (29) en (EU) 2020/1828 (30) van het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld om onder meer de gelijke behandeling van consumenten in de hele interne markt te waarborgen met betrekking tot grensoverschrijdende kwesties, zoals de verkoop van niet-conforme producten in de motorvoertuigensector, dubbele kwaliteitsnormen voor producten, of de problemen van passagiers in geval van annulering of langdurige vertraging van vluchten. Hiermee wordt ook gestreefd naar een sterkere handhavingscapaciteit van de lidstaten, betere productveiligheid, meer internationale samenwerking en nieuwe mogelijkheden voor herstel, met name door middel van representatieve acties door bevoegde entiteiten. Uit de geschiktheidscontrole van de consumenten- en marketingwetgeving van de Unie die de Commissie in mei 2017 heeft uitgevoerd, bleek dat het nodig is de regels beter te handhaven en herstel voor de consument te vergemakkelijken wanneer deze schade heeft ondervonden door inbreuken op de consumentenwetgeving. In het licht van die geschiktheidscontrole moeten het ondersteunen van de volledige uitvoering van deze richtlijnen en maatregelen en het bevorderen van de grensoverschrijdende handhaving ervan dan ook prioriteiten zijn.

(49)

Vooral burgers ondervinden de gevolgen van de werking van de financiële markten en moeten derhalve nader worden geïnformeerd over de desbetreffende rechten, risico’s en voordelen. Financiële markten vormen een belangrijk onderdeel van de interne markt en vereisen een solide regelgevings- en toezichtskader dat niet alleen financiële stabiliteit en een duurzame economie waarborgt, maar ook een hoog beschermingsniveau biedt voor consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten, met inbegrip van kleine beleggers, spaarders, verzekeringspolishouders, leden en begunstigden van pensioenfondsen, individuele aandeelhouders, kredietnemers en kmo’s. Het programma moet ertoe bijdragen de capaciteit te vergroten van consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten om deel te nemen aan de beleidsvorming, onder meer door het produceren en verspreiden van duidelijke, complete en gebruikersvriendelijke informatie over producten die op de financiële markten worden aangeboden.

(50)

Het programma moet daarom ondersteuning blijven bieden aan de specifieke activiteiten in het kader van het programma voor capaciteitsopbouw 2017-2020 om consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten meer te betrekken bij de beleidsvorming van de Unie, overeenkomstig Verordening (EU) 2017/826 van het Europees Parlement en de Raad (31), waarbij het proefproject en de voorbereidende actie van de jaren 2012-2017 werden voortgezet. Dit is nodig om beleidsmakers bewust te maken van de standpunten van andere belanghebbenden dan de financiële sector en voor een betere vertegenwoordiging van de belangen van consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten. Het programma moet permanent haar methodologie en beste praktijken op het vlak van het vergroten van de participatie van consumenten en eindgebruikers van financiële diensten verbeteren, teneinde de voor de beleidsvorming op het niveau van de Unie belangrijke onderwerpen in kaart te brengen en de belangen van consumenten op het vlak van financiële diensten te beschermen. Dit moet het beleid inzake financiële diensten verbeteren, met name het beleid dat erop gericht is het besef bij het publiek te vergroten van wat er op het spel staat in de financiële regelgeving en de financiële geletterdheid te verhogen.

(51)

In het kader van het proefproject en de voorbereidende actie voor de jaren 2012-2017 heeft de Commissie na een jaarlijkse openbare oproep tot het indienen van voorstellen aan twee organisaties subsidies toegekend. De twee organisaties zijn Finance Watch, opgericht in 2011 met subsidies van de Unie als een internationale vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht, en Better Finance, het resultaat van opeenvolgende reorganisaties en naamsveranderingen van bestaande Europese verenigingen van beleggers en aandeelhouders sinds 2009. Dezelfde twee organisaties zijn de enige begunstigden van het uit hoofde van Verordening (EU) 2017/826 ingestelde programma voor capaciteitsopbouw. Het is derhalve noodzakelijk de financiering van deze organisaties in het kader van het programma voort te zetten. Deze financiering moet echter worden onderworpen aan een grondige evaluatie van de doeltreffendheid en het effect van de verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen. Indien er zich andere potentiële begunstigden kenbaar maken, wier hoofddoelstellingen en -activiteiten bestaan uit het vertegenwoordigen van de belangen van consumenten en eindgebruikers op Unieniveau, en die dankzij hun leden een brede geografische dekking en een waaier aan belangen vertegenwoordigen, moet in dit verband een oproep tot het indienen van voorstellen voor hen openstaan.

(52)

Een hoog niveau van bescherming van de gezondheid op het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is nodig voor de bescherming van de consumenten, evenals voor de efficiënte werking van de interne markt. Een veilige en duurzame voedselvoorzieningsketen is een essentiële voorwaarde voor het functioneren van de maatschappij en de interne markt. Grensoverschrijdende gezondheidscrises en voedselschandalen vermijden is van het allergrootste belang aangezien zij de werking van de interne markt verstoren door het verkeer van personen en goederen te belemmeren en door de productie en consumptie te verstoren. Daarom moet het programma concrete acties ondersteunen, zoals het nemen van noodmaatregelen in het geval van crises die de gezondheid van dieren en planten aantasten.

(53)

De algemene doelstelling van het Unierecht op het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is een hoog gezondheidsniveau voor mensen, dieren en planten in de voedselketen te waarborgen, de verbetering van het dierenwelzijn te ondersteunen, bij te dragen tot een hoog niveau van consumentenvoorlichting en -bescherming en van milieubescherming, onder meer voor het behoud van de biodiversiteit en rekening houdend met situaties die ontstaan door mogelijke gevolgen van klimaatverandering in lidstaten, en tegelijkertijd de duurzaamheid van de levensmiddelen- en diervoederproductie te verbeteren en bij te dragen tot voedselzekerheid en betaalbare prijzen, de voedselverspilling terug te dringen, de kwaliteitsnormen voor producten in de hele Unie te verhogen en het concurrentievermogen van de levensmiddelen- en diervoederindustrie en het scheppen van banen te bevorderen, onder meer door onderzoek en ontwikkeling te stimuleren.

(54)

Gezien de specifieke aard van de acties voor een hoog gezondheidsniveau voor mensen, dieren en planten moeten in deze verordening speciale criteria om in aanmerking te komen voor subsidies en het gebruik van overheidsopdrachten worden opgenomen. Bij wijze van uitzondering op het beginsel van niet-terugwerkende kracht in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (32) (het “Financieel Reglement”), moeten met name de kosten van noodmaatregelen vanwege de dringende en onvoorzienbare aard ervan subsidiabel zijn, waaronder kosten die zijn gemaakt omdat zich een ziekte of plaag zou hebben voorgedaan, mits dat vervolgens is bevestigd en aan de Commissie is meegedeeld. De Commissie moet de desbetreffende begrotingsvastleggingen en betalingen voor de subsidiabele uitgaven doen nadat de juridische verbintenissen zijn ondertekend en nadat de betalingsaanvragen van de lidstaten zijn beoordeeld. Ook de kosten voor toezichts-, preventie- en beschermende maatregelen wanneer de gezondheidsstatus van de Unie rechtstreeks in gevaar komt doordat bepaalde dierziekten en zoönosen zich voordoen of zich verspreiden op het grondgebied van een derde land, een lidstaat of zijn landen en gebieden overzee alsook voor genomen beschermende maatregelen of andere uitgevoerde relevante activiteiten ter ondersteuning van de gezondheidsstatus van planten in de Unie, moeten subsidiabel zijn.

(55)

In het licht van de toenemende mondialisering op het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders zijn officiële controles door de lidstaten een essentieel hulpmiddel om te verifiëren en te monitoren of de toepasselijke voorschriften van de Unie worden toegepast, nageleefd en gehandhaafd, ook wat betreft invoer. Om een hoog niveau van veiligheid in de hele voedselketen en het consumentenvertrouwen te handhaven en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van milieu en dierenwelzijn te waarborgen, is het van essentieel belang dat de officiële controlesystemen doeltreffend en efficiënt zijn. Voor die controlemaatregelen moet financiële steun van de Unie beschikbaar worden gesteld. Met name moet er een financiële bijdrage voor de referentielaboratoria van de Europese Unie beschikbaar zijn om hen de kosten te helpen dragen die gepaard gaan met de uitvoering van de door de Commissie goedgekeurde werkprogramma’s, en kan die ter beschikking worden gesteld van nationale referentielaboratoria voor plant- en diergezondheid, die overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (33) over voldoende financiële middelen van de lidstaten moeten beschikken, op voorwaarde dat duidelijk kan worden aangetoond dat de uitgevoerde acties Uniemeerwaarde vertegenwoordigen en dat in het kader van het programma voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om die acties te ondersteunen. Aangezien de doeltreffendheid van officiële controles ook afhangt van het feit of de controleautoriteiten over goed opgeleid personeel beschikken, met behoorlijke kennis van het recht van de Unie, moet de Unie kunnen bijdragen aan de opleiding van dat personeel en aan relevante uitwisselingsprogramma’s die de bevoegde autoriteiten opzetten.

(56)

Antimicrobiële resistentie wordt in de Unie en in de hele wereld een steeds groter gezondheidsprobleem. Daarom moet het mogelijk zijn uit het programma medefinanciering te verstrekken voor maatregelen ter ondersteuning van de strijd tegen antimicrobiële resistentie.

(57)

De hoogwaardige Europese statistieken die in het kader van het programma uit hoofde van Verordening (EG) nr. 223/2009 worden ontwikkeld, geproduceerd en verspreid, zijn van essentieel belang voor empirisch onderbouwde besluitvorming. Europese statistieken moeten tijdig beschikbaar zijn en moeten bijdragen aan de uitvoering van in het VWEU bepaald Uniebeleid, met name versterkt en geïntegreerd economisch bestuur, de economische, sociale en territoriale cohesie, duurzame ontwikkeling, landbouwbeleid, de sociale dimensie van Europa en globalisering.

(58)

Europese statistieken zijn onontbeerlijk voor de besluitvorming van de Unie en voor het meten van de prestaties en de impact van de initiatieven van de Unie. Daarom is het van belang ervoor te zorgen dat wordt voortgegaan met het ontwikkelen en leveren van Europese statistieken, waarbij een Uniebrede aanpak wordt gehanteerd met een breder perspectief dan de interne markt, die zich uitstrekt over alle activiteiten en beleidsgebieden van de Unie, inclusief het in staat stellen van bedrijven en burgers om besluiten te nemen met kennis van zaken.

(59)

Gezien het horizontale karakter ervan gelden voor het kader voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken in de zin van Verordening (EG) nr. 223/2009 specifieke vereisten, met name die welke in die verordening zijn vastgesteld, met betrekking tot de eerbiediging van de statistische beginselen, alsook de werking van het Europees statistisch systeem en de governance ervan, met inbegrip van de rol en de taken die aan het Comité voor het Europees statistisch systeem en aan de Commissie (Eurostat) zijn toegekend, en de vaststelling en de uitvoering van de programmering van de statistische activiteiten.

(60)

Het ontwerp van het deel van het programma betreffende het kader voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken werd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 ter voorafgaande bestudering aan het Comité voor het Europees statistisch systeem voorgelegd.

(61)

De Unie en de lidstaten zijn vastbesloten als voorloper te fungeren bij de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties. Door de Agenda 2030 te helpen verwezenlijken, zullen de Unie en haar lidstaten ook een sterker, duurzamer, inclusiever, veiliger en welvarender Europa bevorderen. Het programma moet bijdragen aan de uitvoering van de Agenda 2030 door onder meer de economische, de sociale en de milieudimensie van duurzame ontwikkeling in evenwicht te houden en door daartoe een duidelijk en zichtbaar engagement te bieden voor het mainstreamen van de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties.

(62)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering gesloten Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties te implementeren, strekt dit programma ertoe bij te dragen aan het mainstreamen van klimaatacties en het verwezenlijken van de algemene doelstelling om 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie aan klimaatdoelen te besteden. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma zullen de relevante acties in kaart worden gebracht, en vervolgens zullen zij opnieuw worden beoordeeld in het kader van de toepasselijke evaluaties en herzieningsprocessen. In dit kader moet het programma activiteiten ondersteunen die zowel de klimaat- en milieunormen als de prioriteiten van de Unie eerbiedigen en geen ernstige afbreuk zouden doen aan milieudoelstellingen in de zin van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (34).

(63)

In deze verordening worden de financiële middelen voor het programma vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (35).

(64)

De Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte (36) voorziet in samenwerking op de onder het programma vallende gebieden tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte (EER) anderzijds. Het moet tevens mogelijk zijn het programma open te stellen voor deelname door toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, landen van het Europees nabuurschapsbeleid en andere derde landen. Daarnaast moet Zwitserland aan het programma op het gebied van Europese statistieken kunnen deelnemen overeenkomstig de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat over samenwerking op het gebied van statistiek (37).

(65)

Derde landen die lid zijn van de EER kunnen aan programma’s van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking waarin wordt voorzien door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die bepaalt dat programma’s van de Unie worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst genomen besluit. Derde landen kunnen ook op grond van andere rechtsinstrumenten deelnemen. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen die derde landen verplicht om de nodige rechten en toegang te verlenen aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(66)

Het Financieel Reglement is op dit programma van toepassing. In het Financieel Reglement zijn regels vastgelegd voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële steun en de vergoeding van externe deskundigen.

(67)

De in het kader van de vorige programma’s en begrotingsonderdelen uitgevoerde acties zijn geschikt gebleken en moeten worden behouden. De nieuwe acties in het kader van het programma beogen met name de goed functionerende interne markt te versterken. Opdat de uitvoering van het programma eenvoudiger en flexibeler wordt en de doelstellingen ervan bijgevolg beter worden verwezenlijkt, moeten de acties uitsluitend in globale algemene categorieën worden gedefinieerd. In het programma moeten ook lijsten van indicatieve activiteiten worden opgenomen met betrekking tot specifieke doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen, consumentenbescherming of specifieke uit de regelgeving voortvloeiende activiteiten, zoals specifieke activiteiten op het gebied van normalisatie, markttoezicht, planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken.

(68)

Het is noodzakelijk bepaalde categorieën van voor financiering in aanmerking komende entiteiten te specificeren alsmede de entiteiten die voor financiering in aanmerking moeten komen zonder oproep tot het indienen van voorstellen.

(69)

Gezien de toenemende verwevenheid en digitalisering van de wereldeconomie moet het programma de mogelijkheid blijven bieden om bij bepaalde activiteiten externe deskundigen, zoals ambtenaren van derde landen, vertegenwoordigers van internationale organisaties of marktdeelnemers, te betrekken.

(70)

Met betrekking tot medefinancieringsregels en subsidiabele kosten moeten specifieke criteria worden vastgesteld. Aangezien het voor sommige specifieke doelstellingen nodig zou kunnen zijn om subsidiabele kosten volledig te financieren, moet het mogelijk zijn om van artikel 190 van het Financieel Reglement af te wijken.

(71)

Op grond van artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kan een subsidie worden toegekend voor een reeds begonnen actie, mits de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Hoewel in dergelijke gevallen de kosten die vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt in beginsel niet subsidiabel zijn, moeten die kosten in dit geval bij wijze van uitzondering wel subsidiabel zijn, gelet op de vertraagde inwerkingtreding van dit programma en om onderbreking van Uniesteun te vermijden, hetgeen de belangen van de Unie schade zou kunnen berokkenen. Waar nodig om te zorgen voor continuïteit en gedurende een beperkte periode bij het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, dienen kosten in verband met een actie die al is gestart, daarom in aanmerking te komen vanaf 1 januari 2021, zelfs indien die kosten vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag werden gemaakt. Om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden en in afwijking van artikel 193, lid 4, van het Financieel Reglement dienen de kosten die vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt in aanmerking te komen in het geval van exploitatiesubsidies.

(72)

Zoals de Commissie blijkens haar mededeling van 19 oktober 2010“De evaluatie van de EU-begroting” wil, en om de financieringsprogramma’s samenhangender en eenvoudiger te maken, moeten de middelen met andere financieringsinstrumenten van de Unie worden gedeeld indien de acties in het programma dezelfde doelstellingen nastreven als verschillende financieringsinstrumenten, zonder dat er evenwel sprake mag zijn van dubbele financiering.

(73)

Het programma moet bijdragen aan de algemene steun die gericht is op de specifieke behoeften van ultraperifere gebieden en de integratie ervan in de interne markt, zoals recentelijk is herhaald in de mededeling van de Commissie “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”.

(74)

Het programma moet synergie bevorderen en overlapping met gerelateerde programma’s en acties van de Unie voorkomen. De acties uit hoofde van het programma moeten complementair zijn aan die van het douaneprogramma en het Fiscalis-programma, zoals vastgesteld bij respectievelijk Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad (38) en de Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen, die eveneens tot doel hebben de werking van de interne markt te ondersteunen en te bevorderen.

(75)

Het programma moet synergie, complementariteit en additionaliteit bevorderen met betrekking tot de steun voor kmo’s en ondernemerschap uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, ingesteld bij een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds. Daarnaast moet het kmo-beleidsonderdeel van het InvestEU-fonds schuld- en eigenvermogenssteun garanderen om de toegang tot en de beschikbaarheid van financiering voor kmo’s te verbeteren. Het programma moet ook streven naar synergie met het bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad (39) vastgestelde ruimtevaartprogramma wat betreft het aanmoedigen van kmo’s om gebruik te maken van baanbrekende innovatie en andere oplossingen die uit hoofde van dat programma zijn ontwikkeld.

(76)

Het programma moet synergie bevorderen met het Horizon Europa-programma, dat onderzoek en innovatie beoogt te stimuleren. Dit moet met name betrekking hebben op complementariteit met de acties van de toekomstige Europese Innovatieraad voor innovatieve bedrijven, alsmede op de ondersteuning van diensten voor kmo’s, met name via het EEN.

(77)

Het programma moet synergie en complementariteit bevorderen met het programma Digitaal Europa, dat tot doel heeft de digitalisering van de economie en de openbare sector van de Unie te bevorderen en te zorgen voor een betere cyberbeveiliging.

(78)

Het programma moet tevens streven naar synergie met het bij Verordening (EU) 2021/693 van het Europees Parlement en de Raad (40) ingestelde Justitieprogramma, dat tot doel heeft de verdere ontwikkeling te ondersteunen van een Europese rechtsruimte voor de doeltreffendheid van de nationale rechtsstelsels, aangezien die van vitaal belang is voor een rechtvaardige en kosteneffectieve economie van de Unie.

(79)

Het programma moet synergie bevorderen met het Erasmus+-programma, het bij Verordening (EU) 2021/XXX van het Europees Parlement en de Raad (41) ingestelde Europees solidariteitscorpsprogramma en het bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) ingestelde Europees Sociaal Fonds Plus op het gebied van de mobiliteit van werknemers en jongeren, die van essentieel belang is voor een goed functionerende interne markt.

(80)

Tot slot kunnen acties als veterinaire en fytosanitaire maatregelen in geval van crises in verband met de gezondheid van dieren of planten, worden aangevuld met marktgerichte interventies uit de programmering voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Unie.

(81)

De acties die uit hoofde van het programma worden uitgevoerd, moeten een duidelijke Uniemeerwaarde vertegenwoordigen en moeten worden gebruikt om marktfalen of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, op evenredige wijze, zonder dat zij particuliere financiering overlappen of verdringen.

(82)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (42). Voor de vaststelling van werkprogramma’s voor de uitvoering van acties die bijdragen tot de versterking van de positie van de consument moet de raadplegingsprocedure worden gevolgd. Voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen met betrekking tot de acties die bijdragen tot het concurrentievermogen van kmo’s, voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen met betrekking tot de werkprogramma’s voor de uitvoering van de maatregelen die bijdragen tot een hoog gezondheidsniveau voor mensen, dieren en planten, en voor de vaststelling van lagere medefinancieringspercentages waar dat nodig is voor acties met betrekking tot veterinaire en fytosanitaire noodmaatregelen en de jaarlijkse en meerjarige nationale veterinaire en fytosanitaire programma’s evenals voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen in verband met de werkprogramma’s die acties uitvoeren die bijdragen tot de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders moet de onderzoeksprocedure worden gevolgd.

(83)

Indien er synergie tussen specifieke doelstellingen van het programma kan worden verwezenlijkt, kunnen de noodzakelijke bepalingen in een gezamenlijk werkprogramma worden uitgevoerd.

(84)

De vormen van Uniefinanciering en de uitvoeringsmethoden van het programma moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de Uniemeerwaarde, de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit moet ook omvatten dat het gebruik wordt overwogen van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals beschreven in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(85)

Om regelmatige monitoring en verslaglegging over de geboekte vorderingen en over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het programma te garanderen, moet vanaf het begin een passend kader voor de monitoring van de acties en resultaten van het programma worden ingesteld. Deze monitoring en verslaglegging moeten gebaseerd zijn op indicatoren aan de hand waarvan de effecten van de acties uit hoofde van het programma worden gemeten aan vooraf vastgestelde uitgangspunten.

(86)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (43) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren. De Commissie moet een tussentijds evaluatieverslag opstellen over de verwezenlijking van de doelstellingen van de door het programma gesteunde acties, over de resultaten en effecten, over de doelmatigheid van het gebruik van de middelen en over de Uniemeerwaarde ervan, evenals een definitief evaluatieverslag over de impact op de langere termijn, de resultaten en de duurzaamheid van de acties, en de synergieën met andere programma’s.

