Meer open jeugdzorg, maar hoe? Hoewel het kabinet mikt op nul gesloten plaatsingen in 2030, neemt sinds vorig jaar het aantal plaatsen in gesloten jeugdzorginstellingen nauwelijks af. ‘Perverse prikkels’ in de financiering bemoeilijken de zaak, maar er is bovenal een cultuuromslag nodig. Volgens ervaringsdeskundige Jason Bhugwandass is het stelsel momenteel zo georganiseerd dat gesloten jeugdzorginstellingen er belang bij hebben om de capaciteit op peil te houden. Aanbieders worden vaak betaald per gevuld bed. ‘Dat is een perverse prikkel, want op die manier heeft een gesloten instelling er financieel baat bij om kinderen op te sluiten.’ Volgens hoogleraar Eva Mulder (Universiteit van Amsterdam) wordt vaak gezegd dat de afbouw wordt bemoeilijkt doordat er onvoldoende alternatieven zijn. Ze ziet echter meer heil in preventie: voorkomen dat problemen uit de hand lopen en dat kinderen überhaupt uit huis worden geplaatst. Dat de afbouw leidt tot lagere jeugdzorgkosten is volgens Ina Huesken, bestuurder bij Elker jeugdhulp & onderwijs, een misvatting: ‘Hekken en sloten zijn het goedkoopst, maar we willen natuurlijk bescherming en begeleiding gericht op de relatie met jongeren. Dat is echter wel arbeidsintensiever en duurder.’ In sommige regio’s gaat het bijzonder goed, signaleert Leon Meijer. De oud wethouder uit Ede werd een jaar geleden aangesteld als bestuurlijk aanjager voor deze transformatie. Al rondreizend is hij echter wel geschrokken van de grote verschillen tussen regio’s en gemeenten. ‘De kans om als jongere gesloten geplaatst te worden is op sommige plekken aanzienlijk hoger’, constateert Meijer. ‘Twente is bijvoorbeeld een hofleverancier van gesloten plaatsingen, maar ook Rotterdam, Heerlen en Maastricht springen in het oog.’