(87)

Om toezicht te houden op de steun aan kmo’s moet het programma gebruikmaken van meetbare prestatie-indicatoren. Afhankelijk van de beschikbaarheid van informatie moeten die indicatoren in voorkomend geval de resultaten en het effect van het programma ten aanzien van de specifieke doelstellingen ervan en specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld vrouwen, jongeren en ouderen) meten. Het is met name belangrijk om de steun voor de groene en digitale transitie, internationalisering en innovatie te meten. Daarnaast moet bij de monitoring rekening worden gehouden met contextuele indicatoren die niet de prestaties van het programma meten, maar die een overzicht geven van de omgeving waarin kmo’s actief zijn.

(88)

Op basis van de in Verordening (EU) 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (44), Verordening (EU) 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (45), Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (46) en Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (47) bedoelde dierziekten moet een niet-limitatieve lijst worden vastgesteld van dierziekten en zoönosen die in aanmerking komen voor financiering in het kader van noodmaatregelen en voor financiering in het kader van uitroeiings-, bestrijdings- en toezichtsprogramma’s.

(89)

Om rekening te houden met de situaties die door dierziekten ontstaan en die aanzienlijke gevolgen voor de veeteelt of handel hebben, de verspreiding van zoönosen die een bedreiging voor mensen vormen, of nieuwe wetenschappelijke of epidemiologische ontwikkelingen, alsook dierziekten die een nieuwe bedreiging voor de Unie kunnen vormen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om uit hoofde van artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van dierziekten en zoönosen. Om rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot de entiteiten waaraan in het kader van het programma een subsidie kan worden toegekend met betrekking tot de vertegenwoordiging van consumentenbelangen op het niveau van de Unie, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de lijst van die entiteiten. Om de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan effectief te kunnen beoordelen moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om, waar nodig, de lijst van indicatoren te wijzigen die gebruikt worden om de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen te meten alsmede om deze verordening aan te vullen door de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Belanghebbenden en consumentenverenigingen moeten eveneens worden geraadpleegd. Om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(90)

Krachtens Besluit 2013/755/EU van de Raad (48) komen personen en entiteiten die zijn gevestigd in landen of gebieden overzee in aanmerking voor financiering overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betrokken land of gebied overzee banden heeft.

(91)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (49) en de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (50), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (51) en (EU) 2017/1939 (52) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft OLAF overeenkomstig de Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (53). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(92)

Door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde horizontale financiële regels zijn van toepassing op deze verordening. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, prijzen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(93)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (54) regelt de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening in de lidstaten en onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (55) regelt de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening door de Commissie en onder toezicht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Het uitwisselen of doorzenden van informatie door bevoegde autoriteiten moet voldoen aan de regels voor het doorgeven van persoonsgegevens als neergelegd in Verordening (EU) 2016/679, het uitwisselen of doorzenden van informatie door de Commissie moet voldoen aan de regels voor het doorgeven van persoonsgegevens als neergelegd in Verordening (EG) (EU) 2018/1725.

(94)

Verordening (EG) nr. 223/2009 stelt de regels vast voor het produceren van statistieken volgens het beginsel van statistische geheimhouding en bepaalt dat de nationale instituten voor de statistiek, andere nationale instanties en de Commissie (Eurostat) alle noodzakelijke maatregelen moeten nemen om de conformiteit van de beginselen en richtsnoeren inzake de fysieke en logistieke bescherming van vertrouwelijke gegevens te waarborgen.

(95)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een programma voor de verbetering van de werking van de interne markt, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van ondernemingen, vooral kmo’s, en consumentenbescherming, voor het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en voor het programmerings- en financieringskader voor de ontwikkeling, de productie en de verspreiding van Europese statistieken voor de periode 2021-2027, wegens de grensoverschrijdende aard van de thematiek niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de grotere mogelijkheden die een Unieoptreden biedt, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(96)

Het programma moet de acties van de Unie met betrekking tot de interne markt, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van ondernemingen, vooral kmo’s, en Europese statistieken ook zichtbaarder en samenhangender maken voor burgers, bedrijven en overheidsdiensten van de Unie.

(97)

Aangezien wijzigingsbepalingen van rechtshandelingen op het moment van hun inwerkingtreding niet langer effect sorteren en de wijzigingen die zij in andere rechtshandelingen hebben aangebracht op die wijze op hetzelfde moment deel gaan uitmaken van die rechtshandelingen, heeft de intrekking van Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad (56) geen gevolgen voor de wijzigingen die op grond van de wijzigingsbepalingen daarvan reeds in andere rechtshandelingen zijn aangebracht, met name in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (57) en Richtlijn 2008/90/EG van de Raad (58) wat betreft de instelling van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, dat blijft bestaan ondanks de intrekking van Verordening (EU) nr. 652/2014.

(98)

Om de continuïteit van de steunverlening te waarborgen tussen de programma’s voor 2014-2020 op het gebied van concurrentievermogen en duurzaamheid van ondernemingen, vooral kmo’s, consumentenbescherming, consumenten en eindgebruikers van financiële diensten, beleidsvorming op het gebied van financiële diensten, planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en op het gebied van Europese statistieken, die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1287/2013, Verordening (EU) nr. 254/2014 van het Europees Parlement en de Raad (59), Verordening (EU) 2017/826, Verordening (EU) nr. 258/2014 van het Europees Parlement en de Raad (60), Verordening (EU) nr. 652/2014, Verordening (EU) nr. 99/2013, en dit programma, met name wat betreft de continuïteit van meerjarige maatregelen en de beoordeling van de resultaten van de vorige programma’s, en om ervoor te zorgen dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021. Vanaf 1 januari 2028 dienen de kredieten voor de technische en administratieve bijstand zo nodig de uitgaven voor het beheer van acties die aan het einde van het programma nog niet zijn afgesloten, te dekken.

(99)

Door de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening kunnen de termijnen voor de vaststelling van de werkprogramma’s op het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders en voor de indiening door de lidstaten van hun veterinaire en fytosanitaire programma’s voor 2021 en 2022 niet in acht worden genomen en kan de Commissie de termijnen voor de goedkeuring van die programma’s niet eerbiedigen. Met het oog op de correcte uitvoering van de acties op het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders in 2021 en 2022, dienen deze termijnen niet te gelden voor de jaren 2021 en 2022.

(100)

Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014 en (EU) nr. 652/2014 moeten daarom met ingang van 1 januari 2021 worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een programma vastgesteld voor het verbeteren van de werking van de interne markt, van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van ondernemingen, vooral kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, en van consumentenbescherming, voor het beheer van uitgaven op het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeder, en voor het programmerings- en financieringskader voor de ontwikkeling, de productie en de verspreiding van Europese statistieken in de zin van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 223/2009 (programma voor de interne markt) (het “programma”) voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027. De duur van het programma stemt overeen met die van het meerjarig financieel kader.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma en de subsidiabele acties voor de uitvoering van die doelstellingen, de begroting voor de periode 2021 tot en met 2027, de vormen van Uniefinanciering en de regels voor de verstrekking van die financiering en het governancesysteem van het programma vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“blendingverrichting”: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, waaronder een actie binnen een blendingfaciliteit of -platform in de zin van artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun of financieringsinstrumenten uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

2)

“Europese statistieken”: statistieken die worden ontwikkeld, geproduceerd en verspreid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009;

3)

“juridische entiteit”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht en als dusdanig wordt erkend uit hoofde van Unierecht, nationaal recht of internationaal recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en bekwaam is in eigen naam te handelen, rechten uit te oefenen en verplichtingen te hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;

4)

“kleine, middelgrote en micro-ondernemingen” of “kmo’s”: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG;

5)

“clusters en bedrijfsnetwerkorganisaties”: structuren of georganiseerde groepen van onafhankelijke partijen in de vorm van organisaties die steun verlenen aan de versterking van het samenwerken, het netwerken en het verwerven van kennis van groepen ondernemingen die zijn ontworpen om gespecialiseerde en op maat gesneden bedrijfsondersteunende diensten te verlenen of te kanaliseren, met name voor kmo’s, teneinde onder meer innovatie- en internationaliseringsactiviteiten te stimuleren, onder meer door het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid te bevorderen.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstellingen van het programma zijn:

a)

de werking van de interne markt te verbeteren, en met name de burgers, de consumenten en de bedrijven, in het bijzonder kmo’s, te beschermen en hun positie te versterken door het handhaven van het Unierecht, het vergemakkelijken van de toegang tot de markt, het vaststellen van normen en het bevorderen van de gezondheid van mens, dier en plant en van het dierenwelzijn, en tegelijk de beginselen van duurzame ontwikkeling in acht te nemen en een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, alsmede door de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie en de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie te intensiveren;

b)

kwalitatief hoogwaardige, vergelijkbare, tijdige en betrouwbare Europese statistieken te ontwikkelen, te produceren en te verspreiden als hulpmiddel bij het opstellen, monitoren en evalueren van alle beleidsmaatregelen van de Unie, en die burgers, beleidsmakers, autoriteiten, bedrijven, de academische wereld en de media helpen om met kennis van zaken beslissingen te nemen en om actief deel te nemen aan het democratische proces.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

het doeltreffender maken van de interne markt, onder meer in het licht van de digitale transformatie, door:

i)

het faciliteren van het voorkomen en wegnemen van discriminerende, ongerechtvaardigde of onevenredige belemmeringen en het ondersteunen van de ontwikkeling, uitvoering en handhaving van het Unierecht op het gebied van de interne markt voor goederen en diensten, onder meer door een betere toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning, van de regels voor overheidsopdrachten, van het vennootschapsrecht, van het contractenrecht en het recht inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, van de regels voor de bestrijding van het witwassen van geld, van het vrij verkeer van kapitaal en van financiële diensten, en mededingingsregels, met inbegrip van de ontwikkeling van gebruikersgerichte beheersinstrumenten;

ii)

het ondersteunen van doeltreffend markttoezicht in de hele Unie teneinde ervoor te zorgen dat alleen veilige en conforme producten die een hoog beschermingsniveau voor consumenten en andere eindgebruikers garanderen, waaronder producten die online worden verkocht, op de markt van de Unie worden aangeboden, en te zorgen voor een grotere homogeniteit tussen en verhoogde capaciteit van de markttoezichtautoriteiten in de hele Unie;

b)

het versterken van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van kmo’s en het verwezenlijken van additionaliteit op Unieniveau via maatregelen ter:

i)

verstrekking van verschillende vormen van steun aan kmo’s en aan clusters en bedrijfsnetwerkorganisaties, onder meer in de toeristische sector, om zo de groei, opschaling en oprichting van kmo’s te bevorderen;

ii)

facilitering van toegang tot markten, waaronder door de internationalisering van kmo’s;

iii)

bevordering van ondernemerschap en verwerving van ondernemersvaardigheden;

iv)

bevordering van een gunstig ondernemingsklimaat voor kmo’s, ondersteuning van de digitale transformatie van kmo’s en bevordering van nieuwe zakelijke kansen voor kmo’s, met inbegrip van kmo’s die actief zijn in de sociale economie en kmo’s met innovatieve bedrijfsmodellen;

v)

ondersteuning van het concurrentievermogen van industriële ecosystemen en sectoren, evenals ter ontwikkeling van industriële waardeketens;

vi)

bevordering van de modernisering van de industrie als bijdrage tot een groene, digitale en veerkrachtige economie;

c)

het waarborgen van de doeltreffende werking van de interne markt door middel van normalisatieprocessen die:

i)

de financiering van de Europese normalisatie en de participatie van alle relevante belanghebbenden bij het opstellen van Europese normen mogelijk maken;

ii)

de ontwikkeling van hoogwaardige internationale normen voor financiële en niet-financiële verslaglegging en controle van jaarrekeningen ondersteunen, de integratie daarvan in het Unierecht vergemakkelijken, en innovatie en de ontwikkeling van beste praktijken op het gebied van bedrijfsrapportage bevorderen;

d)

het bevorderen van de belangen van de consumenten en het waarborgen van een hoge consumentenbescherming en productveiligheid door:

i)

met betrekking tot consumenten:

consumenten, bedrijven en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld mondiger te maken, bij te staan en voor te lichten, met name met betrekking tot consumentenrechten krachtens het Unierecht;

een hoog niveau van consumentenbescherming, duurzame consumptie en productveiligheid te waarborgen, in het bijzonder voor de kwetsbaarste consumenten, ter verbetering van de billijkheid, transparantie en het vertrouwen in de interne markt;

erop toe te zien dat de belangen van consumenten in de digitale wereld in aanmerking worden genomen;

ondersteuning te bieden aan de bevoegde handhavingsautoriteiten, consumentenorganisaties en acties ter verbetering van de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, met bijzondere aandacht voor uitdagingen in verband met bestaande en nieuwe technologieën;

bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit en de beschikbaarheid van normen in de hele Unie, efficiënt onrechtvaardige handelspraktijken aan te pakken;

ervoor te zorgen dat alle consumenten toegang hebben tot efficiënte verhaalmechanismen en adequate informatie krijgen over markten en consumentenrechten, en duurzame consumptie te bevorderen, met name door het bewustzijn over specifieke kenmerken en de milieugevolgen van goederen en diensten te vergroten;

ii)

met betrekking tot consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten:

de deelname van consumenten, andere eindgebruikers van financiële diensten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld bij de beleidsvorming inzake financiële diensten te vergroten;

een beter inzicht in de financiële sector en de verschillende categorieën op de markt aangeboden financiële producten te bevorderen;

de belangen van consumenten op het gebied van financiële retaildiensten te beschermen;

e)

het bijdragen aan een hoog niveau van gezondheid en veiligheid voor mensen, dieren en planten op het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeder, onder meer door dierziekten en plaagorganismen bij planten te voorkomen, op te sporen en uit te roeien, onder meer door bij grootschalige crisissituaties en onvoorzienbare gebeurtenissen genomen noodmaatregelen die de gezondheid van dieren of planten aantasten, en door het welzijn van dieren, de strijd tegen antimicrobiële resistentie en de ontwikkeling van duurzame voedselproductie en -consumptie te ondersteunen, evenals door de uitwisseling van beste praktijken tussen de belanghebbenden op deze gebieden te bevorderen;

f)

tijdig en op onpartijdige en kostenefficiënte manier volgens de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 hoogwaardige Europese statistieken te ontwikkelen, te produceren, te verspreiden en bekend te maken door middel van een versterkt Europees statistisch systeem als bedoeld in artikel 4 van die verordening en versterkte partnerschappen binnen dat systeem en met alle betrokken externe partijen, met behulp van meervoudige gegevensbronnen, geavanceerde methoden voor gegevensanalyse, slimme systemen en digitale technologieën, en met een nationale en, waar mogelijk, regionale uitsplitsing.

Artikel 4

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 4 208 041 000 EUR in lopende prijzen.

2.   Van het in lid 1 genoemde bedrag worden de volgende indicatieve bedragen toegekend aan de volgende doelstellingen:

a)

451 569 500 EUR aan de doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), i);

b)

105 461 000 EUR aan de doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), ii);

c)

1 000 000 000 EUR aan de doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b);

d)

220 510 500 EUR aan de doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c);

e)

198 500 000 EUR aan de doelstelling van artikel 3, lid 2, punt d);

f)

1 680 000 000 EUR aan de doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e);

g)

552 000 000 EUR aan de doelstelling bedoeld van artikel 3, lid 2, punt f).

3.   Het in lid 1 genoemde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor de uitvoering van het programma, met name voor voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, het gebruik van informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, en het gebruik en de ontwikkeling van institutionele informatietechnologiesystemen. Om ervoor te zorgen dat het programma maximaal beschikbaar is voor de financiering van acties die onder de doelstellingen van het programma vallen, mogen de totale kosten van de administratieve en technische bijstand niet hoger zijn dan 5 % van het in lid 1 genoemde bedrag aan financiële middelen.

4.   Vastleggingen in de begroting waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

5.   In afwijking van artikel 111, lid 2, van het Financieel Reglement verricht de Commissie de vastlegging in de begroting voor de subsidie voor veterinaire en fytosanitaire noodmaatregelen in het kader van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), van deze verordening na beoordeling van de door de lidstaten ingediende betalingsaanvragen.

6.   Aan de lidstaten toegewezen middelen in gedeeld beheer kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, worden overgedragen naar het programma onder de voorwaarden van artikel 26 van een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur, en de financiële voorschriften voor die fondsen en voor het Fonds voor Asiel, Migratie en Integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (“verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027”). De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van dat Reglement op indirecte wijze uit. Deze middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

7.   Indien de Commissie geen juridische verbintenis in direct of indirect beheer voor overeenkomstig lid 6 van dit artikel, overgedragen middelen is aangegaan, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen op verzoek van de lidstaat weer naar het fonds worden overgedragen, van waaruit de middelen oorspronkelijk waren overgedragen, onder de voorwaarden van artikel 26 van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027.

Artikel 5

Met het programma geassocieerde derde landen

Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

leden van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de Europese Economische Ruimte, overeenkomstig de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vastgestelde voorwaarden;

b)

toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

c)

landen van het Europees nabuurschapsbeleid, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

d)

andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma’s van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

i)

zorgt voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan de programma’s van de Unie deelneemt;

ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma’s vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s, en de administratieve kosten ervan vaststelt;

iii)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma van de Unie verleent;

iv)

de rechten van de Unie waarborgt om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in het eerste lid, punt d), ii), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

Artikel 6

Uitvoering en vormen van Uniefinanciering

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer overeenkomstig het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van dat Reglement.

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de in het Financieel Reglement vastgestelde vormen, en met name door middel van subsidies, prijzen en aanbestedingen. Tevens kan financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

3.   Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen het risico dekken dat is verbonden aan de terugvordering van door ontvangers verschuldigde middelen en worden beschouwd als een afdoende garantie in de zin van het Financieel Reglement. De bepalingen van artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 zijn van toepassing.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIES

Artikel 7

Subsidies

Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.

Artikel 8

In aanmerking komende acties

1.   Alleen acties ter verwezenlijking van de doelstellingen bedoeld in artikel 3 komen in aanmerking voor financiering.

2.   In aanmerking voor financiering komen met name de volgende acties ter verwezenlijking van de in artikel 3 bedoelde doelstellingen:

a)

het scheppen van de juiste voorwaarden om de positie van alle actoren van de interne markt, waaronder bedrijven, burgers, consumenten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en overheidsinstanties, te versterken door middel van transparante informatie-uitwisseling en bewustmakingscampagnes, in het bijzonder wat betreft toepasselijke Unieregels en de rechten van ondernemingen, burgers en consumenten, evenals door de uitwisseling en verspreiding van goede praktijken, expertise, kennis en innovatieve oplossingen, onder meer via acties die worden uitgevoerd via het Solvit-netwerk en het netwerk van Europese consumentencentra;

b)

het invoeren van mechanismen waardoor burgers, consumenten, eindgebruikers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, waaronder vertegenwoordigers van de sociale partners en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven van de Unie, in het bijzonder vertegenwoordigers van kmo’s, kunnen bijdragen aan politieke discussies, beleidsmaatregelen en besluitvorming, met name door het functioneren van vertegenwoordigende organisaties op nationaal en Unieniveau te ondersteunen;

c)

het opbouwen van de capaciteit, het faciliteren en het coördineren van de gezamenlijke acties tussen de lidstaten onderling, tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie, de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie en de autoriteiten van derde landen, inclusief gezamenlijke acties die zijn gericht op de verhoging van productveiligheid;

d)

het ondersteunen van de doeltreffende handhaving en de modernisering van het juridisch kader van de Unie door de lidstaten en van de snelle aanpassing daarvan om de Unie in staat te stellen de wereldwijde concurrentie op doeltreffende wijze aan te gaan, evenals het ondersteunen van de inspanningen om uitdagingen in verband met digitalisering op te lossen, onder meer door:

i)

het verzamelen en analyseren van gegevens;

ii)

onderzoek over de werking van de interne markt, studies, evaluaties en beleidsaanbevelingen;

iii)

het organiseren van demonstratieactiviteiten en proefprojecten;

iv)

communicatieactiviteiten;

v)

het ontwikkelen van specifieke IT-instrumenten om de interne markt transparant en doeltreffend te laten functioneren en om frauduleuze praktijken op het internet te voorkomen en te bestrijden.

3.   Acties die in artikel 36 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde activiteiten vormen en de specifieke doelstellingen verwezenlijken van artikel 3, lid 2, punt a), ii), van deze verordening komen in aanmerking voor financiering, met name met betrekking tot:

a)

coördinatie en samenwerking tussen markttoezichtautoriteiten en andere relevante autoriteiten van de lidstaten, in het bijzonder middels het Unienetwerk voor productconformiteit;

b)

ondersteuning van de ontwikkeling van gemeenschappelijke acties en tests op het gebied van naleving, waaronder met betrekking tot geconnecteerde producten en producten die online worden verkocht;

c)

ondersteuning van markttoezichtstrategieën, kennis en kennisvergaring, testcapaciteiten en -faciliteiten, peerreviews, opleidingsprogramma’s, technische bijstand en capaciteitsopbouw voor markttoezichtautoriteiten.

4.   Acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b), komen in aanmerking voor financiering, met name met betrekking tot:

a)

het verlenen van diverse vormen van steun aan kmo’s, waaronder informatie, mentorschap, opleiding, onderwijs, mobiliteit, grensoverschrijdende samenwerking of adviesdiensten;

b)

het vergemakkelijken van de toegang van kmo’s, en clusters en bedrijfsnetwerkorganisaties tot markten, binnen en buiten de Unie, in coördinatie met de lidstaten, hen gedurende hun hele levenscyclus ondersteunen bij het aanpakken van wereldwijde milieu-, economische en maatschappelijke uitdagingen en de internationalisering van het bedrijfsleven, en het versterken van het ondernemers- en industrieel leiderschap van de Unie in wereldwijde waardeketens;

c)

het ondersteunen van het Enterprise Europe Network (EEN) bij het verstrekken van geïntegreerde bedrijfsondersteunende diensten aan kmo’s in de Unie, onder meer voor het vinden van zakenpartners en financiering, met name uit de programma’s InvestEU, Horizon Europa en Digitaal Europa, en voor het faciliteren van de invoering van innovatie, internationalisering en de groene en digitale transitie, alsook het ondersteunen van kmo’s bij de toegang tot expertise op het gebied van digitale, milieu-, klimaat-, energie- en hulpbronnenefficiëntie, met het oog op het verkennen van mogelijkheden op de interne markt en in derde landen, terwijl overlap van activiteiten wordt vermeden door nauwe coördinatie met de lidstaten, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en indachtig het feit dat moet worden gewaarborgd dat wanneer gebruik wordt gemaakt van het EEN om namens andere Unieprogramma’s diensten te verstrekken, waaronder adviesdiensten of diensten inzake capaciteitsopbouw, die diensten door die andere Unieprogramma’s dienen te worden gefinancierd;

d)

het aanpakken van belemmeringen voor markttoegang en van de administratieve lasten, en de totstandbrenging van een gunstig ondernemingsklimaat zodat kmo’s voordeel kunnen halen uit de interne markt;

e)

het bevorderen van de ontwikkeling en groei van bedrijven, met inbegrip van de ontwikkeling van technische, digitale en ondernemersvaardigheden, duurzaam bedrijfsbeheer en product- en procesontwikkeling ter bevordering van een groene en digitale transformatie in alle industriële ecosystemen en in de waardeketens van de be- en verwerkende industrie en de dienstensector;

f)

het ondersteunen van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van bedrijven en hele branches, en het ondersteunen van de benutting door kmo’s van creativiteit en alle vormen van innovatie, het versterken van maatschappelijk verantwoord ondernemen, de invoering van nieuwe bedrijfsmodellen en de samenwerking in de waardeketen door ecosystemen en clusters strategisch te verbinden, met inbegrip van gezamenlijke clusterinitiatieven;

g)

het bevorderen van een ondernemend bedrijfsklimaat en een ondernemerscultuur, onder meer door middel van mentorschaps- en mobiliteitsregelingen ter verbetering van kennis, vaardigheden, technologische capaciteit en bedrijfsvoering, evenals door het ondersteunen van start-ups, duurzaamheid van bedrijven en doorgroeiers in bepaalde projecten, op basis van marktgedreven mogelijkheden, met bijzondere aandacht voor de specifieke behoeften van potentiële nieuwe ondernemers alsmede de specifieke behoeften van de leden van ondervertegenwoordigde groepen.

5.   Acties die in de artikelen 15 en 16 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 bedoelde activiteiten vormen en de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c), i), van deze verordening verwezenlijken komen in aanmerking voor financiering.

6.   De acties ter ondersteuning van activiteiten die gericht zijn op het ontwikkelen, toepassen, beoordelen en monitoren van internationale normen op het gebied van financiële en niet-financiële verslaglegging en controle van jaarrekeningen en voor toezicht op hun normeringsprocessen, en ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c), ii), komen in aanmerking voor financiering.

7.   In aanmerking komen met name de volgende acties ter verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt d), i), bedoelde specifieke doelstelling:

a)

het verbeteren van het bewustzijn, de digitale geletterdheid en de voortdurende scholing van consumenten over hun rechten, ook ten aanzien van kwesties die door technologische ontwikkeling en digitalisering aan de orde komen, onder meer door tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van kwetsbare consumenten;

b)

het vereenvoudigen van de toegang voor consumenten en handelaren tot hoogwaardige buitengerechtelijke geschillenbeslechting en onlinegeschillenbeslechting en tot informatie over de mogelijkheden tot verhaal;

c)

het ondersteunen van een sterkere handhaving van het consumentenrecht door de bevoegde autoriteiten, ook in situaties waarin handelaren in derde landen zijn gevestigd, met name door efficiënte samenwerking en gezamenlijke acties;

d)

het stimuleren van duurzame consumptie, met name door consumenten bewuster te maken van de milieuprestaties van producten, zoals de duurzaamheid en ecologische ontwerpkenmerken ervan, en door de toepassing van consumentenrechten en verhaalmogelijkheden met betrekking tot misleidende praktijken te bevorderen.

8.   De in bijlage I omschreven acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), komen in aanmerking voor financiering.

9.   De in bijlage II omschreven acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f), komen in aanmerking voor financiering.

Artikel 9

Subsidiabele entiteiten

1.   Naast de in artikel 197 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel vastgestelde criteria voor subsidiabiliteit van toepassing.

2.   Onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 3 tot en met 7 komen de volgende entiteiten in aanmerking voor het programma:

a)

juridische entiteiten die gevestigd zijn in:

i)

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee, of

ii)

een overeenkomstig artikel 5 bij het programma betrokken derde land;

b)

uit hoofde van het Unierecht opgerichte juridische entiteiten en internationale organisaties;

c)

bij wijze van uitzondering, juridische entiteiten die gevestigd zijn in een niet bij het programma betrokken derde land, mits de deelname van die juridische entiteiten aan de actie binnen de doelstellingen van het programma valt en de activiteiten buiten de Unie bijdragen tot de doeltreffendheid van interventies op het grondgebied van de lidstaten waarop de Verdragen van toepassing zijn.

3.   Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet bij het programma betrokken derde land mogen deelnemen aan de volgende acties:

a)

acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b);

b)

acties ter ondersteuning van consumentenbescherming met het oog op het verwezenlijken van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt d), i).

De entiteiten die deelnemen aan de in de eerste alinea bedoelde acties hebben geen recht op financiële bijdragen van de Unie, tenzij hun deelname essentieel is voor het programma, met name om het concurrentievermogen en de markttoegang van ondernemingen van de Unie te verbeteren of voor de bescherming van consumenten die in de Unie verblijven. Deze uitzondering geldt niet voor entiteiten met winstoogmerk.

4.   Voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c), i), van deze verordening komen de in de artikelen 15 en 16 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 bedoelde entiteiten in aanmerking.

5.   Elke lidstaat en elk derde land dat lid van de EER is mag, na het volgen van een transparante procedure, een entiteit aanwijzen die in aanmerking komt voor acties die de consumentenbescherming ondersteunen door het verwezenlijken van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt d), i), en die verband houden met het netwerk van Europese consumentencentra. Die entiteit kan zijn:

a)

een orgaan zonder winstoogmerk, of

b)

een overheidsorgaan.

6.   Derde landen komen in aanmerking voor de volgende acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e):

a)

beschermingsmaatregelen in het geval van een rechtstreekse bedreiging voor de gezondheidsstatus in de Unie als gevolg van het voorkomen of de ontwikkeling op het grondgebied van een derde land of een lidstaat van een in bijlage III vermelde dierziekte of zoönose of een in het werkprogramma als bedoeld in artikel 16 vermeld plaagorganisme bij planten;

b)

beschermingsmaatregelen of andere relevante activiteiten ter ondersteuning van de gezondheidsstatus van planten in de Unie.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III indien dit nodig is om er rekening mee te houden dat er nieuwe dierziekten en zoönosen optreden die niet onder de in die bijlage genoemde rechtshandelingen van de Unie vallen.

Behalve in het geval van dierziekten en plaagorganismen bij planten die substantiële gevolgen voor de Unie hebben, moeten derde landen die niet betrokken zijn bij het programma hun eigen deelname aan de in de eerste alinea bedoelde acties in beginsel zelf financieren.

7.   Voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f), komen de volgende juridische entiteiten in aanmerking:

a)

de nationale instanties voor de statistiek en andere nationale instanties zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009;

b)

voor acties ter ondersteuning van samenwerkingsnetwerken als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 223/2009, organen die actief zijn op het gebied van de statistiek maar geen instanties zijn als bedoeld in punt a) van dit lid;

c)

entiteiten zonder winstoogmerk, die onafhankelijk zijn van de industrie, de handel en het bedrijfsleven en ook geen andere strijdige belangen hebben, en waarvan de belangrijkste doelstellingen en activiteiten bestaan in het bevorderen en ondersteunen van de toepassing van de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 223/2009 bedoelde Praktijkcode voor Europese statistiek of de toepassing van nieuwe productiemethoden voor Europese statistieken die op efficiëntieverhoging en kwaliteitsverbetering op Unieniveau zijn gericht.

Artikel 10

Aangewezen begunstigden

1.   Aan de volgende entiteiten mag zonder oproep tot het indienen van voorstellen een subsidie op grond van het programma worden toegekend:

a)

voor acties op het gebied van accreditatie ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), i), van deze verordening, de instantie die overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is erkend voor het uitvoeren van de in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 765/2008 bedoelde activiteiten;

b)

voor acties op het gebied van markttoezicht ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), ii), van deze verordening, de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 765/2008 en artikel 10 van Verordening (EU) 2019/1020;

c)

voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c), i), van deze verordening, de in de artikelen 15 en 16 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 bedoelde entiteiten;

d)

voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c), ii), de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG), de International Financial Reporting Standards Foundation en de Public Interest Oversight Board (PIOB);

e)

voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt d), i), met betrekking tot de vertegenwoordiging van de consumentenbelangen op Unieniveau, het Europees Bureau van Consumentenverenigingen (BEUC) en de Europese vereniging voor de coördinatie van consumentenvertegenwoordiging in normalisatie (ANEC), mits zij geen belangenconflicten hebben en zij elk, via hun leden, de belangen van consumenten in ten minste twee derde van de lidstaten vertegenwoordigen;

f)

voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt d), ii), Finance Watch en Better Finance, onder de volgende, jaarlijks te beoordelen voorwaarden:

i)

de entiteiten blijven niet-gouvernementeel, hebben geen winstoogmerk en zijn onafhankelijk van de industrie, de handel of het bedrijfsleven;

ii)

zij hebben geen tegenstrijdige belangen en vertegenwoordigen via hun leden de belangen van consumenten en andere eindgebruikers in de Unie op het gebied van financiële diensten;

g)

voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van artikel 3, lid 2, punt e), van deze verordening:

i)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en hun gelieerde entiteiten, de referentielaboratoria van de Europese Unie bedoeld in artikel 92 van Verordening (EU) 2017/625, de referentiecentra van de Europese Unie bedoeld in de artikelen 95 en 97 van Verordening (EU) 2017/625 en in artikel 29 van Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad (61), en de relevante internationale organisaties, evenals de nationale referentielaboratoria voor plantgezondheid en nationale referentielaboratoria voor diergezondheid, onverminderd de verplichting voor de lidstaten om voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen voor die nationale referentielaboratoria, overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 en op voorwaarde dat duidelijk kan worden aangetoond dat de maatregelen ter ondersteuning van de uitvoering door die nationale referentielaboratoria van de officiële controles en andere officiële activiteiten in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) 2017/625, een Uniemeerwaarde vertegenwoordigen en dat in het kader van het programma voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om die acties te ondersteunen;

ii)

in het geval van de in artikel 9, lid 6, punten a) en b), van deze verordening beschreven acties, de bevoegde autoriteiten van derde landen;

h)

voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f), van deze verordening, de nationale instanties voor de statistiek en andere nationale instanties als bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009.

2.   De Commissie is overeenkomstig artikel 20 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1, punt e), van dit artikel met betrekking tot de entiteiten waaraan in het kader van het programma een subsidie kan worden toegekend.

Artikel 11

Evaluatie van het voorstel en gunningscriteria

1.   De werkzaamheden van de evaluatiecomités zijn gebaseerd op de algemene beginselen die van toepassing zijn op subsidies als bedoeld in artikel 188 van het Financieel Reglement, en met name op de beginselen van gelijke behandeling en transparantie, alsmede op het beginsel van non-discriminatie.

2.   De evaluatiecomités evalueren voorstellen op basis van gunningscriteria, zoals de relevantie van de voorgestelde acties in het licht van de nagestreefde doelstellingen, de kwaliteit van de voorgestelde acties, het effect, met inbegrip van de economische, sociale en milieueffecten, de begroting en de kosteneffectiviteit.

Artikel 12

Medefinancieringsregels

1.   Voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), ii), van deze verordening met betrekking tot de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten en van de met het programma geassocieerde derde landen en met betrekking tot EU-testfaciliteiten als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EU) 2019/1020, kan, in afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement, uit het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten van een actie worden gefinancierd.

2.   Voor subsidies voor financiële ondersteuningsacties in het kader van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b), van deze verordening kan, in afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement, uit het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten voor financiële steun aan derden en tot 90 % van de subsidiabele kosten voor de andere kostencategorieën worden gefinancierd. Voor acties van het EEN in het kader van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b), van deze verordening kan, in afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement, uit het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten voor bijkomende coördinatie- en netwerkkosten en tot 60 % van de subsidiabele kosten voor de andere kostencategorieën worden gefinancierd. Bovendien worden de subsidiabele indirecte kosten bepaald aan de hand van een vast percentage van 25 % van de totale directe subsidiabele kosten, exclusief directe subsidiabele kosten voor uitbesteding, financiële steun aan derden en eenheidskosten of vaste bedragen die indirecte kosten omvatten.

3.   Voor subsidies die aan de PIOB worden toegekend voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c), ii), wordt, indien de financiering door de International Federation of Accountants (IFAC) in een bepaald jaar meer dan twee derde van de totale jaarlijkse financiering bedraagt, de jaarlijkse bijdrage voor dat jaar beperkt tot een maximumbedrag dat in het in artikel 16, lid 1, bedoelde werkprogramma wordt vastgelegd.

4.   Voor de aan de ANEC toegekende subsidies, uit hoofde van artikel 10, lid 1, punt e), kan in het kader van het programma tot 95 % van de subsidiabele kosten worden gefinancierd.

5.   Voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), van deze verordening kan, in afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement, uit het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten worden gefinancierd.

Voor de in bijlage I, punten 1 en 2, bedoelde acties, bedraagt het toegepaste medefinancieringspercentage 50 % van de subsidiabele kosten, met de volgende uitzonderingen:

a)

het percentage wordt 75 % van de subsidiabele kosten ten aanzien van:

i)

grensoverschrijdende activiteiten die door twee of meer lidstaten gezamenlijk ten uitvoer worden gelegd ter bestrijding, voorkoming of uitroeiing van plaagorganismen bij planten of van dierziekten;

ii)

lidstaten waarvan het bruto nationaal inkomen per inwoner volgens de meest recente gegevens van Eurostat lager is dan 90 % van het gemiddelde van de Unie.

b)

in afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement bedraagt het percentage 100 % van de subsidiabele kosten wanneer de activiteiten waarvoor de bijdrage van de Unie wordt verleend betrekking hebben op het voorkomen en bestrijden van ernstige risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren en planten in de Unie, en:

i)

bedoeld zijn om menselijke slachtoffers of grote economische ontwrichting voor de Unie als geheel te voorkomen;

ii)

specifieke taken vormen die onontbeerlijk voor de Unie als geheel zijn, zoals door de Commissie is aangegeven in het in artikel 16, lid 4, bedoelde werkprogramma, of

iii)

in derde landen ten uitvoer worden gelegd.

c)

indien nodig wegens gebrek aan financiële middelen, ontoereikende uitvoering van het programma of van de noodmaatregel, of wegens de geleidelijke afbouw van de medefinanciering van acties tegen dierziekten of tegen plaagorganismen bij planten, liggen de medefinancieringspercentages lager.

Voor de toepassing van punt c) van de tweede alinea van dit lid, zal de verlaging van de medefinancieringspercentages het belang weerspiegelen van de redenen voor een lager percentage. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin lagere medefinancieringspercentages worden vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21, lid 6, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   Voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f), van deze verordening kan in het kader van het programma ten hoogste 95 % worden gefinancierd van de subsidiabele kosten van acties ter ondersteuning van samenwerkingsnetwerken als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 223/2009.

Artikel 13

Subsidiabele kosten in verband met programma’s en noodmaatregelen

1.   Naast de criteria voor subsidiabele kosten van artikel 186 van het Financieel Reglement zijn de kosten van de lidstaten voor de uitvoering van de in bijlage I, punten 1.4.1 en 1.4.2 bedoelde noodmaatregelen ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), van deze verordening:

a)

subsidiabel vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag, overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt b), van het Financieel Reglement;

b)

subsidiabel vanaf de datum van de vermoedelijke uitbraak van een dierziekte of van de aanwezigheid van een plaagorganisme, mits die uitbraak of aanwezigheid naderhand wordt bevestigd.

De indiening van de subsidieaanvraag wordt voorafgegaan door de kennisgeving aan de Commissie van het uitbreken van de dierziekte overeenkomstig artikel 19 of 20 van Verordening (EU) 2016/429 en de op basis van artikel 23 van die verordening vastgestelde regels, of van de aanwezigheid van het EU-quarantaineorganisme overeenkomstig artikel 9, 10 of 11 van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (62).

2.   Voor acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), van deze verordening kunnen subsidiabele kosten als bedoeld in bijlage I, punten 2.2.1 en 2.2.2, in verband met de uitvoering van de programma’s in aanmerking komen voor subsidies, mits zij voldoen aan de criteria van artikel 186 van het Financieel Reglement.

Artikel 14

Cumulatieve en alternatieve financiering

1.   Aan een actie waaraan door een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit het programma, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het relevante programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage ervan aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan pro rata worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

2.   Acties waaraan uit hoofde van het programma een Excellentiekeurmerk is toegekend kunnen steun ontvangen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling of het Europees Sociaal Fonds Plus, overeenkomstig artikel 73, lid 4, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027, indien zij voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;

b)

ze voldoen aan de minimumeisen inzake kwaliteit van die oproep tot het indienen van voorstellen;

c)

ze kunnen wegens budgettaire beperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

3.   Een concrete actie kan steun ontvangen uit een of meer programma’s van de Unie. Wanneer zich dit voordoet, worden in een betalingsaanvraag gedeclareerde uitgaven niet gedeclareerd in een betalingsaanvraag voor een ander programma.

4.   Het bedrag van de in de betalingsaanvraag op te nemen uitgave kan voor elk betrokken programma pro rata worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgelegd.

HOOFDSTUK III

BLENDINGVERRICHTINGEN

Artikel 15

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen waartoe in het kader van het programma is besloten, vinden plaats in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement.

HOOFDSTUK IV

UITVOERING, MONITORING EN CONTROLE

Artikel 16

Uitvoering van het programma

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma’s als bedoeld in artikel 110, lid 2, van het Financieel Reglement.

Via de werkprogramma’s worden de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen en de in artikel 8 vermelde subsidiabele acties uitgevoerd. Die werkprogramma’s bevatten in detail:

a)

een indicatie van het aan elke actie toegewezen bedrag en, waar dat relevant is, een indicatie van het totale bedrag voor alle acties, evenals een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan;

b)

de essentiële evaluatiecriteria voor subsidies, overeenkomstig artikel 11, en het maximale medefinancieringspercentage, overeenkomstig artikel 12.

In de werkprogramma’s wordt in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.

2.   Werkprogramma’s voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b), worden door de Commissie bij uitvoeringshandeling vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 5, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Werkprogramma’s voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt d), i), worden door de Commissie bij uitvoeringshandeling vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 4, bedoelde raadplegingsprocedure.

4.   Werkprogramma’s voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), door acties vermeld in artikel 8, lid 8, en bijlage I, worden uiterlijk op 30 april van het jaar dat aan de uitvoering voorafgaat, door de Commissie bij uitvoeringshandeling vastgesteld, mits de ontwerpbegroting is vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 6, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   In bijlage II bij deze verordening vermelde acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f), van deze verordening, met inbegrip van initiatieven in verband met de herziening van prioriteiten, worden overeenkomstig de artikelen 13, 14 en 17 van Verordening (EG) nr. 223/2009 en door nauwe en gecoördineerde samenwerking binnen het Europees statistisch systeem uitgevoerd.

Artikel 17

Monitoring en verslaglegging

1.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, vastgelegde specifieke doelstellingen zijn in bijlage IV opgenomen.

2.   Bij de verslaglegging over de voortgang bij de uitvoering van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b), presenteert de Commissie samen met de in lid 1 bedoelde indicatoren relevante contextuele indicatoren uit de SME performance review, de factsheets van de Small Business Act en elke andere relevante bron.

3.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage IV te wijzigen ten aanzien van de indicatoren alsmede teneinde deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

4.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld.

Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie alsmede, waar passend, aan de lidstaten.

Artikel 18

Evaluatie

1.   Evaluaties worden tijdig verricht zodat zij bij de besluitvorming kunnen worden gebruikt.

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uiterlijk vier jaar na de start van de uitvoering van het programma verricht. De Commissie stelt een tussentijds evaluatieverslag op om de prestaties van het programma te beoordelen, met inbegrip van aspecten als doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang, relevantie, synergieën binnen het programma en Uniemeerwaarde.

3.   In verband met de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c), ii), stelt de Commissie een jaarlijks verslag op over de werkzaamheden van de International Financial Reporting Standards Foundation met betrekking tot de ontwikkeling van de International Financial Reporting Standards, alsmede, in het algemeen, van de PIOB en van de EFRAG. De Commissie zendt het verslag toe aan het Europees Parlement en de Raad.

4.   Aan het einde van de uitvoering van het programma en in ieder geval vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, stelt de Commissie een eindevaluatieverslag op om de prestaties van het programma te beoordelen, met inbegrip van aspecten als doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang, relevantie, synergieën binnen het programma en Uniemeerwaarde.

5.   De Commissie zendt de tussentijdse en eindevaluatieverslagen tezamen met haar conclusies en aanbevelingen naar het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, en maakt ze openbaar. De verslagen gaan zo nodig vergezeld van voorstellen voor follow-upmaatregelen.

6.   Overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 223/2009 raadpleegt de Commissie het Comité voor het Europees statistisch systeem voor die delen van de tussentijdse en eindevaluatieverslagen die betrekking hebben op acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f), van deze verordening alvorens zij die verslagen vaststelt en indient bij het Europees Parlement en de Raad.

De Commissie raadpleegt het Europees Raadgevend Comité voor de statistiek aangaande het deel van de eindevaluatieverslag dat betrekking heeft op acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f), van deze verordening alvorens zij die evaluatie vaststelt en indient bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 19

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land door middel van een besluit vastgesteld op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument aan het programma deelneemt, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, lid 6, tweede alinea, artikel 10, lid 2, en artikel 17, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van 1 januari 2021. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 6, tweede alinea, artikel 10, lid 2, en artikel 17, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 6, tweede alinea, artikel 10, lid 2, en artikel 17, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 21

Comitéprocedure

1.   Met betrekking tot de in artikel 16, lid 2, van deze verordening bedoelde uitvoeringshandelingen, die betrekking hebben op de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b), van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Met betrekking tot de in artikel 16, lid 3, van deze verordening bedoelde uitvoeringshandelingen, die betrekking hebben op de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt d), i), van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

3.   Met betrekking tot de in artikel 12, lid 5, tweede alinea, en artikel 16, lid 4, van deze verordening bedoelde uitvoeringshandelingen, die betrekking hebben op de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

5.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

6.   Indien naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het advies van het comité moet worden verkregen door middel van een schriftelijke procedure, wordt deze procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, daartoe door de voorzitter van het comité wordt besloten of door een gewone meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

HOOFDSTUK V

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2.   De Commissie voert op gebruikersvriendelijke wijze informatie- en communicatieacties uit om consumenten, burgers, bedrijven, in het bijzonder kmo’s, en overheden beter bekend te maken met de financiële middelen die via het programma ter beschikking worden gesteld en met de acties en de resultaten ervan.

3.   De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

4.   De Commissie (Eurostat) voert informatie- en communicatieacties uit in verband met de verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f), van deze verordening waaronder de acties en resultaten ervan die verband houden met de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, met inachtneming van de statistische beginselen die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 223/2009.

Artikel 23

Intrekking

De Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 24

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, (EU) nr. 258/2014, (EU) nr. 652/2014 en (EU) 2017/826, die op deze acties van toepassing blijven totdat die acties worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen tevens de uitgaven dekken voor technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van voorgaande programma’s op grond van de in lid 1 genoemde handelingen.

3.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 3, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.

4.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement, kunnen kosten die gemaakt zijn vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag ten aanzien van acties die reeds zijn begonnen, als subsidiabel worden beschouwd indien dat nodig is om de continuïteit te waarborgen gedurende een beperkte periode.

In afwijking van artikel 193, lid 4, van het Financieel Reglement, zijn de kosten die zijn gemaakt vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag subsidiabel in het geval van exploitatiesubsidies indien het nodig is om de continuïteit te waarborgen gedurende de periode van 1 januari 2021 tot de inwerkingtreding van dit programma.

5.   De in artikel 16, lid 4, en in punt 2.1 van bijlage I vastgestelde termijnen zijn niet van toepassing op programma’s voor de jaren 2021 en 2022.

Artikel 25

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 april 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitster

A. P. ZACARIAS


(1)   PB C 62 van 15.2.2019, blz. 40.

(2)   PB C 86 van 7.3.2019, blz. 259.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 13 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 27 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(5)  Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017 (PB L 39 van 9.2.2013, blz. 12).

(6)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).

(7)  Verordening (EU) 2019/515 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende de wederzijdse erkenning van goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 764/2008 (PB L 91 van 29.3.2019, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(10)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(12)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(13)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(14)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(15)  Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).

(16)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L … van 12.5.2021).

(17)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L … van 11.5.2021).

(18)  Verordening (EU) XXXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad van XXX tot vaststelling van “Erasmus+: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(19)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(20)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(21)  Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(23)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).

(24)  Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4).

(25)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

(26)  Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (PB L 80 van 18.3.1998, blz. 27).

(27)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (“Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22).

(28)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad Voor de EER relevante tekst (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(29)  Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie (PB L 328 van 18.12.2019, blz. 7).

(30)  Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PB L 409 van 4.12.2020, blz. 1).

(31)  Verordening (EU) 2017/826 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van een programma van de Unie ter ondersteuning van specifieke activiteiten om consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten meer te betrekken bij de beleidsvorming van de Unie op het gebied van financiële diensten voor de periode 2017-2020 (PB L 129 van 19.5.2017, blz. 17).

(32)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(33)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(34)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(35)   PB L 433I van 22.12.2020, blz. 28.

(36)   PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(37)   PB L 90 van 28.3.2006, blz. 2.

(38)  Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2021 tot vaststelling van een programma voor douanesamenwerking en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1294/2013 (PB L 87 van 15.3.2021, blz. 1).

(39)  Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L … van 12.5.2021).

(40)  Verordening (EU) 2021/693 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma Justitie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1382/2013 (PB L … van 5.5.2021).

(41)  Verordening (EU) 2021/XXX van het Europees Parlement en de Raad van XXX tot vaststelling van het programma “Europees Solidariteitskorps” en tot intrekking van verordeningen (EU) 2018/1475 en (EU) nr. 375/2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(42)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(43)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(44)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

(45)  Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1).

(46)  Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31).

(47)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(48)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(49)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(50)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(51)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(52)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(53)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(54)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(55)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(56)  Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1).

(57)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(58)  Richtlijn 2008/90/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (Herschikking) (PB L 267 van 8.10.2008, blz. 8).

(59)  Verordening (EU) nr. 254/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een meerjarig consumentenprogramma voor de jaren 2014-2020 en tot intrekking van Besluit nr. 1926/2006/EG (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 42).

(60)  Verordening (EU) nr. 258/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van een Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014-2020 en houdende intrekking van Besluit nr. 716/2009/EG Voor de EER relevante tekst (PB L 105 van 8.4.2014, blz. 1).

(61)  Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (“fokkerijverordening”) (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66).

(62)  Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).


BIJLAGE I

SUBSIDIABELE ACTIES TER VERWEZENLIJKING VAN DE IN ARTIKEL 3, LID 2, punt E), BEDOELDE SPECIFIEKE DOELSTELLING MET BETREKKING TOT DE GEBIEDEN PLANTEN, DIEREN, LEVENSMIDDELEN EN DIERVOEDERS

De volgende acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), komen in aanmerking voor financiering:

1.

Uitvoering van veterinaire en fytosanitaire noodmaatregelen.

1.1.

Veterinaire en fytosanitaire noodmaatregelen die moeten worden genomen ten gevolge van de officiële bevestiging dat een van de in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen optreedt of ten gevolge van de officiële bevestiging van de aanwezigheid van plaagorganismen of wanneer de gezondheidsstatus van mensen, dieren of planten in de Unie rechtstreeks in gevaar komt.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden onmiddellijk uitgevoerd en de toepassing ervan voldoet aan de bepalingen van het Unierecht ter zake.

1.2.

Met betrekking tot fytosanitaire noodgevallen, de volgende door de lidstaten te nemen maatregelen ter bestrijding van een uitbraak van plagen in een bepaald gebied:

a)

tegen een EU-quarantaineorganisme gerichte uitroeiings- en preventiemaatregelen, genomen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031 of op grond van de overeenkomstig artikel 28, lid 1 of lid 3, van die verordening vastgestelde maatregelen van de Unie;

b)

door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 29, lid 1, of artikel 30, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 genomen uitroeiings- en preventiemaatregelen die gericht zijn tegen plaagorganismen die niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, maar volgens de in die verordening bedoelde criteria als EU-quarantaineorganismen kunnen worden aangemerkt;

c)

aanvullende beschermende maatregelen tegen de verspreiding van een plaagorganisme waartegen overeenkomstig artikel 28, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 andere maatregelen van de Unie zijn genomen dan de in de punten a) en b) van dit punt bedoelde uitroeiings- en preventiemaatregelen, indien die maatregelen essentieel zijn om de Unie tegen verdere verspreiding van dat plaagorganisme te beschermen.

1.3.

Ook de volgende maatregelen kunnen door de Unie worden gefinancierd:

1.3.1.

beschermende of preventiemaatregelen wanneer de gezondheidsstatus van de Unie rechtstreeks in gevaar komt doordat een van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen optreedt of zich verspreidt op het grondgebied van een derde land, een lidstaat of een land of gebied overzee, alsmede beschermende maatregelen of andere relevante activiteiten ter ondersteuning van de gezondheidsstatus van planten in de Unie;

1.3.2.

maatregelen als bedoeld in deze bijlage die worden uitgevoerd door twee of meer lidstaten die nauw samenwerken om de uitbraak van een dierziekte of van plaagorganismen te beheersen;

1.3.3.

het aanleggen van voorraden biologische producten voor het bestrijden van de in bijlage III opgenomen dierziekten en zoönosen wanneer de Commissie op verzoek van een lidstaat besluit dat het aanleggen van dergelijke voorraden in die lidstaat noodzakelijk is;

1.3.4.

het aanleggen van voorraden biologische producten of de aankoop van vaccindoses wanneer het optreden of de verspreiding van een van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen in een derde land of in een lidstaat een bedreiging voor de Unie kan vormen.

1.3.5.

in geval van een vermoedelijke uitbraak van een dierziekte of het verschijnen van plaagorganismen, intensievere controles en monitoring binnen de Unie en aan haar buitengrenzen, indien nodig.

1.3.6.

maatregelen om toezicht te houden op het verschijnen van bekende en het opkomen van voorheen onbekende dierziekten en plantenplaagorganismen.

1.4.

Subsidiabele kosten

1.4.1.

Veterinaire noodmaatregelen

De volgende kosten die de lidstaten maken bij de uitvoering van veterinaire noodmaatregelen, kunnen in aanmerking komen voor financiering:

a)

kosten voor de compensatie van eigenaars voor de waarde van hun geslachte of geruimde dieren, beperkt tot de marktwaarde die dergelijke dieren zouden hebben gehad als zij niet door de ziekte waren getroffen;

b)

kosten voor het slachten of ruimen van de dieren en de daaraan gerelateerde transportkosten;

c)

kosten voor de compensatie van eigenaars voor de waarde van hun vernietigde producten van dierlijke oorsprong, beperkt tot de marktwaarde van die producten onmiddellijk voordat een vermoeden van de ziekte ontstond of werd bevestigd;

d)

kosten voor de reiniging, desinfectie en ontsmetting van het bedrijf en de apparatuur, op basis van de epidemiologie en de eigenschappen van de ziekteverwekker;

e)

kosten voor het vervoer en de destructie van besmet diervoeder en, voor zover dat niet kan worden ontsmet, van besmette apparatuur;

f)

kosten voor de aankoop, de opslag, het beheer of de distributie van aasvaccins, alsook de kosten voor de inoculatie zelf, als de Commissie daartoe besluit of dat toestaat;

g)

kosten voor het vervoer en de verwijdering van kadavers;

h)

in uitzonderlijke en terdege gemotiveerde gevallen, kosten van serologische of virologische surveillancetests en aan verplaatsing voorafgaande tests in beperkingszones en eventuele overige kosten die essentieel zijn voor de uitroeiing van de ziekte.

1.4.2.

Fytosanitaire noodmaatregelen

De volgende kosten die lidstaten maken bij de uitvoering van noodmaatregelen op het gebied van de gezondheid van planten, kunnen in aanmerking komen voor subsidies:

a)

kosten voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij de maatregelen, ongeacht de status van het personeel, en kosten voor de huur van apparatuur, voor verbruiksgoederen en voor andere noodzakelijke materialen, voor behandelingsproducten, voor bemonstering en voor laboratoriumtests;

b)

kosten voor dienstencontracten met derden voor de uitvoering van een deel van de maatregelen;

c)

kosten voor het compenseren van de betrokken exploitanten of eigenaars voor de behandeling, vernietiging en daaropvolgende verwijdering van planten, van plantaardige producten en van andere materialen, alsmede voor de reiniging en ontsmetting van bedrijfsgebouwen, grond, water, bodem, groeimedia, faciliteiten, machines en apparatuur;

d)

kosten voor het compenseren van de betrokken eigenaars voor de waarde van de vernietigde planten, plantaardige producten en andere materialen die onder de in artikel 17, artikel 28, lid 1, artikel 29, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde maatregelen vallen, beperkt tot de marktwaarde die dergelijke planten, plantaardige producten en andere materialen zouden hebben gehad als zij niet door die maatregelen waren getroffen; de eventuele restwaarde wordt van de compensatie afgetrokken, en

e)

in uitzonderlijke en terdege gemotiveerde gevallen, de kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van andere noodzakelijke maatregelen dan de in de punten a) tot en met d) bedoelde maatregelen.

De in punt c) bedoelde compensatie voor exploitanten of eigenaars is uitsluitend subsidiabel indien de maatregelen onder toezicht van de bevoegde autoriteit zijn uitgevoerd.

2.

Uitvoering van jaarlijkse of meerjarige nationale veterinaire en fytosanitaire programma’s

2.1.

Jaarlijkse of meerjarige nationale veterinaire en fytosanitaire programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en surveillance van de in bijlage III opgenomen dierziekten en zoönosen en van voor planten schadelijke organismen moeten met inachtneming van de bepalingen van de toepasselijke wetgeving van de Unie worden uitgevoerd.

De voorwaarden voor acties om in aanmerking te komen voor financiering worden in het in artikel 16 bedoelde werkprogramma vermeld.

Nationale programma’s worden uiterlijk op 31 mei van het jaar voorafgaand aan de geplande uitvoeringsperiode bij de Commissie ingediend.

De Commissie maakt uiterlijk op 30 november van elk jaar het volgende aan de lidstaten bekend:

a)

de lijst van nationale programma’s die technisch zijn goedgekeurd en voor medefinanciering worden voorgedragen;

b)

het voorlopige bedrag dat aan elk programma wordt toegewezen;

c)

het voorlopige maximum van de financiële bijdrage van de Unie voor elk programma, en

d)

eventuele voorlopige voorwaarden die aan de financiële bijdrage van de Unie kunnen worden verbonden.

De Commissie keurt de nationale programma’s en de financiering ervan elk jaar uiterlijk op 31 januari goed door middel van een subsidieovereenkomst betreffende de uitgevoerde maatregelen en gemaakte kosten.

Na indiening van de tussentijdse financiële verslagen door de begunstigden, uiterlijk op 31 augustus van het jaar van uitvoering, kan de Commissie de subsidieovereenkomsten zo nodig wijzigen voor de hele subsidiabiliteitsperiode.

2.2.

Subsidiabele kosten

2.2.1.

De volgende kosten die de lidstaten bij de uitvoering van de nationale veterinaire programma’s maken, kunnen in aanmerking komen voor medefinanciering door de Unie:

a)

kosten voor de bemonstering van dieren;

b)

kosten voor tests, mits deze beperkt zijn tot:

i)

kosten voor testkits, reagentia en verbruiksgoederen die identificeerbaar zijn en specifiek voor de uitvoering van die tests worden gebruikt;

ii)

kosten voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij de uitvoering van de tests, ongeacht de status van het personeel;

c)

kosten voor de compensatie van eigenaars voor de waarde van hun geslachte of geruimde dieren, beperkt tot de marktwaarde die dergelijke dieren zouden hebben gehad als zij niet door de ziekte waren getroffen;

d)

kosten voor het slachten of ruimen van de dieren;

e)

kosten voor de compensatie van eigenaars voor de waarde van hun vernietigde producten van dierlijke oorsprong, beperkt tot de marktwaarde van die producten onmiddellijk voordat een vermoeden van de ziekte ontstond of werd bevestigd;

f)

kosten voor de aankoop, de opslag, de inoculatie, het beheer of de distributie van voor de programma’s gebruikte vaccindoses of aasvaccins;

g)

kosten voor de reiniging, ontsmetting en desinfectie van het bedrijf en de apparatuur, op basis van de epidemiologie en de eigenschappen van de ziekteverwekker, en

h)

in uitzonderlijke en terdege gemotiveerde gevallen, de kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van andere noodzakelijke maatregelen dan de in de punten a) tot en met g) bedoelde maatregelen.

Voor de toepassing van punt c) wordt de eventuele restwaarde van de dieren van de vergoeding afgetrokken.

Voor de toepassing van punt d) wordt de eventuele restwaarde van niet-uitgebroede eieren die een warmtebehandeling hebben ondergaan, van de vergoeding afgetrokken.

2.2.2.

De volgende kosten die de lidstaten bij de uitvoering van de nationale fytosanitaire programma’s maken, kunnen in aanmerking komen voor medefinanciering door de Unie:

a)

bemonsteringskosten;

b)

kosten voor visuele onderzoeken;

c)

kosten voor tests, mits deze beperkt zijn tot:

i)

kosten voor testkits, reagentia en verbruiksgoederen die identificeerbaar zijn en specifiek voor de uitvoering van de tests worden gebruikt;

ii)

kosten voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij de uitvoering van de tests, ongeacht de status van dat personeel;

d)

kosten voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij de maatregelen, ongeacht de status van het personeel, en kosten voor de huur van apparatuur, voor verbruiksgoederen en voor andere noodzakelijke materialen, voor behandelingsproducten, voor bemonstering en voor laboratoriumtests;

e)

kosten voor dienstencontracten met derden voor de uitvoering van een deel van de maatregelen;

f)

kosten voor het compenseren van de betrokken exploitanten of eigenaars voor de behandeling, vernietiging en daaropvolgende verwijdering van planten, van plantaardige producten en van andere materialen, alsmede voor de reiniging en ontsmetting van bedrijfsgebouwen, grond, water, bodem, groeimedia, faciliteiten, machines en apparatuur;

g)

kosten voor het compenseren van de betrokken eigenaars voor de waarde van de vernietigde planten, plantaardige producten en andere materialen die onder de in artikel 17, artikel 28, lid 1, artikel 29, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde maatregelen vallen, beperkt tot de marktwaarde die dergelijke planten, plantaardige producten en andere materialen zouden hebben gehad als zij niet door de ziekte waren getroffen; de eventuele restwaarde wordt van de compensatie afgetrokken, en

h)

in uitzonderlijke en terdege gemotiveerde gevallen, de kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van andere noodzakelijke maatregelen dan de in de punten a) tot en met g) bedoelde maatregelen.

De in punt f) bedoelde compensatie voor exploitanten en eigenaars is uitsluitend subsidiabel indien de maatregelen onder toezicht van de bevoegde autoriteit zijn uitgevoerd.

2.3.

Indien het uitbreken of de verspreiding van een van de in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen waarschijnlijk een bedreiging voor de gezondheidsstatus van de Unie inhoudt, kunnen de lidstaten, om de Unie tegen de insleep van een van die ziekten of zoönosen te beschermen of wanneer beschermingsmaatregelen nodig zijn om de gezondheidsstatus van planten te ondersteunen, in hun nationale programma’s maatregelen opnemen die in samenwerking met de autoriteiten van derde landen op het grondgebied van die landen moeten worden uitgevoerd. Bij wijze van alternatief, kan financiering door de Unie — onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde doeleinden — rechtstreeks aan de bevoegde autoriteiten van derde landen worden toegekend.

2.4.

Met betrekking tot fytosanitaire programma’s kan aan de lidstaten voor de volgende maatregelen financiering door de Unie worden toegekend:

a)

onderzoeken voor welbepaalde perioden waarin ten minste wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van:

EU-quarantaineorganismen, en tekenen of symptomen van plaagorganismen die vallen onder de in artikel 29 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde maatregelen of onder maatregelen vastgesteld op grond van artikel 22, lid 1, of artikel 30, lid 1, van die verordening, of, in voorkomend geval, op grond van de artikelen 47 tot en met 77 van Verordening (EU) 2017/625;

op grond van plaagorganismen krachtens artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031;

b)

onderzoeken voor welbepaalde perioden waarin ten minste wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van andere plaagorganismen dan de in punt a) bedoelde plaagorganismen die een nieuw risico voor de Unie kunnen vormen en waarvan de binnenkomst of de verspreiding aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het grondgebied van de Unie;

c)

tegen een EU-quarantaineorganisme gerichte uitroeiings- en preventiemaatregelen, genomen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031 of op grond van de overeenkomstig artikel 28, lid 1 of lid 3, van die verordening vastgestelde maatregelen van de Unie;

d)

door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 genomen uitroeiings- en preventiemaatregelen die gericht zijn tegen plaagorganismen die niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, maar volgens de in die verordening beschreven criteria als EU-quarantaineorganismen kunnen worden aangemerkt;

e)

aanvullende beschermende maatregelen tegen de verspreiding van een plaagorganisme waartegen op grond van artikel 28, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 andere maatregelen van de Unie zijn genomen dan de in de punten c) en d) van dit punt bedoelde uitroeiings- en preventiemaatregelen en de in punt f) van dit punt bedoelde inperkingsmaatregelen, indien die maatregelen essentieel zijn om de Unie tegen verdere verspreiding van dat plaagorganisme te beschermen;

f)

maatregelen om een plaagorganisme in te perken waartegen op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 of op grond van artikel 30, lid 3, van die verordening inperkingsmaatregelen van de Unie zijn genomen, in een besmet gebied waar dat plaagorganisme niet kan worden uitgeroeid, indien die maatregelen essentieel zijn om de Unie tegen verdere verspreiding van het plaagorganisme te beschermen.

In het in artikel 16, lid 4, bedoelde werkprogramma wordt de lijst vastgesteld van plaagorganismen die onder deze maatregelen vallen.

3.

De uitvoering van fytosanitaire programma’s voor de bestrijding van plaagorganismen in de in artikel 355, lid 1, VWEU bedoelde ultraperifere gebieden die buiten het geografisch toepassingsgebied van Verordening (EU) 2016/2031 vallen, zulks in overeenstemming met de in artikel 24 van Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) vermelde doelstellingen. Die programma’s betreffen activiteiten die nodig zijn om te waarborgen dat in die gebieden de toepasselijke Unie- dan wel nationale voorschriften voor de bestrijding van plaagorganismen correct worden toegepast.

4.

Activiteiten om de verbetering van het dierenwelzijn te ondersteunen, met inbegrip van maatregelen om de naleving van de dierenwelzijnsnormen en de traceerbaarheidsregels, ook tijdens het diervervoer, te waarborgen.

5.

Steun voor in artikel 92 van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde referentielaboratoria van de Europese Unie en de in de artikelen 95 en 97 van Verordening (EU) 2017/625 en in artikel 29 van Verordening (EU) 2016/1012 bedoelde referentiecentra van de Europese Unie.

6.

Het verkrijgen van een accreditering inzake methoden voor tests en diagnosen bij nationale referentielaboratoria voor plantgezondheid en nationale referentielaboratoria voor diergezondheid tot drie jaar na de aanwijzing van de referentielaboratoria van de Europese Unie van het specifieke gebied, waar nodig en in overeenstemming artikel 10, lid 1.

7.

De uitvoering van gecoördineerde controleprogramma’s en het organiseren van de verzameling van informatie en gegevens, als bedoeld in artikel 112 van Verordening (EU) 2017/625.

8.

Activiteiten ter voorkoming van voedselverspilling en ter bestrijding van voedselfraude.

9.

Activiteiten ter ondersteuning van duurzame voedselproductie en -consumptie, met inbegrip van korte toeleveringsketens.

10.

De ontwikkeling van databanken en geautomatiseerde informatiebeheersystemen die nodig zijn om de regelgeving in verband met de doelstellingen van artikel 3, lid 2, punt e), doeltreffend en doelmatig toe te passen, en die een bewezen toegevoegde waarde hebben voor de Unie als geheel; alsmede de toepassing van nieuwe technologieën ter verbetering van de traceerbaarheid van producten.

11.

De opleiding van de personeelsleden van de bevoegde autoriteiten die belast zijn met officiële controles en van andere partijen die betrokken zijn bij het beheer of de preventie van dierziekten of voor planten schadelijke organismen, als bedoeld in artikel 130 van Verordening (EU) 2017/625.

12.

De betaling van reis- en verblijfskosten en dagvergoedingen die deskundigen van de lidstaten maken doordat zij door de Commissie zijn aangewezen om haar deskundigen bij te staan, overeenkomstig artikel 116, lid 4, en artikel 120, lid 4, van Verordening (EU) 2017/625.

13.

De verrichting van technische en wetenschappelijke werkzaamheden die nodig zijn om de regelgeving op het gebied dat verband houdt met de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), correct toe te passen en de aanpassing van die wetgeving aan de wetenschappelijke, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, met inbegrip van studies en coördinatieactiviteiten die nodig zijn om het verschijnen van nieuwe plaagorganismen en dierziekten te voorkomen.

14.

Activiteiten die door de lidstaten of internationale organisaties worden uitgevoerd en die tot doel hebben de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), te verwezenlijken ter ondersteuning van de ontwikkeling en uitvoering van de regels die verband houden met die doelstelling.

15.

De uitvoering van projecten die door een of meer lidstaten worden georganiseerd om de doeltreffende uitvoering van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), te vergroten door gebruik te maken van innovatieve technieken en protocollen.

16.

De uitvoering van voorlichtings- en bewustmakingsinitiatieven van de Unie en de lidstaten die gericht zijn op betere, correcte en duurzame productie en consumptie van levensmiddelen, met inbegrip van activiteiten voor de preventie van voedselverspilling om bij te dragen aan de circulaire economie en ter preventie van voedselfraude, evenals andere initiatieven die bijdragen tot een hoog gezondheidsniveau voor planten en dieren, en de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, zulks als onderdeel van de uitvoering van de regels op het gebied van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e).

17.

De uitvoering van maatregelen voor de bescherming van de gezondheid van mens, dier en plant en van het dierenwelzijn ten aanzien van dieren, dierlijke producten, planten, plantaardige producten en andere relevante voorwerpen die vanuit derde landen aan een Uniegrens aankomen.


(1)  Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).


BIJLAGE II

SUBSIDIABELE ACTIES TER VERWEZENLIJKING VAN DE SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN VAN ARTIKEL 3, LID 2, punt F), BETREFFENDE EUROPESE STATISTIEKEN

Voor de uitvoering van het EU-beleid zijn hoogwaardige, vergelijkbare en betrouwbare statistische gegevens vereist over de economische, sociale, territoriale en milieusituatie in de Unie. Daarnaast stellen Europese statistieken Europese burgers in staat het democratische proces en het debat over de huidige staat en de toekomst van de Unie te begrijpen en eraan deel te nemen.

Samen met Verordening (EG) nr. 223/2009, en met name wat betreft de professionele onafhankelijkheid van statistische instellingen en de andere statistische beginselen die in artikel 2 van die verordening zijn neergelegd, moet het programma het algemeen kader verschaffen voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken voor 2021-2027. Europese statistieken moeten uit hoofde van dat kader en overeenkomstig de beginselen van de praktijkcode Europese statistieken worden ontwikkeld, geproduceerd en verspreid. Dat kader moet voldoen aan de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) 223/2009 door middel van nauwe en gecoördineerde samenwerking binnen het Europees statistisch systeem (ESS).

De Europese statistieken die in dit kader worden ontwikkeld, geproduceerd en verspreid, dragen bij tot de uitvoering van het beleid van de Unie zoals bepaald in het VWEU en zoals ook tot uiting komt in de strategische prioriteiten van de Commissie.

Met het programma streeft het ESS ernaar zijn niveau van uitmuntendheid op statistisch gebied te handhaven en te verbeteren. De jaarlijkse werkprogramma’s streven er tevens naar de best mogelijke output, rekening houdend met de beschikbare middelen op regionaal, nationaal en Unieniveau.

Doorlopende onderzoeks- en innovatieactiviteiten worden beschouwd als belangrijke aanjagers voor het moderniseren en verbeteren van de Europese statistieken. Daarom moeten de investeringen via het meerjarige werkprogramma gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe methoden en methodieken, alsmede het verkennen van nieuwe gegevensbronnen voor het produceren van statistieken.

Ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f), worden de volgende acties uitgevoerd:

Economische en monetaire unie, mondialisering en handel

1.

verstrekken van hoogwaardige statistieken teneinde de procedure bij buitensporige tekorten en, voor zover haalbaar, de faciliteit voor herstel en veerkracht, het instrument voor technische ondersteuning en de jaarlijkse cyclus van economische monitoring en oriëntatie van de Unie te schragen;

2.

verstrekken en waar nodig aanscherpen van de voornaamste Europese economische indicatoren;

3.

verstrekken van statistieken en methodologische richtsnoeren voor de statistische behandeling van de investerings- en begrotingsinstrumenten bij het ondersteunen van economische convergentie, financiële stabiliteit en het scheppen van banen;

4.

verstrekken van statistieken ten behoeve van de eigen middelen en de bezoldigingen en pensioenen van het personeel van de Unie;

5.

beter meten van de handel in goederen en diensten, buitenlandse directe investeringen, wereldwijde waardeketens en het effect van de mondialisering op de economieën van de Unie.

Interne markt, innovatie en digitale transformatie

1.

verstrekken van hoogwaardige en betrouwbare statistieken voor de interne markt en belangrijke gebieden voor onderzoek en ontwikkeling;

2.

verstrekken van meer en actuelere statistieken over de deeleconomie en de impact van de digitalisering op bedrijven en burgers van de Unie;

3.

verstrekken van statistieken ter ondersteuning van het Europees defensiebeleid, afhankelijk van haalbaarheidsstudies en terdege rekening houdend met de gevoeligheid van statistische gegevens.

Sociale dimensie van Europa

1.

verstrekken van hoogwaardige, actuele en betrouwbare statistieken ter ondersteuning van de Europese pijler van sociale rechten en het vaardighedenbeleid van de Unie, met inbegrip van, statistieken over de arbeidsmarkt, werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, inkomen, levensomstandigheden, armoede, ongelijkheid, sociale bescherming, gendergerelateerd geweld, zwartwerk en satellietrekeningen voor vaardigheden;

Indien de ontwikkeling van nieuwe statistieken noodzakelijk is, moeten de beschikbaarheid van gegevens en de haalbaarheid van het opstellen van statistieken over satellietrekeningen voor vaardigheden en zwartwerk verder worden onderzocht binnen het ESS;

2.

verstrekken van statistieken in verband met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap;

3.

verrijken van statistieken over migratie, met name met betrekking tot de situatie en integratie van migranten, en de onderwijsbehoeften en kwalificatieniveaus van asielzoekers;

4.

ontwikkelen van vernieuwde programma’s voor volks- en woningtelling na 2021 en bevolkingsstatistieken;

5.

verstrekken en geregeld bijwerken van prognoses en de uitsplitsing ervan betreffende de bevolking van de Unie.

Duurzame ontwikkeling, natuurlijke hulpbronnen en milieu

1.

monitoren van de vooruitgang met het behalen van de duurzameontwikkelingsdoelen (SDG’s);

2.

verstrekken van hoogwaardige statistieken die de Europese Green Deal schragen, met inbegrip van verder ontwikkelen van statistieken ter ondersteuning van de energiestrategie, de circulaire economie, klimaatgerelateerde statistieken en de strategie inzake kunststoffen;

Indien de ontwikkeling van nieuwe statistieken en indicatoren voor de bij het vorige streepje genoemde onderwerpen noodzakelijk is, worden de beschikbaarheid van gegevens en de haalbaarheid van de productie van statistieken en indicatoren verder onderzocht in het kader van het ESS;

3.

verstrekken van centrale milieustatistieken en -indicatoren over onder meer afval, water, biodiversiteit, bossen, bodemgebruik en landbedekking, evenals milieu-economische rekeningen;

4.

verstrekken van statistieken over het vracht- en passagiersvervoer ter ondersteuning van het beleid van de Unie;

5.

ontwikkelen van andere indicatoren om intermodaliteit en de modal shift naar milieuvriendelijkere vervoerswijzen te monitoren;

6.

verstrekken van actuele en relevante gegevens ten behoeve van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid en de beleidsdomeinen die verband houden met milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn.

Economische, sociale en territoriale cohesie

1.

verstrekken van actuele en uitvoerige statistische indicatoren over regio’s, met inbegrip van de ultraperifere gebieden van de Unie, steden en landelijke gebieden om de doeltreffendheid van het beleid inzake territoriale ontwikkeling te monitoren en te evalueren, en om de territoriale impact van sectoraal beleid te evalueren;

2.

in toenemende mate gebruikmaken van geospatiale gegevens en systematisch integreren en mainstreamen van het beheer van geospatiale gegevens in de productie van statistieken;

3.

onderzoeken, in het kader van het ESS, van de haalbaarheid van het verstrekken en vervolgens ondersteunen van de ontwikkeling van:

a)

indicatoren over de bestrijding van witwaspraktijken;

b)

indicatoren over de strijd tegen terrorismefinanciering;

c)

politie- en beveiligingsstatistieken.

Betere communicatie over Europese statistieken en de waarde ervan door deze te promoten als een betrouwbare bron bij de bestrijding van desinformatie

1.

systematisch promoten van Europese statistieken als een betrouwbare bron van informatie en het gemakkelijker maken voor factcheckers, onderzoekers en overheidsinstanties om Europese statistieken te gebruiken bij het bestrijden van desinformatie;

2.

intensiveren van de bestaande dialoog met producenten en gebruikers van Europese statistieken om het gebruik van Europese statistieken te verbeteren en te bevorderen door maatregelen vast te stellen en uit te voeren om ten behoeve van de Unieburgers, met inbegrip van ondernemers, de statistische geletterdheid te verbeteren;

3.

het voor gebruikers gemakkelijker maken om toegang te krijgen tot statistieken en deze te begrijpen, onder meer met behulp van aantrekkelijke en interactieve visualisering, meer maatdiensten zoals gegevens op verzoek, en selfservice analyse;

4.

verder ontwikkelen en monitoren van het kader voor kwaliteitsborging voor Europese statistieken, onder meer door middel van collegiale toetsingen van de naleving door de lidstaten van de praktijkcode Europese statistieken;

5.

toegang verlenen tot microgegevens voor onderzoeksdoeleinden overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 223/2009 en tegelijk in stand houden van de hoogste normen inzake gegevensbescherming en statistische geheimhoudingsplicht.

De vruchten plukken van de datarevolutie en overgaan op slimme en betrouwbare statistieken

1.

opvoeren van de benutting van meer nieuwe digitale gegevensbronnen in een multisource-omgeving om nieuwe, slimme bijna-realtime statistieken te produceren met betrouwbare, op maat gemaakte algoritmen;

2.

ontwikkelen van nieuwe methoden voor het gebruik van gegevens in particulier bezit door toepassing van methoden voor privacybeschermende berekening en beveiligde multiparty-berekening;

3.

stimuleren van baanbrekend onderzoek en baanbrekende innovatie in officiële statistieken, onder meer door gebruik te maken van samenwerkingsnetwerken, en voorzien in opleidingsprogramma’s inzake Europese statistieken.

Uitgebreide partnerschappen en statistische samenwerking

1.

versterken van het ESS-partnerschap en de samenwerking met het Europees Stelsel van centrale banken;

2.

bevorderen van partnerschappen met publieke en private datahouders en de technologiesector om de toegang tot gegevens voor statistische doeleinden, de integratie van gegevens uit verschillende bronnen en het gebruik van de recentste technologieën te vergemakkelijken;

3.

verbeteren van de samenwerking met onderzoeksinstellingen en wetenschappelijke organisaties, met name wat betreft het gebruik van nieuwe gegevensbronnen, gegevensanalyse en de bevordering van statistische vaardigheden;

4.

doorgaan met de samenwerking met internationale organisaties en derde landen ten voordele van wereldwijde officiële statistieken.


BIJLAGE III

LIJST VAN DIERZIEKTEN EN ZOÖNOSEN

1.

Dierziekten als bedoeld in artikel 5, lid 1, artikel 9, lid 1, punten a), b) en c), en artikel 28 van Verordening (EU) 2016/429;

2.

Zoönosen en zoönoseverwekkers als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 en in Richtlijn 2003/99/EG;

3.

Overdraagbare spongiforme encefalopathieën als bedoeld in Verordening (EG) nr. 999/2001.


BIJLAGE IV

INDICATOREN

Doelstelling

Indicator

Doelstellingen van artikel 3, lid 2, punt a)

1.

Aantal nieuwe klachten op het gebied van het vrij verkeer van goederen en diensten, alsook van de wetgeving van de Unie inzake overheidsopdrachten

2.

Services Trade Restrictiveness Index

3.

Aantal bezoeken aan het Uw Europa-portaal

Doelstelling van artikel 3, lid 2, punt a), ii)

1.

Aantal gevallen van niet-naleving op het gebied goederen, met inbegrip van onlineverkoop

2.

Aantal gezamenlijke markttoezichtcampagnes

Doelstelling van artikel 3, lid 2, punt b)

1.

Aantal kmo’s en clusters en bedrijfsnetwerkorganisaties, alsook bedrijfsondersteunende organisaties die steun van het programma ontvangen, met name voor internationalisering, digitalisering en duurzaamheid

2.

Aantal ondersteunde bedrijven dat partnerschappen met andere bedrijven heeft afgesloten

3.

Aantal ondernemers dat profiteert van mentorschaps- en mobiliteitsregelingen, waaronder jonge, nieuwe en vrouwelijke ondernemers, alsook andere specifieke doelgroepen

Doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c), i)

1.

Aandeel van Europese normen die door de lidstaten worden uitgevoerd als nationale normen op het totale aantal actieve Europese normen

Doelstelling van artikel 3, lid 2, punt c), ii)

1.

Percentage internationale normen voor financiële verslaglegging en audit dat door de Unie is bekrachtigd

Doelstelling van artikel 3, lid 2, punt d), i)

1.

Index van de consumentensituatie

Doelstelling van artikel 3, lid 2, punt d), ii)

1.

Aantal standpuntnota’s en reacties op openbare raadplegingen op het gebied van financiële diensten door begunstigden

Doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e)

1.

Aantal met succes uitgevoerde nationale veterinaire en fytosanitaire programma’s, met inbegrip van het aantal met succes uitgevoerde noodmaatregelen tegen voor planten schadelijke plaagorganismen en tegen dierziekten

Doelstelling van artikel 3, lid 2, punt f)

1.

Effect van op het internet gepubliceerde statistieken: aantal vermeldingen op het internet en positieve/negatieve reacties


3.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 153/48


VERORDENING (EU) 2021/691 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 april 2021

betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de uitvoering van de Uniefondsen dienen de in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in de artikelen 9 en 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) neergelegde horizontale beginselen, alsook de in artikel 5 VEU neergelegde beginselen van subsidiariteit en evenredigheid te worden geëerbiedigd, en dient rekening te worden gehouden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Op grond van de artikelen 8 en 10 VWEU dient de Unie ernaar te streven ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden. De Commissie en de lidstaten dienen het sekseperspectief te integreren bij de uitvoering van de fondsen. De doelstellingen van de Uniefondsen dienen te worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de door de Unie in de artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU verankerde doelstellingen inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarbij het beginsel “de vervuiler betaalt” wordt toegepast.

(2)

Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten (“de pijler”) afgekondigd als reactie op de sociale uitdagingen in Europa. Rekening houdend met de veranderende realiteit van de arbeidsmarkt, moet de Unie zich voorbereiden op de huidige en toekomstige uitdagingen van de globalisering en digitalisering, door groei inclusiever te maken en het werkgelegenheids- en sociaal beleid te verbeteren. De 20 kernbeginselen van de pijler zijn opgebouwd rond drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt; eerlijke arbeidsvoorwaarden; sociale bescherming en inclusie. De pijler fungeert als overkoepelende leidraad voor het gebruik van het bij deze verordening ingestelde Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en stelt de Unie in staat bij grote herstructureringen de toepasselijke beginselen in de praktijk te brengen.

(3)

Op 20 juni 2017 heeft de Raad de reactie van de Unie op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN), bekrachtigd. De Raad onderstreept hoe belangrijk het is om duurzame ontwikkeling te bereiken in de drie dimensies daarvan (economisch, sociaal en milieu), en om dit op een evenwichtige en geïntegreerde wijze te doen. Het is cruciaal dat duurzame ontwikkeling integraal deel gaat uitmaken van het beleidskader van de Unie en dat de Unie de lat hoger legt in haar beleid om zo wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De Raad verwelkomde de mededeling van de Commissie van 22 november 2016 getiteld “Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst” als een eerste stap naar het integreren van de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN en het centraal stellen van duurzame ontwikkeling in alle beleidsdomeinen van de Unie, ook via haar financieringsinstrumenten.

(4)

In februari 2018 heeft de Commissie de mededeling getiteld “Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020” vastgesteld. Hierin wordt onderstreept dat de Uniebegroting de unieke sociale markteconomie van Europa ondersteunt. Het zou van het grootste belang zijn om de kansen op werk te verbeteren en in het beleid rekening te houden met andere vaardigheden die nodig zijn, vooral die welke verband houden met digitalisering, automatisering en overgang naar een hulpbronnenefficiënte en duurzame economie, een en ander met volledige inachtneming van de uit hoofde van het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering aangenomen Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering (de “Overeenkomst van Parijs”). Budgettaire flexibiliteit zal een belangrijk beginsel zijn van het meerjarig financieel kader 2021 tot en met 2027 (“MFK 2021-2027”) vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (4). De flexibiliteitsmechanismen blijven behouden, om de Unie in staat te stellen tijdiger op te treden en de begrotingsmiddelen te gebruiken waar zij het dringendst nodig zijn.

(5)

In haar “Witboek over de toekomst van Europa” van 1 maart 2017 spreekt de Commissie haar bezorgdheid uit over isolationistische trends en groeiende twijfels over de voordelen van open handel, en de sociale markteconomie van de Unie in het algemeen.

(6)

In de “Discussienota over het in goede banen leiden van de mondialisering” van 10 mei 2017 wijst de Commissie de combinatie van handelsgerelateerde globalisering en technologische verandering aan als de belangrijkste factor voor stijgende vraag naar geschoolde arbeidskrachten en een vermindering van het aantal banen waarvoor lagere kwalificaties vereist zijn. Hoewel de voordelen van meer open handel worden erkend, vindt de Commissie dat passende manieren moeten worden gevonden om iets te doen aan de negatieve neveneffecten ervan. Aangezien de voordelen van globalisering momenteel reeds ongelijk verdeeld zijn over mensen en regio’s — wat een zeer grote impact heeft op diegenen voor wie globalisering negatieve gevolgen heeft — bestaat het gevaar dat technologische en milieuveranderingen die gevolgen nog eens zullen versterken. Daarom zal het, in overeenstemming met de beginselen van solidariteit en duurzaamheid, noodzakelijk zijn om de voordelen van globalisering eerlijker te verdelen door economische groei en technologische vooruitgang te verzoenen met adequate sociale bescherming en actieve ondersteuning van kansen op werk en van mogelijkheden om als zelfstandige aan het werk te gaan.

(7)

In de “Discussienota over de toekomst van de EU-financiën” van 28 juni 2017 onderstreept de Commissie de noodzaak om economische en sociale verschillen tussen en binnen de lidstaten te verkleinen en is de Commissie van mening dat investeren in duurzame ontwikkeling, gelijke behandeling, sociale inclusie, onderwijs en opleiding, en gezondheid daarom een kernprioriteit is.

(8)

De globalisering, technologische en milieuverandering zullen de onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid van de wereldeconomieën waarschijnlijk versterken. Het wegvloeien van arbeidsplaatsen is een integraal en onvermijdelijk deel van deze verandering. Willen de voordelen van verandering eerlijk worden verdeeld, dan is bijstand aan werknemers die ontslagen zijn of ontslag boven het hoofd hangt, van cruciaal belang. De belangrijkste instrumenten van de Unie om bijstand te verlenen aan getroffen werknemers zijn het bij een verordening van de Raad en het Europees Parlement in te stellen Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), dat is opgezet om anticiperende bijstand te bieden, en het EFG, dat is opgezet om reactieve bijstand te bieden bij grote herstructureringen. De mededeling van de Commissie getiteld “EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering” van 13 december 2013 is het beleidsinstrument van de Unie dat het kader biedt voor beste praktijken voor anticipatie op en omgang met bedrijfsherstructurering. Het biedt een uitgebreid kader voor de wijze waarop de uitdagingen van economische aanpassing en herstructurering en de sociale gevolgen en de gevolgen voor de werkgelegenheid daarvan met adequate beleidsmiddelen het hoofd dient te worden geboden. Ook worden de lidstaten opgeroepen om op zodanige wijze gebruik te maken van Uniefinanciering en nationale financiering, dat de sociale gevolgen van herstructureringen, en met name de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid, beter kunnen worden opgevangen.

(9)

Het bij Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5) voor de looptijd van het MFK 2007-2013 opgerichte Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (“het Fonds”) werd opgericht om de Unie in staat te stellen solidair te zijn met werknemers die waren ontslagen als gevolg van grote structurele verschuivingen in de wereldhandelstromen door globalisering.

(10)

Als onderdeel van het in de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 opgenomen Europees economisch herstelplan werd het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1927/2006 bij Verordening (EG) nr. 546/2009 van het Europees Parlement en de Raad (6) uitgebreid tot werknemers die waren ontslagen als rechtstreeks gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

(11)

Voor de looptijd van het MFK 2014-2020 is bij Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) het toepassingsgebied van het Fonds uitgebreid, zodat ontslagen eronder vallen die niet alleen voortvloeien uit ernstige economische ontwrichting, veroorzaakt doordat de wereldwijde financiële en economische crisis waarvan in Verordening (EG) nr. 546/2009 gewag wordt gemaakt, aanhoudt, maar ook uit een eventuele nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis. Voorts is bij Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8) (“het Financieel Reglement”) Verordening (EU) nr. 1309/2013 gewijzigd om, onder meer, regels in te voeren waardoor het Fonds uitzonderlijk collectieve aanvragen door kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die gelegen zijn in dezelfde regio en actief zijn in verschillende NACE Rev. 2-Afdelingen, in behandeling kan nemen, wanneer de aanvragende lidstaat aantoont dat kmo’s in die regio het voornaamste of enige type onderneming vormen.

(12)

In reactie op de mogelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zonder terugtrekkingsakkoord is Verordening (EU) nr. 1309/2013 bij Verordening (EU) 2019/1796 van het Europees Parlement en de Raad (9) gewijzigd om te bepalen dat ontslagen als gevolg van de terugtrekking onder het toepassingsgebied van het Fonds vallen. Wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk mét een terugtrekkingsakkoord, is deze verordening niet van toepassing geworden.

(13)

De Commissie heeft een tussentijdse evaluatie van het Fonds uitgevoerd om te beoordelen hoe en in welke mate de doelstellingen van het Fonds zijn verwezenlijkt. Het Fonds bleek effectief, met een hoger herintredingspercentage van ontslagen werknemers dan in de vorige programmeringsperiode. Uit de evaluatie is ook gebleken dat het Fonds Uniemeerwaarde heeft gecreëerd. Dit geldt met name voor de volume-effecten ervan, wat betekent dat de bijstand door het Fonds niet alleen het aantal en de verscheidenheid van de aangeboden diensten heeft verhoogd, maar ook het intensiteitsniveau van die diensten. Bovendien waren de maatregelen van het Fonds zeer zichtbaar en toonden zij de Uniemeerwaarde rechtstreeks aan het grote publiek. Er kwamen echter verschillende problemen in beeld. De procedure voor beschikbaarstelling werd als te lang beschouwd. Ook hebben veel lidstaten melding gemaakt van problemen bij het opstellen van de uitgebreide achtergrondanalyse van de gebeurtenis die aanleiding gaf tot de gedwongen ontslagen. De voornaamste reden waarom lidstaten werden ontmoedigd om steun van het Fonds aan te vragen betrof problemen inzake financiële en institutionele capaciteit. Daarbij kan het louter gaan om een tekort aan arbeidskrachten; momenteel kunnen de lidstaten slechts om technische bijstand verzoeken nadat zij de steun van het Fonds uitvoeren. Aangezien gedwongen ontslagen onverwacht kunnen plaatsvinden, is het belangrijk om ervoor te zorgen dat de lidstaten klaar staan om onmiddellijk te reageren en in staat zijn om onverwijld een aanvraag in te dienen. Bovendien lijken in bepaalde lidstaten meer diepgaande inspanningen nodig voor het opbouwen van institutionele capaciteit voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van EFG-dossiers. De drempel van 500 ontslagen is te hoog bevonden, in het bijzonder in dunbevolkte gebieden.

(14)

De rol van het Fonds blijft belangrijke als een flexibel fonds om werknemers die bij grootschalige herstructureringen hun baan verliezen, te ondersteunen en te helpen zo snel mogelijk andere banen te vinden. De Unie dient specifieke, eenmalige steun te blijven verlenen om werknemers in regio’s, bedrijfstakken, gebieden of arbeidsmarkten die door een ernstige economische ontwrichting worden getroffen, te helpen een fatsoenlijke en duurzame baan te vinden. Gelet op de wisselwerking tussen en de wederzijdse effecten van open handel en economische en financiële ontwikkelingen — zoals asymmetrische economische schokken, technologische veranderingen, digitalisering, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt, alsmede andere factoren, waaronder de overgang naar een koolstofarme economie — en gelet op het feit dat het steeds moeilijker wordt om een bepaalde factor aan te wijzen die banenverlies veroorzaakt, dient de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG uitsluitend gebaseerd zijn op de ingrijpende gevolgen van een herstructurering. Gezien het doel van het EFG, namelijk steun verlenen in noodsituaties, waarmee het een aanvulling is op de meer anticiperende bijstand van het ESF+, dient het EFG een flexibel en speciaal instrument buiten de begrotingsmaxima van het MFK te blijven, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 2 mei 2018 getiteld “Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt — Het meerjarig financieel kader 2021-2027” en de bijlage daarbij.

(15)

Teneinde het Europese karakter van het EFG te handhaven, moet een aanvraag voor steun worden ingediend wanneer een grote herstructurering een aanzienlijke impact heeft op de lokale of de regionale economie. Een dergelijke impact dient te worden bepaald door verwijzing naar een minimumaantal ontslagen binnen een bepaalde referentieperiode. Rekening houdend met de bevindingen van de tussentijdse evaluatie, moet de drempel worden vastgesteld op 200 ontslagen binnen een referentieperiode van vier maanden (of zes maanden in sectordossiers). Gelet op het feit dat ontslaggolven die in verschillende sectoren binnen dezelfde regio plaatsvinden, een even grote impact hebben op de lokale arbeidsmarkt, moet het ook mogelijk zijn een aanvraag in te dienen voor een bepaalde regio. Op kleine arbeidsmarkten, zoals kleine lidstaten of afgelegen gebieden, met inbegrip van de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden, of in uitzonderlijke omstandigheden, moet het mogelijk zijn bij een geringer aantal ontslagen een aanvraag in te dienen. In het algemeen dienen de lidstaten hun aanvragen voor EFG-bijstand niet later dan twaalf weken na het einde van de referentieperiode in te dienen. Om echter een financieringstekort als gevolg van het feit dat deze verordening na 1 januari 2021 in werking treedt, te voorkomen, en ter wille van de rechtszekerheid, dient die termijn tussen 1 januari 2021 en de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening te worden opgeschort.

(16)

Middelen uit het EFG mogen, als fonds dat is bedoeld voor grote herstructureringen, niet worden beschikbaar gesteld bij ontslagen in de openbare sector vanwege bezuinigingen. Het EFG dient evenwel ondersteuning te kunnen bieden voor ontslagen werknemers van ondernemingen die opereren op een concurrerende markt die diensten verlenen of goederen leveren aan publiek gefinancierde entiteiten die worden getroffen door bezuinigingen. Het EFG moet ook steun kunnen bieden aan zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van bezuinigingen van de overheid.

(17)

Als blijk van de solidariteit van de Unie met werklozen dient het medefinancieringspercentage van het EFG als reactief fonds te worden afgestemd op het hoogste medefinancieringspercentage van het ESF+ als proactief fonds in de betrokken lidstaat, maar moet in ieder geval ten minste 60 % te bedragen.

(18)

Het deel van de Uniebegroting dat aan het EFG wordt toegewezen, dient door de Commissie te worden uitgevoerd in gedeeld beheer met de lidstaten in de zin van het Financieel Reglement. Bijgevolg dienen de Commissie en de lidstaten de in het Financieel Reglement opgenomen beginselen, zoals goed financieel beheer, transparantie en niet-discriminatie, in acht te nemen bij de uitvoering van het EFG in gedeeld beheer.

(19)

Het Europees waarnemingscentrum voor het veranderingsproces, dat is ondergebracht bij de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden in Dublin, steunt de Commissie en de lidstaten bij de beoordeling van trends in de globalisering, van technologische en milieuveranderingen, herstructureringen en de aanwending van het EFG met kwalitatieve en kwantitatieve analyses. De Europese herstructureringsmonitor, dat dagelijks wordt geactualiseerd, volgt de rapportering van grootschalige herstructureringen in de gehele Unie, op basis van een netwerk van nationale correspondenten. Het zou kunnen helpen om potentiële gevallen voor interventie in een vroeg stadium vast te stellen.

(20)

Ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, dienen op voet van gelijkheid toegang te hebben tot het EFG, ongeacht hun arbeidsovereenkomst of relatie. Daarom dienen ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, als mogelijke EFG-begunstigden in de zin van deze verordening te worden beschouwd.

(21)

Financiële bijdragen uit het EFG dienen in de eerste plaats gericht te zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde steunmaatregelen die tot doel hebben de begunstigden snel te herintegreren in fatsoenlijke en duurzame banen op of buiten hun oorspronkelijke werkterrein, en hen voor te bereiden op een groenere en digitalere Europese economie. De steun dient ook gericht te zijn op het bevorderen van werk als zelfstandige en het oprichten van ondernemingen, onder meer door de oprichting van coöperaties. De maatregelen dienen afgestemd te zijn op de potentiële behoeften van de lokale of regionale arbeidsmarkt. Indien relevant, moet ook de mobiliteit van ontslagen werknemers worden ondersteund om hen te helpen elders een nieuwe baan te vinden. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de verspreiding van vaardigheden die vereist zijn in het digitale tijdperk, en aan de uitbanning, waar nodig, van seksestereotypen op de arbeidsmarkt. Geldelijke toelagen mogen slechts in beperkte mate deel uitmaken van gecoördineerd pakketten van gepersonaliseerde steunmaatregelen. De door het EFG ondersteunde maatregelen dienen niet in de plaats te komen van maatregelen die gericht zijn op passieve sociale bescherming. Werkgevers zouden kunnen worden aangemoedigd om deel te nemen aan de nationale medefinanciering van EFG-maatregelen, bovenop de maatregelen die zij krachtens het nationale recht of een collectieve arbeidsovereenkomsten moeten treffen.

(22)

Bij het ontwerpen en uitvoeren van een gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen dat gericht is op het vergemakkelijken van de herintegratie van de beoogde begunstigden, dienen de lidstaten de doelstellingen van de Digitale Agenda en de strategie voor de digitale interne markt voor ogen te houden. Aandacht dient in het bijzonder uit te gaan naar de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de sectoren informatie- en communicatietechnologieën (“ICT”) en wetenschap, technologie, civiele techniek en wiskunde (science, technology, engineering and mathematics — “STEM”), en wel door omscholing en herkwalificatie van vrouwen in die sectoren te stimuleren. Bij het ontwerpen en uitvoeren van een gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen dienen de lidstaten ernaar te streven de vertegenwoordiging van de ondervertegenwoordigde sekse te vergroten en zo bij te dragen tot het verkleinen van de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen.

(23)

Gelet op het feit dat de beroepsbevolking, gezien de digitale transformatie van de economie over een bepaald niveau van digitale vaardigheden moet beschikken, dient de verspreiding van vaardigheden die vereist zijn in het digitale tijdperk, te worden beschouwd als een horizontaal onderdeel van de aangeboden gecoördineerde pakketten van gepersonaliseerde steunmaatregelen.

(24)

Bij het opstellen van actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen dienen de lidstaten de voorkeur te geven aan maatregelen die sterk zullen bijdragen aan de inzetbaarheid van de begunstigden op de arbeidsmarkt. De lidstaten dienen ernaar te streven dat zo spoedig mogelijk binnen zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode zo veel mogelijk begunstigden die aan deze maatregelen deelnemen, in een duurzaam dienstverband op de arbeidsmarkt terugkeren. Bij het opstellen van het gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen dient, in voorkomend geval, rekening te worden gehouden met de redenen voor de ontslagen en met de toekomstperspectieven van de arbeidsmarkt en de in de toekomst benodigde vaardigheden. Het gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde diensten moet aansluiten bij de overgang naar een hulpbronnenefficiënte en duurzame economie.

(25)

Bij het opstellen van actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen dienen de lidstaten bijzondere aandacht te schenken aan kansarme begunstigden, onder wie personen met een handicap, personen met van hen afhankelijke familieleden, jonge en oudere werklozen, personen met een laag opleidingsniveau, personen met een migrantenachtergrond en personen die gemakkelijk in een armoedeval kunnen lopen, aangezien die groepen bijzondere problemen ondervinden bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt. Niettemin moeten de beginselen van seksegelijkheid en niet-discriminatie, die tot de kernwaarden van de Unie behoren en in de pijler zijn verankerd, in acht worden genomen en worden bevorderd bij de uitvoering van het EFG.

(26)

Met het oog op een doeltreffende en snelle ondersteuning van de begunstigden dienen de lidstaten alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat hun aanvragen voor een financiële bijdrage uit het EFG compleet zijn. Indien de Commissie om aanvullende informatie verzoekt voor de beoordeling van een aanvraag, dient het verstrekken van dergelijke informatie aan een termijn te worden gebonden. Zowel de lidstaten als de instellingen van de Unie dienen ernaar te streven, aanvragen zo snel mogelijk te behandelen.

(27)

In het belang van de begunstigden en van de organen die bevoegd zijn voor de uitvoering van de maatregelen, dient de aanvragende lidstaat alle betrokkenen bij de aanvraagprocedure op de hoogte te houden van de behandeling van de aanvraag en indien mogelijk daarbij te betrekken gedurende het gehele uitvoeringsproces.

(28)

Conform het beginsel van goed financieel beheer mogen de financiële bijdragen uit het EFG niet in de plaats komen van steunmaatregelen die voor de begunstigden bestaan in het kader van de Uniefondsen of in het kader van ander beleid of van andere programma’s van de Unie, maar dienen zij zo mogelijk een aanvulling te vormen op dergelijke maatregelen.

(29)

Er dienen bijzondere bepalingen te komen voor informatie- en communicatieacties betreffende EFG-dossiers en -resultaten. De lidstaten en het EFG dienen meer bekendheid te geven aan de resultaten van projecten die met Uniemiddelen zijn gefinancierd door het publiek te informeren. Activiteiten inzake transparantie en communicatie zijn essentieel om ervoor te zorgen dat het optreden van de Unie in de praktijk zichtbaar is, en dienen gebaseerd te zijn op nauwkeurige en actuele informatie. Om het EFG te promoten en de toegevoegde waarde ervan als onderdeel van de Uniebegroting te laten zien, dient communicatie- en zichtbaarheidsmateriaal dat door de lidstaten is ontwikkeld, op verzoek ter beschikking te worden gesteld van de instellingen, organen of agentschappen van de Unie. De Unie dient een royaltyvrije, niet-exclusieve en onherroepelijke licentie te worden gegeven voor het gebruik van dit materiaal en de daaraan verbonden reeds bestaande rechten.

(30)

Ter bevordering van de uitvoering van deze verordening dienen uitgaven voor een financiële bijdrage uit het EFG in aanmerking te komen vanaf de datum waarop de lidstaat begint met de gepersonaliseerde steunmaatregelen of vanaf de datum waarop een lidstaat de administratieve uitgaven bij de uitvoering van het EFG maakt.

(31)

Om te voorzien in de behoeften die zich met name de eerste maanden van ieder jaar voordoen, wanneer het bijzonder moeilijk is bedragen over te schrijven uit andere begrotingslijnen, dient tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure een toereikend bedrag aan betalingskredieten te worden opgenomen in de begrotingslijn van het EFG.

(32)

Het begrotingskader van het EFG wordt bepaald in het MFK 2021-2027 en in het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (10).

(33)

In het belang van de begunstigden dient de bijstand zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking te worden gesteld. De lidstaten en de bij de EFG-besluitvorming betrokken instellingen van de Unie dienen alles in het werk te stellen om de behandelingstijd te verminderen en de procedures te vereenvoudigen, zodat de besluiten inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG probleemloos en snel kunnen worden vastgesteld.

(34)

Kmo’s vormen de ruggengraat van de economie van de Europese Unie. Daarom zijn het bevorderen van ondernemerschap en het ondersteunen van het kmo’s cruciaal voor economische groei, innovatie, het scheppen van banen en sociale integratie. De Unie stimuleert het ondernemerschap actief door mensen aan te moedigen een eigen bedrijf te beginnen. Bij grote herstructureringen moet het mogelijk zijn om ontslagen werknemers te helpen om een eigen bedrijf te beginnen. Wanneer een onderneming sluit, moet het mogelijk zijn om de ontslagen werknemers erbij te helpen om sommige of alle activiteiten van hun voormalige werkgever over te nemen.

(35)

Ter wille van de transparantie en de informatievoorziening dienen de lidstaten in de eindverslagen gegevens te verstrekken over staatssteun of Uniefinanciering die de onderneming welke de werknemers heeft ontslagen, heeft ontvangen in de vijf jaar voorafgaand aan het verslag. Deze eis dient echter niet te gelden voor micro-ondernemingen of kmo’s — met name starters en doorgroeiers — om onevenredige administratieve lasten voor de lidstaten te voorkomen, met name in het geval van sectorale EFG-aanvragen waarbij meer dan één micro-onderneming of midden- of kleinbedrijf betrokken is.

(36)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 voor beter wetgeven (11) moet het EFG worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het EFG in de praktijk te evalueren.

(37)

Om politieke toetsing door het Europees Parlement en continu toezicht door de Commissie op de met de EFG-bijstand behaalde resultaten mogelijk te maken, dienen de betrokken lidstaten een eindverslag in te dienen over de uitvoering van het EFG.

(38)

De lidstaten dienen de Commissie te ondersteunen bij het uitvoeren van evaluaties door relevante gegevens te verstrekken waarover zij beschikken.

(39)

Om toekomstige evaluaties te vergemakkelijken, dient na de uitvoering van elke financiële bijdrage uit het EFG een enquête onder begunstigden te worden gehouden. De enquête dient ten minste vier weken lang beschikbaar te zijn voor de begunstigden en dient in de zesde maand na het einde van de uitvoeringsperiode van start te gaan. De lidstaten moeten de Commissie bijstaan bij de uitvoering van de enquête door deelname door de begunstigden aan te moedigen door de uitnodiging tot deelname en ten minste één herinnering aan de begunstigden te sturen. De lidstaten dienen de Commissie te informeren over de inspanningen die zijn geleverd om contact te leggen met de begunstigden. De Commissie dient de verzamelde gegevens te gebruiken voor evaluatiedoeleinden. Om de vergelijkbaarheid van gevallen te waarborgen, dient de Commissie het model voor de enquête onder begunstigden in nauwe samenwerking met de lidstaten op te stellen en moet zij vertalingen daarvan in alle officiële talen van de instellingen van de Unie verstrekken.

(40)

Overeenkomstig de doelstelling om ongelijkheden weg te werken en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, dienen analyses en verslagen in verband met het EFG naar sekse uitgesplitste informatie te bevatten.

(41)

In een bijlage bij deze verordening dient een lijst van indicatoren te worden opgenomen opdat toezicht kan worden gehouden op het gebruik van het EFG en met name op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Indien nodig kan de Commissie een wetgevingsvoorstel indienen om deze indicatoren te wijzigen.

(42)

Overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Financieel Reglement of de opvolger daarvan dienen de lidstaten verantwoordelijk te blijven voor de uitvoering van de financiële bijdrage en voor het beheer van en de controle op de door de Uniefinanciering ondersteunde acties. De lidstaten dienen te verantwoorden hoe de uit het EFG ontvangen financiële bijdrage is gebruikt. Aangezien de uitvoeringsperiode voor EFG-steun kort is, dienen de rapportageverplichtingen rekening te houden met de bijzondere aard van die steun.

(43)

De lidstaten moeten alle door begunstigden gepleegde onregelmatigheden, waaronder fraude, te voorkomen, opsporen en doeltreffend aanpakken. Voorts heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (13) en (Euratom, EG) nr. 2185/96 (14) van de Raad de bevoegdheid administratieve onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (15) bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (16).

De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat personen of entiteiten die financiële middelen van de Unie ontvangen, ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten aan de Commissie verslag uitbrengen over de vastgestelde onregelmatigheden, waaronder fraude, en over de vervolgmaatregelen die zij hebben ondernomen ten aanzien van dergelijke onregelmatigheden en ten aanzien van OLAF-onderzoeken. De lidstaten dienen samen te werken met de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, indien van toepassing, het EOM aangaande alle kwesties die verband houden met vermoedelijke of vastgestelde fraude, overeenkomstig artikel 63, lid 2, punt d), van het Financieel Reglement.

(44)

Teneinde de Uniebegroting beter te beschermen, dient de Commissie een geïntegreerd en interoperabel informatie- en monitoringsysteem beschikbaar te maken, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument voor toegang tot en analyse van de ter zake doende gegevens, en het gebruik ervan te stimuleren met het oog op een veralgemeende toepassing door de lidstaten.

(45)

Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten tevens een algemeen conditionaliteitsstelsel ter bescherming van de Uniebegroting.

(46)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling 30 % van de Uniebegrotingsuitgaven aan te wenden voor het ondersteunen van klimaatdoelen in beleid, en tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de Uniebegroting te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

(47)

Om een beter toezicht op het gebruik van het EFG mogelijk te maken, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen, en wel door de criteria vast te stellen voor het bepalen van de onregelmatigheden die moeten worden gemeld en voor de gegevens die de lidstaten moeten verstrekken met het oog op het voorkomen, opsporen en corrigeren van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen, vermeerderd met achterstallige rente. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat deze raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(48)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen ten aanzien van de uitvoering van enquêtes onder begunstigden en het model voor het melden van onregelmatigheden moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad. (17).

(49)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(50)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021. De Commissie mag de begrotingsprocedure echter pas bij de inwerkingtreding van deze verordening inleiden.

(51)

Verordening (EU) nr. 1309/2013 moet daarom worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) opgericht voor de looptijd van het MFK 2021-2027.

In deze verordening worden de doelstellingen van het EFG, de vormen van Uniefinanciering alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd, met inbegrip van de aanvragen van de lidstaten voor financiële bijdragen uit het EFG voor maatregelen die gericht zijn op de in artikel 6 bedoelde begunstigden.

2.   Overeenkomstig artikel 4 verleent het EFG steun aan werknemers die zijn ontslagen en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van grote herstructureringen.

Artikel 2

Taken en doelstellingen

1.   Het EFG ondersteunt sociaal-economische veranderingen die het gevolg zijn van de globalisering en technologische en milieuveranderingen, door ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, te helpen zich aan te passen aan structurele veranderingen. Het EFG vormt een noodfonds met een reactieve werking. Zodoende draagt het EFG bij tot de uitvoering van de in de Europese pijler van sociale rechten neergelegde beginselen en verbetert het de economische samenhang tussen de regio’s en de lidstaten.

2.   De doelstellingen van het EFG zijn solidariteit te betonen en fatsoenlijke en duurzame werkgelegenheid in de Unie te stimuleren door bijstand te bieden bij grote herstructureringen, met name wanneer die zijn veroorzaakt door uitdagingen die te maken hebben met de globalisering, zoals verschuivingen in de wereldhandelstromen, handelsgeschillen, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt en financiële of economische crises, alsook de overgang naar een koolstofarme economie of als gevolg van de digitalisering of automatisering. Het EFG ondersteunt begunstigden om zo snel mogelijk opnieuw fatsoenlijke en duurzame werkgelegenheid te vinden. Bijzondere nadruk wordt gelegd op maatregelen die de meest kansarme groepen helpen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“ontslagen werknemer”: een werknemer wiens arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking voortijdig is beëindigd door gedwongen ontslag, ongeacht de aard en duur van zijn arbeidsbetrekking, of wiens arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking om economische redenen niet is verlengd;

2)

“zelfstandige”: een natuurlijke persoon die niet meer dan tien werknemers in dienst heeft;

3)

“begunstigde”: een natuurlijke persoon die deelneemt aan de door het EFG medegefinancierde maatregelen;

4)

“onregelmatigheid”: elke inbreuk op het toepasselijke recht als gevolg van een handelen of nalaten van een bij de uitvoering van het EFG betrokken marktdeelnemer, waardoor de Uniebegroting door een ongerechtvaardigde uitgave ten laste van die begroting wordt of zou kunnen worden benadeeld.

5)

“uitvoeringsperiode”: de periode vanaf de in artikel 8, lid 7, punt j), bedoelde data tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit over de financiële bijdrage op grond van artikel 15, lid 2.

Artikel 4

Criteria voor steunverlening

1.   De lidstaten kunnen financiële steun uit het EFG aanvragen voor maatregelen die gericht zijn op ontslagen werknemers en zelfstandigen, in overeenstemming met de in dit artikel vastgelegde bepalingen.

2.   Bij grote herstructureringen wordt een financiële bijdrage uit het EFG toegekend indien één van de volgende omstandigheden zich voordoet:

a)

de beëindiging van de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers of zelfstandigen binnen een referentieperiode van vier maanden in een onderneming in een lidstaat, ook wanneer die beëindiging van de werkzaamheden van toepassing is bij leveranciers of downstreamproducenten;

b)

de beëindiging van de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers of zelfstandigen binnen een referentieperiode van zes maanden, met name in kmo’s, die alle actief zijn in dezelfde NACE Rev. 2-afdeling en gelegen zijn in een NUTS 2-regio of twee aan elkaar grenzende NUTS 2-regio’s of in meer dan twee aan elkaar grenzende NUTS 2-regio’s, mits ten minste 200 werknemers of zelfstandigen zijn getroffen in twee van de regio’s tezamen;

c)

de beëindiging van de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers of zelfstandigen binnen een referentieperiode van vier maanden, met name in kmo’s, die alle actief zijn in dezelfde of verschillende NACE Rev. 2-afdelingen en gelegen zijn in dezelfde NUTS 2-regio.

3.   Op kleine arbeidsmarkten, met name wat betreft aanvragen met betrekking tot kmo’s die door de aanvragende lidstaat goed worden gemotiveerd, wordt een aanvraag voor een financiële bijdrage op grond van dit artikel, zelfs als niet volledig aan de criteria van lid 2 is voldaan, ontvankelijk geacht, indien de gedwongen ontslagen ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de lokale, regionale of nationale economie. In dergelijke gevallen vermeldt de aanvragende lidstaat aan welke van de criteria voor steunverlening in lid 2 niet volledig is voldaan.

4.   In uitzonderlijke omstandigheden is lid 3 ook op andere arbeidsmarkten dan de kleine arbeidsmarkten van toepassing. Het totaalbedrag van de financiële bijdragen in dergelijke gevallen bedraagt niet meer dan 15 % van het jaarlijkse maximumbedrag van het EFG.

5.   Middelen uit het EFG wordt niet beschikbaar gesteld indien werknemers in de publieke sector worden ontslagen als gevolg van bezuinigingen van een lidstaat.

Artikel 5

Berekening van de ontslagen en beëindigingen van werkzaamheden

De aanvragende lidstaat specificeert de methode die gebruikt wordt om het aantal ontslagen werknemers en zelfstandigen voor de toepassing van artikel 4 te berekenen op één of meer van de onderstaande data:

a)

de datum waarop de werkgever overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 98/59/EG van de Raad (18) de bevoegde overheidsinstantie schriftelijk kennis geeft van het voorgenomen collectief ontslag;

b)

de datum van de individuele kennisgeving door de werkgever dat de arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking van de betrokken werknemer tijdelijk of definitief beëindigd wordt;

c)

de datum van de feitelijke beëindiging of de afloop van de arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking;

d)

de datum van beëindiging van de terbeschikkingstelling van de werknemer aan de inlenende onderneming;

e)

ten aanzien van zelfstandigen, de datum van beëindiging van de werkzaamheden zoals bepaald in overeenstemming met de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

In de in punt a) van het eerste lid van dit artikel bedoelde gevallen verstrekt de aanvragende lidstaat de Commissie aanvullende informatie over het werkelijke aantal gedwongen ontslagen overeenkomstig artikel 4, voordat de evaluatie door de Commissie wordt afgerond.

Artikel 6

In aanmerking komende begunstigden

De aanvragende lidstaat kan in aanmerking komende begunstigden een door het EFG medegefinancierd gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen (“gecoördineerd pakket”) overeenkomstig artikel 7 aanbieden. Dergelijke in aanmerking komende begunstigden kunnen zijn:

a)

ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, bepaald overeenkomstig artikel 5, binnen de in artikel 4, leden 1 tot en met 4, bedoelde referentieperioden;

b)

ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, worden bepaald overeenkomstig artikel 5, buiten de in artikel 4 bedoelde referentieperioden, namelijk zes maanden voor het begin van de referentieperiode of tussen het einde van de referentieperiode en de laatste dag vóór de datum van voltooiing van de beoordeling door de Commissie.

Werknemers en zelfstandigen als bedoeld in het eerste lid, punt b), worden als in aanmerking komende begunstigden beschouwd, mits een duidelijk oorzakelijk verband kan worden gelegd met de gebeurtenis die in de referentieperiode tot de gedwongen ontslagen heeft geleid.

Artikel 7

Subsidiabele maatregelen

1.   Een financiële bijdrage uit het EFG kan worden bestemd voor actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen die deel uitmaken van een gecoördineerd pakket, om de beoogde begunstigden, in het bijzonder de meest kansarmen onder hen, opnieuw aan het werk te helpen, in dienstverband of als zelfstandige.

2.   Gezien het belang van vaardigheden die vereist zijn in het digitale industriële tijdperk en in een hulpbronnenefficiënte economie, wordt de verspreiding van dergelijke vaardigheden beschouwd als een horizontaal onderdeel voor het samenstellen van gecoördineerde pakketten. De opleidingsbehoefte en het opleidingsniveau moeten worden aangepast aan de kwalificaties en de vaardigheden van elke begunstigde.

Het gecoördineerde pakket kan het volgende omvatten:

a)

opleiding en omscholing op maat, onder meer op het gebied van informatie-en communicatietechnologie en andere vaardigheden die vereist zijn in het digitale tijdperk, certificering van opgedane kennis en vaardigheden, individuele bijstand bij het zoeken naar een baan en gerichte groepsactiviteiten, loopbaanbegeleiding, adviesverlening, begeleiding door een mentor, outplacementbegeleiding, bevordering van ondernemerschap, steun bij het uitoefenen van een zelfstandige activiteit, het opzetten van een eigen bedrijf, een overname door werknemers, en samenwerkingsactiviteiten;

b)

speciale tijdelijke maatregelen, zoals sollicitatietoelagen, premies bij indiensttreding voor werkgevers, mobiliteitstoelagen, toelagen voor kinderopvang, opleidingsvergoedingen, dagvergoedingen en toelagen voor mantelzorgers.

De kosten van de in de tweede alinea, punt b), bedoelde maatregelen bedragen maximaal 35 % van de totale kosten van het gecoördineerde pakket.

De investeringskosten voor wie zich als zelfstandige vestigt of een eigen bedrijf opzet of voor overnames door werknemers bedragen niet meer dan 22 000 EUR per begunstigde.

Bij het samenstellen van het gecoördineerde pakket wordt rekening gehouden met de toekomstperspectieven van de arbeidsmarkt en de in de toekomst benodigde vaardigheden. Het gecoördineerde pakket sluit aan bij de overgang naar een hulpbronnenefficiënte en duurzame economie, legt de nadruk op de verspreiding van in het digitale industriële tijdperk benodigde vaardigheden, en houdt rekening met de vraag op de lokale arbeidsmarkt.

3.   De volgende maatregelen komen niet in aanmerking voor een financiële bijdrage uit het EFG:

a)

speciale tijdelijke maatregelen als bedoeld in lid 2, tweede alinea, punt b), waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat de beoogde begunstigden actief deelnemen aan activiteiten in verband met het zoeken naar werk of opleidingsactiviteiten;

b)

maatregelen waarvoor ondernemingen krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten verantwoordelijk zijn.

De door het EFG ondersteunde maatregelen komen niet in de plaats van maatregelen die gericht zijn op passieve sociale bescherming.

4.   Het gecoördineerde pakket wordt samengesteld in overleg met de beoogde begunstigden, hun vertegenwoordigers of de sociale partners, naargelang het geval.

5.   Op initiatief van de aanvragende lidstaat kan een financiële bijdrage uit het EFG beschikbaar worden gesteld voor activiteiten op het vlak van voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit en controle en rapportage.

Artikel 8

Aanvragen

1.   De aanvragende lidstaat dient binnen twaalf weken na de datum waarop is voldaan aan de criteria in artikel 4, lid 2, 3 of 4, een aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG in bij de Commissie.

2.   De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort tussen 1 januari 2021 en 3 mei 2021.

3.   Indien verzocht door de aanvragende lidstaat verstrekt de Commissie advies gedurende de gehele aanvraagprocedure.

4   Binnen tien werkdagen vanaf de datum van indiening van de aanvraag of, in voorkomend geval, binnen tien werkdagen vanaf de datum waarop de Commissie de vertaling van de aanvraag heeft ontvangen, naargelang welke datum het laatst is, bevestigt de Commissie de ontvangst van de aanvraag en verzoekt zij de lidstaat in voorkomend geval om aanvullende gegevens die zij nodig heeft om de aanvraag te kunnen beoordelen.

5.   Indien de Commissie om aanvullende gegevens verzoekt, antwoordt de lidstaat binnen 15 werkdagen vanaf de datum van het verzoek. Op verzoek van de aanvragende lidstaat verlengt de Commissie die termijn met tien werkdagen. Ieder verzoek om termijnverlenging wordt naar behoren gemotiveerd

6.   Aan de hand van de door de aanvragende lidstaat verstrekte gegevens beoordeelt de Commissie binnen vijftig werkdagen na ontvangst van de volledige aanvraag of, indien van toepassing, de vertaling daarvan, definitief of de aanvraag aan de voorwaarden voor het toekennen van een financiële bijdrage voldoet.

Indien de Commissie die termijn niet kan naleven, deelt ze dit vóór het verstrijken van die termijn aan de aanvragende lidstaat mee; ze vermeldt daarbij de redenen voor de vertraging en deelt mee op welke nieuwe datum de beoordeling zal zijn voltooid. Die nieuwe datum valt niet later dan twintig werkdagen na het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde termijn.

7.   Een aanvraag moet de volgende gegevens bevatten:

a)

een beoordeling van het aantal gedwongen ontslagen overeenkomstig artikel 5, alsmede de berekeningsmethode;

b)

indien de onderneming waar de gedwongen ontslagen zijn gevallen, haar activiteiten na die ontslagen heeft voortgezet, de bevestiging dat zij aan haar wettelijke verplichtingen ten aanzien van de gedwongen ontslagen heeft voldaan en dienovereenkomstig voorzieningen heeft getroffen voor haar werknemers;

c)

een toelichting van de mate waarin de aanbevelingen van het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering in aanmerking zijn genomen en over de complementariteit van het gecoördineerde pakket met door andere Uniemiddelen of nationale middelen gefinancierde acties, met inbegrip van informatie over de maatregelen die voor de betrokken ondernemingen waar de ontslagen zijn gevallen, krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten verplicht zijn, alsook informatie over de maatregelen die de lidstaten reeds hebben genomen om de ontslagen werknemers bij te staan;

d)

een korte beschrijving van de gebeurtenissen die tot het ontslag van de werknemers hebben geleid;

e)

indien van toepassing, de identificatiegegevens van de ondernemingen, leveranciers of downstreamproducenten en -sectoren waar de ontslagen zijn gevallen;

f)

een geraamde uitsplitsing van de samenstelling van de beoogde begunstigden naar geslacht, leeftijdscategorie en onderwijsniveau, die gebruikt worden in de opstelling van het gecoördineerde pakket;

g)

het verwachte effect van de gedwongen ontslagen op de lokale, regionale of nationale economie en werkgelegenheid;

h)

een gedetailleerde beschrijving van het gecoördineerde pakket en de daarmee verband houdende uitgaven, waaronder met name maatregelen ter ondersteuning van werkgelegenheidsinitiatieven voor kansarme, jonge en oudere begunstigden;

i)

de geraamde begroting voor de afzonderlijke onderdelen van het gecoördineerde pakket ter ondersteuning van de beoogde begunstigden, en voor activiteiten inzake voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, controle en rapportage;

j)

de data waarop met de aanbieding van het gecoördineerde pakket aan de beoogde begunstigden en de activiteiten tot uitvoering van het EFG, zoals vermeld in artikel 7, is begonnen of naar verwachting zal worden begonnen;

k)

de procedures aan de hand waarvan de beoogde begunstigden of hun vertegenwoordigers, of de sociale partners alsmede lokale en regionale overheden of andere belanghebbenden, naargelang het geval, zijn geraadpleegd;

l)

een verklaring dat de aangevraagde EFG-steun in overeenstemming is met de procedurele en materiële staatssteunregels van de Unie, alsook een verklaring waarin wordt aangegeven waarom het gecoördineerde pakket niet in de plaats komt van maatregelen waarvoor werkgevers krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten verantwoordelijk zijn;

m)

de bronnen van nationale voorfinanciering of nationale medefinanciering en andere medefinanciering, indien van toepassing.

Artikel 9

Complementariteit, naleving en coördinatie

1.   Een financiële bijdrage uit het EFG is geen vervanging van de maatregelen die werkgevers krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten moeten nemen.

2.   De steun aan de beoogde begunstigden vormt een aanvulling op de nationale, regionale en lokale maatregelen van de lidstaten, met inbegrip van maatregelen waaraan tevens andere financiële steun uit de Uniebegroting wordt verleend, in overeenstemming met de aanbevelingen van het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering.

3.   De financiële bijdrage uit het EFG blijft beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om aan de beoogde begunstigden tijdelijke, eenmalige steun te verlenen. De door het EFG ondersteunde maatregelen zijn in overeenstemming met het Unierecht en het recht van de lidstaten, met inbegrip van de staatssteunregels.

4.   Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden zorgen de Commissie en de aanvragende lidstaat voor de coördinatie van de bijstand met andere financiële steun uit de Uniebegroting.

5.   De aanvragende lidstaat zorgt ervoor dat aan de specifieke maatregelen waarvoor uit het EFG een financiële bijdrage wordt ontvangen, geen andere financiële steun uit de Uniebegroting wordt verleend.

Artikel 10

Gelijkheid van mannen en vrouwen en niet-discriminatie

De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en het integreren van het genderperspectief een integraal deel zijn van en bevorderd worden gedurende de gehele uitvoeringsperiode.

De Commissie en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen ter voorkoming van elke discriminatie op grond van gender, genderidentiteit, ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid bij de toegang tot het EFG en gedurende de verschillende stadia van de uitvoeringsperiode.

Artikel 11

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1.   Op initiatief van de Commissie kan maximaal 0,5 % van het jaarlijkse maximumbedrag van het EFG worden gebruikt voor technische en administratieve uitgaven voor de uitvoering ervan, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, alsmede gegevensverzameling, waaronder met betrekking tot institutionele informatietechnologiesystemen, communicatiemaatregelen en maatregelen die de zichtbaarheid van het EFG als fonds of in verband met specifieke projecten vergroten, alsook andere maatregelen voor technische bijstand. Dergelijke maatregelen kunnen betrekking hebben op toekomstige en eerdere programmeringsperioden.

2.   Met inachtneming van het in lid 1 van dit artikel genoemde maximumbedrag dient de Commissie overeenkomstig artikel 31 van het Financieel Reglement een verzoek in tot overschrijving van kredieten voor technische bijstand naar de betreffende begrotingsonderdelen.

3.   De Commissie voert de technische bijstand uit op eigen initiatief in direct of indirect beheer overeenkomstig artikel 62, lid 1, punten a) en c), van het Financieel Reglement.

Indien de Commissie technische bijstand in indirect beheer uitvoert, zorgt zij voor een transparante procedure voor de aanwijzing van de derde die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de toegewezen taken in overeenstemming met het Financieel Reglement. Zij deelt het Europees Parlement, de Raad en het publiek mee welke subcontractant zij daartoe heeft geselecteerd.

4.   De technische bijstand van de Commissie omvat het verstrekken van informatie en richtsnoeren aan de lidstaten over het gebruik van, het toezicht op en de evaluatie van het EFG. De Commissie verstrekt ook informatie over en duidelijke richtsnoeren aan de sociale partners op Unie- en nationaal niveau over het gebruik van het EFG. De richtsnoeren kunnen ook betrekking hebben op de oprichting van taskforces bij ernstige economische ontwrichtingen in een lidstaat.

Artikel 12

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De lidstaten erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering en benadrukken de Uniemeerwaarde van de steunverlening door aan meerdere doelgroepen samenhangende, effectieve en gerichte informatie te verstrekken, waaronder gerichte informatie aan de beoogde begunstigden, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek.

De lidstaten gebruiken het EU-embleem overeenkomstig de relevante bepalingen van de verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer- en visabeleid (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027”) in combinatie met de financieringsverklaring “medegefinancierd door de Europese Unie”.

2.   De Commissie zorgt voor een online aanwezigheid met informatie in alle officiële talen van de instellingen van de Unie die zij regelmatig actualiseert; zij verstrekt daarbij geactualiseerde informatie over het EFG, richtsnoeren voor de indiening van aanvragen, voorbeelden van subsidiabele maatregelen en een regelmatig geactualiseerde lijst van contactpunten in de lidstaten, alsmede informatie over ingewilligde en afgewezen aanvragen en de rol van het Europees Parlement en de Raad in de begrotingsprocedure.

3.   De Commissie bevordert de brede verspreiding van bestaande beste praktijken en voert informatie- en communicatieacties uit met als doel bekendheid te geven aan het EFG bij burgers en werknemers van de Unie, onder meer bij personen die moeilijk toegang hebben tot informatie.

De lidstaten zorgen ervoor dat materiaal voor communicatie en zichtbaarheid op verzoek ter beschikking wordt gesteld van de instellingen, organen of agentschappen van de Unie en dat aan de Unie een royaltyvrije, niet-exclusieve en onherroepelijke licentie wordt toegekend voor het gebruik van dergelijk materiaal en eventuele reeds bestaande daaraan verbonden rechten, teneinde het EFG onder de aandacht te brengen of in het kader van rapportage over het gebruik van de Uniebegroting. Die verplichting schrijft de lidstaten niet voor aanzienlijke extra kosten of aanzienlijke administratieve lasten op zich te nemen.

Met de licentie worden aan de Unie de in bijlage I vermelde rechten toegekend.

4.   De krachtens deze verordening voor communicatie toegewezen middelen dragen ook bij tot de institutionele communicatie van de beleidsprioriteiten van de Unie mits dergelijke prioriteiten verband houden met de in artikel 2 bepaalde doelstellingen.

Artikel 13

Bepaling van de financiële bijdrage

1.   Op basis van de overeenkomstig artikel 8 verrichte beoordeling voert de Commissie met name aan de hand van het aantal beoogde begunstigden, de voorgestelde maatregelen en de geraamde kosten, een evaluatie uit en doet zij een voorstel voor de omvang van een eventuele financiële bijdrage uit het EFG die kan worden verstrekt binnen de grenzen van de beschikbare middelen. De Commissie rondt haar beoordeling af en dient haar voorstel in binnen de in artikel 8, lid 6, vastgestelde termijn.

2.   Het medefinancieringspercentage van het EFG voor de aangeboden maatregelen is het hoogste medefinancieringspercentage van het ESF+ in de betrokken lidstaat, zoals bepaald in artikel 112, lid 3, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027, of bedraagt 60 % indien dit hoger is dan het bedoelde medefinancieringspercentage.

3.   Indien de Commissie op grond van de overeenkomstig artikel 8 uitgevoerde beoordeling van mening is dat aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage krachtens deze verordening is voldaan, zet zij onmiddellijk de in artikel 15 bedoelde procedure in gang.

4.   Indien de Commissie op grond van de in artikel 8 verrichte beoordeling van mening is dat niet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage krachtens deze verordening is voldaan, stelt zij de aanvragende lidstaat, het Europees Parlement en de Raad daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 14

Subsidiabiliteitsperiode

1.   Uitgaven komen in aanmerking voor een financiële bijdrage uit het EFG vanaf de in de aanvraag overeenkomstig artikel 8, lid 7, punt j), bedoelde data waarop de betrokken lidstaat begint, of geacht wordt te beginnen, met het aanbieden van het gecoördineerde pakket aan de beoogde begunstigden, dan wel administratieve uitgaven maakt voor de uitvoering van het EFG overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 5.

2.   De lidstaat begint onmiddellijk met de uitvoering van de in artikel 7 bedoelde subsidiabele maatregelen en zorgt ervoor dat die maatregelen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval 24 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit over de financiële bijdrage, volledig ten uitvoer zijn gelegd.

3.   Indien een begunstigde een onderwijs- of opleidingscursus volgt die tenminste twee jaar duurt, komen de uitgaven voor die cursus in aanmerking voor medefinanciering door het EFG tot de datum waarop het in artikel 20, lid 1, bedoelde eindverslag moet worden ingediend, mits deze uitgaven vóór die datum zijn gedaan.

4.   Uitgaven uit hoofde van artikel 7, lid 5, komen in aanmerking voor medefinanciering door het EFG tot de uiterste termijn voor de indiening van het eindverslag overeenkomstig artikel 20, lid 1.

Artikel 15

Begrotingsprocedure en uitvoering van de begroting

1.   Indien de Commissie heeft geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor de toekenning van een financiële bijdrage uit het EFG is voldaan, dient zij een voorstel bij het Europees Parlement en de Raad in tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFG. Het besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFG wordt gezamenlijk genomen door het Europees Parlement en de Raad, en wel binnen zes weken nadat het voorstel van de Commissie bij hen is ingediend.

Tegelijk met het voorstel voor een besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFG dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen.

De overschrijvingen die betrekking hebben op het EFG, worden verricht overeenkomstig artikel 31 van het Financieel Reglement.

2.   De Commissie stelt een besluit over een financiële bijdrage vast, dat in werking treedt op de datum waarop het Europees Parlement en de Raad de Commissie in kennis stellen van de goedkeuring van de begrotingsoverschrijving.

Dit besluit is een financieringsbesluit in de zin van artikel 110 van het Financieel Reglement.

3.   Een voorstel voor een besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFG krachtens lid 1 omvat onder andere:

a)

de overeenkomstig artikel 8, lid 6, uitgevoerde beoordeling en een samenvatting van de gegevens waarop de beoordeling is gebaseerd;

b)

de redenen voor de overeenkomstig artikel 13, lid 1, voorgestelde bedragen.

Artikel 16

Ontoereikende middelen

In afwijking van de in de artikelen 8 en 15 vastgestelde termijnen kan de Commissie, in uitzonderlijke gevallen en mits de resterende vastleggingskredieten van het EFG niet toereikend zijn om het bedrag van de bijstand te dekken dat volgens het Commissievoorstel noodzakelijk is, het voorstel om middelen uit het EFG beschikbaar te stellen, alsook het daaropvolgende overschrijvingsverzoek, uitstellen totdat de vastleggingskredieten in het volgende jaar beschikbaar zijn. Het jaarlijkse begrotingsmaximum van het EFG mag in geen geval worden overschreden.

Artikel 17

Betaling en gebruik van de financiële bijdrage

1.   De Commissie betaalt de financiële bijdrage in één voorfinancieringsbetaling van 100 % uit aan de betrokken lidstaat, in beginsel binnen 15 werkdagen na de inwerkingtreding van een besluit over een financiële bijdrage overeenkomstig artikel 15, lid 2. De voorfinanciering wordt vereffend wanneer de lidstaat de gecertificeerde uitgavenstaat indient overeenkomstig artikel 20, lid 1. Het niet-bestede bedrag wordt terugbetaald aan de Commissie.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde financiële bijdrage wordt in gedeeld beheer uitgevoerd, overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement.

3.   De gedetailleerde technische financieringsvoorwaarden worden door de Commissie bepaald in het in artikel 15, lid 2, bedoelde besluit over een financiële bijdrage.

4.   Bij de uitvoering van de maatregelen van het gecoördineerde pakket kan de betrokken lidstaat bij de Commissie een voorstel indienen om de opgenomen acties te wijzigen door andere, in artikel 7, lid 1, punten a) en b), vermelde subsidiabele maatregelen toe te voegen, mits die wijzigingen terdege gemotiveerd zijn en in totaal niet meer bedragen dan de in artikel 15, lid 2, bedoelde financiële bijdrage. De Commissie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen. Indien zij ermee akkoord gaat, wijzigt zij het besluit over de financiële bijdrage dienovereenkomstig.

5.   De betrokken lidstaat kan bedragen herverdelen tussen de begrotingsonderdelen van het op grond van artikel 15, lid 2, vastgestelde besluit over een financiële bijdrage. Indien een dergelijke herverdeling een verhoging met meer dan 20 % inhoudt voor een of meer van de genoemde onderdelen, stelt de lidstaat de Commissie hiervan vooraf in kennis.

Artikel 18

Gebruik van de euro

De bedragen in de in deze verordening bedoelde aanvragen, besluiten over financiële bijdragen en verslagen, alsook die in daarmee verband houden documenten luiden in euro.

Artikel 19

Indicatoren

1.   De indicatoren voor rapportage over de voortgang van het EFG ter verwezenlijking van de in artikel 2 bepaalde doelstellingen zijn in bijlage II opgenomen. Persoonsgegevens in verband met die indicatoren worden verzameld op basis van deze verordening en uitsluitend voor de doeleinden van deze verordening. Deze persoonsgegevens worden verwerkt met inachtneming van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (19).

2.   In het prestatierapportagesysteem moeten de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en op de resultaten van het EFG op effectieve en doelmatige wijze en tijdig worden verzameld.

Daartoe worden proportionele rapportagevereisten opgelegd aan de lidstaten.

Artikel 20

Eindverslag en afsluiting

1.   Uiterlijk aan het einde van de zevende maand na afloop van de uitvoeringsperiode dient de betrokken lidstaat bij de Commissie een eindverslag in over de uitvoering van de betrokken financiële bijdrage met informatie over:

a)

het soort maatregelen en de resultaten, met toelichting van de problemen, de ervaringen, de synergie en de complementariteit met andere Uniefondsen met name het ESF+ en, indien mogelijk, de complementariteit van de maatregelen met maatregelen die door andere Unieprogramma’s of nationale programma’s zijn gefinancierd in overeenstemming met het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering;

b)

de namen van de instanties die het gecoördineerde pakket in de lidstaten verzorgen;

c)

de in bijlage II, punten 1) en 2), bedoelde indicatoren;

d)

de vraag of de onderneming waar de ontslagen vallen, tenzij deze een micro-onderneming of kmo is, in de voorafgaande vijf jaar staatssteun heeft ontvangen of eerdere financiering uit het Cohesiefonds of de structuurfondsen van de Unie, en

e)

een verklaring waarin de uitgaven worden verantwoord.

2.   Uiterlijk zes maanden nadat de Commissie alle uit hoofde van lid 1 van dit artikel vereiste gegevens heeft ontvangen, sluit zij de financiële bijdrage af door het eindbedrag van de financiële bijdrage uit het EFG te bepalen, alsook het eventuele saldo dat de betrokken lidstaat verschuldigd is overeenkomstig artikel 24.

Artikel 21

Tweejaarlijks verslag

1.   Uiterlijk 1 augustus 2021 en vervolgens om de twee jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een volledig, kwantitatief en kwalitatief verslag in over de activiteiten die in de twee voorgaande jaren op grond van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1309/2013 zijn uitgevoerd. Het verslag heeft in hoofdzaak betrekking op de door het EFG behaalde resultaten en bevat informatie over de ingediende aanvragen, de behandelingstijd, de goedgekeurde besluiten, de gefinancierde maatregelen — met inbegrip van cijfers over de in bijlage II vastgestelde indicatoren — en de complementariteit van deze maatregelen met maatregelen die worden gefinancierd uit andere Uniefondsen, met name het ESF+, alsook informatie over de afsluiting van de financiële bijdragen. Ook bevat het verslag een overzicht van aanvragen die zijn afgewezen omdat ze niet aan de criteria voldeden of waarvoor het bedrag is gereduceerd omdat er onvoldoende kredieten waren.

2.   Het verslag wordt tevens ter informatie aan de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de sociale partners voorgelegd.

Artikel 22

Evaluaties

1.   De Commissie verricht op eigen initiatief en in nauwe samenwerking met de lidstaten:

a)

uiterlijk op 30 juni 2025 een tussentijdse evaluatie, en

b)

uiterlijk op 31 december 2029 een retrospectieve evaluatie.

2.   De resultaten van de in lid 1 bedoelde evaluaties worden ter informatie voorgelegd aan het Europees Parlement, de Raad, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de sociale partners. Bij de ontwikkeling van nieuwe programma’s op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken of de verdere ontwikkeling van bestaande programma’s moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de evaluaties.

3.   De in lid 1 bedoelde evaluaties bevatten cijfers over de financiële bijdragen, uitgesplitst per sector en per lidstaat.

4.   Een enquête onder begunstigden wordt gelanceerd in de zesde maand na het einde van elke uitvoeringsperiode. De enquête onder begunstigden dient ten minste vier weken lang open te zijn voor deelname. De lidstaten verspreiden deze enquête onder de begunstigden, zenden hun ten minste één herinnering toe, en stellen de Commissie in kennis van de verspreiding en de toegezonden herinnering. De Commissie verzamelt en analyseert de antwoorden op de enquête voor gebruik bij toekomstige evaluaties.

5.   Enquêtes onder begunstigden worden gebruikt om gegevens te verzamelen over de waargenomen verandering in de inzetbaarheid van begunstigden, of, voor degenen die reeds werk hebben gevonden, over de kwaliteit van het gevonden werk. Te denken valt aan wijziging van werktijden, het soort arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking (voltijds of deeltijds, bepaalde of onbepaalde duur), het verantwoordelijkheidsniveau, of verandering in salarisniveau in vergelijking met eerdere werkzaamheden, en de sector waarin de betrokkene werk heeft gevonden. Die informatie wordt uitgesplitst naar sekse, leeftijdsgroep, opleidingsniveau en niveau van beroepservaring.

6.   Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin wordt vastgelegd hoe en wanneer een enquête onder begunstigden moet worden uitgevoerd en welk model daarvoor moet worden gebruikt.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 23

Beheer en financiële controle

1.   Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene Uniebegroting, zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de financiële controle van de door het EFG gefinancierde maatregelen. Zij ondernemen op zijn minst de volgende stappen:

a)

verifiëren dat de nodige beheers- en controleregelingen zijn getroffen en dat deze zodanig worden toegepast dat Uniemiddelen efficiënt en correct worden gebruikt en dat het beginsel van goed financieel beheer wordt nageleefd;

b)

ervoor zorgen dat in de overeenkomsten met de instanties die de gecoördineerde pakketten verzorgen, de verstrekking van toezichtsgegevens als een verplichting wordt opgenomen;

c)

verifiëren of de gefinancierde maatregelen goed zijn uitgevoerd;

d)

ervoor zorgen dat de gefinancierde uitgaven worden onderbouwd door verifieerbare bewijsstukken en wettelijk en regelmatig zijn;

e)

onregelmatigheden, waaronder fraude, voorkomen, opsporen en corrigeren, en onterecht betaalde bedragen terugvorderen, in voorkomend geval verhoogd met rente wegens te late betaling.

De lidstaten rapporteren onregelmatigheden, waaronder fraude, zoals bedoeld in punt e) van de eerste alinea, aan de Commissie.

2.   De lidstaten staan in voor de wettigheid en regelmatigheid van de in de rekeningen opgenomen uitgaven die bij de Commissie worden ingediend en treffen alle nodige maatregelen om onregelmatigheden, waaronder fraude, te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, en daarover te rapporteren. Dergelijke acties omvatten het verzamelen van informatie over de uiteindelijk begunstigden van de ontvangers van financiering overeenkomstig bijlage XVII bij de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027. De regels voor de verzameling en verwerking van dergelijke gegevens nemen de toepasselijke regels voor gegevensbescherming in acht. De Commissie, OLAF en de Rekenkamer hebben, indien nodig, toegang tot die informatie.

3.   Voor de toepassing van artikel 63, lid 3, van het Financieel Reglement wijzen de lidstaten de instanties aan die bevoegd zijn om de door het EFG gefinancierde maatregelen te beheren en te controleren. Deze instanties verstrekken de Commissie de in artikel 63, leden 5, 6 en 7, van het Financieel Reglement bedoelde informatie over de uitvoering van de financiële bijdrage wanneer zij het in artikel 20, lid 1, van deze verordening bedoelde eindverslag indienen.

Indien de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1309/2013 aangewezen autoriteiten voldoende garanties bieden dat de betalingen wettig en regelmatig zijn en correct worden geboekt, kan de betrokken lidstaat de Commissie ervan in kennis stellen dat deze autoriteiten ook uit hoofde van onderhavige verordening worden aangewezen. In een dergelijk geval stelt die lidstaat de Commissie ervan in kennis welke autoriteiten zijn aangewezen en wat hun taken zijn.

4.   Bij het vaststellen van een onregelmatigheid gaan de lidstaten over tot de vereiste financiële correcties. Deze correcties houden in dat de financiële bijdrage geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. Bedragen die ten gevolge van een geconstateerde onregelmatigheid ten onrechte zijn uitbetaald, worden door de lidstaat teruggevorderd en aan de Commissie terugbetaald. Indien terugbetaling door de lidstaat niet binnen de daarvoor gestelde termijn plaatsvindt, is achterstallige rente verschuldigd.

5.   In het kader van haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene Uniebegroting stelt de Commissie alles in het werk om te verifiëren of de gefinancierde acties conform het beginsel van goed financieel beheer worden uitgevoerd. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat om zorg te dragen voor een goed functionerend systeem voor beheer en controle. De Commissie verifieert of dergelijke systemen inderdaad aanwezig zijn.

Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of vertegenwoordigers van de Commissie de door het EFG gefinancierde maatregelen ter plaatse controleren, onder meer door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste 12 werkdagen van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde alle nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

6.   De Commissie is overeenkomstig artikel 25 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om dit artikel, lid 1, punt e), aan te vullen met criteria waarbij wordt bepaald welke onregelmatigheden moeten worden gerapporteerd en welke gegevens moeten worden verstrekt.

7.   Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin het model wordt bepaald voor de rapportering van onregelmatigheden.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

8.   De lidstaat zorgt ervoor dat alle bewijsstukken met betrekking tot uitgaven gedurende een periode van drie jaar na de afsluiting van een financiële bijdrage uit het EFG ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden.

Artikel 24

Terugvordering van de financiële bijdrage

1.   Indien de werkelijke kosten van het gecoördineerde pakket lager uitvallen dan de financiële bijdrage uit hoofde van artikel 15, vordert de Commissie het overeenkomstige bedrag terug nadat zij de betrokken lidstaat de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken.

2.   Indien de Commissie na verificatie vaststelt dat een lidstaat niet voldoet aan de in het besluit over een financiële bijdrage vastgelegde verplichtingen of aan zijn verplichtingen op grond van artikel 23, lid 1, geeft zij de betrokken lidstaat de gelegenheid opmerkingen te maken.

Indien geen overeenstemming wordt bereikt, stelt de Commissie binnen twaalf maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat, een besluit vast om tot de vereiste financiële correcties over te gaan, door de financiële bijdrage uit het EFG aan de desbetreffende maatregel geheel of gedeeltelijk in te trekken.

Bedragen die ten gevolge van een onregelmatigheid ten onrechte zijn uitbetaald, worden door de betrokken lidstaat teruggevorderd. Indien terugbetaling door die lidstaat niet binnen de daarvoor gestelde termijn plaatsvindt, is achterstallige rente verschuldigd.

Artikel 25

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 23, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor de looptijd van het EFG.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 23, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 23, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 26

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 27

Intrekking

1.   Verordening (EU) nr. 1309/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

2.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel, blijft artikel 20, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 1309/2013 van toepassing totdat de in dit punt bedoelde ex-postevaluatie is uitgevoerd.

Artikel 28

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 1309/2013, die op deze acties van toepassing blijft tot zij worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het EFG kunnen ook worden gebruikt voor uitgaven voor technische bijstand die nodig is om de overgang te regelen tussen het EFG en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1309/2013.

3.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten voor de in artikel 7, leden 1 en 5, bedoelde subsidiabele maatregelen in de Uniebegroting worden opgenomen.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van artikel 15, dat van toepassing is van vanaf 3 mei 2021.

Deze verordening is bindend en rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 april 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitster

A. P. ZACARIAS


(1)   PB C 110 van 22.3.2019, blz. 82.

(2)   PB C 86 van 7.3.2019, blz. 239.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 19 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 27 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(5)  Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 546/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1927/2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (PB L 167 van 29.6.2009, blz. 26).

(7)  Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855).

(8)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2019/1796 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) (PB L 279 I van 31.10.2019, blz. 4).

(10)   PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(11)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(13)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(14)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(15)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(16)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(17)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(18)  Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16).

(19)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).


BIJLAGE I

COMMUNICATIE EN ZICHTBAARHEID

De in de tweede alinea van artikel 12, lid 3, bedoelde licentie geeft de Unie tenminste de volgende rechten:

1.

intern gebruik, namelijk het recht om het communicatiemateriaal en materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid te reproduceren, te kopiëren en beschikbaar te stellen aan instellingen en agentschappen van de Unie en van de lidstaten, alsook aan het personeel daarvan;

2.

de gehele of gedeeltelijke reproductie van het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid, met welk middel en in welke vorm dan ook;

3.

de communicatie aan het publiek van het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid, met welk communicatiemiddel dan ook;

4.

de verspreiding onder het publiek van het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid (of kopieën daarvan), in welke vorm dan ook;

5.

de opslag en archivering van het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid;

6.

het verlenen aan derden van sublicenties voor het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid.


BIJLAGE II

GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUT- EN RESULTAATINDICATOREN VOOR EFG-AANVRAGEN (bedoeld in artikel 19, lid 1, artikel 20, lid 1, punt c), en artikel 21, lid 1)

Alle persoonsgegevens (1) moeten worden uitgesplitst naar sekse (vrouw, man, non-binair (2)(3).

1.

Gemeenschappelijke outputindicatoren betreffende de begunstigden:

a)

werklozen*;

b)

inactieven*;

c)

werknemers*;

d)

zelfstandigen*;

e)

jonger dan 30 jaar*;

f)

ouder dan 54 jaar*;

g)

met lager middelbaar onderwijs of minder (ISCED 0-2)*;

h)

met hoger middelbaar (ISCED 3) of postsecundair onderwijs (ISCED 4)*;

i)

met hoger onderwijs (ISCED 5-8)*.

Het totale aantal begunstigden moet automatisch worden berekend op basis van de gemeenschappelijke outputindicatoren betreffende de arbeidssituatie (4).

2.

Gemeenschappelijke resultaatindicatoren op lange termijn voor begunstigden:

a)

percentage EFG-begunstigden dat zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode werknemer of zelfstandige is*;

b)

percentage EFG-begunstigden dat uiterlijk zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode een kwalificatie heeft behaald*;

c)

percentage EFG-begunstigden dat zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode onderwijs volgt of in opleiding is*.

Die gegevens moeten betrekking hebben op het berekende totale aantal begunstigden dat onder de in punt 1 vermelde gemeenschappelijke outputindicatoren is gerapporteerd. De percentages moeten dus ook betrekking hebben op dit berekende totaal.


(1)  De beheerautoriteiten moeten een systeem in het leven roepen dat de individuele gegevens van elke deelnemer in gecomputeriseerde vorm vastlegt en opslaat. De door de lidstaten ingevoerde regelingen voor de verwerking van gegevens moeten stroken met Verordening (EU) 2016/679, met name de artikelen 4, 6 en 9.

(2)  Volgens de nationale wetgeving.

(3)  De onder de met een * gemarkeerde indicatoren gerapporteerde gegevens zijn persoonsgegevens in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679. De verwerking van deze gegevens is noodzakelijk om de wettelijke verplichting na te komen waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke is onderworpen (artikel 6, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2016/679).

(4)  Werkloos, inactief, werknemer, zelfstandige.


  翻译: